A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 108.
HR, 23-05-2023, nr. 21/05331
ECLI:NL:HR:2023:744
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-05-2023
- Zaaknummer
21/05331
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:744, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑05‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:343
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:11625
ECLI:NL:PHR:2023:343, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:744
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Liquidaties in het criminele milieu in 2015 en 2016 in Kerkdriel, Krommenie en Amsterdam. Medeplegen (voorbereiding of poging tot) moord (meermalen gepleegd), art. 289 Sr. Veroordeling tot levenslange gevangenisstraf. 1. Gebruik voor bewijs van “Ennetcom-data”. Afwijzing verzoek tot inzage in “Ennetcom-accounts” en verzoek tot aanhouding ter voorbereiding door verdediging. 2. Afwijzing getuigenverzoek vanwege onvindbaarheid getuige in hoger beroep. Valt te verwachten dat getuige niet binnen afzienbare termijn kan worden gehoord a.b.i. art. 288.1.a. Sv en is nog sprake van eerlijk proces? 3. Bewijsklacht. Kan daderschap van verdachte uit bewijsvoering worden afgeleid? 4. Bewijsklacht medeplegen. 5. Strafmotivering. Is oplegging levenslange gevangenisstraf in strijd met art. 3 EVERM? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/05333, 21/05334, 21/05346 en 21/05377.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05331
Datum 23 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2021, nummer 21-003615-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Omdat de opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023.
Conclusie 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Liquidatiezaak. Veroordeling tot levenslange gevangenisstraf wegens uitlokking en medeplegen van (voorbereiding en pogingen tot) moord. Vijf middelen, met betrekking tot (M1) gebruik van Ennetcom-data, (M2) afwijzing getuigenverzoek, bewijs van (M3) daderschap en (M4) medeplegen en (M5) de strafoplegging. Ambtshalve opmerking over redelijke termijnoverschrijding. Volgens de AG falen alle middelen en de AG adviseert om deze met toepassing van art. 81 RO af te doen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05331
Zitting 28 maart 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 23 december 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak met parketnummer 05-880583-16 wegens onder 1 “medeplegen van moord”, onder 2 “medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd” en onder 3 “medeplegen van voorbereiding van medeplegen van moord, meermalen gepleegd”, in de zaak met parketnummer 05-780094-17 wegens “medeplegen van moord” en in de zaak met parketnummer 05-780083-17 wegens “medeplegen van poging tot moord” veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 21/05377, 21/05346, 21/05334 en 21/05333. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
2. Waarover de zaak gaat
2.1
De zaak betreft de betrokkenheid van de verdachte bij een aantal gevallen van (voorbereiding of poging tot) moord (onderzoek Bosnië, Brandberg en IJshamer). Voor het bewijs is onder meer gebruik gemaakt van zogenoemde ‘Ennetcom-data’. Deze data waren door het bedrijf Ennetcom opgeslagen op servers in Canada. Deze servers werden gebruikt ten behoeve van communicatie met door Ennetcom geleverde mobiele telefoons, waarmee versleutelde communicatie mogelijk was (zogenoemde ‘pgp-gesprekken’). Het eerste cassatiemiddel heeft hierop betrekking. Het tweede middel gaat over de afwijzing van een getuigenverzoek. Het derde en vierde middel betreffen bewijsklachten. Het vijfde middel heeft betrekking op de opgelegde levenslange gevangenisstraf.
3. Het eerste middel
3.1
Het middel luidt als volgt:
“Schending van art. 6 en 13 EVRM en/of de artt. 45, 47 en 289 Sr en/of de artt. 149a, 281, 315, 328, 331, 339, 350, 358, 359 en 415 Sv en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht van rekwirant op een eerlijk proces geschonden nu aan de beginselen van equality of arms, een adversaire procedure en in het bijzonder het recht van rekwirant over voldoende tijd en faciliteiten te beschikken voor de voorbereiding van zijn verdediging tekort is gedaan, is aan rekwirant geen procedure geboden waarin op zijn verzoek beoordeeld kon worden of in het onderzoeksmateriaal waar hij toegang toe heeft gevraagd informatie aanwezig was op grond waarvan rekwirant nader had kunnen onderbouwen dat hij moest worden vrijgesproken, een lagere straf opgelegd zou moeten krijgen of welke informatie relevant was voor de toelaatbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van het bewijsmateriaal zoals dat door het Openbaar Ministerie in de procedure is ingebracht en op grond waarvan rekwirant ook is veroordeeld en ook de procedure als geheel niet eerlijk is geweest. Dit nu:
- Deelklacht 1: Aan de verwerping van het beroep op de schending van art. 6 EVRM door het Hof ten grondslag is gelegd dat rekwirant verdergaande mogelijkheden heeft gehad van onderzoeksmateriaal kennis te nemen ter voorbereiding van zijn verdediging dan het geval is geweest en deze onjuiste voorstelling van zaken ook geacht moet worden ten grondslag te zijn gelegd aan de afwijzing van het zoek tot inzage in 154 Ennetcom e-mailaccounts zoals afgewezen op 1 juli, 30 september en 23 december 2021 en aan de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de (inhoudelijke) behandeling van de zaak zoals dit verzoek is afgewezen op 30 september 2021;
- Deelklacht 2: Ten onrechte, althans op onbegrijpelijke wijze en in ieder geval onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd het verzoek tot inzage in de 154 accounts zoals dat was gedaan om over de tijd en faciliteiten te beschikken ter voorbereiding van de verdediging en met het oog op het doen van een verzoek tot voeging van relevante onderdelen bij de processtukken is afgewezen;
- Deelklacht 3: Ten onrechte het verzoek tot aanhouding van de zaak zoals gedaan op 27 september 2021 aan welk verzoek ten grondslag lag dat de verdediging over voldoende tijd en faciliteiten moest kunnen beschikken de verdediging voor te bereiden en daar geen sprake van was geweest, is afgewezen nu het ten onrechte is gebaseerd op het oordeel dat de verdediging reeds voldoende de mogelijkheid had gehad de ten behoeve van de onderzoeken waarin rekwirant verdachte was samengestelde en daarmee relevante subsets te doorzoeken bij het NFI en het nutteloos en onnodig is gevonden de als gevolg van de beslissing van het Hof van 1 juli 2021 verstrekte subsets integraal te bekijken, terwijl ook van de wel beoogde extra faciliteit die het Hof heeft willen bieden door verstrekking van de subsets niet gezegd kan worden dat de verdediging daar de facto nog op zinvolle wijze kennis van heeft kunnen nemen ter voorbereiding van de verdediging (en mede met het ook op het doen van verzoeken tot voeging van relevante stukken bij de processtukken);
althans is hetgeen het Hof aan de afwijzing van de verzoeken ten grondslag heeft gelegd onbegrijpelijk, getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting en is het in ieder geval niet begrijpelijk gemotiveerd, waardoor het arrest dan ook niet in stand kan blijven.”
3.2
Ook bij herhaalde lezing van hetgeen hier als middel van cassatie is gesteld is het moeilijk te vatten wat de steller van het middel aan de Hoge Raad wil voorleggen. Gesuggereerd wordt dat er een hoofdklacht is die, “meer in het bijzonder”, bestaat uit schending van art. 6 EVRM. Dat is echter niet een duidelijke klacht over een beslissing van de rechter. Wat een ‘goed’ cassatiemiddel is omschrijven Van Dorst en Borgers als volgt: “Het cassatiemiddel dient stellig en duidelijk tot uitdrukking te brengen tegen welke van de beslissingen die in de bestreden uitspraak of het proces-verbaal van de zitting zijn neergelegd, of tegen welk processueel verzuim het zich richt, en waarom cassatie dient te volgen.”1.Aangegeven moet worden tegen welke beslissing het middel zich richt en die essentiële informatie ontbreekt in de aanloop van het middel. Daarna volgt nog wel een drietal deelklachten, maar waar die deel van uitmaken is derhalve niet bepaald duidelijk. Met welwillende lezing kan ik in de deelklachten echter twee cassatieklachten ontwaren die voor behandeling in aanmerking komen. Dat is (i) de klacht dat ten onrechte of onbegrijpelijk gemotiveerd het verzoek van de verdediging tot inzage in 154 Ennetcom-accounts is afgewezen door het hof en (ii) dat het verzoek van de verdediging tot het (nader) aanhouden van de behandeling van de zaak van 27 september 2021 op 30 september 2021 onvoldoende gemotiveerd of op gronden die onbegrijpelijk zijn is afgewezen door het hof.
3.3
Als eerste behandel ik de klacht die betrekking heeft op het door het hof afgewezen verzoek tot (nadere) aanhouding van de zaak van 27 september 2021. Het hof overweegt daaromtrent in het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 september 2021 het volgende:
“De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mede - zakelijk weergegeven:
Door de verdediging is ter zitting van maandag 27 september 2021 om uitstel van de inhoudelijke behandeling verzocht en er zijn verzoeken tot nadere onderzoekshandelingen gedaan. Een deel van de verzoeken is ook gedaan op 1 juli 2021, maar deze verzoeken zijn opnieuw gedaan. Het hof zal er opnieuw over beslissen.
Ten aanzien van de verzoeken tot het horen van getuigen en toevoeging van datasets:
(…)
De verdediging stelt meer tijd nodig te hebben voor de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte. Daartoe is aangevoerd dat verdachte pas begin september 2021 toegang heeft gekregen tot een dataset met 60.000 pagina’s aan berichten en dat het maken van zoekslagen met de zoekfunctie gecompliceerder is dan met het zoekprogramma Hansken. Daarover overweegt het hof als volgt:
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep was er voor de verdediging de mogelijkheid om bij het NFI via het programma Hansken de Ennetcomdata te onderzoeken. Vanwege de eis van een beveiligde verbinding is het (nog) niet mogelijk de verdediging op een andere locatie dan bij het NFI of op een politiebureau gebruik te laten maken van het zoekprogramma Hansken. Dat kost wellicht tijd, maar die tijd heeft de verdediging de afgelopen jaren ruimschoots gehad. Het hof ziet het verschaffen van de subdatasets in PDF formaat met een zoekfunctie als een extra mogelijkheid om verdachte en verdediging te faciliteren bij het onderzoeken van de subdatasets die de afgelopen jaren al op andere wijze voor de verdediging doorzoekbaar waren. In dat verband merkt het hof op dat de stelling van de verdediging dat er tijd en gelegenheid zou moeten zijn om alle verschafte 60.000 pagina’s stuk voor stuk door te nemen onhoudbaar is. De data waarmee het openbaar ministerie haar beschuldigingen tegen verdachte wil onderbouwen bevinden zich immers al in het politiedossier. Daarvan hebben verdachte en de verdediging kennis genomen. De subdatasets die na de beslissing van het hof van 1 juli jl. aan de verdediging zijn verschaft dienen om de verdediging in staat te stellen om de volledigheid van het politiedossier en de betrouwbaarheid van de eerder verstrekte data te controleren. Onweersproken is dat de zoekfunctie bij de meest recentelijk verstrekte subdatasets naar behoren werkt. In dit verband merkt het hof op dat het niet alleen onbegonnen werk, maar ook nutteloos is om 60.000 pagina’s data, waarvan een groot deel metadata, integraal te bekijken. Het is spijtig dat het niet gelukt is om verdachte en de verdediging eerder de subdatasets op PDF-formaat te verschaffen, maar gezien het hiervoor overwogene en de eerdere mogelijkheden die er voor de verdediging zijn geweest om de Ennetcomdata, waarvan ook deel uitmaakten de data die nu aan de raadsvrouw en de verdachte in PDF-formaat zijn verstrekt, in hun totaliteit te onderzoeken, ziet het hof geen aanleiding de vastgestelde inhoudelijke behandeling uit te stellen.
De verdediging heeft gevraagd om toevoeging van een aantal stukken waarvan de advocaat-generaal ter zitting toezending heeft toegezegd. Het gaat om de volgende stukken:
• Het volledige proces-verbaal op een beveiligde USB-stick;
• Penitentiair dossier/gedragsrapportages detentie;
• De politiemutaties zoals genoemd in het PBC-rapport;
• Het incidentenrapport zoals genoemd in het verhoor van [betrokkene 1] van 20 augustus 2021.
Over de verstrekking van die stukken hoeft het hof geen beslissing meer te nemen. Het hof gaat ervan uit dat die stukken zo spoedig mogelijk door de advocaat-generaal aan het hof en de verdediging worden verstrekt en deze stukken zullen vervolgens aan het dossier worden toegevoegd. Ook zal het hof het al toegezonden getuigenverhoor van [betrokkene 2] in de strafzaken tegen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] van 2 september 2021 bij de stukken voegen.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte sedert zijn verblijf in de PI Leeuwarden geen toegang meer heeft tot de USB-stick met het politiedossier. Het hof constateert dat verdachte al vanaf de behandeling in eerste aanleg beschikte over het politiedossier op een USB-stick. Die is in de PI Leeuwarden niet raadpleegbaar. Slechts bepaalde beveiligde USB-sticks kunnen in deze PI worden gebruikt. Verdachte zit al vanaf het voorjaar van 2021 in de PI Leeuwarden. Eerst afgelopen vrijdag heeft hij via zijn raadsvrouw laten weten dat de eerder aan hem verschafte USB-stick niet meer raadpleegbaar is. En nu wordt door de verdediging gesteld dat, ook indien verdachte snel de beschikking krijgt over een nieuwe USB-stick met daarop het politiedossier, hij
niet voldoende tijd heeft om zijn strafzaak voor te bereiden. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte al eerder wist c.q. te horen had gekregen dat de eerder door hem geraadpleegde USB-stick niet meer gebruikt kon worden, maar dat hij na de zitting van 1 juli 2021 in de veronderstelling was dat op de aan hem te verstrekken USB-stick met subdatasets van Ennetcom ook het dossier nog eens zou staan en dat hem pas na ontvangst van die USB-stick begin september 2021 bleek dat zulks niet het geval was. Het is het hof niet duidelijk op grond waarvan de verdachte en de raadsvrouw er vanuit gingen dat het politiedossier na de zitting van 1 juli 2021 nogmaals verstrekt zouden worden, maar het had op de weg van verdachte en/of de raadsvrouw gelegen om direct na ontdekking van het misverstand, naar zeggen van de raadsvrouw, begin september 2021 daarvan melding te maken en niet te wachten tot een tijdstip waarop het volgens de verdediging al niet meer mogelijk was zich adequaat voor te bereiden. Het hof ziet ook in de omstandigheid dat verdachte enige maanden niet in de gelegenheid is geweest zijn procesdossier te raadplegen geen aanleiding om de inhoudelijke behandeling van de zaak uit te stellen.
Het hof wijst het verzoek tot aanhouding dan ook af. Het hof zal 6 oktober 2021 de strafzaak inhoudelijk behandelen.”
3.4
De klachten die in de toelichting op het middel onder deelklacht 2 zijn verwoord betreffen vrijwel uitsluitend stellingen van feitelijke aard waarvan de beoordeling op de juistheid ervan niet in cassatie op zijn plaats is. Ook wordt nog gerefereerd aan de beslissing van het hof in de zaak van de medeverdachte [betrokkene 5] , waarin wel een verzoek van de verdediging om verder uitstel van de inhoudelijke behandeling is toegewezen. Dat gegeven maakt de beslissing van het hof in de onderhavige zaak echter niet onbegrijpelijk en vergde ook geen andere motivering van het hof. Voor het overige merk ik op dat het verzoek van de verdediging klaarblijkelijk betrekking heeft op de wens om gegevens te onderzoeken die geen deel uitmaken van het procesdossier. Dat het hof het verzoek voor zover dat er toe strekte om tijd te verschaffen aan de verdediging om de 60.000 pagina’s gegevens die op PDF-formaat waren verstrekt stuk voor stuk door te nemen heeft afgewezen lijkt mij niet onbegrijpelijk, gelet op de vaststelling van het hof dat voordien al ruimschoots de tijd was geweest om met behulp van de zoekfaciliteit van het programma Hansken, die de verdediging ook kon benutten, de desbetreffende gegevens te onderzoeken.
3.5
De deelklacht faalt.
3.6
Wat betreft de klachten in het middel (deelklachten 1 en 2) dat het hof het verzoek tot inzage in 154 Ennetcom-accounts heeft afgewezen geldt dat een dergelijk verzoek door de verdediging is gedaan op 1 juli 2021 en op 27 september 2021 is herhaald, weke verzoeken door het hof blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van respectievelijk 1 juli 2021 en 30 september 2021 is afgewezen, waarna op de laatste en inhoudelijke behandeling van de zaak op 13 oktober 2021 dit verzoek nogmaals is herhaald. Het hof heeft dit laatste verzoek in zijn (eind)arrest van 23 december 2021 (nogmaals) afgewezen.
3.7
Het eerste verzoek, van 1 juli 2021, is door de verdediging als volgt gemotiveerd in de pleitnota van de raadsvrouw mr. Schoolderman:
“Kennisneming mailboxen zonder retentiebeleid
29. Om zicht te krijgen op de omvang en impact van de manco’s en de incidenten, alsook de kennis die [betrokkene 6] daarover heeft gehad, alsook de invloed die hij daarop heeft gehad, wenst de verdediging toegang tot de mailboxen van het ‘team’ van en rondom Ennetcom dat toegang had tot de server, waaronder ook de mailbox van [betrokkene 6] .
30. Deze mailboxen zijn integraal beschikbaar, maar maken geen deel uit van de dataset van onderzoek Bosnië. Vanwege de beslissing van de Canadese rechter, is noodzakelijk dat u de opdracht geeft om toegang te geven tot deze gegevens.
31. Ik zal dit uitleggen.
32. Ennetcom maakte gebruik van een instelling die retentiebeleid wordt genoemd. Het retentiebeleid is een instelling die regelt dat berichten automatisch worden gewist/verplaatst. Zowel op de mailboxen van de PGP-servers (@ennetcom.biz adressen) als van de S/mime-servers (@Ennetcom.com adressen) was een retentiebeleid actief. Dit betreft voor beide type servers een ander soort retentiebeleid. Uit het dossier blijkt dat op nagenoeg alle mailboxen het betreffende beleid actief was, maar op 122 mailboxen van de PGP-servers niet en ook niet op 31 mailboxen van de S/mime-server. Er is 1 mailbox met afwijkend retentiebeleid. Het is niet bekend wat dit beleid inhoudt (BIJLAGE; proces-verbaal nr. 1513 uit 26DeVink).
33. In het dossier zitten overzichten van de mailboxen die zijn uitgezonderd van het gebruikelijke retentiebeleid (bij proces-verbaal nr. 1513). Een aanzienlijk deel van deze mailboxen is te herleiden naar medewerkers van Ennetcom, of mailadressen die betrekking hebben op het beheer van de servers, o.a. met namen als helpdesk, administrator, beheerder, et cetera. Belangrijke constatering is dat ook de mailbox van [betrokkene 6] – genaamd ‘Smoker’- één van de mailboxen op de lijsten is. Gevoelige informatie liep via de Blackberry, aldus getuige [betrokkene 7] (verhoor rc p. 7). Dus via de .biz of .com-accounts.
34. Deze mailboxen zijn dus nooit automatisch gewist en met deze mailboxen is gecommuniceerd over problemen die zich hebben voorgedaan. Bijvoorbeeld het incident van 10 april 2016, 9 dagen voordat de servers zijn gekopieerd in Canada.
35. De dataset van onderzoek Bosnië (en subset Brandberg) is samengesteld naar aanleiding van de beschikkingen van de rechter-commissaris op de verzoeken ex artikel 181 WvSv. De e-mailadressen op de lijsten van uitzonderingen van het retentiebeleid zitten daar niet bij. Die mailadressen maken dus geen deel uit van de huidige dataset.
36. Dat deze geen deel uit maken van de huidige dataset betekent niet dat de gegevens er niet zijn. Die zijn er wel degelijk. Immers, de integrale inhoud van de servers is gekopieerd en overgedragen aan Nederland. Deze complete inhoud mag vanwege de beslissing van de Canadese rechter alleen worden gebruikt voor de 4 zaken – waaronder 26DeVink – waar het rechtshulpverzoek op ziet. Toegang tot en gebruik van het materiaal voor enig ander onderzoek is niet toegestaan, tenzij hiervoor tevoren een gerechtelijke machtiging is gegeven dooreen Nederlandse rechter.
37. U kunt dus die machtiging geven. De vorm van 181 WvSv is enkel gekozen omdat die vorm daarvoor het meest geschikt lijkt in het voorbereidend onderzoek. In deze fase bent u daarvoor de aangewezen rechterlijke instantie.
38. Verzocht wordt dan ook toestemming te geven om mailadressen pp bijgevoegde bijlagen – totaal 154 stuks – in dit onderzoek te gebruiken en de opdracht te geven aan het OM ervoor zorg te dragen dat ook de verdediging hiervan kennis kan nemen bij het NFI.”
3.8
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juli 2021 is het verzoek met betrekking tot de inzage in de 154 accounts door het hof als volgt afgewezen:
“Het hof ziet, gelet op de onderbouwing, geen noodzaak tot toevoeging van de verzochte 155 accounts aan de datasets van Bosnië en Brandberg en daarvoor wordt dan ook geen machtiging verleend. Dit verzoek wordt dus afgewezen.”
3.9
Het herhaalde verzoek van 27 september 2021 hield blijkens de pleitnota van de raadsvrouw het volgende in:
“20. Ook wordt opnieuw verzocht om de dataset uit te breiden. Ik verwijs naar hetgeen ik naar voren heb gebracht op 1 juli 2021 onder punt 29 tot en met 38. Verzocht wordt om ermee in te stemmen dat als hier voorgedragen te beschouwen.
21. Samengevat houdt dat verzoek in dat er 154 accounts zijn uitgezonderd van het standaard retentiebeleid en die berichten zijn dus bewaard gebleven. De adressen betreffen adressen van de personen betrokken bij de bedrijfsvoering en techniek van Ennetcom, onder andere [betrokkene 6] , [betrokkene 1] en [betrokkene 8] . Ook ter compensatie is toegang tot deze berichten aangewezen.”
3.10
Op 13 oktober 2021 is tenslotte op het punt van de 154 accounts blijkens de pleitnota van mr. Kuijpers en mr. Schoolderman het volgende verzocht:
“95. De Ennetcom-berichten vormen de kern van de bewijsvoering van het OM.
96. De betrouwbaarheid van dit bewijs is niet evident. Er is geen onderzoek gedaan door het OM.
97. Er zijn wel aanwijzingen voor twijfels ten aanzien van de integriteit van de berichten en het systeem. De betrouwbaarheid heeft niet kunnen worden getoetst omdat getuigen niet zijn gehoord en informatie niet is gevoegd. Het niet kunnen bevragen van een cruciale getuige is bovendien niet gecompenseerd.
98. Ook heeft de verdediging onvoldoende tijd en gelegenheid gehad om de originele berichten en metadata te bestuderen.
99. Aldus kan niet worden gezegd dat sprake is van een eerlijk proces wanneer de Ennetcom-informatie zou worden gebezigd. Om het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM te verzekeren is noodzakelijk de berichten van het bewijs uit te sluiten.
100. Indien u van oordeel bent dat de betrouwbaarheid en het eerlijk proces niet in het geding zijn, dan wordt verzocht om alsnog de gelegenheid te krijgen dit bewijs te challengen middels de volgende onderzoekhandelingen:
- Horen van getuigen:
I. [betrokkene 6] ;
II. [betrokkene 9] (RIN)
III. [betrokkene 10] (Dahvo)
IV. [betrokkene 11] (Bitflow)
V. [betrokkene 12] (Ennetcom beveiliging)
VI. [betrokkene 8] (Ennetcom; “God” gemaakt op de BES-server.
- Voegen van de datasets van de 154 accounts die zijn genoemd op de lijst van accounts die zijn uitgezonderd van het retentiebeleid.
- Voldoende tijd (ten minste 3 maanden) voor kennisneming van de inhoud van de verstrekte (en aangevulde) datasets en voorbereiding van de verdediging.
101. Voor de toelichting op deze verzoeken verwijs ik naar wat zojuist is bepleit en naar hetgeen hierover reeds op 27 september 2021 (punt 5 tot en met 21 en 23 tot en met 41) 1 juli 2021 (punt 13 tot en met 43), 7 april 2021 (punt 7 tot en met 20) en 18 februari 2021 (punt 12 tot en met 24) is betoogd. Verzocht wordt om die toelichtingen hief als herhaald en voorgedragen te beschouwen.”
