Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/183
183 Afwijzing om een bijzondere reden
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691801:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie hierover Ekelmans 2017.
Zie De Bock, 2011, p. 152 e.v.
Asser Procesrecht/Asser 3 2023/4 en Van der Kwaak 2016 met verwijzing in noot 12 naar verschillende auteurs.
HR 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1106, NJ 1994/509 met nt. H.J. Snijders (D./K; de Hoge Raad laat de ‘voortbouw’-eis los) en HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0344, NJ 2004/23 (De Vegt/De Smelthe), Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/103.
Van Schaick 2016. Zo kan de rechter bijv. bepalen dat van een tussenvonnis de mogelijkheid van tussentijds beroep wordt opengesteld.
Lewin 2011 onder 6.
Huydecoper 2008.
Asser in zijn noot onder HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0737, NJ 2014/480 met verwijzing naar HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, NJ 2007/553 met nt. H.J. Snijders en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3733, NJ 2008/552 met nt. HJS onder nr. 553 (Ploum/Smeets en Geelen I).
Asser 2002.
Afwijzen zou i.c. prematuur zijn.
Indien in hoger beroep wordt geoordeeld dat de rechtbank niet had mogen komen tot een voorshands bewezenverklaring en op verweerder weer de ‘volle’ bewijslast komt te rusten, blijkt later dat verweerder wel degelijk belang had bij inzage van de bescheiden.
De overweging geldt voor een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor (HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3940, NJ 2008/521 en HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3938, NJ 2008/608 (Udo/Renault)). M.i. geldt dezelfde overweging voor een vordering ex art. 843a Rv.
Verschillende rechterlijke beslissingen worden hierna onder de loep genomen waarin de rechter de exhibitievordering (al of niet ambtshalve) afwijst om een bijzondere reden.
Verweerder had eerder actie kunnen ondernemen
Verweerder in de hoofdzaak wordt soms verweten dat hij in een eerder stadium heeft nagelaten bepaalde bewijsstukken bij eiser op te vragen, zeker wanneer verweerder bekend was met het bestaan ervan. Rechters oordelen dat ook al was eiser destijds niet bereid stukken vrijwillig te verstrekken, dat niet wil zeggen dat verweerder zich niet meer had moeten inspannen om bewijsstukken te bemachtigen, door in rechte afgifte van een kopie te vorderen; verweerder had bijvoorbeeld in een kortgedingprocedure ex art. 843a Rv bewijsstukken kunnen opvragen.1 Verweerder wordt dan verweten dat hij dat niet heeft gedaan. Beantwoording van de vraag wie van partijen het meest verantwoordelijk is voor het ontstaan van deze situatie, leidt tot een metadiscussie. Ik ben van mening dat rechters zich moeten realiseren dat partijen af en toe een rechter nodig hebben om een verplichting af te dwingen of een schikking te bewerkstelligen en bepleit ik dat de rechter de exhibitievordering in dergelijke situaties toewijst.
Prematuur
Rechters kunnen oordelen dat indien op het moment van de incidentele vordering nog onzeker is of in de hoofdzaak (nadere) bewijslevering aan de orde zal zijn en tevens welke partij bewijs dan wel tegenbewijs zal dienen te leveren, de vordering tot exhibitie prematuur is en om die reden zal worden afgewezen. De rechter oordeelt dat de exhibitievordering uit proceseconomisch oogpunt strijdig is met de eisen van een goede procesorde. De incidentele vordering wordt dan op dat moment afgewezen, aangezien inzage van stukken in een vroeg stadium niet nodig is voor een goede rechtsbedeling en zou leiden tot proceshandelingen die niet nodig zijn. Volgens de rechter is in dat geval het belang van eiser in het incident op dat moment niet zo urgent als eiser in het incident doet voorkomen en zal hij niet in bewijsnood raken aangezien bewijslevering door hem (nog) niet aan de orde is. Dit alles brengt met zich dat de vordering in het incident als prematuur kan worden afgewezen. Het kan betekenen dat eventueel later in de procedure inzage wordt toegestaan. Ook is denkbaar dat de rechter in een latere fase aanleiding ziet om eiser te bevelen bepaalde bescheiden over te leggen (art. 22 lid 1 Rv). De rechter zal in dergelijke gevallen een afweging moeten maken tussen enerzijds het met de exhibitie gediende belang van de waarheidsvinding en anderzijds het belang bij een voortvarende procedure; de exhibitie mag niet leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure.2 Ik wil hier bepleiten dat het in sommige situaties goed denkbaar is dat het geschil doordat de rechter inlichtingen vraagt of een exhibitievordering toewijst sneller uit de verf kan komen. Vroegtijdige beschikbaarheid draagt bij aan een doelmatig verloop van de procedure; in veel gevallen kan een behoorlijke discussie pas plaats vinden nadat inzage is verschaft. Het benutten van de bevoegdheid van art. 22 lid 1 Rv (een bevel in een latere fase) heeft mijn voorkeur boven afwijzen.
