Bedoeld zal zijn: [medeverdachte].
HR, 08-12-2020, nr. 19/02082
ECLI:NL:HR:2020:1959
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-12-2020
- Zaaknummer
19/02082
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1959, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1158
ECLI:NL:PHR:2020:1158, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1959
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑12‑2020
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02082 J
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2019, nummer 23-001342-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde straf van jeugddetentie betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
- vermindert deze in die zin dat deze 226 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Conclusie 13‑10‑2020
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02082 J
Zitting 13 oktober 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 15 april 2019 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 primair “medeplegen van poging tot doodslag” en onder 2 “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 240 dagen, waarvan 93 voorwaardelijk, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr en met een proeftijd van 2 jaren en dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden, zoals nader vermeld in het arrest. Daarnaast heeft het hof beslist op een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals nader in het arrest is vermeld.
De zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], met zaaknummer 19/01939. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
4. Het hof heeft het volgende vastgesteld.
5. Het gaat in deze zaak om een steekincident op metrostation Postjesweg in Amsterdam op 24 juli 2017, waarbij minderjarige meisjes waren betrokken. De aanleiding hiervoor was een ruzie op social media tussen de aangeefster [benadeelde] en de verdachte. De aangeefster heeft de verdachte uitgedaagd om elkaar op het metrostation te treffen. De verdachte heeft deze uitdaging aanvaard en is samen met haar tweelingzus [betrokkene 1] en de medeverdachte [medeverdachte] naar de metrohalte gegaan om daar te gaan vechten. De verdachte had vernomen dat de aangeefster een mes zou meenemen en de verdachte wist dat haar zus ([betrokkene 1]) een mes had gekregen, dat eveneens naar het metrostation werd meegenomen. Op het metrostation kwam het vrijwel direct tot een gevecht, waarbij de aangeefster drie keer is gestoken: twee keer door [betrokkene 1] en één keer door [medeverdachte]. De aangeefster is in de borst, buik en heup gestoken. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen, met lichamelijk letsel als gevolg.
Het middel
6. Het middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring dat de verdachte ‘beide ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd’ onvoldoende dan wel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
7. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1: zij op 24 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met haar mededaders naar [benadeelde] is toegegaan waarna zij en haar mededaders met een mes in de borst, buik en heup van [benadeelde] hebben gestoken.
2: zij op 24 juli 2017 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Postjesweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het met een mes steken in de buik, borst en heup.”
8. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende, in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017157658-1 van 25 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 0018 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de aangeefster [benadeelde].
Vandaag 24 juli 2017 omstreeks 16:00 uur ben ik naar aanleiding van een ruzie meerdere keren met een mes gestoken. Dit was ter hoogte van metrohalte Postjesweg te Amsterdam. De aanleiding van deze ruzie was een reactie op Snapchat. Ik heb via het account van [betrokkene 5] naar [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) gestuurd: “16:00 uur Postjesweg”. Zij stuurde gelijk terug: “Ik ben er”. Vervolgens ben ik samen met [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9] en [betrokkene 10] naar de metrohalte van de Postjesweg gegaan. Toen wij aan kwamen lopen, zag ik [verdachte] al staan. Zij was samen met [betrokkene 1] (haar tweelingzus), een klein meisje (het hof begrijpt: de verdachte1.), [betrokkene 11] en een jongen uit de buurt. Mijn tante [betrokkene 5] liep in snelle pas vooruit. [verdachte] rende richting [betrokkene 5]. Ik zag dat ze [betrokkene 5] wilde slaan, maar ik was [verdachte] voor en trok/sloeg haar omlaag. [verdachte] probeerde mij toen te slaan maar ik pakte haar bij haar trui vast en slingerde haar op de grond. Tegelijkertijd was volgens mij het kleine meisje mij aan het slaan, maar ik was alleen maar gefocust op [verdachte]. Ik weet niet wat er daarna precies gebeurde, maar ik voelde een stoot in mijn onderbuik. Daarna hielden mensen ons uit elkaar. Ik voelde pijn aan mijn linkerborst en vlak boven mijn onderbroek. Ik zag dat ik bloedde en besefte gelijk dat ik was gestoken.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017157658-40 van 25 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 3], doorgenummerde pagina 0028 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde], zakelijk weergegeven:
Ik denk dat [betrokkene 1] een meter naast mij stond. Het kleine meisje (het hof begrijpt: [medeverdachte]) stond achter haar. Ik zag vanuit mijn ooghoek dat [betrokkene 1] iets vast had, maar niet wat. Ik zag ook dat zij in mijn richting steekbewegingen maakte. Vlak daarna voelde ik pijn in mijn onderbuik. Ik zag direct dat ik gestoken was en keek naar [betrokkene 1]. Ik zag dat zij het mes vasthield en zij rende naar boven samen met het kleine meisje en [verdachte].
3. Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundige verklaring van 24 juli 2017, opgemaakt door drs. K. Bakker, Forensisch arts GGD Amsterdam, doorgenummerde pagina 0038 e.v.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van de arts, zakelijk weergegeven:
Betreft: [benadeelde], vrouw, geboren [geboortedatum] 2002, datum letselbeschrijving 24 juli 2017.
Lichaamsdeel: borst
Soort: steekwond. Vrij diepe steekwond, die door de huid tot in het borstklierweefsel gaat.
Lichaamsdeel: buik
Soort: steekwond
Lichaamsdeel: heup
Soort: steekwond
4. Een proces-verbaal onderzoek telefoon met nummer 2017157658 van 28 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina 76 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De mobiele telefoon van [benadeelde] is in beslag genomen. Ik heb een onderzoek naar de data van de telefoon ingesteld. Ik heb daarbij de volgende passages van chatgesprekken van WhatsApp aangetroffen.
Groepsgesprek genaamd ‘Deze slet’.
From [001]@ s.whatsapp.net (gebruiker [benadeelde])
24-7-2017 12:06:45
We gaan zo fighten
From [001]@s.w hatsapn.net 24-7-2017 12:17:33
Kom je
From [001]@.s.whatsaop.net 24-7-2017 12:17:40
Ik ben [benadeelde]
From [001]@s.whatsapp.net 24-7-2017 12:17:54
Posjesweg 4 uur
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017157658-6 van 24 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], doorgenummerde pagina 0005 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 24 juli 2017 hoorden wij een melding om te gaan naar het metrostation Postjesweg te Amsterdam, alwaar een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. Toen wij over de Postjesweg reden, zagen wij bij het metrostation Postjesweg drie jonge dames wegrennen. Toen wij het station naderden, zagen wij een aantal personen onder aan het station staan. Wij zagen dat deze personen de wegrennende dames aanwezen. Wij hebben twee van de drie dames weten in te sluiten. Deze twee dames bleken later te zijn genaamd:
[betrokkene 1] geboren op [geboortedatum]-2001 te [geboorteplaats].
[verdachte] geboren op [geboortedatum]-2001 te [geboorteplaats].
6. Een proces-verbaal uitkijken beelden GVB metrostation Postjesweg met nummer 2017257658 van 25 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], doorgenummerde pagina’s 0053 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 24 juli 2017 omstreeks 16:00 uur heeft op en nabij metrostation Postjesweg te Amsterdam een steekincident plaatsgevonden. Ik heb de bewakingsbeelden van het metrostation uitgekeken.
15:54:15 [verdachte] en [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [medeverdachte] komen met de metro aan op station Postjesweg te Amsterdam. Ze lopen in de richting uitgang van het perron.
15:54:42 Zij komen de trap af. [betrokkene 12] komt er even later bij. [betrokkene 1] voelt op enig moment op haar rug. Even later loopt zij met haar zus en [medeverdachte] naar de uitgang en lijkt haar hemd bij haar onderrug te bollen.