3.11
In het arrest van 23 december 2021 is omtrent dat verzoek het volgende overwogen door het hof:
“Ennetcom
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het Ennetcomsysteem niet betrouwbaar is. Hij heeft in dit verband gewezen op verschillende problemen met het systeem en de werking daarvan, zoals het hergebruiken van e-mailadressen en het retentiebeleid dat niet goed functioneerde. Volgens de raadsman is er onvoldoende informatie gegeven over de inrichting en de werking van het Ennetcomsysteem. De vele problemen rond de werking van het systeem en de onbekendheid van de oorzaak van die problemen maken dat de integriteit van de informatie afkomstig uit het Ennetcomsysteem in twijfel moet worden getrokken. Deze informatie is onbetrouwbaar en kan niet tot het bewijs worden gebruikt.
Als het hof de Ennetcomdata wel voldoende betrouwbaar acht, kunnen de Ennetcomberichten niet voor het bewijs worden gebruikt omdat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdediging heeft immers geen reële mogelijkheid gehad om het beslissende bewijs - te weten de Ennetcomberichten - te betwisten. In dit verband heeft de raadsman - onder meer - aangevoerd dat getuigenverzoeken van de verdediging zijn afgewezen en dat het niet is gelukt om [betrokkene 6] , de maker van het Ennetcomsysteem, als getuige te horen. Daarnaast heeft de verdediging onvoldoende tijd en gelegenheid gehad om de originele berichten en de metadata te kunnen bestuderen. Om het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM te verzekeren, is het noodzakelijk om de Ennetcomberichten van het bewijs uit te
sluiten.
Als het hof van oordeel is dat de betrouwbaarheid van het Ennetcomsysteem en het recht op een eerlijk proces niet in het geding zijn, dan heeft de raadsman verzocht om alsnog de volgende getuigen te horen:
(…)
Daarnaast heeft de verdediging de volgende verzoeken gedaan:
- het voegen van de datasets van de 154 accounts die zijn genoemd op de lijst van accounts die zijn uitgezonderd van het retentiebeleid;
- voldoende tijd (minstens drie maanden extra) voor kennisneming van de inhoud van de verstrekte datasets en voor de voorbereiding van de verdediging.
Oordeel van het hof
Verkrijging Ennetcomdata
(…)
Equality of arms
Het hof vat het verweer van de raadsman op als een beroep op ‘equality of arms’. Het hof overweegt allereerst dat - ook gelet op andere te respecteren belangen - uit het beginsel van ‘equality of arms’ niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren. Een opsporingsinstantie heeft een andere positie dan de verdediging. Het criterium is niet dat de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporingsinstantie, maar dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van het onderzoek te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren. Het gaat om de effectieve controlemogelijkheden. De verdediging is immers ook niet gebonden aan dezelfde regels als de politie als het aankomt op opsporen.
De stelling dat de verdediging over dezelfde mogelijkheden als de politie zou moeten beschikken is derhalve onjuist. De stelling miskent dat de functie van de politie, haar taakomschrijving en de regelgeving waaraan zij is gebonden bij haar taakuitoefening, waaronder die over gebruik en opslag van gegevens, nauwkeurig zijn omschreven. Dat brengt met zich dat ook de politie indien zij over een enorm bestand aan gegevens beschikt, zoals de data van de Ennetcomserver, die gegevens slechts mag onderzoeken en gebruiken voor zover dat noodzakelijk is bij haar taakuitoefening, met inachtneming van regelgeving en afweging van belangen van derden.
De verdediging heeft een andere functie. Zij dient de belangen van één persoon, de verdachte. Als de verdediging, zoals zij stelt, ongebreideld en ongecontroleerd toegang zou moeten hebben tot alle informatie waarover ook de politie kan beschikken, zou dat een onaanvaardbare inbreuk opleveren op het recht op privacy van alle andere personen dan verdachte, van wie het gegevens betreft.
De verdediging heeft in hoger beroep verzocht om onbeperkt alle Ennetcomdata te kunnen doorzoeken, zonder de beperking dat van tevoren een toets zou plaatsvinden van de door de verdediging gebruikte zoektermen. Het hof acht een voorafgaande toets echter gerechtvaardigd en noodzakelijk met het oog op de bescherming van belangen van de vele duizenden gebruikers van Ennetcom en die van opsporing van andere strafbare feiten. Die toets dient naar het oordeel van het hof een rechterlijke toets te zijn. De stelling van de verdediging dat dit een ongeoorloofde inperking is van haar rechten is niet alleen onjuist, maar een onbeperkte toegang zou er ook toe leiden dat de verdediging een ruimere toegang tot de Ennetcomdata zou hebben dan de politie. Dat laatste kan, op grond van wat hiervoor al is besproken, in onderling verband en samenhang bezien, niet aan de orde zijn.
De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de mogelijkheid gehad om bij het NFI via het speciaal daarvoor ontwikkelde zoekprogramma Hansken de Ennetcomdata te onderzoeken. Deze geboden mogelijkheid betreft de complete dataset waarover het openbaar ministerie/de politie beschikt, dus niet alleen de data die zien op het onderhavige onderzoek.
In de zaak van verdachte geldt daarnaast het volgende. Naar aanleiding van een verzoek van de raadsman van een medeverdachte, bij welk verzoek de verdediging zich op het laatst heeft aangesloten, heeft het openbaar ministerie verdachte en verdediging in de gelegenheid gesteld een deel van de datasets op PDF-formaat in te zien en vrij te doorzoeken met de bijgeleverde zoekfunctie. Het hof heeft het verstrekken van gegevens op PDF-formaat toegestaan. Dat heeft het hof niet gedaan omdat het van oordeel is dat de verdediging vóórdien onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om onderzoek te verrichten, maar omdat er geen reden is om de verdediging niet ter wille te zijn als er aanvullende, voor de verdediging makkelijker alternatieven voor onderzoek naar de datasets beschikbaar komen. Daarmee heeft de verdediging een extra middel verkregen om in ieder geval een deel van de Ennetcomdata (namelijk de subdatasets, zij het zonder de notities) zonder beperkingen in tijdstippen te doorzoeken. Dat de notities in deze fase niet op PDF-formaat raadpleegbaar waren leidt niet tot de conclusie dat de equality of arms geschonden is. Het hof heeft al vastgesteld dat met de eerder geboden onderzoeksmogelijkheden de verdediging voldoende mogelijkheden heeft gehad de datasets te onderzoeken. Er is dan ook niet gebleken van enige schending van het recht van [verdachte] op een eerlijk proces.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Betrouwbaarheid en authenticiteit
Met de raadsman en de advocaten-generaal stelt het hof vast dat de theoretische mogelijkheid bestaat - net als bij elk ICT-systeem dat is aangesloten op het internet - om Ennetcom te hacken of de data op andere wijze door technische omstandigheden of menselijk ingrijpen te beïnvloeden. Een dergelijke algemene vaststelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat de Ennetcomdata onbetrouwbaar zijn, te meer nu uit de stukken blijkt dat er aan een groot aantal voorwaarden voldaan moet worden om deze data te kunnen manipuleren.
Ennetcom B.V. heeft de communicatie met PGP-telefoons ontwikkeld om anonieme en versleutelde communicatie tussen de gebruikers mogelijk te maken. Ongeveer 19.000 gebruikers maakten gedurende een lange periode naar volle tevredenheid gebruik van de service van Ennetcom. Uit het dossier - onder andere uit de verhoren van [betrokkene 1] , de overgelegde incidentenlijst en het onderzoek van de politie naar de betrouwbaarheid van Ennetcom - blijkt naar het oordeel van het hof dat Ennetcom ook daadwerkelijk deed wat het beloofde en dat er in al die jaren betrekkelijk weinig klachten/incidenten zijn geweest. Als deze er wel waren dan werden deze snel en adequaat opgelost. Bovendien is gebleken dat het retentiebeleid van Ennetcom - namelijk dat berichten die niet handmatig door gebruikers werden verplaatst automatisch verwijderd werden - goed werkte.
Het hof overweegt ten overvloede dat uit de zich in het dossier bevindende berichten blijkt dat de berichtenuitwisseling van de niet verwijderde berichten tussen verschillende gebruikers van de PGP-telefoons adequaat verloopt. Uit de bewaarde data valt te concluderen dat de gebruikers telkens weten met wie ze berichten uitwisselen en dat (een deel van) de aangetroffen berichten op elkaar aansluit(en).
Het hof acht het op voorhand onaannemelijk dat, zoals de verdediging suggereert, derden Ennetcomdata hebben gemanipuleerd om verdachte in verband te brengen met strafbare feiten waarmee hij niets te maken heeft. Allereerst kende het Ennetcom duizenden gebruikers en werden berichten versleuteld. Het systeem werd gedurende de tijd dat het gebruikt werd als onkraakbaar door politie en justitie beschouwd. Voor manipulatie was kennis van de systemen en de sleutels nodig, alsmede kennis en software om berichtenverkeer en data te manipuleren en kennis omtrent de delicten waarmee men [betrokkene 5] in verband wilde brengen. Die berichten zouden dan ook (in ieder geval grotendeels) bewaard moeten blijven. Tenslotte zou degene die manipuleerde er vanuit moeten zijn gegaan dat politie en justitie toegang tot de data zouden krijgen en die zouden kunnen
ontsleutelen. Niettemin hebben rechtbank en hof de verdediging in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen omtrent de betrouwbaarheid van de verkregen Ennetcomdata. Uit die verhoren blijkt dat er weliswaar op onderdelen problemen waren bij Ennetcom, zoals, als gezegd, overigens bij elk IT systeem van enige omvang, maar er zijn geen aanwijzingen gevonden die maken dat aan de authenticiteit van de Ennetcomdata getwijfeld hoeft te worden.
[verdachte] is geconfronteerd met de PGP-berichten die het openbaar ministerie belastend heeft uitgelegd en hij heeft dus de mogelijkheid gehad om op deze informatie te reageren en/of de inhoud daarvan te betwisten. Het hof stelt vast dat de verdediging niet aan de hand van concrete berichten heeft gemotiveerd dat en zo ja waarom er sprake zou zijn van onjuistheden of onvolledigheden. Met andere woorden: er is niet gemotiveerd waarom de betrouwbaarheid van deze informatie in twijfel getrokken zou moeten worden. [verdachte] heeft in dit kader enkel aangevoerd dat hij de telefoons in bewaring had voor anderen en dat hij ook zijn eigen telefoons regelmatig aan anderen uitleende. De raadsman heeft in zijn algemeenheid gewezen op de omstandigheid dat de toegang tot Ennetcom niet waterdicht was, waardoor niet vastgesteld zou kunnen worden wie welk bericht daadwerkelijk heeft gestuurd. Hij heeft hierbij gewezen op de verhoren van [betrokkene 1] .
Naar het oordeel van het hof is de gegrondheid van de verweren van de verdediging over de betrouwbaarheid van de Ennetcomdata niet aannemelijk geworden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat medewerkers van Ennetcom toegang hadden tot de keyservers en de kennis hadden om (metadata van) de Ennetcom-berichten en notities aan te passen. De enkele theoretische mogelijkheid dat één of meer personen over deze toegang en/of kennis beschikten, betekent niet dat aannemelijk is dat een dergelijke aanpassing daadwerkelijk is gebeurd. Ook niet aannemelijk is geworden dat anderen dan medewerkers van Ennetcom toegang hadden tot de keyservers en de kennis hadden om data aan te passen. Er zijn aanwijzingen dat men bij Dahvo beschikte over het wachtwoord van slechts één van de twee aanwezige keyservers namelijk het algemene PGP gedeelte, maar het door het openbaar ministerie verkregen materiaal betreft juist voornamelijk berichten die zijn versleuteld met keys die waren opgeslagen op de keyserver van het S/MIME gedeelte. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerkers van Dahvo de kennis of enig motief hadden om berichten, laat staan Nederlandstalige berichten, aan te passen.
Het hof deelt de conclusie dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er wel eens fouten zijn gemaakt binnen Ennetcom, maar dat wel eens sprake was van fouten is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat het gehele Ennetcom-systeem onbetrouwbaar is en dat (daarom) de data uit het systeem geen bewijswaarde hebben. Als er al sprake zou zijn van manipulatie van het systeem of van de berichten, dan is het hof van oordeel dat uit de onderbouwing van de verdediging - en ook anderszins niet - op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat dit ook gebeurd is met de berichten/accounts die worden toegeschreven aan [verdachte] . Sterker nog: gelet op het geheel aan bewijsmiddelen, ook uit andere bron, en de mate van gedetailleerdheid acht het hof dat volstrekt onwaarschijnlijk.
Uit het voorgaande volgt dat het hof als uitgangspunt neemt dat de Ennetcom-berichten en de notities die zijn aangetroffen in het account van een gebruiker, afkomstig zijn van deze gebruiker of aan hem zijn verzonden en dat deze berichten of notities niet zijn aangetast of vervalst.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de inhoud van de PGP-berichten op een groot aantal onderdelen overeenkomt met de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hierna zal worden weergegeven. De inhoud van die berichten vindt aldus bevestiging in andere bewijsmiddelen. Uit de stukken blijkt op welke wijze de politie de identiteit van de personen achter de Ennetcom-accounts - waaronder [verdachte] - heeft vastgesteld.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat de Ennetcomdata betrouwbaar zijn en voor het bewijs in deze zaak kunnen worden gebruikt.
Verzoeken
Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat de betrouwbaarheid van het Ennetcomsysteem en het recht van [verdachte] op een eerlijk proces niet in het geding zijn. Dat betekent dat thans de hiervoor genoemde voorwaardelijk geformuleerde onderzoekswensen van de verdediging aan de orde zijn.
Het hof stelt voorop dat al deze verzoeken beoordeeld dienen te worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, waarbij steeds in acht moet worden gehouden dat sprake dient te zijn van een ‘fair trial as a whole’.
De verdediging wenst de zes genoemde getuigen te horen om - kort gezegd – de betrouwbaarheid van het Ennetcomsysteem te kunnen onderzoeken.
Gelet op de onderbouwing die de raadsman aan de verzoeken ten grondslag heeft gelegd, is het. hof van oordeel dat de noodzaak om deze verzoeken toe te wijzen niet is gebleken. Het hof zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
In het bijzonder overweegt het hof nog als volgt. Op voorhand is de mogelijkheid dat de Ennetcomdata zijn gemanipuleerd onaannemelijk. Allereerst zouden derden daarvoor niet alleen toegang moeten hebben tot de door de beheerders van het systeem gebruikte software, maar ook tot de keyservers. In theorie is dat mogelijk maar aanwijzingen daarvoor zijn er niet. Vervolgens zouden die derden berichtenverkeer moeten vervalsen. Ook dat zal in theorie wellicht mogelijk zijn, maar zoals blijkt uit een verhoor van een deskundig getuige is deze getuige geen software bekend die dat mogelijk maakt. Vervolgens zouden die derden zeer specifieke kennis moeten hebben van op handen zijnde of gepleegde liquidaties om berichtverkeer te kunnen simuleren dat betrekking heeft op die liquidaties. Dat berichtverkeer moet dan ook passen bij andere onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld gegevens verkregen uit plaatsbepaling van gebruikte telefoontoestellen. Ten slotte zouden die derden een belang moeten hebben bij manipulatie van berichtverkeer en ervan uit moeten gaan dat de politie uiteindelijk toegang zou krijgen tot de berichten van het destijds als nagenoeg onkraakbare systeem.
Ondanks het feit dat manipulatie onaannemelijk is, hebben de rechtbank en het hof de verdediging in de gelegenheid gesteld getuigen te bevragen omtrent het Ennetcomsysteem. Daaruit zijn evenmin aanwijzingen gekomen voor manipulatie van het systeem. Wel heeft iemand zich ooit bij een reseller van Ennetcom ten onrechte voorgedaan als gebruiker van een account van een ander en dit account op zijn eigen toestel laten zetten, maar dat is door de oorspronkelijke gebruiker ontdekt en sindsdien zijn maatregelen ter voorkoming genomen door Ennetcom.
Ook na het horen van vele getuigen is de stelling van de verkregen Ennetcomdata niet betrouwbaar zijn, volstrekt onaannemelijk gebleven. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om in dit verband nog getuigen te horen.
Ten aanzien van de getuigen [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 12] valt, gelet op de onderbouwing van het verzoek, niet in te zien wat het belang van het horen van deze getuigen is voor de beantwoording van één van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Het verzoek van de verdediging om [betrokkene 6] als getuige te horen is eerder toegewezen, maar het is, na verschillende pogingen daartoe, niet gelukt om hem te vinden. Het getuigenverhoor van [betrokkene 6] heeft daarom niet plaats kunnen vinden. De verdediging heeft het verzoek om [betrokkene 6] te horen opnieuw gedaan. Al eerder heeft het hof vastgesteld dat er voldoende inspanningen zijn verricht om zijn verblijfplaats te achterhalen. Kort voor de inhoudelijke behandeling van deze zaak is zelfs nog geprobeerd om achter zijn verblijfplaats te komen via de getuige [betrokkene 13] , die volgens de verdediging mogelijk over nadere informatie over de verblijfplaats van [betrokkene 6] zou beschikken. [betrokkene 13] bleek echter ook niet te vinden. Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat niet valt te verwachten dat [betrokkene 6] alsnog binnen een afzienbare termijn als getuige kan worden gehoord. Door het niet horen van [betrokkene 6] als getuige is onder deze omstandigheden geen sprake van een schending van het recht van [verdachte] op een eerlijk proces.
De getuige [betrokkene 8] is op verzoek van de verdediging al bij de raadsheer-commissaris gehoord. Hij heeft toen een beroep op zijn verschoningsrecht gedaan. Het hof acht het niet noodzakelijk om hem opnieuw als getuige te horen, mede gelet op het feit dat hij nog steeds dit verschoningsrecht heeft en niet gebleken is dat hij thans een andere (proces)houding inneemt.
De verdediging heeft de noodzaak tot het toewijzen van de overige twee verzoeken (het voegen van datasets en het geven van extra tijd) onvoldoende onderbouwd. Zo heeft de verdediging niet concreet gesteld waar zij naar op zoek is in de genoemde 154 datasets, zijn er geen zoektermen opgegeven en is er ook geen zoekstrategie kenbaar gemaakt. Gelet daarop valt ook niet zonder meer in te zien waarom de verdediging meer tijd nodig heeft om de reeds verstrekte datasets te kunnen bestuderen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat het niet-toewijzen van de verzoeken niet maakt dat sprake zou zijn van schending van het recht van [verdachte] op een eerlijk proces. Het hof betrekt hierbij ook nog de onderzoekswensen - met name de wensen die zien op de betrouwbaarheid van de Ennetcomdata - die zijn toegewezen en die wel tot resultaat hebben geleid, alsmede de overige informatie over de Ennetcomdata uit het dossier.
Gelet op al het voorgaande, wijst het hof alle verzoeken van de verdediging af.”
3.12
De (herhaalde) verzoeken om inzage in de 254 Ennetcom-accounts betreffen het recht op voeging en inzage van stukken. Ik verwijs voor het juridisch kader op dit punt naar het eerdere arrest van de Hoge Raad waarin sprake was van gebruik van Ennetcom-data, van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900. Daarin overwoog de Hoge Raad als volgt:
“Het juridisch kader met betrekking tot de voeging en inzage van stukken
4.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 34 Sv:
“1. De verdachte kan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.
2. Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
4. De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.”
- Artikel 149a lid 2 Sv:
“Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b.”
- Artikel 315 lid 1 Sv:
“Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.”
- Artikel 328 Sv:
“Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van dezen Titel kan door den officier van justitie eene vordering en door den verdachte een verzoek tot de rechtbank worden gedaan, tenzij uit eenige bepaling het tegendeel volgt.””
3.13
Wat voor het beoordelen van verzoek om voeging bij de processtukken als maatstaf geldt heeft de Hoge Raad even verderop in hetzelfde arrest als volgt weergegeven:
“4.4.3 Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is op grond van artikel 315 lid 1 Sv in verbinding met artikel 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover moet de rechter in aanmerking nemen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij dus om de relevantie van die stukken. (Vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218.)
De verdediging kan – mede gelet op het in artikel 6 lid 3, aanhef en onder b, EVRM gewaarborgde recht van de verdachte om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en met het oog op het doen van een verzoek tot het voegen van stukken aan het dossier – een gemotiveerd verzoek doen tot het verkrijgen van inzage in specifiek omschreven stukken. Tijdens het vooronderzoek kan een dergelijk verzoek worden gedaan overeenkomstig de in artikel 34 leden 2-4 Sv geregelde procedure. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting beslist de zittingsrechter – zo nodig op basis van de bevindingen van nader onderzoek dat door een ander dan de zittingsrechter, bijvoorbeeld de rechter-commissaris, is verricht naar de aard en de inhoud van de betreffende stukken en gegevens – of en zo ja, in welke mate en op welke wijze, die inzage kan worden toegestaan.”
3.14
Uitgangspunt bij de beoordeling door het hof van een verzoek als het onderhavige, waarbij de gevraagde stukken geen deel uitmaken van het strafdossier, is dus het ‘noodzaakcriterium’, waarbij het belang van de verdachte om zijn verdediging effectief te kunnen voorbereiden zoals bedoeld in art. 6 lid sub b EVRM moet worden meegewogen. Blijkens zijn overwegingen heeft het hof dit belang ook in zijn beoordeling betrokken.
3.15
In de hierboven overweging van het hof in zijn arrest van 23 december 2021 ligt vervolgens besloten dat het hof het verschaffen van inzage in de 154 Ennetcom-accounts – die geen deel uitmaken van het procesdossier – niet noodzakelijk heeft geoordeeld. Daarbij heeft het hof blijkens zijn overweging gelet op de onderbouwing van het verzoek, die er op neerkomt dat de verdediging wil onderzoeken of de Ennetcom-data in hun totaliteit als betrouwbaar kunnen worden geoordeeld. Op dat punt heeft het hof geoordeeld dat de Ennetcom-data in ieder geval voor zover daarin berichten voorkomen die aan de verdachte worden toegeschreven wel als betrouwbaar hebben te gelden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op hetgeen het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd, waarbij ook betekenis toekomt aan hetgeen omtrent de juistheid van die berichten uit de overige bewijsmiddelen voortvloeit. Dat het hof daarbij heeft overwogen dat in het verzoek niet concreet duidelijk is gemaakt waarnaar de verdediging nu in de gevraagde data wil zoeken lijkt mij niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen de verdediging aan haar verzoeken ten grondslag heeft gelegd. Of en waarom de aan de verdachte toegeschreven berichten als onbetrouwbaar zouden hebben te gelden blijkt uit de onderbouwing door verdediging ook niet.
3.16
Ook deze klacht faalt.
4. Het tweede middel
4.1
Het middel klaagt over het niet-horen van de getuige [betrokkene 6] . Voordat ik het middel bespreek, geef ik het getuigenverzoek en de beslissingen van het hof weer.
4.2
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof van 18 februari 2020, volgens de overgelegde pleitnotities, als volgt verzocht de getuige [betrokkene 6] te horen:
“4. Bij appelschriftuur zijn vijf getuigen verzocht. Ten aanzien van 1) [betrokkene 1] en 2) [betrokkene 6], verzet het OM zich niet inhoudelijk, maar wordt wel geconcludeerd tot afwijzing omdat zij niet binnen aanvaardbare termijn gehoord zouden kunnen worden.
5. Mijn wenkbrauwen fronsten toen ik dit las, maar nog meer toen ik las op welke informatie deze conclusie gestoeld is.
6. Allereerst ten aanzien van beide getuigen: reeds in dit stadium van het proces deze conclusie trekken, gaat niet aan. We zitten in de regiefase. Er is nog niet eens zicht op een inhoudelijke behandeling. Niet eens een poging wagen terwijl daarvoor wel tijd is, doet geen recht aan het verdedigingsbelang. De conclusie van het OM is hoe dan ook prematuur.
7. Er is geen reden om niet eens een poging te wagen. Belangrijkste reden daarvoor is dat de informatie waarop het OM zich baseert niet actueel is.