Trechtermodel
Het trechtermodel doet zich hier gevoelen. In het proces vindt een voortdurende uitwisseling plaats van informatie.3 Het oordeel van de rechter komt progressief tot stand4 en is het resultaat van voortschrijdend inzicht.5 Dit houdt in dat de rechter, naar gelang het geschil zich ontwikkelt, beoordeelt op welke punten opheldering en bewijs nodig is, aan welke vormen van opheldering werkelijk behoefte bestaat en welke modaliteiten voor de opheldering het meest in aanmerking komen. Partijen zullen steeds minder ruimte krijgen hun betogen aan te vullen.6 Het trechtermodel kadert bij het voortschrijden van het proces de relevante feitelijke grondslag waarover (nog) geschil bestaat, steeds verder en nauwkeuriger in.7 In een vroeg stadium van de procedure komt een vordering tot exhibitie daarom soms nog niet voor toewijzing in aanmerking. Mogelijk verwezenlijkt het bewijsrisico zich pas later;8 de beslissing over de stelplicht- en bewijslastverdeling wordt mede beïnvloed door de gebeurtenissen in het proces.9
In het Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht wordt de nadruk gelegd op bewijsvergaring in de precontractuele fase en op de geconcentreerde mondelinge behandeling. Als het wetsvoorstel op dit punt wordt aangenomen, zullen de eisen van een goede procesorde meebrengen dat partijen minder ruimte krijgen op een later tijdstip hun betoog aan te vullen; de rechter zal daardoor minder snel oordelen dat een verzoek/vordering tot inzage prematuur is.
In strijd met goede procesorde
Indien toewijzing van een exhibitievordering tot een nodeloze procesvoering en daardoor onredelijke vertraging van de procedure zou leiden, kan sprake zijn van strijd met de goede procesorde (art. 20 Rv). De rechter wijst het verzoek dan af. Voor afwijzing wegens strijd met de goede procesorde zal goede grond moeten bestaan. De partij die exhibitie vordert mag niet lichtvaardig in haar verdedigingsbelang worden geschaad.
Ingeval van voorshands bewezenverklaring van het bevrijdend verweer
Soms wijst een rechter de vordering tot inzage af omdat hij van oordeel is dat verweerder voorshands aan zijn bewijslast heeft voldaan. Indien de rechter het bevrijdend verweer voorshands aannemelijk acht, behoudt verweerder het bewijsrisico, zij het dat eiser eerst aan zet zal zijn en tegenbewijs moet leveren. Het is m.i. in dat geval te prefereren dat de rechter de beslissing omtrent de exhibitievordering vooralsnog aanhoudt (en niet afwijst).10 Hij zadelt anders partijen op met een eventuele nieuwe procedure (waarschijnlijk een kort geding). Ook al is bewijslevering door verweerder vooralsnog niet aan de orde, voor het geval eiser slaagt in zijn tegenbewijs, heeft verweerder wel degelijk belang bij zijn exhibitievordering (het bewijsrisico berust bij verweerder).11 Op zijn minst zal de rechter een afwijzing om deze reden moeten motiveren, zeker wanneer door verweerder goed onderbouwd is aangedrongen op inzage. De rechter kan eventueel later zijn bevoegdheid van art. 22 lid 1 Rv inzetten.
Wordt de exhibitievordering in het incident afgewezen, dan moet de rechter bij de beoordeling van de vraag of in de hoofdzaak een bewijsverrichting in het kader van het bevrijdend verweer kan worden gehonoreerd – in verband met de eisen van een behoorlijke rechtspleging – in aanmerking nemen dat en waarom de exhibitievordering in het incident is afgewezen.12