15:57:06 [betrokkene 1] komt weer in beeld. In haar rechterhand heeft zij een lang donkerkleurig voorwerp, gelijkend op een mes. Dit voorwerp verstopt zij weer onder haar shirt, achter bij haar onderrug. Hierna vluchten [verdachte], [betrokkene 1] en [medeverdachte] en rennen via de roltrap naar het perron.
15:59:24 Zij rennen het perron op, richting het midden.
15:59:05 [medeverdachte] haalt met haar rechterhand kennelijk iets uit de rechterzak van haar jas. Ze neemt [betrokkene 12] mee naar de linkerzijde van het perron. Waarschijnlijk geeft zij iets aan [betrokkene 12], die het aanpakt met zijn rechterhand.
7. Een proces-verbaal uitwerking opname vertrouwelijke communicatie (OVC) d.d. 09.08.2017. Terugreis: Amsterdam-Nijmegen met nummer 2017157658 van 19 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], doorgenummerde pagina 286 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 9 augustus 2017 zijn [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]) en [medeverdachte] gelicht voor een raadkamerzitting te Amsterdam. Hiervoor zijn zij vervoerd van de RJJI de Hunnerberg naar Amsterdam en weer terug. Tijdens het vervoer is de vertrouwelijke communicatie tussen beide verdachten opgenomen. Ik heb de OVC van de terugreis (Amsterdam-Nijmegen) uitgeluisterd en in dit proces-verbaal verwerkt:
[betrokkene 1]: ik heb [verdachte] dr verhoor gelezen. Ze zeiden tegen haar: je weet niet hoe [betrokkene 1] aan dat mes is gekomen? Toen zei ze: Nee ik vroeg haar wel hoe kwam je eigenlijk aan dat mes. Toen zei ze: het was via een jongen, via snap ofzo. Terwijl zij precies weet van wie.
[betrokkene 1]: Daarom oh ja zei ze nog, hun zeiden: hebben jullie nog dingen met elkaar afgesproken toen jullie daar heen gaan? Nee, [betrokkene 2] vroeg nog wel of we gingen vechten en ik zei dat we daar heen gingen om te praten. Terwijl [betrokkene 2] zei: we gaan gewoon praten, toen zei zij (het hof begrijpt [verdachte]) toch: Nee we gaan matten.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij kwamen [medeverdachte] tegen. [medeverdachte] vroeg of ik op Snapchat had gekeken of [benadeelde] al had gereageerd. Toen ik het Snapchataccount opende, zag ik dat [betrokkene 5] had gereageerd. [benadeelde] heeft via [betrokkene 5] gevraagd met wie ik naar de Postjesweg zou komen. Ik heb toen gezegd dat ik met mijn zus en [medeverdachte] zou komen. Vervolgens ben ik naar de Postjesweg gegaan met [betrokkene 1] en [medeverdachte]. Wij zijn de hele tijd met zijn drieën geweest. Op de Postjesweg kwam [betrokkene 5] direct op mij af en probeerde bewegingen richting mij te maken. Ik ben voor mijzelf opgekomen door haar te slaan. Daarna ontstond er een gevecht tussen [betrokkene 5] en mij.
9. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1300-2017157658-71 van 1 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 7], doorgenummerde pagina 2027 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik had dus ruzie met haar een tijdje. Die dag zei ze dus via haar vriendin [betrokkene 5] haar account ‘kom naar de Postjesweg’. [medeverdachte] had het account van mijn zus geopend. We hoorden dat [benadeelde] (het hof begrijpt telkens: de aangeefster [benadeelde]) een mes zou meenemen en wij hadden daarom ook een mes meegenomen. We wachtten op het moment dat [benadeelde] en haar vriendinnen ons begonnen aan te vallen. [medeverdachte] zou vechten met degene die er daarna nog bij zou komen. Ik wist dit omdat ze dat heeft gezegd nog voordat [benadeelde] op ons af kwam gelopen. Ze zei dat we gewoon één op één moesten vechten en als het nodig is zou zij bijspringen.