(…)
12. Ten aanzien van [betrokkene 6]: de informatie die hierover in het proces-verbaal wordt weergegeven, stamt uit april 2019. Toen was [betrokkene 6] niet thuis, zo was reeds bekend, hij was kennelijk op vakantie. Hij staat nog steeds op het adres ingeschreven. Is er een reden om te vermoeden dat hij daar niet verblijft of om te denken dat hij nu nog steeds ‘op vakantie’ is? Er blijkt niet dat er recent nog is aangebeld of anderszins informatie is die daarop wijst.
13. De sociale recherche en Belastingdienst hebben geen informatie. Waarom daar informeren? Als er al twijfels zouden zijn, waarom dan geen bezoekje of belletje? Bij de woning of wellicht het bedrijf? [betrokkene 13] het adres en het telefoonnummer vragen?
14. De conclusie dat de getuige onvindbaar is, is te kort door de bocht. Er is geen basis om te stellen dat een verhoor binnen aanvaardbare termijn geen haalbare kaart zou zijn.
15. Ik heb justitie in zaken waar de belangen minder groot zijn, wel eens grotere inspanningen zien plegen om een verblijfplaats te achterhalen. Gezien de (te) snelle conclusie die nu aan de summiere informatie is verbonden, wordt verzocht om het OM uitdrukkelijk opdracht te geven verdergaand onderzoek te doen naar de verblijfplaatsen. In elk geval door te vragen bij de ex-partner van [betrokkene 1] naar zijn verblijfplaats, de stad, of minstgenomen het land. Dan geeft dat een aanknopingspunt om een rechtshulpverzoek te doen aldaar.
16. Ten aanzien van [betrokkene 6] lijkt extra naspeuring wellicht niet eens noodzakelijk, maar met het oog op de voortvarendheid wel wenselijk.”
4.3
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 12 maart 2020 het verzoek tot het horen van onder meer de getuige [betrokkene 6] als volgt toegewezen:
“Het hof stelt allereerst vast dat alle hiervoor onder 1 tot en met 5 genoemde getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het verdedigingsbelang. Het hof is van oordeel dat het in het belang van de verdediging is om de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [betrokkene 20] te horen. (…) Deze getuigenverzoeken zullen daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 6] overweegt het hof dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [betrokkene 1] en [betrokkene 6] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 6] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.”
4.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 april 2021 vermeldt het volgende over eerdere pogingen tot het horen van de getuige [betrokkene 6] :
“De voorzitter merkt voorts op - zakelijk weergegeven:
(…)
Alleen de getuigen [betrokkene 14] , [betrokkene 1] en [betrokkene 6] zijn nog niet gehoord bij de raadsheer-commissaris. Alle overige getuigenverhoren hebben inmiddels plaatsgevonden. Het kabinet raadsheer-commissaris zal nog pogingen ondernemen om de getuigen [betrokkene 14] , [betrokkene 1] en [betrokkene 6] te kunnen horen. Mogelijk bevindt [betrokkene 14] zich op dit moment niet in Nederland. Er wordt nog gekeken of zijn verblijfplaats te achterhalen is. [betrokkene 1] zal eind mei en begin juni van dit jaar in Nederland zijn vanwege de behandeling van zijn eigen strafzaak, de zaak 26DeVink. Het kabinet raadsheer-commissaris gaat proberen om het getuigenverhoor van [betrokkene 1] in te plannen in de periode dat hij in Nederland is. De raadsman van [betrokkene 6] , mr. Moszkowicz, heeft laten weten dat [betrokkene 6] psychisch niet in staat is om als getuige te worden gehoord. Daarnaast is zijn verblijfplaats niet bekend. Mogelijk bevindt hij zich in het buitenland. Het kabinet raadsheer-commissaris zal nog een poging wagen om het getuigenverhoor van [betrokkene 6] alsnog doorgang te kunnen laten vinden.”
4.5
Het hof heeft in zijn arrest van 23 december 2021 het volgende overwogen:
“Het verzoek van de verdediging om [betrokkene 6] als getuige te horen is eerder toegewezen, maar het is, na verschillende pogingen daartoe, niet gelukt om hem te vinden. Het getuigenverhoor van [betrokkene 6] heeft daarom niet plaats kunnen vinden. De verdediging heeft het verzoek om [betrokkene 6] te horen opnieuw gedaan. Al eerder heeft het hof vastgesteld dat er voldoende inspanningen zijn verricht om zijn verblijfplaats te achterhalen. Kort voor de inhoudelijke behandeling van deze zaak is zelfs nog geprobeerd om achter zijn verblijfplaats te komen via de getuige [betrokkene 13] , die volgens de verdediging mogelijk over nadere informatie over de verblijfplaats van [betrokkene 6] zou beschikken. [betrokkene 13] bleek echter ook niet te vinden. Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat niet valt te verwachten dat [betrokkene 6] alsnog binnen een afzienbare termijn als getuige kan worden gehoord. Door het niet horen van [betrokkene 6] als getuige is onder deze omstandigheden geen sprake van een schending van het recht van [verdachte] op een eerlijk proces.
(…)
Het hof is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat het niet-toewijzen van de verzoeken niet maakt dat sprake zou zijn van schending van het recht van [verdachte] op een eerlijk proces. Het hof betrekt hierbij ook nog de onderzoekswensen - met name de wensen die zien op de betrouwbaarheid van de Ennetcomdata - die zijn toegewezen en die wel tot resultaat hebben geleid, alsmede de overige informatie over de Ennetcomdata uit het dossier.
Gelet op al het voorgaande, wijst het hof alle verzoeken van de verdediging af.”
4.6
Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het oordeel van het hof dat voldoende inspanningen zijn verricht om de verblijfplaats van de getuige te achterhalen en niet valt te verwachten dat de getuige alsnog binnen een afzienbare termijn kon worden gehoord onbegrijpelijk is. De tweede klacht houdt in dat het hof er geen blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of door het niet-horen van de getuige [betrokkene 6] nog sprake was van een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6 EVRM, en/of dat het oordeel van het hof dat het niet-horen van de getuige [betrokkene 6] geen schending van het recht op een eerlijk proces oplevert ontoereikend is gemotiveerd. Ik zal de klachten gezamenlijk bespreken.
4.7
Art. 418 lid 1 Sv luidt:
“De oproeping van niet verschenen getuigen kan worden geweigerd in de gevallen, genoemd in artikel 288.”
4.8
Art. 288 lid 1 aanhef en onder a Sv luidt:
“De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen”.
4.9
De Hoge Raad heeft over toepassing van deze bepaling het volgende overwogen:
“2.4.3 (…) Bij de toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv staat de vraag voorop of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen. Op het moment dat zo’n beslissing moet worden genomen, zal ook niet steeds vaststaan wat de betekenis en het gewicht van de verklaring van de getuige zijn of kunnen zijn voor onder meer de beantwoording van de bewijsvraag en daarmee wat het concrete belang van de verdachte is om die getuige te (doen) ondervragen.
2.4.4
Toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv kan onder meer aan de orde zijn als het gaat om een getuige die niet traceerbaar is of als te verwachten valt dat de getuige pas na verloop van lange tijd kan worden gehoord. De mogelijkheid om op grond van die bepaling af te zien van het oproepen van de getuige laat echter onverlet dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dit volgt onder meer uit de jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) over het door artikel 6 lid 3, aanhef en onder d, EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht. Deze rechtspraak houdt, voor zover hier van belang, het navolgende in.
2.4.5
Waar het gaat om zogenoemde “prosecution witnesses” houdt de rechtspraak van het EHRM in, kort gezegd, dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld. Dat betekent echter niet dat elk (herhaald) verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Er kan een “good reason for the witness’s non-attendance” bestaan. Zo’n goede reden kan zijn gelegen in “the witness’s absence owing to unreachability”. Het bestaan van deze laatstgenoemde reden is niet afhankelijk van het belang van de verklaring, maar wordt bepaald door – kort gezegd – de inspanningen van de autoriteiten om een ondervragingsgelegenheid te realiseren. (…)
(...)
2.4.7
Waar het gaat om zogenoemde “defence witnesses” moet, als een toereikend gemotiveerd verzoek wordt gedaan om een getuige te horen, de relevantie van een verklaring van die getuige worden betrokken bij de beslissing of de getuige wordt gehoord. Dat staat er echter niet aan in de weg dat, als erop zichzelf toereikende gronden zijn om de getuige te horen, het oproepen van de getuige toch achterwege blijft vanwege “the witness’s unreachability”. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt niet dat daarbij andere maatstaven zouden gelden dan onder 2.4.5 zijn geciteerd. Wel zal de rechter in dat geval moeten beoordelen of, gegeven het ontbreken van de mogelijkheid om die getuige te (doen) ondervragen, de procedure als geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (zie onder meer EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin/Nederland), § 42-43 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1931).”2.
4.10
Het hof heeft in zijn arrest geoordeeld dat het na verschillende pogingen niet is gelukt de getuige [betrokkene 6] te vinden en dat het verhoor daarom niet heeft kunnen plaatsvinden. Het hof heeft ook geoordeeld dat er voldoende inspanningen zijn verricht om de verblijfplaats van de getuige [betrokkene 6] te achterhalen en dat zelfs is geprobeerd om achter die verblijfplaats te komen via een andere getuige die volgens de verdediging mogelijk over informatie over de verblijfplaats zou beschikken. Ook die andere getuige bleek echter onvindbaar. Het oordeel van het hof komt er dus op neer dat er een goede reden is voor “the witness’s absence owing to unreachability”, omdat de autoriteiten voldoende inspanningen hebben verricht om een ondervragingsgelegenheid te realiseren. Op basis van de feitelijke vaststellingen van het hof is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Daarmee faalt de eerste klacht.
4.11
Met betrekking tot het eerste deel van de tweede klacht, dat inhoudt dat het hof er geen blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of door het niet-horen van de getuige [betrokkene 6] nog sprake was van een eerlijk proces, kan worden opgemerkt dat het hof heeft geoordeeld dat door het niet-horen van de getuige [betrokkene 6] geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. Dat deel van de klacht faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.12
Met betrekking tot het tweede deel van de klacht, dat inhoudt dat het oordeel van het hof dat het niet-horen van de getuige [betrokkene 6] geen schending van het recht op een eerlijk proces oplevert ontoereikend is gemotiveerd, merk ik het volgende op. Het hof heeft in zijn arrest geoordeeld dat het niet-toewijzen van de verzoeken van de verdediging – waaronder het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 6] – geen schending van het recht op een eerlijk proces oplevert. Het hof heeft daarbij gekeken naar de onderzoekswensen (met name de wensen die zien op de betrouwbaarheid van de Ennetcom-data) die zijn toegewezen en die wel tot resultaat hebben geleid, alsmede de overige informatie over de Ennetcom-data uit het dossier. Uit die motivering blijkt daarmee dat het hof van oordeel is geweest dat de betrouwbaarheid van deze onderzoeksresultaten niet verder hoefde te worden onderzocht, omdat dat door de toegewezen onderzoekswensen al voldoende is gebeurd. Het oordeel van het hof dat na het niet-ondervragen van een onvindbare getuige onder deze omstandigheden geen sprake is van een procedure die in het geheel bezien oneerlijk is geweest, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
4.13
Het middel faalt.
5. Het derde en vierde middel
5.1
De middelen klagen over de bewezenverklaring. Daarom zal ik hier eerst de bewezenverklaring en bewijsvoering weergeven.
5.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 05-880583-16 (Onderzoek Bosnië):
1. primair:
hij op 31 december 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 1988) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met automatische vuurwapens kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
2. primair:
hij op 31 december 2015 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of ander(en), [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1985) en [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met automatische vuurwapens op/in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3:
hij op tijdstippen in de periode van 27 december 2015 tot en met 30 december 2015 te [plaats] en/of Amsterdam en/of [plaats] , ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf van moord in vereniging (te weten de liquidatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ), (telkens) opzettelijk automatische vuurwapens en/of voertuigen (te weten een BMW en/of een Ford Fiesta), bestemd tot het in vereniging begaan van die misdrijven, voorhanden heeft gehad, en/of daarmee naar [camping] te [plaats] gereden.
Zaak met parketnummer 05-780094-17 (Onderzoek Brandberg):
hij op 7 november 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door tezamen met zijn mededaders, meerdere malen met twee, in elk geval één, automatisch(e) vuurwapen(s), te weten een geweer (met Ceska Zbrojovka, kaliber 7,62x39 mm) en een pistool (merk Glock, kaliber 9mm Parabellum), meerdere kogels op die [slachtoffer 4] af te vuren, waardoor die [slachtoffer 4] in zijn borstkas en zijn borst werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden.
Zaak met parketnummer 05-780083-17 (Onderzoek IJshamer):
primair:
hij en zijn mededaders op 3 april 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en verdachtes mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een automatisch vuurwapen kogels hebben afgeschoten in de richting van die [slachtoffer 5] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5.3
Voor de bewijsmiddelen verwijs ik kortheidshalve naar de aanvulling op het arrest. Dat arrest houdt, voor zover van belang, de volgende bewijsoverwegingen in:
“Bewijsoverwegingen
Algemeen
Standpunt van de verdediging
In het algemeen heeft de verdediging - kort gezegd - het volgende aangevoerd over het bewijs.
De bewijswaarde van de Ennetcomberichten is beperkt. De informatie uit deze berichten kan niet leidend zijn, maar kan enkel tot het bewijs worden gebruikt als deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verder is het mogelijk dat de PGP-telefoons door verschillende mensen zijn gebruikt. De omstandigheid dat een persoon op een bepaald moment als de gebruiker van een bepaald Ennetcom-account kan worden geïdentificeerd, hoeft niet te betekenen dat deze persoon ook op een ander moment de gebruiker van dit account is.
[verdachte] heeft verklaard dat hij zijn telefoons regelmatig uitleende en dat hij daarnaast telefoons voor anderen in bewaring had. De Ford Fiesta die op zijn naam stond, werd ook door andere personen gebruikt. In deze auto zouden verschillende PGP-telefoons van die personen aanwezig zijn. De namen van deze personen kan [verdachte] niet noemen uit angst voor zijn leven en dat van zijn familie.
Oordeel van het hof
Het hof zal hierna waar nodig ingaan op deze algemene verweren van de verdediging.
Onderzoek Bosnië
De advocaten-generaal hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle drie de feiten die in het Onderzoek Bosnië ten laste zijn gelegd. Hij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende naar voren gebracht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat [verdachte] één van de schutters is geweest. De camerabeelden die zich in het dossier bevinden, bieden geen enkel aanknopingspunt voor die stelling. Specifieke persoonskenmerken zijn op deze beelden immers niet te zien. De conclusie dat de schutters ook op eerdere momenten op de camping in [plaats] aanwezig zijn geweest, kan op basis van de camerabeelden niet worden getrokken. Daarnaast moeten de analyses van de verkeersgegevens van de voertuigen en de verschillende telefoons met behoedzaamheid worden beschouwd en met terughoudendheid worden gewaardeerd, aldus de raadsman. De raadsman heeft aan de hand van enkele voorbeelden gesteld dat de conclusies van de rechtbank op basis van deze gegevens geen
hout snijden. De verkeersgegevens zijn in elk geval onvoldoende om de gebruiker van de telefoontoestellen te kunnen identificeren. Ook staat niet vast dat deze gebruiker steeds dezelfde persoon was.
Nu niet kan worden bewezen dat [verdachte] één van de schutters was, moet hij worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten in het Onderzoek Bosnië.
[verdachte] moet ook van het onder 3 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken, omdat niet vastgesteld kan worden dat de personen die op de camerabeelden zijn gezien met een voorverkenning bezig waren, dan wel dat zij goederen voorhanden hadden die waren bestemd tot het begaan van een moord. Daarbij komt dat niet vaststaat dat de personen die in de tenlastegelegde periode op de camerabeelden te zien zijn dezelfde personen zijn als de schutters op 31 december 2015.
Oordeel van het hof
De door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De feiten
Op 31 december 2015 zijn [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in [plaats] , bij de [camping] , rijdend in een auto, door twee schutters beschoten. [slachtoffer 1] is als gevolg van deze schietpartij overleden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn allebei gewond geraakt.
Er zijn camerabeelden beschikbaar van de schietpartij. Op deze beelden is te zien dat er om 17.35 uur een donkere auto, een stationwagen, met dimlicht over de [a-straat] kwam aanrijden en parkeerde op de parkeerplaats van de [camping] . Op het moment dat de auto waarin de [broers] en [slachtoffer 3] zaten - een witte Mercedes – het campingterrein verliet, rende de eerste schutter de donkere auto uit. Deze schutter droeg een capuchon met een bontkraag. Hij schoot gericht op de bestuurder van de witte Mercedes. Rechtsachter deze schutter bevond zich de tweede schutter. Ook deze heeft op de Mercedes geschoten. Beide schutters hebben meer dan tien keer geschoten.
Op het parkeerterrein bij de [camping] zijn hulzen aangetroffen.
Op 31 december 2015 omstreeks 18.24 uur is een autobrand gemeld in Zaltbommel. Het kenteken van deze auto was [kenteken 1] . Het betrof een BMW. Rondom de auto zijn hulzen en kogelpunten gevonden. Uit onderzoek is gebleken dat deze auto gestolen was en dat voornoemd kenteken niet het originele kenteken van deze auto was. In de auto werden verbrande resten van twee wapens aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het om twee automatische wapens van het merk CZ (kaliber 7,62mm) ging.
Vervolgens is onderzoek gedaan naar een mogelijk verband tussen de schietpartij en deze uitgebrande BMW. Daarbij is gekeken naar uiterlijke overeenkomsten van deze auto met de donkere auto die op de camerabeelden van de [camping] is te zien. Bij deze vergelijking zijn meerdere overeenkomsten aangetroffen.
Verder zijn de twee (verbrande) automatische wapens vergeleken met de aangetroffen hulzen op de camping. Uit het door het NFI verrichte onderzoek leidt het hof af dat deze hulzen zijn verschoten met de twee automatische vuurwapens in de uitgebrande BMW. Er zijn ook delen van kogels aangetroffen in het lichaam van [slachtoffer 1] . Uit het onderzoek van het NFI leidt het hof af dat deze kogelmanteldelen zijn afgevuurd uit de loop van één van de twee in de BMW aangetroffen automatische vuurwapens.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de twee automatische wapens die in de in Zaltbommel aangetroffen BMW zijn gevonden, door de twee schutters zijn gebruikt bij de schietpartij bij de camping in [plaats] . Na de schietpartij zijn de schutters er in deze BMW vandoor gegaan.
De voorbereiding
De [broers] verbleven sinds enkele weken voor 31 december 2015 in chalet 218 op de [camping] in [plaats] . Dit chalet was moeilijk te vinden.
De getuige [betrokkene 15] heeft verklaard dat hij één of twee dagen voor de schietpartij rond 19.00 uur de camping op reed en toen werd aangesproken door twee Marokkaanse jongens. Eén van deze jongens vroeg waar chalet 201 was. Chalet 201 bevindt zich net voor het pad dat leidt naar chalet 218.
Uit de camerabeelden van de [camping] in de periode van 28 december tot 31 december 2015 blijkt dat twee onbekende mannen op vijf verschillende momenten een bezoek hebben gebracht aan deze camping. Het eerste bezoek vond plaats op 28 december omstreeks 20.38 uur. Eén van de twee mannen droeg een capuchon en had een vreemd loopje. Omstreeks 20.42 uur liepen de twee mannen langs de slagboom het campingterrein op. Op 29 december 2015 vonden er meerdere bezoeken plaats aan de camping in [plaats] . Om 03.20 uur ’s nachts is te zien dat een donkere auto, een stationwagen, het parkeerterrein van de camping op reed. Opnieuw liepen twee onbekende personen het campingterrein op. Bij één van de mannen was een op een automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp te zien. Deze man had opnieuw een afwijkende manier van lopen. Om 20.42 uur op diezelfde dag is ook te zien dat twee onbekende personen de camping opliepen.
Wederom werd bij één van de mannen een afwijkende manier van lopen gezien. Daarnaast waren er qua signalementen ook andere overeenkomsten te zien met de twee onbekende mannen van de eerdere hiervoor beschreven bezoeken aan de camping. Om 21.30 uur is te zien dat een donkere stationwagen het parkeerterrein van de camping opreed. Om 22.11 uur stapten twee mannen uit deze auto en vervolgens liepen zij het terrein van de camping op. Qua kleding waren overeenkomsten te zien met de kleding van de twee mannen die om 20.42 uur de camping op liepen. Om 22.13 uur stapten de mannen weer in de donkere auto. Om 22.35 uur stapte de bestuurder uit. Hij rende toen, vermoedelijk met een vuurwapen (een automatisch geweer) in zijn hand, de auto uit. Nadat er een andere auto voorbij reed, rende deze persoon terug naar de donkere auto. Deze donkere auto vertoonde grote overeenkomsten met de auto waarmee de twee verdachten op 31 december 2015 na het schietincident zijn weggereden, te weten de BMW met het kenteken [kenteken 1] . Op 30 december 2015 omstreeks 19.20 uur liepen opnieuw twee mannen het campingterrein op. Eén van deze mannen maakte een opvallende zwabberbeweging met zijn linkerbeen.
De signalementen van deze twee mannen stemmen op verschillende punten overeen met de signalementen van de schutters van de schietpartij op 31 december 2015. Bovendien zijn qua signalement overeenkomsten te zien met die van de onbekende mannen die de camping voor 31 december 2015 hebben bezocht. Het hof gaat er mede daarom van uit dat dit steeds dezelfde twee mannen waren.
Er is ook onderzocht of de BMW met het kenteken [kenteken 1] in de periode voor 31 december 2015 samen heeft gereisd met een ander voertuig. Daartoe zijn de geregistreerde kentekens in de periodes van vijf minuten voor en na de registraties van het kenteken [kenteken 1] opgevraagd. Gebleken is dat een auto met het kenteken [kenteken 2] in de nacht van 29 december 2015 op drie momenten op dezelfde camera is geregistreerd als de BMW met het kenteken [kenteken 1] . Tussen deze registraties zaten slechts enkele seconden. De auto met het kenteken [kenteken 2] betrof een Ford Fiesta. Deze stond in de periode van 19 december 2015 tot en met 5 januari 2016 op naam van [verdachte] . Voornoemde BMW heeft zich dus op 29 december 2015 op verschillende momenten in de onmiddellijke nabijheid bevonden van de auto van [verdachte] .
Op de camerabeelden van de [camping] is, zoals hiervoor al is beschreven, te zien dat twee mannen op 28 december 2015 omstreeks 20.38 uur bij de camping arriveerden. Om 20.30 uur, 20.32 uur en om 20.34 uur die dag was er een voertuig op de camerabeelden te zien die grote overeenkomsten vertoonde met de Ford Fiesta die destijds op naam stond van [verdachte] . Uit de bewijsmiddelen (zendmastgegevens) blijkt verder dat de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] op 28 december 2015 dezelfde reisbewegingen hebben gemaakt als de auto met het kenteken [kenteken 2] . Deze telefoonnummers zijn - zoals hierna nog zal worden overwogen - in gebruik geweest bij [verdachte] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij de Ford Fiesta met het kenteken [kenteken 2] in gebruik heeft gehad. Hij heeft ook verklaard dat hij deze auto in de periode van 28 tot en met 31 december 2015 heeft uitgeleend. Het hof acht deze laatste verklaring van [verdachte] niet aannemelijk geworden. Zo heeft hij niet gezegd aan wie hij zijn auto zou hebben uitgeleend. Daarnaast wijst het hof op het feit dat bij alle bezoeken aan de camping één of meerdere telefoonnummers van [verdachte] dezelfde reisbewegingen hebben gemaakt als de Ford Fiesta en dat hij het op verschillende momenten heeft over zijn auto (“m’n waggie/wakkie”), zoals in het tapgesprek van 25 december 2015 om 16.35 uur met [betrokkene 16] . In datzelfde tapgesprek wordt [verdachte] , ‘Big Head’ genoemd. Op het belang van deze benaming ‘Big Head’ zal hierna onder het kopje “ [account 1] ” worden ingegaan.
De gebruiker van het Ennetcom-account [account 1] heeft op 1 januari 2016 bovendien de volgende berichten gestuurd aan de gebruiker van de [account 2] :
“Bro met die wakkie weggrijden van mij als vluchtauto is ook fuckingg heet he gaan we nooit meer doen man beter huren en op iemand andere naam gooien ofso”.
“Top broo love youu bro echt alleen aan wat ik nu denk bro is me wakkie Ze kunnen niks doen toch is geen bewijs dat ik daar ben geweest met me wak neetoch”.
Hierna zal het hof nog concluderen dat [verdachte] de gebruiker was van het Ennetcomaccount [account 1] en [betrokkene 5] van de [account 2] .
Gelet op al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van het hof dat het niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] zijn auto heeft uitgeleend op de momenten waarom het in deze zaak gaat. Het hof concludeert uit het voorgaande ook dat de Ford Fiesta van [verdachte] bij de liquidatie is gebruikt als verkennings- en vluchtauto.
Het hof zal hierna ingaan op de reisbewegingen van de verschillende telefoonnummers van [verdachte] . Hierbij zal het hof ook het PGP-toestel [account 3] betrekken, waarvan het hof hierna nog zal vaststellen dat ook het toestel met dit account bij [verdachte] in gebruik is geweest.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] , die allebei van [verdachte] zijn, voorafgaande aan het eerste bezoek aan de camping in [plaats] op 28 december 2015 een zendmast aan de [b-straat] in [plaats] hebben aangestraald. Dit was tussen 15.40 en 16.00 uur die dag. Deze zendmast bevindt zich op een afstand van ongeveer 530 meter tot de [c-straat 1] in [plaats] , waar [verdachte] destijds woonde. De auto met het kenteken [kenteken 2] , de Ford Fiesta van [verdachte] , bevond zich vanaf 17.28 uur in Rotterdam en reed richting het centrum van deze stad. Vervolgens hebben de telefoons met de nummers die eindigen op [telefoonnummer 2] (een telefoonnummer van [verdachte] ) en [telefoonnummer 4] (een telefoonnummer van [betrokkene 2] ) telefoonmasten aangestraald die dicht bij elkaar liggen. De telefoon van [verdachte] (nummer [telefoonnummer 2] ) straalde om 18.27 uur een zendmast aan in Oosterhout en de telefoon van [betrokkene 2] (nummer [telefoonnummer 4] ) om 18.28 uur een zendmast in Raamsdonkveer. De afstand tussen deze zendmasten is hemelsbreed 3,2 kilometer. De Ford Fiesta met het kenteken [kenteken 2] is om 20.15.53 uur, 20.17.12 uur en 20.17.46 uur geregistreerd (ANPR-registraties) vlak bij de afrit 48 op de A59 en het knooppunt Hintham (snelwegen A59 en A2). De camera’s die deze registraties hebben gedaan, bevinden zich op vier kilometer afstand van de zendmasten aan de Klokkenlaan 164-264 en de Burgemeester Godschalxstraat, waarvan de telefoon van [verdachte] met het nummer [telefoonnummer 3] gebruik heeft gemaakt om 20.12 uur.
De telefoon met het nummer [telefoonnummer 4] ( [betrokkene 2] ) heeft om 20.15 en 20.16 uur een mast aangestraald op ongeveer 200 meter afstand van de camera waarmee de Ford Fiesta van [verdachte] is geregistreerd om 20.17.46 uur. De afstand van deze camera tot de camping in [plaats] bedraagt ongeveer 13,6 kilometer. Dat is ongeveer 13 minuten rijden. Vervolgens heeft de telefoon van [verdachte] (nummer [telefoonnummer 2] ) na bijna 14 minuten, te weten om 20.31 uur, de zendmast aan de [d-straat] in [plaats] aangestraald. Vanaf de [camping] in [plaats] wordt ook deze zendmast gebruikt. Zeven minuten later, om 20.28 uur, was het eerste bezoek op deze camping op de camerabeelden te zien.
Tijdens dit bezoek aan de camping heeft de PGP-telefoon met het Ennetcom-account [account 4] de mast aan de [e-straat] in [plaats] aangestraald. De [account 4] is in gebruik geweest bij [betrokkene 2] . De afstand van voornoemde zendmast tot de zendmast aan de [d-straat] is hemelsbreed ongeveer 260 meter. De afstand van de [d-straat] tot de ingang van de camping bedraagt hemelsbreed ongeveer 530 meter. Na 22.02 uur is aan de hand van de telefoonnummers van [verdachte] en [betrokkene 2] en de registraties van het kenteken [kenteken 2] (de Ford Fiesta van [verdachte] ) een reisbeweging naar Eindhoven te zien. Zo straalde [verdachte] telefoon met nummer [telefoonnummer 3] om 22.18 uur een zendmast aan in Boxtel, op de snelweg van Den Bosch naar Eindhoven, en is de Ford Fiesta ongeveer acht minuten later in Eindhoven geregistreerd. Vanaf 22.36 uur heeft de telefoon van [betrokkene 2] ook zes keer gebruik gemaakt van een mast in Eindhoven.
Gelet op dit alles - in onderling verband en samenhang bezien - stelt het hof vast dat [verdachte] en [betrokkene 2] op 28 december 2015 samen met de Ford Fiesta van [verdachte] naar [plaats] en daarna naar Eindhoven zijn gereisd. In dit verband wijst het hof in het bijzonder op het feit dat deze auto om 20.17 uur op een afstand van 13 minuten van de camping is geregistreerd en dat - zoals hiervoor al is overwogen - op de camerabeelden van de camping vanaf 20.30 uur drie keer een auto is gezien met de kenmerken van dit specifieke type Ford Fiesta.
Bij het tweede bezoek aan de camping in [plaats] , op 29 december 2015, kwam de BMW met het kenteken [kenteken 1] in beeld. Hiervoor is al overwogen dat deze auto kort na de liquidatie brandend is aangetroffen in Zaltbommel. Ook heeft het hof hiervoor al vastgesteld dat deze BMW en de Ford Fiesta van [verdachte] in de nacht van 29 december 2015 drie keer in elkaars nabijheid zijn geregistreerd (binnen twee tot drie seconden na elkaar op dezelfde locatie). Vervolgens vond 57 minuten na deze registraties het tweede bezoek aan de camping plaats, waarbij de telefoon van [verdachte] (nummer [telefoonnummer 2] ) ook omstreeks dit bezoek (om 03.40 uur) een mast heeft aangestraald die vanuit de camping vaak wordt gebruikt. Uit de historische gegevens van de telefoon van [verdachte] (nummer [telefoonnummer 2] ) blijkt dat deze voor het tweede bezoek aan de camping een reisbeweging van Amsterdam naar- [plaats] heeft gemaakt. Na dit tweede bezoek is zowel via de registraties van het telefoonnummer van [verdachte] (nummer [telefoonnummer 1] ) als via het kenteken [kenteken 2] (de Ford Fiesta van [verdachte] ) een reisbeweging via [plaats] naar Amsterdam waar te nemen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij in deze periode in de woning aan de [f-straat 1] in [plaats] sliep. Het is mogelijk om tussen de tijdstippen van de registraties van het kenteken [kenteken 2] naar de [f-straat 1] in [plaats] te rijden.
Voor wat betreft het derde bezoek aan de camping, ook op 29 december 2015, is het volgende van belang. De telefoon met het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] (gekoppeld aan het Ennetcomaccount [account 3] , waarvan hierna vastgesteld zal worden dat dit bij [verdachte] in gebruik was) straalde rond 18.09 uur de zendmast aan de [b-straat] in [plaats] aan, de mast gelegen op een afstand van ongeveer 530 meter tot de woning van [verdachte] . De telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] straalde om 17.48 uur en om 18.18 uur de zendmast aan de [b-straat] in [plaats] aan. Om 18.39 uur vond er een pinbetaling plaats van de bankrekening van [verdachte] bij het tankstation Shell Kriterion aan de IJberglaan 11 in Amsterdam. Tussen 18.41 uur en 19.33 uur reisde de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] - zo blijkt uit gebruikte zendmastlocaties - vanuit Amsterdam via Delft naar Rotterdam. De Ford Fiesta met het kenteken [kenteken 2] is om 19.23 uur in Delft geregistreerd en om 19.26 uur in Rotterdam. Om 20.40 uur was het telefoontoestel met nummer [telefoonnummer 1] mogelijk uitgeschakeld. De telefoon met het nummer [telefoonnummer 2] (de [account 3] ) straalde zowel voor, tijdens als na het derde bezoek aan de camping masten aan die binnen de netwerkmeting van de
[camping] in [plaats] naar voren zijn gekomen.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [verdachte] tijdens het derde bezoek aan de camping in [plaats] op deze camping aanwezig was.
Bij het vierde bezoek aan de camping, op 30 december 2015, straalde de PGP-telefoon van [verdachte] (de [account 3] ) voor en tijdens het bezoek masten aan die vanuit de [camping] in [plaats] worden gebruikt. Tijdens het bezoek aan die camping stralen de telefoons met de nummers [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) en [telefoonnummer 4] ( [betrokkene 2] ) geen zendmasten aan. De telefoon van [verdachte] (nummer [telefoonnummer 1] ) straalde pas om 21.58 uur weer een zendmast aan. Tussen 21.58 en 21.59 uur straalde deze telefoon drie zendmasten aan in Hardinxveld-Giessendam. Diezelfde masten zijn tussen 21.55 en 22.00 uur aangestraald door de telefoon van [betrokkene 2] (nummer [telefoonnummer 4] ). Vervolgens maken beide telefoons een reisbeweging naar [plaats] . De route die door de telefoons is afgelegd, past bij een route vanaf de camping in [plaats] naar [plaats] (verblijfplaats van [betrokkene 2] ). In deze stad is op die dag ook de Ford Fiesta van [verdachte] (kenteken [kenteken 2] ) verschillende keren geregistreerd (vanaf 22.19 uur). Daarnaast hebben de telefoons met de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] op hetzelfde tijdstip de mast aan de [f-straat 1] in [plaats] aangestraald. Binnen de registraties van de Ford Fiesta in [plaats] was er ruimte om langs de [f-straat 1] te rijden. Zoals gezegd, sliep [betrokkene 2] in deze periode in de woning aan de [f-straat 1] in [plaats] . Het hof concludeert uit het voorgaande dat [verdachte] en [betrokkene 2] samen hebben gereisd op 30 december 2015 en dat zij ook deze dag samen een bezoek hebben gebracht aan de camping in [plaats] .
Ook tijdens het vijfde bezoek aan de camping, op 31 december 2015, lijken de telefoons met de nummers [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) en [telefoonnummer 4] ( [betrokkene 2] ) uitgeschakeld te zijn. Deze telefoons hebben geen masten aangestraald toen het vijfde en laatste bezoek aan de camping plaatsvond. Na het bezoek aan de camping hebben deze telefoons wel weer masten aangestraald. Vanaf 18.40 uur straalde de telefoon met het nummer [telefoonnummer 4] weer een mast aan en om 19.09 uur maakte de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] weer gebruik van een zendmast door een sms-bericht te versturen naar [betrokkene 2] (nummer [telefoonnummer 4] ). Daarnaast hebben de genoemde twee telefoons omstreeks hetzelfde tijdstip de zendmast aan de Rhijnspoorkade in Rotterdam aangestraald. De Ford Fiesta van [verdachte] is tussen 18.56 en 19.00 uur geregistreerd in [plaats] en verschillende keren in Rotterdam. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij deze dag inderdaad samen met [verdachte] in Rotterdam is geweest. Tussen 19.44 uur en 19.46 uur hebben de telefoons van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) en [betrokkene 2] ( [telefoonnummer 4] ) dezelfde mast in Delft aangestraald. Daarnaast is gebleken dat de PGP-telefoons [account 3] en [account 4] om 17.33 uur allebei de zendmast aan de [d-straat] in [plaats] hebben aangestraald. Dit betreft de zendmast die vanuit de [camping] wordt aangestraald. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat de auto van de schutters om 17.35 uur op de camerabeelden van de camping is te zien. Dat is slechts twee minuten nadat de PGP-telefoons [account 3] en [account 4] voornoemde zendmast hebben aangestraald. Het hof zal hierna nog vaststellen dat het Ennetcom-account [account 3] in gebruik is geweest bij [verdachte] . De [account 4] is, zoals gezegd, bij [betrokkene 2] in gebruik geweest. Het hof concludeert uit het voorgaande dat [verdachte] en [betrokkene 2] omstreeks het tijdstip van aankomst van de schutters opnieuw op de camping in [plaats] aanwezig zijn geweest en dat zij hierna (gedeeltelijk) samen terug zijn gereisd. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat er overeenkomsten zijn tussen de signalementen van de schutters van de schietpartij op 31 december 2015 en de mannen die de camping in [plaats] op de dagen daarvoor hebben bezocht. In dit verband is opvallend dat één van de mannen die op de camerabeelden is te zien tijdens de bezoeken aan de camping voor 31 december 2015 een opvallend loopje had. Dit onderdeel van het signalement past bij [verdachte] , nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij in december 2015 mank liep. De getuige [betrokkene 17] van de reclassering heeft immers verklaard dat [verdachte] zich vanaf 17 december 2015 met deze klacht afmeldde voor de uitvoering van zijn taakstraf. Volgens [betrokkene 17] was het alsof [verdachte] door zijn been zakte tijdens het lopen. Op 24 december 2015 heeft hij [verdachte] ook zelf mank zien lopen.
Is [verdachte] de gebruiker van de Ennetcom-accounts [account 3] en [account 1] ?
In het Onderzoek Bosnië zijn de Ennetcom-accounts [account 1] , [account 3] , [account 4] , [account 5] , [account 2] en [account 6] van belang. Het hof stelt vast dat [betrokkene 2] de gebruiker was van de [account 4] en de [account 5] en [betrokkene 5] van de [account 2] en de [account 6] . Dat staat in deze zaak ook niet ter discussie.
De vraag die het hof in deze zaak zal moeten beantwoorden, is of [verdachte] geïdentificeerd kan worden als de gebruiker van de accounts [account 3] en [account 1] . In dit verband acht het hof de volgende feiten en omstandigheden, die volgen uit de bewijsmiddelen, van belang.
De [account 3]
[verdachte] heeft verklaard dat hij de telefoons met de nummers die eindigen op [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] in gebruik heeft gehad. Aan het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was het Ennetcom-account [account 3] gekoppeld. De verklaring van [verdachte] dat hij zijn telefoons aan anderen heeft uitgeleend in de periode rondom de tenlastegelegde feiten in het Onderzoek Bosnië, acht het hof niet aannemelijk geworden. Hij heeft immers niet verklaard aan wie hij zijn telefoons zou hebben uitgeleend, zodat zijn verklaring op dit punt niet gecontroleerd kan worden. Daarbij komt dat uit het dossier verschillende aanwijzingen naar voren komen dat [verdachte] ook in de periode van 28 december tot en met 31 december 2015 zelf de gebruiker was van de hiervoor genoemde telefoons. Dat blijkt onder meer uit het volgende.
Met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is op 28 december 2015 om 15.44 uur gebeld naar [betrokkene 18] , een medewerkster van de organisatie Werk Participatie en Inkomen. Zij heeft verklaard dat zij [verdachte] een uitnodigingsbrief heeft gestuurd voor een afspraak op 28 december 2015 om 16.00 uur aan de Klaprozenweg 91 in Amsterdam Noord. Reclasseringsmedewerkster [betrokkene 19] heeft verklaard dat zij op 28 december 2015 ook een afspraak had met [verdachte] . Hij is die dag echter niet verschenen en hij was ook niet bereikbaar. Pas op 8 januari 2016 sprak zij weer met [verdachte] . Hij gaf toen aan dat hij geen zin had gehad om te komen in de afgelopen periode.
Verder is uit de verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebleken dat met dit nummer regelmatig naar de moeder van [verdachte] ( [betrokkene 20] ) werd gebeld, soms zelfs verschillende keren per dag. Het hof acht de verklaring van [verdachte] dat andere personen met dit telefoonnummer naar zijn moeder belden om hem te bereiken niet aannemelijk geworden. In dit verband geldt dat [verdachte] niet heeft aangegeven welke personen dit geweest zouden kunnen zijn, zodat zijn verklaring niet valt te controleren.
Bovendien is er op 29 december 2015 om 18.39 uur een pinbetaling met de ING-bankpas van [verdachte] verricht bij het tankstation Shell Kriterion aan de IJburglaan 11 in Amsterdam. Op 30 december 2015 om 01.58 uur is er wederom met de bankpas van [verdachte] een pinbetaling, verricht, dit keer bij de Shell Ruwiel aan de A2 in Breukelen.
Beide pintransacties passen bij de hiervoor al aangehaalde reisbewegingen van [verdachte] telefoon met nummer [telefoonnummer 1] .
Tot slot hebben de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] ( [account 3] ) allemaal hun meest gebruikte zendmast, ook wel ‘thuismast’, in de buurt van de woning van [verdachte] aan de [c-straat 1] in Amsterdam. Uit alles wat het hof hiervoor al heeft overwogen in het kader van de reisbewegingen, is al gebleken dat op verschillende momenten in elk geval twee van de telefoons met de hiervoor genoemde nummers van [verdachte] dezelfde reisbewegingen hebben gemaakt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de gebruiker van een bepaalde telefoon niet steeds dezelfde hoeft te zijn. Het hof stelt echter voorop dat er in beginsel van uit kan worden gegaan dat de gebruiker van een bepaalde telefoon de vaste gebruiker is van dat toestel, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Die aanwijzingen heeft het hof niet gevonden voor wat betreft de hiervoor genoemde telefoonnummers van [verdachte] . De verdediging heeft ook zelf niet gewezen op dergelijke aanwijzingen. Bovendien heeft de verdediging op geen enkele wijze concreet gemaakt op welke momenten [verdachte] geen gebruik zou hebben gemaakt van voornoemde telefoonnummers en welke berichten niet door hem verstuurd zouden zijn. Vragen hierover van het hof heeft [verdachte] niet beantwoord. Daarbij komt nog dat uit de gesprekken die via de PGP-telefoons zijn gevoerd, juist blijkt dat het voor de gebruikers van die toestellen steeds duidelijk is met wie zij spreken. Ook dat duidt er niet op dat er steeds andere gebruikers achter deze toestellen hebben gezeten.
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - gaat het hof ervan uit dat [verdachte] de enige gebruiker was van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] met het bijbehorende Ennetcom-account [account 3] . Dat betekent dat het hof ook alle e-mailberichten afkomstig van de [account 3] aan [verdachte] zal toeschrijven. Hierna zal het hof de gebruiker van de [account 3] aanduiden als [verdachte] .
De [account 1]
Op 31 december 2015 is het Ennetcom-account [account 3] van [verdachte] voor het laatst gebruikt. [verdachte] werd door anderen in hun accounts opgeslagen onder - onder meer - de contactnamen ‘Furbs’ (twee keer), ‘Fur’ (drie keer), ‘Furby’, ‘Furbss’, ‘Furb’, ‘Slamm’, ‘Damsco’ en ‘Igor’.
Vanaf 1 januari 2016 worden er berichten gestuurd van en naar het Ennetcom-account [account 1] . De contactnamen waaronder dit account is opgeslagen waren - onder meer - ‘FRB’, ‘Furbito’ (twee keer), ‘Furbs’, ‘Fur’ (twee keer), ‘Furrr’, ‘Damsco’, ‘B.I.G.’, ‘Bigs’, ‘Bighead’, ‘B.G.’, ‘Slamm’ en ‘Igor 1’.
Het voorgaande duidt er naar het oordeel van het hof op dat het account [account 1] de opvolger is van de [account 3] , het account dat bij [verdachte] in gebruik was. Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] ook de gebruiker van de [account 1] is geweest en overweegt daarover het volgende.
In het herkenningsdienstsysteem van de politie staat als bijnaam van [verdachte] ‘Furbie’ vermeld. De Ennetcom-accounts [account 3] en [account 1] zijn door anderen onder deze naam of varianten daarop opgeslagen.
De bijnaam ‘Bighead’ en varianten daarop komen voor het eerst voor in relatie tot de [account 1] . [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] ‘Bighead’ wordt genoemd. In een tapgesprek tussen hen van 24 september 2016 noemt [betrokkene 2] [verdachte] ‘groot hoofd’. In een gesprek van 25 december 2015 heeft [betrokkene 21] het telefoonnummer van [verdachte] (eindigend op [telefoonnummer 1] ) doorgegeven en daarbij vermeld: “Is nummer van Big Head”. Op 20 mei 2016 is [verdachte] gebeld door een onbekende man en wordt hij ook ‘Big Head’ genoemd. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de naam ‘Big Head’ ook als bijnaam van [verdachte] wordt gebruikt. Er zijn aanwijzingen dat ook [betrokkene 2] wel als Big Head wordt aangeduid. Het lijdt echter geen twijfel dat de naam Big Head in relatie tot account [account 1] kan worden gekoppeld aan [verdachte] .
Op 1 januari 2016 om 19.04 uur stuurde de [account 1] het volgende bericht naar de [account 2] ( [betrokkene 5] ): “Ben net klar met eten bij [A] daar”. Op diezelfde dag straalde de telefoon van [verdachte] met het nummer [telefoonnummer 1] om 18.58, 19.01 en 19.30 uur een zendmast aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam aan. De snackbar [A] , gelegen aan de [g-straat 1] in Amsterdam, ligt in de zendrichting van deze zendmast, op een afstand van hemelsbreed 220 meter.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat de Ford Fiesta met het kenteken [kenteken 2] als vluchtauto is gebruikt bij de liquidatie in [plaats] op 31 december 2015. Deze auto stond van 19 december 2015 tot en met 5 januari 2016 op naam van [verdachte] .
Op 1 januari 2016 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen de [account 1] en de [account 2] ( [betrokkene 5] ):
Zender | Bericht |
[account 1] | Bro met die wakkie weggrijden van mij als vluchtauto is ook fuckingg heet he gaan we nooit meer doen man |
[account 1] | Top broo love youu bro echt alleen aan wat ik nu denk bro is me wakkie ze kunnen niks doen toch is geen bewijs dat ik daar geweest ben met me wak neetoch. |
Op 2 januari 2016 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen de [account 1] en de [account 4] ( [betrokkene 2] ):
Zender | Bericht |
[account 4] | Yo faka bro hoe is het wat moet er gebeuren met die waggie |
[account 4] | Hij is gewassen en schoon en hij staat geparkeerd |
[account 1] | Ja rustig kifesh is er shie koper voor die auto |
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] over de donkergroene Ford Fiesta aan hem heeft gevraagd of hij iemand kende die deze auto wilde kopen voor een spotprijsje. Op 5 januari 2016 heeft [betrokkene 2] de auto van [verdachte] verkocht aan [betrokkene 22] . De papieren van deze auto heeft [betrokkene 2] bij [verdachte] opgehaald.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de [account 1] in de hiervoor genoemde berichten communiceert over de Ford Fiesta van [verdachte] (met kenteken [kenteken 2] ).
Op 5 februari 2016 zond de [account 1] het volgende bericht naar de uj3g: “Oke ik heb half 2 afspraak bij dwi in noord dan mail ik je”. Op 29 januari 2016 is namens [betrokkene 18] , medewerkster van de organisatie Werk Participatie en Inkomen (WPI) van de gemeente Amsterdam, een uitnodiging aan [verdachte] verzonden voor een vervolggesprek op 5 februari 2016 om 13.30 uur aan de Klaprozenweg 91 in Amsterdam-Noord. Het hof stelt vast dat [verdachte] en de [account 1] dezelfde afspraak hebben bij de DWI in Amsterdam Noord.
Op 14 februari 2016 heeft de [account 1] het volgende bericht gestuurd naar de [account 4] ( [betrokkene 2] ):
“Heb morgen om 4uur reclaseriingg bulshit ze hebben brief gestuurd naar osso laatste kans anders moet ik me voorwaardelijke uitzitten”.