10. De verklaring van getuige [betrokkene 1], ter terechtzitting in hoger beroep op 24 januari 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had een mes in mijn hand. Ik heb met [benadeelde] gevochten omdat drie meisjes op [verdachte] afkwamen. [medeverdachte] wist dat ik ruzie had met [benadeelde]. Een vriend van [medeverdachte] heeft haar gesnapt en zei dat hij een mes voor haar had. [medeverdachte] wist dat [benadeelde] een mes bij zich zou hebben. [medeverdachte] wilde een mes meenemen ter zelfverdediging. Ik had het mes achter mijn rug gestopt in de metro van de De Vlugtlaan richting de Postjesweg.
11. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1300-2017157658-75 van 2 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] en [verbalisant 10], doorgenummerde pagina 1027 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen we naar Nijmegen werden gebracht, waren we met zijn drieën in één busje en we konden met elkaar praten. Ik vroeg aan [betrokkene 1] en [medeverdachte] wie haar had neergestoken. [betrokkene 1] vertelde dat zij [benadeelde] twee keer diep had neergestoken, één keer in haar borst en één keer in haar zij. [medeverdachte] heeft [benadeelde] één keer gestoken in haar heup. [medeverdachte] en [betrokkene 1] hebben samen een mes geregeld.
12. Een proces-verbaal uitwerking OVC d.d. 01.08.2017. Heenreis: Nijmegen - Amsterdam met nummer 2017157658 van 11 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], doorgenummerde pagina 228 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2017 zijn [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]) en [medeverdachte] (verder: [medeverdachte]) gelicht voor verhoor en vervoerd van JJI De Hunnerberg te Nijmegen naar Amsterdam. Tijdens deze heenreis is de vertrouwelijke communicatie tussen beiden opgenomen.
[betrokkene 1]: Ja, maar die messen. Ze zien dat we die hebben weggegooid. Onv.. Ik heb dr hier... onv... bij dr hart.
[medeverdachte]: Ik heb dr hier gestoken.
[medeverdachte]: je ziet zelfs dat ik een mes weggooi. Maar ik zei nee dat klopt niet. Ik gooide een papiertje weg haha.
13. Een proces-verbaal uitwerking OVC d.d. 01.08.2017. Terugreis Amsterdam - Nijmegen met nummer 2017157658 van 25 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], doorgenummerde pagina 272 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 01 augustus 2017 zijn de verdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte] gelicht voor verhoor. Hiervoor zijn zij vervoerd van de RJJI De Hunnerberg naar Amsterdam. De opgenomen vertrouwelijke communicatie van de terugreis heb ik uitgeluisterd en in dit proces-verbaal verwerkt.
[betrokkene 1] en [medeverdachte] worden na elkaar in de bus geplaatst.
[medeverdachte]: je zegt gewoon eerlijk tegen je advocaat datje gestoken hebt toch? Ja ik ook.
14. Een proces-verbaal uitwerking LIVE Instagram [betrokkene 1] met nummer 2017157658 van 20 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], doorgenummerde pagina 333 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De live beelden van het Instagram van [betrokkene 1] zijn opgenomen en door mij bekeken en beluisterd. Ik herken [betrokkene 1] op de beelden van Live Instagram. Hieruit bleek het volgende:
In het begin van de live chat wordt het volgende gezegd: “ik ben geen [verdachte], ik ben [betrokkene 1]”. Ze reageert vervolgens op de chats op haar Instagram.
Ewa crimineel
Waar heb je dr gestoken?
[betrokkene 1]: in haar borst en in haar buik en mijn vriendin in haar zij.”
9. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde, medeplegen van poging doodslag, en het onder 2 ten laste gelegde, openlijke geweldpleging, kan worden bewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit omdat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het mes en geen opzet had op het gebruik van geweld. De verdachte ging enkel naar het metrostation om met [benadeelde] te praten over de ruzie die tussen beide op social media was ontstaan.