Op 15 februari 2016 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen de [account 1] en de [account 4]
( [betrokkene 2] ):
Zender | Bericht |
[account 1] (om 14.04 uur) | Zo ja snel na die afspraak gaan |
[account 1] (om 14.07 uur) | Osso ga zo naar keizrgracht |
[account 1] (om 16.28 uur) | Nu west was bij recla net |
[betrokkene 19] , medewerkster van de reclassering, heeft verklaard dat er een afspraak met [verdachte] is geweest op 15 februari 2016 tussen 13.00 en 15.00 uur op de locatie Keizersgracht. [verdachte] heeft zich op deze datum ook gemeld. Hij heeft toen gesproken met een collega van [betrokkene 19] . Het hof leidt uit het voorgaande af dat de [account 1] en [verdachte] op 15 februari 2016 rond dezelfde tijd naar een afspraak met de reclassering aan de Keizersgracht zijn geweest.
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - gaat het hof ervan uit dat [verdachte] ook de vaste gebruiker was van het Ennetcom-account [account 1] . Ook hier geldt dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat verschillende personen van dit account gebruik hebben gemaakt en dat de verdediging op geen enkele wijze concreet heeft gemaakt welke berichten niet door [verdachte] verstuurd zouden zijn. Het hof zal daarom alle e-mailberichten afkomstig van de [account 1] aan [verdachte] toeschrijven. Hierna zal het hof de gebruiker van de [account 1] aanduiden als [verdachte] .
De inhoud van de Ennetcomberichten
Hierna zal het hof de inhoud van de relevante Ennetcomberichten en -notities weergeven voor wat betreft de tenlastegelegde feiten in het Onderzoek Bosnië.
In een account van [betrokkene 5] is de volgende op 28 augustus 2015 aangemaakte notitie aangetroffen (deze notitie is voor het laatst gewijzigd op 17 september 2015):
“Lifelounge shisha amersfoort. Zusjes
Bnws2790 zusjes golf
[kenteken 3] mercedes ML.. Van 2007 die model..
Ik ben hun gevolgd... Dat is auto van die [slachtoffer 2] .
Ja van foto ze zijn weg... Dat is plaat. Spaanse platen”.
Hieruit blijkt dat [betrokkene 5] in augustus/september 2015 al bezig was met het vergaren van informatie over de verblijfplaatsen/auto’s van de [broers] , die ook wel de ‘zusjes’ werden genoemd.
Ook [verdachte] hield zich hier al mee bezig voorafgaande aan de uiteindelijke schietpartij in [plaats] op 31 december 2015. Op 25 september 2015 heeft hij het adres [h-straat 1] , een adres waar de [broers] vaak kwamen, toegevoegd aan de contactentenlijst behorende bij zijn Ennetcom-account [account 3] . Op dit adres in Utrecht is horecagelegenheid [B] (verder: [B] ) gevestigd.
Op 10 oktober 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen de [account 7] ( [betrokkene 23] ) en [betrokkene 5] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Ik sprak met hem, hij zei dat ik je naar een actie kon sturen. |
[account 7] | Je zou wat voor me klaar leggen, ik zou er eventueel morgen om kunnen rijden |
[account 7] | Ik kan vrij praten toch? Je weet wat ik jou heb uitgelegd binnen, ik heb nu nog even een project, die moet ik nog afhandelen, daarna kan ik jou klus aannemen broer, maar ik had we’ll ff dat gene nodig waar ik je om vroeg, 2 kleine 1 grote alvast, en ik heb ff een nummer nodig van ogen, je weet wie ik bedoel toch |
[betrokkene 5] | Je kan vrij praten. Ik ben broertje van die lange vriend trouwens dat je dat weet. Ben op de hoogte van alles. Ik heb 2kleine voor je maar helaas geen patronen. Van grote heb ik alles compleet |
[betrokkene 5] | Ok ben zelf in het buitenland. Die jongen die het jou gaat geven die geeft je alle info. |
Op 11 oktober 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen de [account 7] ( [betrokkene 23] ) en [betrokkene 5] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Dit is die jongen die je die spullen gaat geven. Klik op die mailadres dan kan je hem een bericht sturen [account 3] @ennetcom.com |
[account 7] | Ok top! |
Op 11 oktober 2015 heeft [verdachte] het volgende bericht gestuurd naar de [account 7] ( [betrokkene 23] ): “ [h-straat 1] . Die rechter en op die andere foto is die ander”.
Op de door [verdachte] meegezonden foto’s heeft de verbalisant [verbalisant] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] herkend.
Op 11 oktober 2015 vond ook de volgende berichtenwisseling plaats tussen de [account 7] ( [betrokkene 23] ) en [betrokkene 5] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Oke adres heb je toch? Het zijn 2 broers waarvan we 1 belangrijker vinden dan de ander. Met baard moeten we hebben. Mochten ze met zn 2 zijn dan moeten allebei weg, maar met baard is ons doel. Ik stuur je hun foto. Als je vragen hebt moet je die stellen. |
[betrokkene 5] | Dit is onze hoofddoel! Is 1 en dezelfde persoon. |
[account 7] | Alles is goed broeder, de project gaat van start |
[betrokkene 5] | Dit is zn broertje op die 1ste foto zie je hem zitten met verband om zn pols |
[betrokkene 5] | Ja voor ons is belangrijk dat die met baard weggaat. Maar als zn broertje daar is, is mooi meegenomen. |
[account 7] | Ik heb alles, alleen ik had begrepen, dat het om 1 persoon ging. Vandaag werd het met pas duidelijk dat het er 2 waren |
[account 7] | Top! Ik had er niet aan getwijfel. Jullie horen vanzelf wanneer ze met pensioen zijn |
Op de door [betrokkene 5] meegezonden foto’s heeft de verbalisant [verbalisant] wederom [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] herkend. Het hof gaat ervan uit dat met de persoon met de baard [slachtoffer 2] wordt bedoeld.
Op 18 november 2015 om 00.13 uur stuurde [betrokkene 5] het volgende bericht naar de [account 7] ( [betrokkene 23] ): “Hee bro! Hij is binnen”, waarmee hij informatie voor wat betreft de verblijfplaats heeft doorgespeeld.
Hierop heeft de gebruiker van de [account 7] ( [betrokkene 23] ) als volgt gereageerd:
“Ja shit man! Ik hoor net dat die klojo van een neef van me niks heeft georganiseert gisteren avond, ben echt fucking boos op die gozer! (…) Mochten ze er dit weekend niet zijn, blijf ik weg van de open kamp om dit op te lossen, want ik word momenteel ook aangesproken voor de klus die ik voor de jouwe had aangenomen. Ik heb de hele situatie met open kamp gewoon verkeerd in geschat. Ik heb nog nooit gefaald! En iedereen die mij kent weet dit! Dus ik peins er niet over om hier in te falen. Blijf vertrouwen in me hebben bro!”
[slachtoffer 2] heeft op 31 december 2015 verklaard dat ze hem en zijn broer een aantal weken geleden op de [h-straat 1] in Utrecht met Kalasjnikovs wilden beschieten, maar dat dit door een oplettende caféhouder is voorkomen. Het hof begrijpt dat het hier gaat om de voorbereiding van de moorden op de [broers] , waarnaar onderzoek is gedaan in het Onderzoek Maan (en welk feit is tenlastegelegd aan de medeverdachten [betrokkene 24] en [betrokkene 23] ). Het incident waar [slachtoffer 2] Yakhlif over spreekt, vond plaats op 21 november 2015 bij [B] in Utrecht. De [broers] kwamen hier regelmatig. In de buurt van dit restaurant zijn automatische vuurwapens gevonden.
Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 5] [betrokkene 23] (de gebruiker van de [account 7] ) naar een actie heeft gestuurd, waarna hij [verdachte] als tussenpersoon laat optreden om [betrokkene 23] van de nodige informatie en spullen te voorzien. [betrokkene 5] heeft vuurwapens laten leveren aan [betrokkene 23] en [verdachte] heeft vervolgens het adres aan de [h-straat 1] – welk adres hij eerder al in zijn account had opgeslagen - doorgegeven aan [betrokkene 23] . Daarbij heeft [verdachte] ook foto’s gestuurd van de broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Uit de hiervoor aangehaalde berichten blijkt dat de broer met de baard belangrijker is. Het hof begrijpt dat [slachtoffer 2] de broer met de baard is. [betrokkene 23] heeft nog aangegeven dat “het project van start gaat” en ze “vanzelf horen wanneer ze met pensioen zijn”. Vervolgens is op 21 november 2015 een liquidatie voorkomen bij [B] . Het hof concludeert uit dit alles dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een (liquidatie)doelwit van [betrokkene 5] vormden en dat hij en [verdachte] zich al langer bezig hielden met het verkrijgen dan wel leveren van inlichtingen/middelen om dit doel te bewerkstelligen.Verder zijn de volgende berichten nog van belang.
In het account van [betrokkene 5] is de volgende, op 22 november 2015 om 20.09 uur - de dag na deze mislukte aanslag in Utrecht – aangemaakte notitie aangetroffen (die op 23 januari 2016 voor het laatst is gewijzigd):
“Volvo v60 zwart blauwe kleur met creme interieur dus die lange volvo
Die flikker [slachtoffer 2] woont als goed is in [plaats] . Weet nog niet adress maar ben mee bezig hij
woont in zuid rijd een zwarte bmvy. coupe hij chilt veel in utrecht alleen woont [plaats] . En
hij gaat met een chik [betrokkene 25] .
Bungelow met jetsky voor ht strand [a-straat] [postcode] [plaats]
Kenteken is [kenteken 4] ”.
Zoals al is overwogen, verbleven de [broers] sinds enkele weken voor 31 december 2015 in chalet nr. 218 op de [camping] . Deze camping is gelegen aan de [a-straat] , [postcode] te [plaats] . De eigenaar van dit chalet had een jetski en de [broers] reden in een Mercedes met het kenteken [kenteken 4] . [slachtoffer 2] heeft ook gebruik gemaakt van een Volvo.
Op 1 januari 2016, een dag na de schietpartij, vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en [betrokkene 5] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Hoe is ie dan soldaat |
[verdachte] | Hahahah rustiggg broo met jouu |
[betrokkene 5] | Hahahahaha heel goed ewa faka dan, heb je gisteren gespaced wella? |
[verdachte] | Hahah klein beetje je weet zelf hahahah e hoor dan ahahah vandaag ik word wakker me moeder zegt tegen me [slachtoffer 2] is overledenn ik zeg hoe vveetje dat ze zegt tegen me ja je tante ze vriendin is der neef hahahahaha toen ik ging naar boven ik was kkk blij hahahahahahaha |
[verdachte] | Hahahahah die andere brada was bijna ook loesoe ze kk moer we hebben leip op ze gelostt |
[betrokkene 5] | Ahahahahahahahahaha helemaal lijp |
[betrokkene 5] | Ja ik heb gehoord man pffff heel marokko praat erover. Ze zeggen die gasten zijn lijp. Iedereen is hier toch met nieuwjaar |
[verdachte] | Hahahahah bro je weet van mij geen grappen alles gaat geweldadig |
[betrokkene 5] | Oke wat moet ik je betalen? |
[verdachte] | Bro zeg jij maar hoeveel staat op hun hoofd ze waren we’ll wat waard he hahah |
[verdachte] | Meer dan die aap he of niet |
[betrokkene 5] | Hahahahah ik ga goed met je doen |
Daarnaast vond op 1 januari 2016 de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en
[betrokkene 2] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 2] | Happy new yearrrr bro |
[verdachte] | Hahahhahaha jo brother |
[betrokkene 2] | Hahaha hij is weg haahahha |
[verdachte] | Ja broo die andere is gewond |
[betrokkene 2] | We hebben het toch goed gedaan gangster shit hopelijk gaat ie daar diddie {het hof begrijpt: dood) |
[verdachte] | Pff diekalew is weg en die andere hoop ik snel ook |
[betrokkene 2] | Ja toch bro ik hoop het |
[verdachte] | Ja man. |
In deze berichten is op de dag na de liquidatie expliciet gesproken over het overlijden van [slachtoffer 2] , waar [verdachte] “kkk blij” mee is (hof: in werkelijkheid is [slachtoffer 1] overleden). De andere “brada” was ook bijna “loesoe”, aldus [verdachte] . Dit past bij [slachtoffer 2] , bij wie een kogel net langs zijn hoofd is gegaan. Vervolgens geeft [verdachte] aan dat ze “leip op ze hebben gelost”. In samenhang bezien met de eerder genoemde reisbewegingen en de camerabeelden duidt dit er naar het oordeel van het hof op dat [verdachte] één van de schutters is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 1] en de poging tot liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Uit het hiervoor weergegeven gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 2] blijkt - in samenhang bezien met alle overige bewijsmiddelen - dat [betrokkene 2] de tweede schutter was.
Uit voornoemde berichten blijkt ook dat [betrokkene 5] aan [verdachte] heeft gevraagd wat hij hem moet betalen. [verdachte] heeft daarop geantwoord dat [betrokkene 5] maar moet zeggen hoeveel er op hun hoofd staat. Vervolgens is er op 1 januari 2016 vanaf 19.47 uur nog onderhandeld over de prijs/beloning tussen [verdachte] en [betrokkene 5] . Hierover vond de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender | Bericht |
[verdachte] | Bro wat gaat er betaald worden voor die flikkers dan |
[verdachte] | Bro met die wakkie weggrijden van mij als vluchtauto is ook fuckingg heet he gaan we nooit meer doen man beter huren en op iemand andere naam gooien ofso |
[betrokkene 5] | Ja ik weet man, we gaan zelf apparaat kopen dan nakken we die waggies zelf. Hoeveel wil je? Je moet niet te duur worden he ahahahaha |
[verdachte] | Bro je weet deze man was veel waard volgens mij he en 1 Ioesoe en die andere is gewond is we’ll iets ik dacht aan 85 zo maar jij moet het zeggen bro |
[betrokkene 5] | Broer je beseft wel dat dat echt heel veel is he, de vorige x had ik je 60 gegeven omdat ik vond dat je het meeste had gedaan. Echt wollah normaal gaven we hitters 40 a 50 max Maar bij jou betaal ik omdat ik weet dat jij nog voor andere mensen zorgt. |
[verdachte] | Ewa aan wat denk jij bro 70 is dat goed bro? |
[betrokkene 5] | Ben je daar tevreden mee?? |
[verdachte] | Kijk ik heb vorige x veel opgemaakt maar kijk als je 75kan missen ben ik er blij mee ik wil een snuif tel halen voor shie 25k30k loop ik hem afentoe en laat ik hem iemand lopen snapje. |
[betrokkene 5] | Hahahahaha heel slim. Safi isgoed. Ik geef je nu 70 en geef je later 5 akkoord?? |
[verdachte] | Hahah ja isgoed bro je weet anders gaat het heel snel op he maar ik zegje strax waneer ik het kan ophalen |
[betrokkene 5] | Oke als rotje je vraagt hoeveel zeg je bankoe goed? |
[verdachte] | Top broo love youu bro echt alleen aan wat ik nu denk bro is me wakkie ze kunnen niks doen toch is geen bewijs dat ik daar ben geweest met me wak neetoch |
[betrokkene 5] | Nee sowieso niet man. Zorg dat je die kleren weggooit die je aan had klaar. Voor de rest geen bewijs bro. Had je je waggie wel beetje sneaky gezet? Uit zicht van cammies |
[verdachte] | Ja bro |
[betrokkene 5] | Dan is dat niets en ook al komen ze. Is geen bewijs. |
[betrokkene 5] | Maak je niet teveel druk bro |
In deze berichten is verder onderhandeld over de beloning voor de liquidatie. Bij deze onderhandeling gaf [betrokkene 5] aan dat hitters ‘normaal’ 40 tot 50 krijgen, maar dat [verdachte] de vorige keer 60 heeft gekregen omdat hij het meeste heeft gedaan. Deze opmerking en het eerdere bericht van [verdachte] dat ‘ze’ (hof: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) wel ‘meer dan die aap’ waard zijn, duiden naar het oordeel van het hof op de betrokkenheid van [verdachte] bij de eerdere liquidatie van [slachtoffer 4] op 7 november 2015. Deze liquidatie zal hierna door het hof nog worden besproken (bij het Onderzoek Brandberg). In voornoemd gesprek is bovendien gesproken over eventueel achtergelaten bewijs. [betrokkene 5] heeft in dit verband meegedacht met [verdachte] en hij heeft hem geïnstrueerd om zijn kleding weg te gooien. Voor wat betreft het resultaat van de onderhandeling heeft [betrokkene 5] tot slot aangegeven dat [verdachte] moet zeggen dat hij ‘bankoe’ heeft gekregen als ‘Rotje’ (hof: [betrokkene 2] ) het vraagt.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - stelt het hof vast dat [verdachte] en [betrokkene 2] op 31 december 2015 de schutters zijn geweest die de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] allebei meerdere keren hebben beschoten. De betrokkenheid van [betrokkene 2] bij deze schietpartij staat in deze zaak niet ter discussie. Voor wat betreft de betrokkenheid van [verdachte] heeft het hof bij deze vaststelling met name gelet op de volgende feiten en omstandigheden, die uit voornoemde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid:
- uit de historische gegevens blijkt dat [verdachte] omstreeks het tijdstip van de schietpartij op de camping in [plaats] is geweest. Ook in de dagen voor deze schietpartij heeft [verdachte] volgens deze historische gegevens verschillende keren een bezoek aan deze camping gebracht;
- [verdachte] past in het signalement van één van de schutters die op de camerabeelden van de camping is gezien, namelijk die met het afwijkende loopje;
- de Ford Fiesta van [verdachte] is als vluchtauto gebruikt bij de liquidatie;
- na de schietpartij heeft [verdachte] op 1 januari 2016 een bericht gestuurd via zijn Ennetcom-account waarin staat: “We hebben leip op ze gelost”;
- in één van de Ennetcomberichten heeft [verdachte] aangegeven dat het “heet” was om zijn auto als vluchtauto te gebruiken;
- [verdachte] heeft met [betrokkene 5] onderhandeld over de prijs die voor de liquidatie moest worden betaald.
Uit alles wat hiervoor al is overwogen, blijkt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om de [broers] om het leven te brengen. Aan dat plan is een zorgvuldige voorbereiding vooraf gegaan. Het hof acht dan ook bewezen dat [verdachte] zich als medepleger (samen met [betrokkene 2] ) schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 2 primair), die beiden ook in de auto zaten waarop geschoten werd.
Het hof oordeelt ook dat [verdachte] zich - ook hier als medepleger - aan het onder 3 tenlastegelegde feit in het Onderzoek Bosnië heeft schuldig gemaakt (de voorbereiding van de moorden op de [broers] ). Hierover overweegt het hof dat op de camerabeelden van de bezoeken aan de camping in [plaats] op de dagen voorafgaande aan de schietpartij is te zien dat de personen op deze beelden op vuurwapens gelijkende voorwerpen bij zich hadden. Vastgesteld is al dat deze personen [verdachte] en [betrokkene 2] waren. Zij waren ook de schutters. Bewezen is dus dat steeds dezelfde personen op de camerabeelden waren te zien. Het hof gaat ervan uit dat de op vuurwapens gelijkende voorwerpen daadwerkelijk vuurwapens waren, gelet op het feit dat enkele dagen later vuurwapens zijn gebruikt bij de liquidatie van [slachtoffer 1] en de pogingen tot liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Deze vuurwapens zijn, zoals overwogen, gevonden in de uitgebrande BMW. Naar het oordeel van het hof heeft het voorhanden hebben van de voertuigen - te weten de Ford Fiesta van [verdachte] en deze BMW - en in het bijzonder de genoemde vuurwapens naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn aan de later uitgevoerde liquidatie. Deze voorwerpen zijn daar ook daadwerkelijk dienstig aan geweest. In dit verband merkt het hof op dat [verdachte] en [betrokkene 2] met deze auto’s verschillende keren ter voorverkenning naar de camping zijn gereden en dat zij op deze camping actief hebben gezocht naar het chalet waar de [broers] verbleven. Uit al het voorgaande, in samenhang bezien met de Ennetcomberichten over de betaling van de liquidatie, blijkt naar het oordeel van het hof dat [verdachte] de liquidatie van de [broers] voor ogen heeft gehad. Het hof acht dan ook bewezen dat de genoemde middelen - de auto’s en de wapens - voor het begaan van deze liquidatie waren bestemd. Daarmee kunnen de voorbereidingshandelingen, zoals ten laste gelegd onder 3, worden bewezen.
Onderzoek Brandberg
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in dit onderzoek tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit in het onderzoek “Brandberg”. Daartoe heeft hij - kort gezegd - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [verdachte] één van de schutters is geweest. Zo kan niet worden vastgesteld dat hij in de nacht van 6 op 7 november 2015 de gebruiker was van het Ennetcom-account [account 3] . Uit de historische verkeersgegevens van de telefoons en de voertuigen kan die conclusie in elk geval niet volgen. Daarnaast wordt de inhoud van de belastende Ennetcomberichten niet ondersteund door gegevens uit een andere bron voor wat betreft de identificatie van de deelnemer aan de berichten. Daarmee wordt het bewijsminimum van artikel 344, lid 1, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering niet gehaald.
Oordeel van het hof
(…)
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat [verdachte] de gebruiker was van het Ennetcom-account [account 3] . Volgens de verdediging kan echter niet worden vastgesteld dat [verdachte] in de nacht van 6 op 7 november 2015 de gebruiker was van de [account 3] .
Het hof stelt in dit verband voorop dat er in beginsel van uit kan worden gegaan dat de gebruiker van een bepaalde PGP-telefoon de vaste gebruiker is van dat toestel, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Dat geldt dus ook voor de gebruiker van het Ennetcom-account [account 3] . In de door de [account 3] verzonden berichten heeft het hof geen aanwijzingen gevonden dat er andere personen dan [verdachte] gebruik hebben gemaakt van dit Ennetcom-account. Uit de gesprekken die via de PGP-telefoons zijn gevoerd, leidt het hof af dat het voor de gebruikers van die toestellen telkens duidelijk is met wie zij spreken. Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven berichten die door de [account 3] zijn verstuurd, is het hof van oordeel dat geconcludeerd kan worden dat [verdachte] de vaste gebruiker van dit Ennetcom-account is geweest.
Verder overweegt het hof dat [verdachte] op geen enkele wijze concreet heeft gemaakt welke Ennetcomberichten niet door hem verstuurd zouden zijn. Op vragen van het hof welke andere personen gebruik gemaakt zouden kunnen hebben van het account [account 3] heeft hij geen antwoord gegeven. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat de verklaring van [verdachte] dat hij zijn telefoons vaak aan anderen uitleende en dat hij ook telefoons voor anderen in bewaring had niet aannemelijk is geworden. [verdachte] heeft ook geen namen willen noemen van de personen aan wie hij zijn spullen zou hebben uitgeleend en ook niet van de personen voor wie hij (PGP-)telefoons in bewaring zou hebben gehad.
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - concludeert het hof dat [verdachte] ook op 6 en 7 november 2015 de gebruiker was van het Ennetcomaccount [account 3] .(…)
Onderzoek IJshamer
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in dit onderzoek onder primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde in het onderzoek “IJshamer”. Daartoe heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de Samsung telefoon in de avond van 3 april 2016 in dezelfde handen was als die van de gebruiker van het Ennetcom-account [account 1] (het account dat aan [verdachte] wordt toegeschreven).
Uit de inhoud van de Ennetcomberichten van de [account 1] kan bovendien niet worden afgeleid dat [verdachte] de gebruiker is van dit account. Aanwijzingen daarvoor ontbreken.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het door [verdachte] aangevoerde wordt door de inhoud van deze bewijsmiddelen weerlegd.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De feiten
Op zondag 3 april 2016 vond er een schietincident plaats op de Wiltzanghlaan/Burgemeester Vening Meineszlaan in Amsterdam. Omstreeks 22.40 uur die avond stapte het beoogde slachtoffer – zoals later uit onderzoek is gebleken [slachtoffer 5] – over vanuit een Opel Corsa naar een donkerkleurige vierdeurs Mercedes-Benz. Op dat moment kwam er een witte scooter aangereden met daarop twee personen. Eén van deze personen schoot met een vuurwapen/geweer op de Mercedes. Meerdere getuigen hebben gezien dat de schutter richtte op de Mercedes. Er zijn meerdere knallen gehoord.
De Opel Corsa betrof - volgens een getuigenverklaring - een blauwe Opel Corsa met kenteken [kenteken 5], bouwjaar 2010. Op de plaats delict trof de politie voorts een zwarte Suzuki Grand Vitara aan met kogelinslagen en een Volkswagen met een beschadiging op het dak, die door de politie wordt herkend als een schotbeschadiging.
Op de plaats delict is er nabij een wasserette een kogelhuls aangetroffen. In de groenstrook is een patroon aangetroffen. Onder het linker achterwiel van de eerder genoemde Suzuki Grand Vitara zijn kogelfragmenten aangetroffen. Uit het onderzoek is gebleken dat er vanaf het wegdek/de groenstrook van zuidwestelijke in noordoostelijke richting is geschoten.
De hulzen, patronen en manteldelen zijn door het NFI onderzocht. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de gevonden manteldelen zijn afgevuurd vanuit één loop. De hulzen zijn waarschijnlijk verschoten met een aanvalsgeweer van het kaliber 7,62x33 mm, type Kalasjnikov (AK47 of afgeleide hiervan). De afvuursporen in de manteldelen passen eveneens bij dit vuurwapen.
Op de sierlijst van de handgreep van het linker voorportier van de Opel Corsa is een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit spoor is geïndividualiseerd op [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats]. [slachtoffer 5] heeft als bijnaam ‘Hitler’. [slachtoffer 5] is al eerder (in december 2015) in voornoemde Opel Corsa gesignaleerd en hij stond tot 25 januari 2016 ingeschreven op het adres [i-straat 1] in [plaats]. Op 3 april 2016 stond de moeder van zijn kinderen nog op dit adres ingeschreven. De [i-straat 1] is gelegen op korte afstand van de plaats delict.
Op zondag 3 april 2016 om 21:33 en 21:34 uur maakt het telefoonnummer [telefoonnummer 5] gebruik van een KPN-zendmast aan de Hugo de Grootkade in Amsterdam (westkant van het centrum van Amsterdam). Het betreffen twee inkomende en één uitgaand SMS-bericht van en naar het telefoonnummer van de moeder van [verdachte] . Uit een PGP mailbericht van 21:31 uur blijkt dat de gebruiker van account [account 1] ( [verdachte] ) en de gebruiker van account [account 8] ([betrokkene 26]) op dat moment van Amsterdam Centrum naar Amsterdam West rijden. Op zondag 3 april 2016 om 22:19 en 22:20 uur maakt hetzelfde telefoonnummer gebruik van een KPN-zendmast aan de Harry Koningbergerstraat 96-348 in Amsterdam. De locatie van de beide zendmasten is hemelsbreed ongeveer 2,75 km ten noordoosten van de plaats delict aan de Burgemeester Veiling Meineszlaan.
Van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] zijn binnen onderzoek Bosnië historische gegevens beschikbaar uit de periode van 15 maart 2016 tot en met 18 april 2016. [verdachte] heeft dit telefoonnummer gebruikt toen hij op 18 april 2016 een politieambtenaar in Amsterdam belde. Binnen het onderzoek Bosnië zijn van 18 april 2016 tot en met 20 april 2016 de gesprekken van dit nummer opgenomen en uitgeluisterd. Op 19 april 2016 noemt de gebruiker van het telefoonnummer zich [verdachte] .
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en concludeert op grond van bovenstaande dat [verdachte] op 3 april 2016 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 5]. Het hof heeft al overwogen dat de verklaring van [verdachte] dat hij zijn telefoons vaak aan anderen uitleende en dat hij ook telefoons voor anderen in bewaring had niet aannemelijk is geworden. [verdachte] heeft geen namen willen noemen van de personen aan wie hij zijn spullen zou hebben uitgeleend en ook niet van de personen voor wie hij telefoons in bewaring had. Het hof acht de verklaring van [verdachte] dat deze onbekend gebleven personen via zijn telefoon zijn moeder belden/smsten om zo [verdachte] te bereiken volstrekt ongeloofwaardig.
Al eerder heeft het hof vastgesteld dat [verdachte] de gebruiker was van Ennetcom-account [account 1] .
Op 3 april 2016 is er vanaf 20:51:37 uur de volgende e-mailwisseling tussen [verdachte] ( [account 1] ), [betrokkene 5] ( [account 2] ), [betrokkene 2] ( [account 5] ) en gebruiker [account 8]:
Zender | Ontvanger | Bericht |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Jo bro ben met [betrokkene 26] die man is nieuwmarkt we gaan hem proberen eraf tehalen dan die andere zijn ossa stanby |
[betrokkene 2] | [account 8] | Yo bro faka is gelukt |
[betrokkene 2] | [account 8] | Yo faka dan bros hoe dan |
[account 8] | [betrokkene 5] | Nee bro nog niet. Die kk flikker rijdt van centerum naaar west bro we komen aan in centerum en hij is in west die gprs reageert traag bro we rijden nu naar west hij staat daar nu bro |
[verdachte] gaat dus met [betrokkene 26] naar de Nieuwmarkt (Amsterdam Centrum) om ‘hem’ eraf te halen. Om 21.31 uur stuurt de gebruiker van account [account 8] dat ze op dat moment van Amsterdam Centrum naar Amsterdam West rijden. Dit e-mailbericht is 2 en 3 minuten voordat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 5] gebruik maakt van KPN-zendmast aan de Hugo de Grootkade in Amsterdam verzonden. Deze zendmast is gelegen aan de westzijde van het centrum van Amsterdam.
Om 22.15.17 stuurt [verdachte] aan [betrokkene 5] : “Bro hij is eraf heb hem eraf gehaald hij was 100m van de cafe waar hij chillt hij is in cafe in west bij akbastraat”.
Het hof begrijpt dat met akbastraat de Akbarstraat in Amsterdam wordt bedoeld. Uit het PGP-mailbericht van 22:15 uur blijkt dus dat de gebruiker van Ennetcom-account [account 1] (zoals eerder vastgesteld: [verdachte] ) in de omgeving van een café aan de Akbarstraat vermoedelijk een baken onder de Mercedes van het beoogde slachtoffer [slachtoffer 5] heeft gehaald. De Akbarstraat ligt in de zendrichting van de door het telefoonnummer [telefoonnummer 5] om 22:19 en 22:20 uur gebruikte zendmast aan de Harry Koningbergerstraat in Amsterdam. De afstand van de Akbarstraat tot de plaats delict varieert (hemelsbreed) van 410 tot 590 meter.
Het hof concludeert dat derhalve niet alleen het telefoonnummer [telefoonnummer 5], waarvan [verdachte] gebruikmaakte, maar ook [verdachte] zelf ten tijde van het schietincident in de omgeving van de plaats delict was. Dit wordt onderschreven door de inhoud van de PGP-gesprekken waaraan [verdachte] deelnam.
De Ennetcomberichten
Zoals hiervoor al is overwogen, is het hof van oordeel dat [betrokkene 5] de gebruiker is van het account [account 2] . [betrokkene 2] is de gebruiker van de [account 5] en [verdachte] van de [account 1] .
Op 19 mei 2015 is op het toestel van [betrokkene 5] de volgende informatie aangetroffen:
Hit
Bro wat info.
Fletje met wie Hitlr was opgepakt is al op vrije voeten. Men zegt dat ie nog vast zit. Er is een bodygard van hem genaamd atoombom met een duitse herder.
Woont in de straf van bambi (jongen van ons).
Rijdt in een zwarte ds3.
Tweeling broertjes van Hitlr lopen nu ook voor em zij wonen in [j-straat].
Waar precies is nog niet duidelijk ong bij kogschip.
Hitler heeft ook een gezin. Kleine van hem speelt hij Ajax. Dus hij moet denk ik we’ll regelmatig in NL zijn. Sinds ie geklemd was is ie ook niet meer gezien. Nieuwe cafetje in spaarndammerbuurt die is van bakall’s. Zij schijnen nu wat werk te doen voor hitler. Benni rijdt op dit moment een volvo gepanserd. Is op dit moment gwn thuis bij zijn ouders. Lange lange baard gelaten. Vreemd dat hij hier in NL is
[slachtoffer 5] heeft als gezegd de bijnaam ‘Hitler’ en hij heeft vastgezeten in deze periode. Hij heeft tweelingbroertjes en een gezin.
Op 17 december 2015 om 21.16.03 uur wordt door [betrokkene 5] het volgende als opmerking opgeslagen:
Hit
Bro heb heel veel info hitler!! [i-straat 1] woond ze vrouw hij heb 2 kinderen achternaam van ze vrouw is: [betrokkene 27]. Voornaam [betrokkene 27]
Dit is in [j-straat]. Hitler heet [slachtoffer 5]
Broertje woond: [k-straat]
Moeder: [l-straat]
Ik weet geen huisnrs. Ik ga proberen te regelen!
De broertje van die cobra rijd zwarte audi A3. Kenteken ga ik zo snel voor je halen bro. En de lijfwacht van die cobra rijd zwarte citroen DS3 hij is ook de gene met die hond met tetanium tanden als woon locatie van hem relevant is kan ik je die aanwijzen neffo. Dit is dit adres [m-atraat] bro en staat vaak bij […]
Jo neef hoe is het die hitler is gewoon in de buurt man. Ik ben met me gabber zoef hij heeft hem gister gezien eergister gewoon in de buurt met ze lijfwacht ze rijden nu een donker grijze opel corsa ogneveer bouwjaar 2013. Hij was bij die oso waar we je zeiden. En gister was is bp gewoon sigaretje aan het roken rustig
De gegevens die in deze opmerking worden beschreven, komen overeen met de al eerder genoemde persoonlijke gegevens van [slachtoffer 5] .
Op 27 maart 2016 is er een berichtenwisseling tussen de gebruiker van de [account 9] en [betrokkene 5] vanaf 16.02.59 uur
Zender | Bericht |
[account 9] | Br k zag net di hitler op de snelweg polo blue motion [kenteken 6] |
[betrokkene 5] | Serieus? Oke thnx bro |
[account 9] | Ja. Bro echt toevallig |
[betrokkene 5] | Ik ga laten checken |
[account 9] | Oke bro laat me wete |
Op 27 maart 2016 om 17.33.34 uur wordt door [betrokkene 5] vervolgens het volgende bericht als opmerking opgeslagen:
Hlr
Pro blue motion [kenteken 6]
Op 28 maart 2016 is er vanaf 15.56.49 uur is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2]
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Oke we hebben een actie. Gister heeft freaks iemand gezien die we moeten hebben. Een kale mocro genaamd hitler. Heb iemand naar adres van zn vrouw gestuurd. Die waggie stonder er |
[betrokkene 2] | Ai ja toch is cool bro Hoe moeten we doen bro |
[betrokkene 5] | Check eerst die buurt van zn vrouw. Dat is daar bij die boys in de buurt. [n-straat 1]. Damsco kent het. Die gast is gezien in een polo blue motion [kenteken 6] Freaks kent die auto. Hebben we nog die gps?? |
[betrokkene 2] | Ja toch alles is bij me osso van ouders en die audi apparaat ook |
[betrokkene 5] | Doe pxj |
[betrokkene 5] | Geef aub aan soesi en freaks |
[betrokkene 2] | Ja klopt zwarte polo |
[betrokkene 2] | Oh ik heb het osso ik pak gelijk vandaag voor hun |
[betrokkene 2] | Ja die straat van hem is doodlopend hij eindigt met een ronde kleine parkeerplaats |
[betrokkene 5] | Ja snachts want zn vrouw woont daat met zn kinderen |
Volgens het RDW behoort het kenteken [kenteken 6] sinds 7 mei 2015 toe aan [betrokkene 27], wonende aan de [i-straat 1] in [plaats]. Het kenteken hoort bij een zwarte Volkswagen Polo.
Op 28 maart 2016 en 29 maart 2016 is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] vanaf 22.09.01 uur op 28 maart 2016
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Yoo rustig met jou? |
[betrokkene 2] | Ja relax man bro Ik wou je zeggen bro ik ben bezig met een auto als we er een hebben bro en we moeten nog timeren moeten we alvast die hitler pakken Wollah die is goed man die plek |
[betrokkene 5] | Jaj bro die hitler moet!!!! Ik zoek hem al jaren |
[betrokkene 2] | Wollah bro die is goed man moeten we die gprs zetten bij hem en dan waggie daar parkeren en als we zien hij komt slaan we toe |
[betrokkene 5] | Hij is wel scherp dus doe voorzichter. Die man is verloren glorie. Geen doekoe meer |
[betrokkene 2] | Ja toch zoiezo en verloren glorie snap je niet man bro |
[betrokkene 5] | Die man was vroeger aan en zat bij een groep die wel doekoe had. Maar die groep is kapot. Die gsten die vastzitten popay en kinker hoorde bij hun. |
[betrokkene 2] | Oh ok ja toch bro is cool dan pakken we hem hoofd zei me al binnen zeker die daltons of niet bro |
[betrokkene 5] | Nee die daltons horen ook bij hun. Maar deze flikker heeft die staatslieden georganiseerd |
[betrokkene 5] | Ja man bro en deze moet snel. Kijk of daar bosjes zijn en of die waggie van m er vannacht staat. Laat me weten wat jullie nodig hebben dan gaan we er werk van maken. |
[betrokkene 2] | Ai is cool ja toch bro heb daar gecheckt maar we’ll een park is daar |
[betrokkene 5] | Bro wrm willen jullie gps op die man zetten? |
[betrokkene 2] | Bij welke man bro |
[betrokkene 5] | Die hitler |
[betrokkene 2] | Nee man bro die man is een kwestie van timeren voor ze deur en geven |
[betrokkene 5] | Ha drm en hij is net weer gezien bro |
[betrokkene 5] | Hahahahah neem man, ik ga ook ff op intern kijken voor motro |
[betrokkene 2] | Hahahah ai ja toch is cool bro want je hebt wehd bankje naast ze osso kan je gewoon zitten |
[betrokkene 5] | Nooo hij moet jullie niet zien anders weet ie gelijk |
Op 30 maart 2016 stuurt [betrokkene 5] een bericht aan [betrokkene 2] vanaf 02.13.56 uur
Ja ken ali. Oke oke die gaan we goed plannen. We gaan ff snel die hitler pakker dan pakken we die negers.
Op 31 maart 2016 s er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 2] en [verdachte] vanaf 15.39.05 uur
Zender | Bericht |
[betrokkene 2] | Bro faka kom zo richting damsco heb die gps bij me ja en kijk uit waar je parkeert was boete binnen hahaaha |
[betrokkene 2] | Ok ok haahaha waar is [betrokkene 26] hij reageert niet man of ben jij al in west bro |
[verdachte] | Ik ben thuis bro [betrokkene 26] was om half9 ochyend al aan het timeren bij die flikker voor de deur tot 2uur had ik hem gebracht naar huis kan datie slaapt bro |
[betrokkene 2] | Oh ok ja toch ik rij alvast die kant maar ik parkeer me waggie ga ik liever rondjes lopen hahaha is heet daa |
[verdachte] | Wacht ik ga freaks mailen kijken of hij thuis is |
Op 31 maart 2016 en 1 april 2016 is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] vanaf 23.55.56 uur
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Hmdl met jou? |
[betrokkene 2] | Ja relax man bro Ben hier in damsco bij de boys we gaan daar checken zo en als we die motro hebben dan plakken we die gprs en dan doen we onze ding |
[betrokkene 5] | Ja doen jullie wat nodig is, maar denk je dat die zender goed is? Ben bang dat ie m gaat vinden man |
[betrokkene 5] | We kunnen die zender zetten, morgen gaat ie moskee misschien. Dan kunnen jullie gelijk zn kop zien. Maar hij mag er niet te lang onder blijven |
[betrokkene 2] | Zeg maar bro als je het te riskant vind dan gaan we gewoon loeren want je hebt gelijk als tie em vind is actie we’ll verpest |
Op 1 april stuurt [betrokkene 2] een bericht naar [betrokkene 5] om 11.39.52 uur:
Bro hoe we kwamen checken het is hij want hij had ze vrouw afgezet wij stappen uit loepen ergens heen kwamen terug kwamen we ze vrouw weer tegen zij stapte in een die polo
Hij bro rijd die oude e klasse hoe we daar kwamen ik wist hij was het hij heeft zo een hitler hoofd en we hebben die plakka van die e klasse niet kunnen pakken
Op 2 april 2016 is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] en tevens tussen [betrokkene 2] en [account 8] en [verdachte]
Zender | Ontvanger | Bericht |
[betrokkene 2] | [verdachte] /[account 8] | Yo bro ik vertrek nu van rotje ben er binnen 45 min |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Ja relax man bro We hebben gisteren die ding geplakt op die e klasse stond bij die osso en we hebben die motro als alles goed loopt vegen we die man vanavond |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Die gps moet er wel af he bro, we gaan geen sporen achter laten |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Ja toch zoiezo hoe we geven pakken we die gprs zoiezo anders kan tie gelinkt worden aan damsco |
Op 2 april 2016 is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] en tevens tussen [betrokkene 2] en [verdachte] en [account 8]
Zender | Ontvanger | Bericht |
[account 8] | [betrokkene 2] | Yo bro we zijn effe hier in west die flikker timeren tot ie er uit komt je hebt navi tog dan stuur ik. Het adres kom je na hier is niet ver van ons osso is richting de shopa kant. |
[account 8] | [betrokkene 2] | Nee niet bij die osso bro we Zijn met die golf effe timeren Bevestiging krijgen dat het hem is want freaks heeft met en vastgezeten hij kent hem goed bro drm |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Oke beter man, met zn 3 valt op. Maar wat gaan jullie met die zender doen. Die moet moet er acht af |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Bro ik veeg hem damsco trekt em eraf of niet en weet je wat het is als we met ze 3en die kant rijden op die ding kunnen we hoofdpijnkrijgen |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Ja man zorg alleen dat jullie die man pas geven als ie stilstaat want als zn motor nog aan is dan kan ie wegrijden en dan ben je die zender helemaal kwijt. |
[verdachte] | [betrokkene 2] | Bro die gps moet eraf van barca die ding is aan geweest in die osso bro |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Bro als ik die teken krijg dat ie er aankomt via freaks dan verstop ik tussen autos als tie uitstapt is tie weg |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Oke dan. Laat damsco zich richten op die zender |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Yes bro |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Bro we hebben net die vluchtroute gechelkt damsco en [betrokkene 26] gaan die gps nu eraf halen en houden die man in de gaten tot ie wegrijdt ik ga em doen met freaks |
Op 3 april 2016 zijn er diverse berichtenwisselingen tussen [betrokkene 2] , [verdachte] , [account 9], [account 8] en [betrokkene 5] over het volgen en in de gaten houden van ‘hij’.
Vervolgens vinden de volgende berichtenwisselingen plaats op 3 april 2016.
Vanaf 20.51.37 uur tussen [verdachte] en [betrokkene 5] :
Zender | Ontvanger | Bericht |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Jo bro ben met [betrokkene 26] die man is nieuwmarkt we gaan hem proberen eraf tehalen dan die andere zijn osse standby |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Oke bro |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Bro hij is eraf heb hem eraf gehaald hij was 100m van de cafe waar hij chillt hij is in cafe in west bij akbastraat |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Ee bro we kunne hem kk goed neukenn bu we rijdennu naar die andere we gaan ze laten zien die plek dan rijd ik met [betrokkene 26] weg hij aan het eten bro |
Vanaf 22.22.41 uur tussen [verdachte] , [betrokkene 2] , [account 8] en [betrokkene 5] :
Zender | Ontvanger | Bericht |
[verdachte] | [betrokkene 2] | Ee kom na huiss snelllll |
[verdachte] | [betrokkene 2] | Bro kommmmmmmm |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Pffff gruwelijk. Laat ze het doen dan |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Jaa maar ze z-jn niet osso in west sta nu hierr wacht |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Jaa vro luister ik loop nu naar daar [betrokkene 26] laat ze zien als ze daar die wakkie daar nog staat mail ik hun zeg ik ze hij staat er dan ren ik naar mijn wakkie heb die andere 2gesproken |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Oke bro |
[verdachte] | [account 8] | Bro hij is er nog maar volgens mij is hij liep hij net naar de wa’kie hij is 2mans met nig iemnad je kan heb niet missen hij kaa |
[account 8] | [verdachte] | Kom op weg bro |
Vanaf 22.46.49 uur tussen de gebruiker van de [account 9] en [betrokkene 5] :
Zender | Ontvanger | Bericht |
[account 9] | [betrokkene 5] | Yo bro met rotje we hebben die man te pakken gehad wolla bro die ak is troep hij gaat niet af ik sta tegenover hem bro ik geef hem 3 stuks verder blijft ie haken wollah hij doet het niet |
[account 9] | [betrokkene 5] | Ik heb 3 opze waggie gemikt ik heb mij best gedaan Wollah echt maar die k kak doet niet man bro |
[betrokkene 5] | [account 9] | Kk he man, ewa dan heeft ie geluk gehad |
[account 9] | [betrokkene 5] | Bro wolla we komen daar hij rijd weg eindstand we hebben hem gevolgd alles wollah liveshow voor ik weet niet hoeveel man |
[betrokkene 5] | [account 9] | Oke bro afwachten dan of is sowieso mislukt? Bro maak jezelf niet para je hebt je best gedaan |
[account 9] | [betrokkene 5] | Ai ja bro is cool die freaks is ook soldaat wollah en toen tie wegblaazde reden we achter hem en bleven geven maar hij wil niet |
[betrokkene 5] | [account 9] | Maar is hij geraakt of denk je niet?? |
[account 9] | [betrokkene 5] | Ik weet niet man bro ik heb hem eentje zoiezo gegeven voor ze neus en daarna nog 3 tijdens achtervolging en daarna liep tie vast moest steeds laden opnieuw |
[betrokkene 5] | [account 9] | Oke achtwachten dan. Herkende freaks hem ahaha |
[account 9] | [betrokkene 5] | Hahaha ja toch ik ook en ik had schijt ze waren 2 mans zou ze alle 2 geven maar was zo druk daar bro wollah maar geen streess motro is weg geparkeerd freaks is met mij in de waggie richting rotje |
Vanaf 22.46.44 uur van [verdachte] naar [betrokkene 5] :
Bro [betrokkene 26] hoorde 3schoten hij rent naar mij naar de wakkie hoe hoe we weg rijden we zien die wakkie die meri op de hoofdweg rijdennn ik weet niet wat die gasten hebben gedaan daar
Vanaf 22.47.07 uur van de gebruiker [account 9] aan [account 8] en [verdachte] :
Zender | Ontvanger | Bericht |
[account 9] | [account 8]/ [verdachte] | Kon naar osso snel |
[account 9] | [verdachte] | Is mislukt die k kak loopt vast bro wat is dat kom naar die pompstation op snelweg richting rotje bij schiphol kom praten we daar snel ayb |
Het tijdstip van de poging liquidatie was omstreeks 22.40 uur.