Het hof overweegt als volgt:
Op 24 juli 2017 heeft het latere slachtoffer [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) de verdachte op haar social media account uitgedaagd om elkaar om 16.00 uur die dag te ontmoeten op metrostation Postjesweg in Amsterdam. De verdachte heeft die uitdaging geaccepteerd en is met haar zus [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]) en [medeverdachte] (verder: [medeverdachte]) met de metro naar de Postjesweg gegaan om te gaan ‘matten’. Aanleiding voor de ontmoeting was een ruzie op social media tussen de verdachte en [benadeelde]. Blijkens een op [benadeelde]’s telefoon aangetroffen groepsgesprek met de naam “Deze slet” was (ook) zij van plan om met de verdachte te gaan vechten. De verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] hadden vernomen dat [benadeelde] een mes zou meenemen. Om die reden had [betrokkene 1] ook een mes meegenomen naar het metrostation. Dit mes had zij op weg naar de Postjesweg opgehaald. De verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] waren de hele tijd samen, nadat de verdachte de uitdaging van [benadeelde] had ontvangen en de verdachte wist van wie [betrokkene 1] het mes had gekregen.
Aangekomen op het metrostation Postjesweg bleek [benadeelde] in het gezelschap van andere personen en kwam het vrijwel direct tot een gevecht tussen de groep van de verdachte en de groep van [benadeelde]. Aan dat gevecht namen zowel de verdachte als [betrokkene 1] en [medeverdachte] deel. [betrokkene 1] en [medeverdachte] hebben in dat gevecht [benadeelde] drie keer met een mes gestoken, te weten in de borst, de buik en de heup. Direct daarna zijn alle drie naar het metroperron gerend.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte niet degene is geweest die [benadeelde] heeft gestoken. Wel is volstrekt duidelijk dat de verdachte met [betrokkene 1] en [medeverdachte] naar de Postjesweg is gegaan om daar een fysiek gevecht aan te gaan met [benadeelde], een en ander in verband met een ruzie tussen de verdachte en [benadeelde]. Het hof leidt uit het voorgaande ook af dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] een mes bij zich had: de verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] hadden gehoord dat [benadeelde] een mes zou meenemen en daarom had [betrokkene 1], nadat zij gedrieën op weg naar de Postjesweg waren gegaan, terwijl zij de gehele tijd samen waren, een mes geregeld. Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Kortom: de verdachte is met twee anderen, waarvan één in het bezit van een mes, naar de Postjesweg gegaan om daar de fysieke confrontatie aan te gaan - aan welke confrontatie zij vervolgens ook zelf actief heeft deelgenomen - met iemand waarvan de verdachte wist dat zij ook een mes bij zich had. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus in nauwe en bewuste samenwerking met die anderen gehandeld en heeft zij niet alleen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de confrontatie gebruik zou worden gemaakt van het mes dat [betrokkene 1] bij zich had, maar ook dat [benadeelde] zou worden gestoken op een vitale plaats en ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag bewezen.
Het hof acht gelet op al het vorengaande ook de openlijke geweldpleging bewezen.”
10. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor de kwalificatie ‘medeplegen’ vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Deze kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.2.Uit de meest recente rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen lijkt te kunnen worden afgeleid dat in toenemende mate het bestaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan een relevant aandachtspunt kan zijn voor de beoordeling of sprake is van medeplegen.3.Ingeval sprake is van het gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan kan sprake zijn van medeplegen, ook al zouden de gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het ten laste gelegde feit kunnen worden aangemerkt.4.
11. Het hof heeft in een bewijsoverweging nader gemotiveerd op welke gronden het van oordeel is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het bewezen verklaarde. Daarin heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat in het kader van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte met haar zus en [medeverdachte]. Niet bestreden wordt dat de drie genoemde meisjes deelnamen aan een vechtpartij op metrostation Postjesweg en dat de aangeefster, die met de verdachte vocht, door de medeverdachten is gestoken in haar borst, buik en heup. Evenmin keert het middel zich tegen het in het bestreden arrest besloten liggende oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op het van het leven beroven van de aangeefster. Het middel is met name gericht tegen feitelijke vaststellingen van het hof. Bij de toetsing daarvan in cassatie past terughoudendheid.