Op 4 april 2016 vinden er diverse (onderlinge) berichtenwisselingen plaats tussen [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [account 9] en [verdachte] vanaf 00.01.04 uur:
Zender | Ontvanger | Bericht |
[account 9] | [betrokkene 5] | Yo bro sorry dat die man niet loezo is he zit me dwars man afz rotje mij bb (Hof: Blackberry) is bij damsco |
[betrokkene 5] | [account 9] | Oke bro maak je niet druk |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Ai ja toch is geen stress bro wollah heb zoiezo schijt deins voor geen een achteruit hij heeft geluk gehad maar geluk raakt op en dit was die ak die in die van don was hoor ik net pas. |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Maar bro deze is niet gegaan hoe tie moet gaan is geen stress shit happens Maar who is next hahaha |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Hahahaha tfoe die kk don is echt ongeluk man kk hond |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Maak werk van die negers |
[betrokkene 2] | [betrokkene 5] | Ai ja toch is cool bro zeke |
Vanaf 02.09.42 uur:
Zender | Ontvanger | Bericht |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Bro wat moet ik jullie geven |
[betrokkene 5] | [betrokkene 2] | Voor die actie bro |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Bro we praten morgen verder, is mislukt jammer maar ga jullie kleinigheidsje geven voor dit. Sorry voor deze actie. |
[verdachte] | [betrokkene 5] | E bro jij zorry wollah weetje hoe ik me voel dat ik daar niet wass jij kan daar niks aan doen broe |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Bro ik tekst morgen met je ja. Dan geef ik je wat doekoe. Jammer dat het mislukt is, maar fuck it. Voor mij ben je soldaat wollah |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Nee man fuck it bro. Zeg ook tegen [betrokkene 26] aub |
[account 9] | [betrokkene 5] | Nee bro woelah fuck die doekoe bro echt jaa zeker jammer die ding haakte te lijp man lijpe reed k achter em aan maar die ding ging maar niet aff ze kk moerr !! |
[account 9] | [betrokkene 5] | Ja tog bro mucho lovee broo !! Die kk lijer gaat ie nu vluchten denk je |
[betrokkene 5] | [account 9] | Much love bro. Ja sowieso, maar zijn genoeg andere prooien ahaha fuck hem vergeet hem |
Op 4 april 2016 zijn er diverse (onderlinge) berichtenwisselingen tussen de gebruikers van de [account 8], [account 9], [betrokkene 5] en [verdachte] vanaf 03.36.07 uur:
Zender | Ontvanger | Bericht |
[betrokkene 5] | [account 9] | Is die motor veilig? |
[account 9] | [betrokkene 5] | Hy staat voro de deur weer met zeil had em ergens anders eerst gezet ben net gegaan stond ie er nog heb k em gepakt en voor de deur met zeil gezet goed |
[account 8] | [betrokkene 5] | Yo bro had vraag je kan ik die motro gebruiken voor die lounge? |
[betrokkene 5] | [account 9] | Julie moeten m ergens anders zetten of fikken bro weg ermee |
[betrokkene 5] | [account 8] | Nee fuck die lounge bro, Die motro moet weg bro |
[account 8] | [betrokkene 5] | Jo Bro die ding staat in west moet ik hem nu fikken dan wordt het meschien gelinkt aan vandaag als je wilt doen we het nu bro? |
[betrokkene 5] | [account 8] | Bro ik ben banger dat ze m gaan vinden man. Dat is faja |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Bro kan die ding ook in het water gegooid worden wella |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Ja toch beter man. Gooi m in t water |
Vanaf 22.09.33 uur:
Zender | Ontvanger | Bericht |
[betrokkene 5] | [verdachte] | Ja man. Is die motro trouwens weg |
[verdachte] | [betrokkene 5] | Ha bro heb hem gister in de water gegooid die ak is ook ergens anders indewater |
Op 4 april 2016 is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 2] en [verdachte] vanaf 11.24.16 uur.
Zender | Bericht |
[verdachte] | Jo brroo |
[betrokkene 2] | Jo faka ben net pas opgestaan ik ga nu douchen ga ik datregelen waggie gebeuren |
[verdachte] | Kan je hem niet alvast bellen die gozer van die golf die ik heb dan geef me adres kom ik naar je toe |
[verdachte] | Neee trouwens heb je gelzen |
[verdachte] | Ze weten meri. Praten zo |
[verdachte] | Bro ik rij gewoon bij we gaan het bij roffa dan deze waki is heet hier beter niet gezien erin worden in damsco ben snelweg rigt rof |
Op 4 april 2016 is er een berichtenwisseling tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 5] vanaf 14.36.22 uur.
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Hmdl met jou |
[betrokkene 2] | Ja man relax man Op internet stat van andere waggie geraakt ik weet niet wie die geraakt heeft ik niet man waren er 2 acties gisteren |
[betrokkene 5] | Nee check at5 |
[betrokkene 5] | Drm bro |
Op 3 april 2016 staat het volgende bericht op de nieuwssite at5:
Er is vanavond rond 23.00 uur geschoten op een auto op de Burgemeester Vening Meineszlaan in Nieuw-West. De kogels kwamen uiteindelijk terecht in een andere geparkeerde auto.
Op 5 april 2016 is er tot slot nog de volgende berichtenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] .
Zender | Bericht |
[betrokkene 5] | Ja man, bro ik ga je 10kop geven goed |
[betrokkene 2] | Ai ja toch is cool bro je weet toch ik zei al wat jij geeft is boen |
[betrokkene 5] | Ja man ik betaal van mezelf voor deze actie. Jammer dat zo is gelopen maar vind fucked up om niet te geven |
Conclusie
Op grond van het aangetroffen dactyloscopisch spoor in de Opel Corsa en de inhoud van de PGP-berichten is het hof van oordeel dat op 3 april 2016 is geprobeerd om [slachtoffer 5] te liquideren. Gelet op de zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 5], waarvan het hof heeft geconcludeerd dat dit nummer toebehoorde aan [verdachte] en de inhoud van de Ennetcomberichten, is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer 5] te vermoorden.
Op basis van de hiervoor besproken bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [betrokkene 5] al in mei 2015 voor het eerst informatie heeft opgeslagen over Hitler (de bijnaam van [slachtoffer 5]). Vanaf 28 maart 2016 wordt de actie om [slachtoffer 5] te liquideren gestart naar aanleiding van een tip van Freaks dat [slachtoffer 5] gezien is. Vanaf dat moment wordt er naar meer informatie over [slachtoffer 5] gezocht. [verdachte] meldt op 20 maart 2016 aan [betrokkene 2] dat [betrokkene 26] van half negen tot twee uur ‘aan het timeren was bij die flikker’, wat betekent dat de man in de gaten werd gehouden.
In de dagen daarna vinden er tussen [betrokkene 5] , [verdachte] en [betrokkene 2] berichtenwisselingen plaats over het (al dan niet) plaatsen van een gps-tracer op een auto. Uiteindelijk wordt de gps-tracer geplaatst. Uit de berichten blijkt dat de tracer gelinkt kan worden aan Damsco (verdachte [verdachte] ) en dat deze daarom verwijderd moet worden voordat er geschoten wordt. Afgesproken wordt dat [verdachte] en [betrokkene 26] hiervoor zorgen terwijl [betrokkene 2] en Freaks ‘de man zullen doen’. Op 3 april 2016 wordt [betrokkene 5] door [verdachte] op de hoogte gehouden van de pogingen van [betrokkene 26] en hem om de tracer te verwijderen, wat uiteindelijk lukt. Diezelfde dag stuurt [verdachte] aan [betrokkene 2] vanaf 22.22.41 uur ‘Ee kom na huiss snellll’ en ‘Bro kommmmmm’. Ondertussen stuurt [betrokkene 5] aan [verdachte] ‘Pff gruwelijk. Laat ze het doen dan’. [verdachte] antwoordt dat ze niet in ‘osso’ (straattaal voor huis,) west zijn, maar dat hij op wacht staat en zegt dat hij tien zal mailen als ‘hij’ er staat.
Het hof concludeert hieruit dat [verdachte] aan de schutters zal melden wanneer [slachtoffer 5] er is. [verdachte] stuurt dan ook naar de [account 8] dat hij er nog is en ‘je kan hem niet missen’. Even later stuurt de [account 8] aan [verdachte] ‘Kom op de weg bro’. De poging tot liquidatie vindt rond 22.40 uur plaats. Daarna neemt [betrokkene 2] via de telefoon van [account 9] contact op met [betrokkene 5] om te melden dat ze de man te pakken hebben gehad, maar dat het wapen weigerde. Hij zegt de man er in ieder geval één voor zijn neus te hebben gegeven en daarna nog drie tijdens de achtervolging. [verdachte] stuurt om 22.46.44 uur nog het bericht naar [betrokkene 5] dat [betrokkene 26] drie schoten hoorde en naar zijn wakkie (straattaal voor auto) rende en dat ze zijn weggereden. [verdachte] heeft naderhand de scooter in het water gegooid. [betrokkene 5] wil, ook al is de liquidatie mislukt, aan [betrokkene 2] toch uit eigen zak 10 kop (straattaal voor tienduizend euro) geven voor deze actie.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat [betrokkene 5] de opdrachtgever is van de moordaanslag op [slachtoffer 5] . [verdachte] is degene die in de dagen voor de aanslag een gps-tracer op de auto van [slachtoffer 5] heeft geplaatst en vlak voor de aanslag weer heeft verwijderd. Daarna heeft hij [slachtoffer 5] gevolgd en stuurt hij de schutter naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] . Tijdens de aanslag is hij in de buurt en nadien gooit hij de scooter in het water. [betrokkene 2] is de schutter.
Dat er sprake is van voorbedachte raad en dus van een poging tot moord volgt uit de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt namelijk dat sprake is van een langdurige voorbereiding, die uiteindelijk heeft geleid tot het schieten op [slachtoffer 5] met een automatisch vuurwapen.
Gelet op de rol van [verdachte] en die van zijn medeverdachten en de intensieve onderlinge samenwerking tijdens de uitvoering is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] deze poging tot moord in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd, zodat sprake is van medeplegen.”
6. Het derde middel
6.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in de onderzoeken Bosnië, Brandberg en IJshamer wat betreft het daderschap van de verdachte niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
6.2
In de toelichting op het middel wordt een viertal deelklachten opgeworpen dat zich richt tegen het oordeel van het hof over het daderschap van de verdachte en tegen het oordeel van het hof dat de verdachte de vaste gebruiker is geweest van de PGP e-mailaccounts aangeduid met [account 3] en [account 1] .
Eerste deelklacht
6.3
De eerste deelklacht houdt in dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn om het oordeel van het hof dat de verdachte de gebruiker van de [account 3] en (vervolgens ook de) [account 1] is op te baseren. Deze deelklacht valt ook weer uiteen in verschillende klachten. Allereerst wordt betoogd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er op 31 december 2015 (de dag van de liquidatie) sprake is van een ander signalement van NN04 (de persoon die de afwijkende manier van lopen zou hebben) dan op de eerdere dagen (voorverkenning), hetgeen het oordeel van het hof dat het steeds dezelfde twee mannen betreft volgens de steller van het middel onbegrijpelijk maakt. Dit zou eveneens afbreuk doen aan de identificatie van de verdachte als de gebruiker van de Ennetcom-accounts [account 3] en [account 1] , omdat het hof tot de daarvoor redengevend geachte reisbewegingen ook het feit heeft gerekend dat op 31 december 2015 de PGP-telefoon [account 3] om 17.33 uur een zendmast in [plaats] aanstraalt, de dagen voorafgaand aan 31 december 2015 de [account 3] ook zendmasten in de buurt van de [camping] in [plaats] heeft aangestraald, dan wel zendmasten gelegen op de route naar [plaats] , dan wel zendmasten waaraan een ‘gelijk opgaande’ reisbeweging als die van medeverdachte [betrokkene 2] (waaraan het account [account 4] wordt gekoppeld) kan worden afgeleid. Volgens de steller van het middel is duidelijk dat het hof ook voor de identificatie van belang heeft geacht dat op 28 tot en met 31 december 2015 overeenkomsten te zien zijn in de reisbewegingen van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] ( [account 3] ) en de Ford Fiesta die in die periode op naam van de verdachte stond. Aan die identificatie zou afbreuk doen dat aan de bewijsmiddelen niet te ontlenen is dat de als NN04 beschreven man op de camerabeelden steeds dezelfde persoon betreft en in het bijzonder dat van 31 december 2015 ten opzichte van de eerdere dagen eerder afwijkende uiterlijke kenmerken uit de bewijsmiddelen volgen dan dat daaruit (redengevende) overeenkomsten kunnen worden afgeleid. Indien NN04 niet steeds dezelfde persoon betreft kan ook niet gezegd worden dat één en dezelfde persoon steeds de [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] ( [account 3] ) gebruikte en tevens gebruik heeft gemaakt van de Ford Fiesta in het kader van de voorbereiding en uitvoering van de (pogingen tot) liquidatie.
6.4
Deze klacht heeft specifiek betrekking op het onderzoek Bosnië. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof de betrokkenheid van de verdachte onder meer gestoeld op de omstandigheid dat de verdachte past in het signalement van één van de schutters die op de camerabeelden van de camping is gezien, namelijk die met het afwijkende loopje. Ook heeft het hof – naast de inhoud van de Ennetcom-berichten – van belang geacht dat uit de historische gegevens blijkt dat de verdachte omstreeks het tijdstip van de schietpartij op de camping in [plaats] is geweest en ook in de dagen voor deze schietpartij volgens deze gegevens verschillende keren een bezoek aan deze camping heeft gebracht en ook dat de Ford Fiesta van de verdachte als vluchtauto is gebruikt bij de liquidatie.
6.5
Het hof heeft onder het kopje “de voorbereiding” overwogen dat de signalementen van de twee mannen die op 30 december 2015 omstreeks 19.20 uur het campingterrein opliepen, waarbij een van de twee mannen een opvallende zwabberbeweging met zijn linkerbeen maakte, op verschillende punten overeenstemmen met de signalementen van de schutters van de schietpartij op 31 december 2015. Ook zouden volgens het hof qua signalementen overeenkomsten te zien zijn met die van de onbekende mannen die de camping voor 31 december 2015 hebben bezocht. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit steeds dezelfde twee mannen waren.
6.6
Met de steller van het middel ben ik het eens dat het oordeel van het hof dat bij de voorverkenning op 28, 29 en 30 december en de schietpartij op 31 december 2015 gelet op de signalementen van de mannen steeds sprake is geweest van twee dezelfde mannen, niet zonder meer begrijpelijk is. Daarbij merk ik op dat, voor zover hier van belang, het signalement van NN04 (AEH: de verdachte in de ogen van het hof) op 31 december 2015 heel summier is, namelijk enkel inhoudend dat hij een jas met een horizontale reflecterende streep op borsthoogte droeg, welke streep zowel op de voor- als achterkant is waar te nemen. Verder houden de camerabeelden van 31 december 2015 niet meer in dan dat NN04 dichtbij de geparkeerde donkerkleurige stationwagen is gebleven en hij maar enkele meters heeft gelopen/gerend (bewijsmiddel 11 Bosnië aanvulling onderdeel A: onderzoek Bosnië). De door het hof bij het daderschap van de verdachte betrokken vaststelling dat de verdachte past in het signalement van één van de schutters die op de camerabeelden van de camping is gezien, namelijk die met het afwijkende loopje, is derhalve voor zover er daarbij vanuit wordt gegaan dat de verdachte op basis van het signalement als schutter kan worden aangemerkt evenmin begrijpelijk.
6.7
De vraag is of het voorgaande afdoet aan de begrijpelijkheid van de bewijsvoering dat de verdachte één van de schutters is geweest. Ik meen van niet. In dat verband merk ik allereerst op dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van [betrokkene 2] als één van de schutters in deze zaak niet ter discussie staat. Ook merk ik op dat in cassatie niet wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat de verdachte tijdens de bezoeken aan de camping op 28, 29 en 30 december 2015 de persoon met het afwijkende loopje is, terwijl in dat verband ook niet wordt opgekomen tegen de vaststellingen van het hof over de telefoonnummers van de verdachte (waaronder nummer [telefoonnummer 2] , waaraan het Ennetcom-account [account 3] is gekoppeld) en de Ford Fiesta en evenmin wordt opgekomen tegen de oordelen van het hof dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zijn auto in de periode van 28 tot en met 31 december 2015 heeft uitgeleend dan wel dat hij zijn telefoons in deze periode aan anderen heeft uitgeleend. Kortom: niet wordt betwist dat de verdachte tijdens de eerste vier bezoeken samen met [betrokkene 2] op de camping in [plaats] aanwezig was. Dat het hof ook met betrekking tot het vijfde bezoek de Ford Fiesta en de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en de [account 3] aan de verdachte koppelt en concludeert dat de verdachte en [betrokkene 2] omstreeks het tijdstip van aankomst van de schutters opnieuw op de camping in [plaats] aanwezig zijn geweest en zij hierna (gedeeltelijk) samen zijn terug gereisd, komt mij daarom niet onbegrijpelijk voor. Hetzelfde geldt voor het daarop volgende oordeel van het hof dat uit de op 1 januari 2016 verstuurde Ennetcom-berichten (van de opvolger van het account [account 3] , zoals hierna nog aan de orde komt) kan worden afgeleid dat de verdachte één van de schutters is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 1] en de poging tot liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
6.8
In de tweede plaats wordt betoogd dat het hof kennelijk voor de identificatie van de [account 3] redengevend heeft geacht dat met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 28 december 2015 gebeld zou zijn naar een medewerkster van de organisatie Werk, participatie en inkomen en zij verklaard heeft verdachte een uitnodigingsbrief te hebben gestuurd voor een afspraak op die datum en de omstandigheid dat reclasseringsmedewerkster [betrokkene 19] heeft verklaard dat zij op 28 december 2015 ook een afspraak had met de verdachte, dat de verdachte niet was verschenen en niet bereikbaar was. Volgens de steller van het middel zijn deze feiten en omstandigheden niet aan de bewijsmiddelen te ontlenen, terwijl het hof evenmin heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel deze feiten en omstandigheden zijn ontleend, met verwijzing naar de vindplaats.
6.9
Met de steller van het middel moet worden toegegeven dat genoemde omstandigheden – anders dan in het Promis-vonnis van de rechtbank3.– niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. De klacht is terecht voorgesteld, maar deze omstandigheden zijn mijns inziens in het geheel van de identificatie van de verdachte als gebruiker van de [account 3] van ondergeschikt belang, zodat aan dit verzuim voorbij kan worden gegaan.
6.10
Ook wordt geklaagd dat ’s hofs oordeel dat de verklaring van de verdachte dat anderen met het nummer [telefoonnummer 1] naar zijn moeder belden om hem te spreken niet aannemelijk is omdat de verdachte niet heeft aangegeven welke personen dat zijn geweest en zijn verklaring daarom niet controleerbaar is, wat betreft dit laatste niet zonder meer begrijpelijk is. Daarbij wordt erop gewezen dat door de verdediging naar voren is gebracht dat de moeder van de verdachte bij haar verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte zijn telefoon (de [telefoonnummer 1] ) uitleende in de voor het tenlastegelegde relevante periode, hetgeen zij wist omdat de verdachte dan haar telefoon wilde gebruiken en dat zij inderdaad wel eens werd gebeld door onbekenden op haar telefoon die de verdachte wilden spreken. Ook zou uit het dossier reeds blijken dat de verdachte in die periode een aantal dagen niet te bereiken was op het nummer [telefoonnummer 1] . Volgens de steller van het middel kon het hof, mede gelet op de omstandigheid dat door de verdachte steeds naar voren is gebracht dat het voor hem levensgevaarlijk zou zijn te noemen aan wie hij zijn telefoon had uitgeleend, niet volstaan met de enkele overweging dat de verklaring van de verdachte niet controleerbaar is, omdat hij niet heeft aangegeven welke personen met de [telefoonnummer 1] naar zijn moeder zouden hebben gebeld. Het hof had de getuigenverklaring van de moeder van de verdachte in zijn oordeel moeten betrekken.
6.11
Ten aanzien van deze klacht merk ik op dat ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de moeder van de verdachte met betrekking tot het nummer [telefoonnummer 1] daaruit nog steeds niet blijkt om welke personen het dan zou gaan, terwijl het hof zijn oordeel dat de verdachte in de periode van 28 december tot en met 31 december 2015 zelf de gebruiker was van de telefoons die eindigen op [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] op verschillende aanwijzingen heeft gestoeld. Deze aanwijzingen worden in cassatie niet betwist of de daartegen gerichte klacht faalt.
6.12
Verder wordt opgeworpen dat juist wel aan de bewijsmiddelen te ontlenen is dat er aanwijzingen zijn dat de [account 3] niet steeds door dezelfde persoon is gebruikt. In dat verband wordt aangevoerd dat het hof voor de bewezenverklaring van de feiten in de zaak Bosnië van belang heeft geacht dat de verdachte zich al voorafgaand aan de uiteindelijke schietpartij op 31 december 2015 bezig zou hebben gehouden met het vergaren van informatie over de [broers] , hetgeen zou blijken uit het toevoegen van het adres [h-straat 1] – een adres waar de broers vaak kwamen – aan de contactlijst van de [account 3] . Medeverdachte [betrokkene 5] zou de verdachte als tussenpersoon hebben laten optreden om de gebruiker [account 7] van de nodige informatie en spullen te voorzien. Dat de verdachte deze tussenpersoon betreft zou niet uit de bewijsmiddelen volgen en de bewijsmiddelen leveren volgens de steller van het middel wat dat betreft juist een aanwijzing voor het tegendeel op. De bewijsmiddelen houden namelijk in dat het account [account 3] door andere PGP gebruikers werd opgeslagen als Furbs, Furby en daaraan verwante contactnamen als Damsco, Slam en Igor. Alleen van deze verschillende contactnamen zou al kunnen worden gezegd dat dit er evengoed op zou kunnen duiden dat de [account 3] door verschillende personen werd gebruikt, temeer nu uit bewijsmiddel 58 alleen volgt dat in het herkenningssysteem van de politie ‘Furby’ als bijnaam van de verdachte staat vermeld. Ten aanzien van alle overige genoemde contactnamen waaronder de [account 3] staat opgeslagen ontbreekt volgens de steller van het middel het bewijs waaraan enige koppeling tussen de verdachte en die (bij)namen kan worden verbonden.4.Bovendien wordt de persoon die informatie aan de gebruiker [account 7] moet geven in de gesprekken geïntroduceerd als “PO”, hetgeen niet één van de bijnamen van de verdachte betreft en evenmin één van de contactnamen is waaronder de [account 3] en de [account 1] in andere PGP-accounts is opgeslagen. Aan de contactnamen waaronder een account in andere PGP-accounts is opgeslagen zou – zoals ook in hoger beroep is betoogd – dan ook weinig identificerende betekenis kunnen worden toegekend.
6.13
Het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 5] en de verdachte zich al langer bezig hielden met het verkrijgen dan wel leveren van inlichtingen/middelen om het doel van [betrokkene 5] (de liquidatie van de [broers] ) te bewerkstelligen. In dat verband heeft het hof ook vastgesteld dat [betrokkene 5] de verdachte als tussenpersoon heeft laten optreden om [betrokkene 23] (de gebruiker van de [account 7] ) van de nodige informatie en spullen te voorzien. [betrokkene 5] heeft vuurwapens laten leveren aan deze [betrokkene 23] en de verdachte heeft vervolgens het adres aan de [h-straat 1] doorgegeven aan [betrokkene 23] en ook foto’s van de broers gestuurd. Anders dan de steller van het middel, meen ik dat het hof uit de inhoud van de in het arrest weergegeven berichten van 10 oktober en 11 oktober 2015 (ontleend aan bewijsmiddel 42 Bosnië aanvulling onderdeel A: onderzoek Bosnië) heeft kunnen afleiden dat de verdachte als tussenpersoon is opgetreden bij de levering van de wapens en zelf informatie over de broers heeft verstrekt en dat uit de inhoud van bewijsmiddel 3 (Bosnië aanvulling onderdeel A: onderzoek Bosnië) kan worden afgeleid dat de persoon die de wapens aan [betrokkene 23] gaat leveren PO heet, terwijl in samenhang bezien met bewijsmiddel 42 niet uit te sluiten is dat het de verdachte zelf (en niet PO) betreft. Daarop stuit deze klacht af.
6.14
Het voorgaande heeft volgens de steller van het middel ook invloed op de vaststellingen die ten aanzien van het account [account 1] zijn gedaan, nu de bevindingen ten aanzien van de [account 3] door het hof relevant zijn geacht voor het oordeel dat de [account 1] de opvolger is van de [account 3] . In dat verband heeft het hof relevant geacht dat het aan de verdachte gekoppelde account [account 3] op 31 december 2015 voor het laatst is gebruikt, terwijl dit niet uit de bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid. De daaraan door het hof verbonden gevolgtrekking dat sprake is van een opvolgend account zou daarom ontoereikend zijn gemotiveerd. Volgens de steller van het middel laten de bewijsmiddelen de mogelijkheid open dat beide accounts gewoon gelijktijdig gebruikt konden worden, hetgeen afbreuk doet aan de vaststelling dat die twee accounts een gebruiker hebben gehad die de enige gebruiker van de accounts was. Daarbij wordt nog opgemerkt dat contactnaam ‘Furbie’ – volgens het herkenningssysteem van de politie een bijnaam van de verdachte – niet voorkomt als naam waaronder de [account 1] is opgeslagen, terwijl niet zonder meer kan worden gezegd dat Furbs, Fur, Furrr, FRB en Furbito steeds afgeleiden van Furbie zijn. Bovendien zou de [account 1] onder andere contactnamen worden opgeslagen, zoals Big Head en (naar het oordeel van het hof) afgeleiden daarvan. ’s Hofs kennelijke oordeel dat er meerdere personen met deze bijnaam worden aangeduid doet volgens de steller van het middel afbreuk aan de vaststelling dat sprake is van een vaste gebruiker van beide accounts, hetgeen ook door de verdediging is betoogd.