12. In de toelichting op het middel wordt in de kern aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de reis naar de Postjesweg had ondernomen om te gaan vechten en evenmin dat zij op de hoogte was van het meenemen van een mes door een van de medeverdachten. Het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen is volgens de steller van het middel daarom ontoereikend gemotiveerd.
13. Ten aanzien van het ontbreken van de intentie om te gaan vechten wordt in de toelichting op het middel in de eerste plaats gesteld dat het hof in het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal uitwerking opname vertrouwelijke communicatie (OVC) tussen de medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte] (bewijsmiddel 7), ten onrechte heeft gelezen dat daarin de verdachte is bedoeld. Voor de leesbaarheid herhaal ik hier het desbetreffende onderdeel van het OVC-gesprek:
“[betrokkene 1]: ik heb [verdachte] dr verhoor gelezen. Ze zeiden tegen haar: je weet niet hoe [betrokkene 1] aan dat mes is gekomen? Toen zei ze: Nee ik vroeg haar wel hoe kwam je eigenlijk aan dat mes. Toen zei ze: het was via een jongen, via snap ofzo. Terwijl zij precies weet van wie.
[betrokkene 1]: Daarom oh ja zei ze nog, hun zeiden: hebben jullie nog dingen met elkaar afgesproken toen jullie daar heen gaan? Nee, [betrokkene 2] vroeg nog wel of we gingen vechten en ik zei dat we daar heen gingen om te praten. Terwijl [betrokkene 2] zei: we gaan gewoon praten, toen zei zij (het hof begrijpt [verdachte]) toch: Nee we gaan matten”
14. Anders dan de steller van het middel betoogt, is het niet onbegrijpelijk dat het hof ervan uitgaat dat in het hiervoor weergegeven gesprek met ‘zij’ de verdachte wordt bedoeld. De medeverdachte [betrokkene 1] noemde in dit gesprek immers de naam van de verdachte en vertelde over het verhoor van de verdachte, waarvan zij kennis had genomen. Het hof kon aldus uit dit bewijsmiddel afleiden dat de verdachte heeft gezegd: “nee we gaan matten.”
15. Ook voor het overige is het oordeel van het hof dat de verdachte met de beide medeverdachten naar de Postjesweg is gegaan om daar een fysiek gevecht aan te gaan met de aangeefster in verband met een ruzie tussen de verdachte en de aangeefster niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik in het bijzonder op de als bewijsmiddel 1 gebezigde verklaring van de aangeefster, voor zover inhoudende dat de aanleiding van de ruzie een reactie op Snapchat was en dat zij naar de verdachte een bericht heeft gestuurd met als inhoud: “16:00 uur Postjesweg”, terwijl de verdachte daarop meteen antwoordde: “Ik ben er.” In een groepsgesprek heeft de aangeefster in verband met deze afspraak bericht: “we gaan zo fighten” (bewijsmiddel 2). Die verwachting sloot kennelijk aan bij de lezing van de verdachte, zoals het hof die uit bewijsmiddel 1 heeft afgeleid, weergegeven als: “we gaan matten”.
16. De feitelijke vaststelling van het hof dat de verdachte met haar twee medeverdachten naar de Postjesweg is gegaan om daar de fysieke confrontatie aan te gaan met de aangeefster is aldus, in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt het middel.
17. In de tweede plaats richt het middel zich tegen de vaststelling van het hof dat de verdachte wist dat haar zus [betrokkene 1] een mes bij zich had. Ook in dit verband richt de steller van het middel haar pijlen op de uitleg door het hof van het weergegeven OVC-gesprek tussen de medeverdachten, ‘als zou verzoekster voorafgaand aan het incident aan haar zus gevraagd hebben hoe ze aan het mes kwam’. Het hof gaat er volgens de steller van het middel aan voorbij dat dit gesprek na het incident heeft plaatsgevonden. Hierin volg ik de steller van het middel niet. Uit niets blijkt dat het hof de volgtijdigheid heeft miskend. Zoals opgemerkt, vertelt de zus van de verdachte in het gesprek dat zij het verhoor van de verdachte heeft “gelezen” en parafraseert zij wat de verdachte daar heeft gezegd. Het bewijsmiddel betreft dus slechts een verklaring van een medeverdachte over wat de verdachte volgens haar heeft geweten over het mes. Het hof heeft hieruit kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de medeverdachte daarbij doelt op de wetenschap van de verdachte voor aanvang van de bewezen verklaarde feiten. Voor een verdere toetsing in cassatie van deze aan de feitenrechter voorbehouden uitleg is geen plaats.
18. Daarbij komt dat het OVC-gesprek niet de enige pijler is waarop het hof zijn feitelijk oordeel, dat de verdachte voor aanvang van de bewezen verklaarde feiten wist dat haar zus een mes had meegenomen naar het metrostation, doet steunen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte het mes op weg naar de Postjesweg had opgehaald en achter haar rug had gestopt in de metro van De Vlugtlaan richting de Postjesweg (bewijsmiddel 10), terwijl de verdachte en haar medeverdachten de hele tijd op reis naar de Postjesweg samen zijn geweest (bewijsmiddel 8). Tegen deze achtergrond is het evenmin onbegrijpelijk dat het hof de als bewijsmiddel 9 gebezigde verklaring van de zus van de verdachte aldus heeft uitgelegd, dat het door haar genoemde “we” (“hoorden dat [benadeelde] een mes zou meenemen”) ook de verdachte betreft. Het oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de medeverdachte [betrokkene 1] een mes bij zich had, is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk.
19. De klachten die erop neerkomen dat uit andere, niet tot het bewijs gebezigde verklaringen volgt dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van een mes, stuiten af of op selectie- en waarderingsvrijheid die de feitenrechter toekomt.
20. Het in cassatie bestreden oordeel van het hof dat de verdachte met twee anderen, van wie één in het bezit van een mes, naar de Postjesweg is gegaan om daar de fysieke confrontatie aan te gaan - aan welke confrontatie zij vervolgens ook zelf actief heeft deelgenomen - met iemand waarvan de verdachte wist dat zij ook een mes bij zich had, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met die anderen heeft gehandeld en niet alleen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de confrontatie gebruik zou worden gemaakt van het mes dat de medeverdachte [betrokkene 1] bij zich had, maar ook dat de aangeefster zou worden gestoken op een vitale plaats en ten gevolge daarvan zou komen te overlijden, is daarmee eveneens toereikend gemotiveerd. Dit geldt ook voor de bewezen verklaarde in vereniging gepleegde openlijke geweldpleging.
21. De bewezenverklaringen zijn naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
22. Het middel faalt.
Slotsom
23. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
24. Ambtshalve wijs ik op het volgende. Namens de verdachte is op 26 april 2019 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
25. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde straf van jeugddetentie betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑10‑2020
Zie o.a. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond; en HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:221, NJ 2020/141, m.nt. Vellinga.
Zie hierover uitgebreider de conclusie van mijn ambtgenoot Aben voorafgaand HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187 (ECLI:NL:PHR:2019:1286). Vgl. ook zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2020:124, onder punt 15) voorafgaand aan HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:544 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2020:472, onder punt 10), voorafgaand aan HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162.
In dat verband kan worden gewezen op HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140 m.nt. Vellinga. Zie in dit verband ook de noot van Rozemond onder HR 20 september 2016, NJ 2016/420 en W. Albers, T. Beekhuis & R. ter Haar, ‘Medeplegen: van wezenlijke bijdrage naar planverwezenlijking?’, DD 2020/23.