6.15
Met de steller van het middel moet worden toegegeven dat – anders dan in het Promis-vonnis van de rechtbank5.– uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het Ennetcom-account [account 3] van de verdachte op 31 december 2015 voor het laatst is gebruikt. Desondanks meen ik dat het oordeel van het hof dat het Ennetcom-account [account 1] de opvolger is van de [account 3] en de verdachte ook de gebruiker van dit account is geweest niet onbegrijpelijk is. De in dat verband door het hof meegewogen omstandigheid dat beide accounts door anderen onder de naam ‘Furbie’ – de bijnaam van de verdachte volgens het herkenningsdienstsysteem van de politie – of varianten daarop zijn opgeslagen kan dat oordeel mijns inziens in voldoende mate dragen, waarbij ik opmerk dat het mij niet onbegrijpelijk voorkomt dat het hof in ieder geval de contactnamen ‘Furbs’, ‘Fur’, ‘Furbss’, ‘Furb’, ‘Furbss’, ‘Furrr’ als afgeleiden van de bijnaam ‘Furbie’ heeft aangemerkt, terwijl het hof ook nog heeft vastgesteld dat de in relatie tot de [account 1] opgeslagen bijnaam ‘Bighead’ of varianten daarop als bijnaam van de verdachte wordt gebruikt. Die vaststelling is evenmin onbegrijpelijk in het licht van de drie daaraan ten grondslag gelegde gesprekken. In dat verband merk ik nog op dat het hof heeft geoordeeld dat het geen twijfel lijdt dat de naam Big Head in relatie tot het account [account 1] aan de verdachte kan worden gekoppeld. Dat oordeel is, gelet op de door het hof met betrekking tot de [account 1] gedane vaststellingen over de gebruiker van dit account, welke vaststellingen in cassatie ook niet allemaal worden betwist, evenmin onbegrijpelijk.
6.16
Voor zover nog wordt betoogd dat de in dat verband meegewogen combinatie van historische verkeersgegevens van een andere aan de verdachte gekoppelde telefoon ( [telefoonnummer 1] ) alsmede de Ford Fiesta met kenteken [kenteken 2] (die in de periode van 19 december 2015 tot en met 5 januari 2016 op naam van de verdachte heeft gestaan) de conclusie rechtvaardigen dat de [telefoonnummer 1] en het voertuig gelijk opgaan met de zendmastgegevens van telefoons die niet aan de verdachte maar aan medeverdachte [betrokkene 2] worden gekoppeld en hij tijdens de bezoeken aan de camping ook met iemand anders kan zijn geweest en zelf de [telefoonnummer 1] en Ford Fiesta kan hebben gebruikt, merk ik nog op dat hier voorbij wordt gezien aan het feit dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte past in het signalement van de man met het opvallende loopje zoals is te zien op de camerabeelden tijdens de bezoeken aan de camping voor 31 december 2015 en dit oordeel, dat uitsluit dat een ander dan de verdachte met [betrokkene 2] de camping heeft bezocht, in cassatie niet wordt betwist. Dat het hof uit de berichten van 1 en 2 januari 2016 aan [betrokkene 5] respectievelijk [betrokkene 2] , in samenhang met de verklaring van [betrokkene 2] dat de verdachte hem vroeg of hij iemand kende om zijn donkergroene Ford Fiesta voor een spotprijsje aan te verkopen, heeft afgeleid dat in genoemde berichten door de verdachte wordt gecommuniceerd over zijn groene Ford Fiesta acht ik evenmin onbegrijpelijk.
6.17
De eerste deelklacht faalt in al haar onderdelen.
Tweede deelklacht
6.18
De tweede deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte een algemene ervaringsregel in de bewijsmotivering heeft betrokken. Betoogd wordt dat niet als een algemene ervaringsregel, of een voorop te stellen beginsel (bewijsvermoeden), heeft te gelden dat de gebruiker van een bepaalde telefoon de vaste gebruiker van dat toestel is (tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel), althans niet waar het gaat om PGP-toestellen. Volgens de steller van het middel heeft het hof verzuimd het bijzondere karakter van genoemde toestellen daarbij te betrekken. Van een op de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden gebaseerd beginsel of bewijsvermoeden kan volgens de steller van het middel dan ook geen sprake zijn, te meer nu het unieke gebruik door één persoon van een PGP-Blackberry door de verdediging juist is betwist. Daar komt nog bij dat het hof de juistheid van de stelling van de verdediging dat niet de volledige e-mailcommunicatie zoals die ooit heeft plaatsgevonden bewaard is gebleven (hetgeen de onderbouwing dat de telefoon niet steeds door een vaste gebruiker wordt gebruikt bemoeilijkt), in het midden heeft gelaten. Uit de vaststelling van het hof dat het retentiebeleid goed werkte zou kunnen worden opgemaakt dat het feitelijk juist is dat het hier om (verregaand) onvolledige data gaat en dat het hof zich daar ook bewust van is geweest, maar dat het hof deze complicatie bij de vraag of van dit algemene beginsel van het gebruik van (PGP-)telefoons door een vaste gebruiker kon worden uitgegaan ten onrechte geheel niet heeft betrokken.
6.19
Het hof heeft – na uitvoerige identificatie van de verdachte als gebruiker van de [account 3] (en later de [account 1] ) – in reactie op het verweer van de verdediging dat de gebruiker van een bepaalde telefoon niet steeds dezelfde hoeft te zijn vooropgesteld dat er in beginsel vanuit kan worden gegaan dat de gebruiker van een bepaalde telefoon de vaste gebruiker is van dat toestel, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Het hof heeft geoordeeld dat het hof die aanwijzingen – andere gebruiker(s) – niet heeft gevonden voor wat betreft de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] ( [account 3] ) van de verdachte. Dat het hof in de onderhavige zaak ook wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , met daaraan gekoppeld het PGP-account [account 3] , van dit uitgangspunt is uitgegaan acht ik niet onbegrijpelijk, temeer daar het hof bij de toepassing van dit uitgangspunt (in de zaak Bosnië) wat betreft de PGP-telefoon(s) uitdrukkelijk aandacht heeft besteed aan de bijzondere aard van deze toestellen wat betreft de identificeerbaarheid van de gebruiker door te overwegen dat uit de gesprekken die via deze PGP-telefoon(s) zijn gevoerd juist blijkt dat het voor de gebruikers steeds duidelijk was met wie zij spraken, hetgeen er volgens het hof op duidt dat er niet steeds andere gebruikers achter deze toestellen hebben gezeten. Ook heeft het hof de bewijslast van het tegendeel niet uitsluitend op de verdediging gelegd, maar heeft het hof ook zelf onderzocht of er aanwijzingen voor het tegendeel zijn. Verder merk ik nog op dat door de verdediging in het kader van de bewijswaarde van de Ennetcom-berichten onder meer een beroep is gedaan op de omstandigheid dat niet de volledige e-mailcommunicatie bewaard zou zijn gebleven en het hof in het bestreden arrest onder het kopje “Betrouwbaarheid en authenticiteit” aan dit verweer uitvoerig aandacht heeft besteed. Mijns inziens behoefde het hof deze omstandigheid daarom niet ook in dit verband nog expliciet mee te wegen.
Derde deelklacht
6.20
De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte in de bewijsmotivering heeft betrokken dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor het gebruik van de [account 3] en [account 1] door een ander dan de verdachte. Deze klacht ziet op het onderzoek-Bosnië. Ter onderbouwing wordt allereerst gewezen op hetgeen bij de eerste deelklacht over de contactnamen waaronder beide accounts zijn opgeslagen en de (bij)naam van de verdachte is aangevoerd. Verder wordt betoogd dat ’s hofs oordeel dat het voor de gebruikers van de toestellen steeds duidelijk is met wie zij spreken en er ook daarom niet van wordt uitgegaan dat in die periode andere gebruikers achter die toestellen hebben gezeten, wordt gelogenstraft door de bewijsmiddelen. Daarbij verwijst de steller van het middel naar de communicatie tussen de accounts [account 7] en [account 6] , zoals weergegeven in het eerste bewijsmiddel in de “Aanvulling onderdeel A: onderzoek Bosnië”. Dat deze communicatie tussen anderen dan de [account 3] en [account 1] is gevoerd zou daar niet aan afdoen, nu het hof in algemene zin overweegt dat steeds voor de gesprekspartners duidelijk zou zijn met wie er gecommuniceerd wordt, terwijl dit niet geldt voor voornoemde [account 7] en [account 6] en – zoals eerder al aan de orde kwam – de [account 3] door de [account 6] als PO wordt geïntroduceerd bij de [account 7] en die (bij)naam niet overeenkomt met de aan de [account 3] en [account 1] gekoppelde contactnamen. Uit de bewijsmiddelen zou zodoende blijken van aanwijzingen van het tegendeel van een vaste gebruiker.
6.21
Deze klacht stuit af op hetgeen ik onder 6.13 en 6.15 reeds heb overwogen. Daar voeg ik nog aan toe dat het hof met de gesprekken die via de PGP-telefoons zijn gevoerd klaarblijkelijk het oog heeft op de PGP-telefoons [account 3] en [account 1] en ’s hofs oordeel dat uit die gesprekken blijkt dat het voor de gebruikers van die toestellen steeds duidelijk is met wie zij spreken, niet onbegrijpelijk is.
Vierde deelklacht
6.22
De vierde deelklacht houdt ten slotte in dat het hof ten onrechte in de bewijsmotivering heeft betrokken dat de verdediging niet heeft gewezen op aanwijzingen dat de verdachte niet de vaste gebruiker was van de accounts [account 3] en [account 1] . Geklaagd wordt dat het hof geen enkele aandacht heeft besteed aan het feit dat het gaat om verregaand gefragmenteerde e-mailcommunicatie en dit de verdediging in de uitermate moeilijke positie bracht om met concrete aanwijzingen in die e-mailcommunicatie te komen dat de verdachte niet de gebruiker van de [account 3] en [account 1] was, of meer algemeen dat deze accounts niet (steeds) door één en dezelfde gebruiker worden gebruikt. Daarbij komt nog dat – zoals reeds bij het eerste middel is betoogd – niet gezegd kan worden dat de verdediging de benodigde tijd en faciliteiten heeft gehad de verdediging voor te bereiden.
6.23
Deze klacht stuit af op hetgeen ik onder 6.19 en bij middel 1 reeds heb overwogen. Daar voeg ik nog aan toe dat het oordeel van het hof dat de verdachte de enige gebruiker van de telefoon was ook niet enkel berust op de grond dat de verdediging niet zelf op aanwijzingen voor het tegendeel heeft gewezen, terwijl deze andere gronden niet worden betwist of de daartegen gerichte klacht faalt.
6.24
Het derde middel faalt in al zijn onderdelen.
7. Het vierde middel
7.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in het onderzoek-IJshamer wat betreft het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
7.2
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat niet alle door het hof beschreven gedragingen uit de bewijsmiddelen (of de bewijsvoering als geheel) kunnen worden afgeleid. In de eerste plaats wordt gewezen op de vaststelling dat verdachte degene is geweest die de gps-tracer onder de auto van [slachtoffer 5] heeft geplaatst. Ook zou niet uit de bewijsmiddelen volgen dat verdachte de schutter naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] heeft gestuurd. Voor zover [betrokkene 26], of de [account 8], daar een rol bij zou hebben gehad betekent dit dat de verdachte daar nog een schakel verder van verwijderd is gebleven. Verder wordt betoogd dat de vastgestelde gedragingen van het (alleen) verwijderen van de gps-tracer, het volgen van [slachtoffer 5] , het tijdens de aanslag in de buurt zijn en nadien de scooter in het water gooien niet een samenstel van gedragingen is dat voldoende is om een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht op te baseren. Daarbij wordt opgemerkt dat het hof niet vaststelt in welke zin het in de buurt zijn een bijdrage heeft geleverd aan het plegen van de aanslag, terwijl het wegmaken van de scooter (een gedraging ná de uitvoering van het feit) en het verwijderen van het peilbaken enkel bijdragen aan het bemoeilijken van de opsporing van de daders van dit feit. Volgens de steller van het middel betreffen de vastgestelde gedragingen in de kern gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en is het bewezenverklaarde medeplegen ontoereikend gemotiveerd.
7.3
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen neergelegd. Daarbij is aangegeven dat het in de praktijk een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in bovengenoemde arresten is benadrukt. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten zoals in bovengenoemde arresten is gebeurd alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.6.
7.4
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.7.
7.5
Het hof heeft geoordeeld dat gelet op de rol van de verdachte en die van zijn medeverdachten en de intensieve onderlinge samenwerking tijdens de uitvoering wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte onderhavige poging tot moord in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd, zodat sprake is van medeplegen. In dat verband heeft het hof vastgesteld dat [betrokkene 5] de opdrachtgever van de moordaanslag was, dat [betrokkene 2] de schutter is geweest en dat de rol van de verdachte eruit heeft bestaan dat hij in de dagen voor de aanslag een gps-tracer op de auto van [slachtoffer 5] heeft geplaatst en vlak voor de aanslag weer heeft verwijderd, dat hij daarna [slachtoffer 5] is gevolgd en de schutter naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] heeft gestuurd, dat hij tijdens de aanslag in de buurt was en na de aanslag de scooter (waarop de schutter zat) in het water heeft gegooid.
7.6
Anders dan de steller van het middel meent kan mijns inziens uit de bewijsvoering in voldoende mate worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die de gps-tracer onder de auto van [slachtoffer 5] heeft geplaatst en ook dat de verdachte de schutter naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] heeft gestuurd. Wat betreft het plaatsen van de gps-tracer door de verdachte heeft het hof vastgesteld dat de dagen voordat de gps-tracer wordt geplaatst er tussen [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en de verdachte berichtenwisselingen plaatsvinden over het (al dan niet) plaatsen van een gps-tracer op een auto. Op 2 april 2016 bericht [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] dat ‘die ding’ op de e-klasse is geplakt. Hij spreekt daarbij in meervoudsvorm (“we”). Uit de berichten van [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] op 31 maart en 1 april 2016 (vanaf 23.55.56 uur) blijkt dat [betrokkene 2] op dat moment in Amsterdam is “bij de boys”, terwijl uit het bericht van 31 maart 2016 te 15.39.05 uur blijkt dat [betrokkene 2] aan de verdachte laat weten dat hij zo naar Amsterdam komt en de gps bij zich heeft. In dat bericht worden door de verdachte ook de namen [betrokkene 26] en Freaks genoemd. Hieruit leid ik af dat waar [betrokkene 2] in de berichten van 31 maart en 1 april 2016 (vanaf 23.55.56 uur) over “de boys” spreekt het om de verdachte, [betrokkene 26] en Freaks kan gaan. Ook blijkt uit het bericht van 2 april 2016 van [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] dat de gps verwijderd moet worden, omdat deze anders aan de verdachte (Damsco) gelinkt kan worden. Dat het hof dit laatste bericht, in samenhang bezien met de andere berichten, zo heeft uitgelegd dat de verdachte degene is geweest die de gps-tracer op de auto van [slachtoffer 5] heeft geplaatst komt mij niet onbegrijpelijk voor. Dat het bericht van 2 april 2016 ook als boodschap van de verdachte aan [betrokkene 2] inhoudt dat de gps eraf moet van barca omdat “die ding” is aan geweest in die osso, doet hier mijns inziens niet aan af.
7.7
Wat betreft het door de verdachte sturen van de schutter naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] , merk ik op dat dat het hof voor die vaststelling van belang heeft geacht dat de verdachte op 3 april 2016 om 22.22.41 uur (AEH: de poging tot liquidatie vond plaats rond 22.40 uur) aan [betrokkene 2] (de schutter) het bericht stuurt “Ee kom na huiss snellll” en “Bro kommmmmm”, terwijl [betrokkene 5] ondertussen aan de verdachte stuurt “Pff gruwelijk. Laat ze het doen dan”. Verdachte antwoordt vervolgens dat ze niet in “osso” (door het hof uitgelegd als straattaal voor ‘huis’) west zijn, maar dat hij op wacht staat en zegt dat hij “tien (AEH: ik begrijp hun)”8.zal mailen als “hij” er staat. Dat het hof op basis van deze berichten concludeert dat de verdachte (al dan niet rechtstreeks) aan de schutters zal melden wanneer [slachtoffer 5] er is – anders gezegd: de schutter naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] stuurt – komt mij niet onbegrijpelijk voor. Daarbij merk ik op dat ook uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte (die op dat moment wacht staat) naar de [account 8] stuurt dat “hij” er nog is, dat “hij” net (samen met nog iemand) naar de wakkie (ik begrijp: auto) liep en “je kan hem niet missen”, de [account 8] daarna naar de verdachte stuurt “Kom op weg bro” en de [account 8] de persoon lijkt te zijn geweest die met [betrokkene 2] in directe verbinding heeft gestaan. Ook blijkt nog dat de [account 8] en [betrokkene 2] nadien (4 april 2016 vanaf 03.36.07 uur) communiceren over de motor die bij de liquidatie is gebruikt.
7.8
Uit het voorgaande blijkt van een intensieve samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten tijdens de uitvoering van het feit en ook dat de rol van de verdachte tijdens de uitvoering (het volgen van [slachtoffer 5] en de schutters naar de verblijfplaats van [slachtoffer 5] sturen) van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken. ’s Hofs oordeel dat de verdachte onderhavige poging tot moord in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd, zodat sprake is van medeplegen, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
7.9
Het middel faalt.
8. Het vijfde middel
8.1
Het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 3 EVRM aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, althans dat de oplegging van deze straf niet begrijpelijk en in ieder geval niet toereikend is gemotiveerd.
8.2
Het hof heeft in het bestreden arrest met betrekking tot de aan de verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft [verdachte] , conform de eis van het openbaar ministerie, voor alle tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De advocaten-generaal hebben geëist dat [verdachte] voor alle tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De raadsman heeft een beroep gedaan op de Prokuratuur-jurisprudentie en op grond daarvan strafvermindering bepleit.
De raadsman heeft het hof ook verzocht om geen levenslange gevangenisstraf aan [verdachte] op te leggen, maar een gevangenisstraf van 30 jaar. Hij heeft in dit verband - onder meer - gewezen op de jonge leeftijd van [verdachte] ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. Volgens de raadsman is een levenslange gevangenisstraf niet bedoeld voor adolescenten, zoals [verdachte] destijds was. Levenslang dient uitsluitend in uitzonderlijke gevallen aan jongvolwassenen te worden opgelegd, namelijk als sprake is van een bovengemiddelde - volwassen - ontwikkeling. Bij [verdachte] was eerder sprake van een ontwikkelingsachterstand, aldus de raadsman.
De raadsman heeft ook betoogd dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan [verdachte] in strijd is met artikel 3 EVRM. Volgens de raadsman is het op dit moment al duidelijk dat [verdachte] nóóit in aanmerking zal komen voor gratie, mede gelet op de inhoud van het recente, in opdracht van het hof over hem opgemaakte, PBC-rapport. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de.mededeling in het PBC-rapport dat niet duidelijk is hoe een opgelegde behandeling zou kunnen helpen het recidivegevaar bij [verdachte] te beperken.
(…)
Strafmaat
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte] heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan twee moorden, voorbereidingshandelingen voor moorden en drie pogingen tot moord.
Op 31 december 2015 zijn de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door twee schutters met automatische wapens onder vuur genomen bij een camping in [plaats] . [verdachte] was één van deze schutters. [slachtoffer 1] heeft de aanslag niet overleefd. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn allebei gewond geraakt. Er zijn in totaal meer dan 20 kogels afgevuurd door [verdachte] en [betrokkene 2] (de tweede schutter). Op verschillende plekken zijn kogelgaten gevonden. Het is dan ook niet aan [verdachte] te danken dat er niet meer (dodelijke) slachtoffers zijn gevallen. De moordaanslag was gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar de mogelijke dood van [slachtoffer 3] - die op 3 1 december 2015 bij de broers in de auto zat - is op de koop toegenomen. Er was al eerder geprobeerd om de [broers] om het leven te brengen. Aan de uiteindelijke liquidatie op 3 1 december 2015 is een zorgvuldige voorbereiding vooraf gegaan. Gebleken is dat [verdachte] en [betrokkene 2] verschillende keren een bezoek hebben gebracht aan de camping in [plaats] waar de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in die periode verbleven. Ook bij die eerdere bezoeken hadden zij wapens bij zich. Uit de PGP-berichten die na afloop van de liquidatie zijn verstuurd, blijkt dat [verdachte] blij is als hij hoort dat [slachtoffer 1] is overleden en dat hij trots is op de wijze waarop zij de aanslag hebben uitgevoerd. Vervolgens heeft [verdachte] nog met [betrokkene 5] overlegd over de hoogte van zijn ‘beloning’ voor de liquidatie.
Op 7 november 2015 is [slachtoffer 4] in de nacht doodgeschoten in een woonwijk in [plaats] . Er is tenminste 29 keer geschoten: 17 keer met een automatisch geweer en 12 keer met een pistool. Veel omwonenden hebben de schietpartij gehoord. Uit de PGP-berichten kan worden afgeleid dat de aanslag op [slachtoffer 4] al sinds 31 oktober 2015 werd voorbereid. In verband met een mogelijke aanslag op zijn leven, droeg [slachtoffer 4] een kogelwerend vest. Dat vest bleek uiteindelijk niet bestand te zijn tegen de schoten die op 7 november 2015 op hem werden afgevuurd. Eén van de schutters was [verdachte] . [betrokkene 5] berichtte hem om [slachtoffer 4] op te wachten bij het station van [plaats] en geen genade te tonen. [betrokkene 5] , op zijn beurt, kreeg informatie over de reisbewegingen van [slachtoffer 4] door via Mongen, die zich als ‘vriend’ van [slachtoffer 4] voordeed. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het schot dat [slachtoffer 4] dodelijk heeft getroffen door [verdachte] is afgevuurd.
Op 3 april 2016 vond er een schietincident plaats op de Burgemeester Vening Meineszlaan in Amsterdam. Het doelwit van de aanslag was [slachtoffer 5] . In de dagen voorafgaande aan de aanslag heeft [verdachte] een GPS-tracer op de auto van [slachtoffer 5] geplaatst. Kort voor de aanslag heeft hij deze weer verwijderd. Na het verwijderen van de tracer is hij [slachtoffer 5] gevolgd en heeft hij de schutter - [betrokkene 2] - naar de plek gestuurd waar [slachtoffer 5] toen was. Tijdens de aanslag was [verdachte] in de buurt en na afloop heeft hij de scooter van de schutter(s) in het water gegooid. Dat [slachtoffer 5] en/of omstanders niet zijn gedood of gewond zijn geraakt, is enkel te danken aan een technisch mankement van het automatische geweer waarmee werd geschoten en niet aan [verdachte] .
[verdachte] is betrokken bij drie liquidaties, c.q. poging daartoe: Daarbij heeft hij samen met anderen twee mensen op gruwelijke wijze vermoord en hij heeft geprobeerd om nog drie andere mensen te vermoorden. Als [verdachte] al berouw heeft, dan heeft hij dat niet getoond. Hij lijkt gewetenloos. Naast het onnoemelijke leed en verdriet bij de nabestaanden en de slachtoffers, ontstaat er door dergelijk handelen grote onrust in de samenleving. [verdachte] heeft meermalen in het wilde weg geschoten met automatische vuurwapens. Het gaat om een zeer extreme vorm van gévyeld. Ook het gevaar dat hierdoor is ontstaan voor omstanders moet tot uiting komen in de op te leggen straf. [verdachte] heeft zich aan uitzonderlijk zware misdrijven schuldig gemaakt. Hij heeft buitensporig geweld gebruikt en hij heeft minachting getoond voor mensenlevens.
De bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd, zijn zó ernstig, dat er uitsluitend een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd. Het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf, zelfs als dit een zeer langdurige zou zijn, zou geen recht doen aan de aard en de ernst van de feiten en de veelheid daarvan.
[verdachte] was ten tijde van de delicten 21 jaar oud en het hof realiseert zich dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf door de jonge leeftijd van [verdachte] des te ingrijpender is. Dit, maakt echter, zoals hierna nog wordt overwogen, niet dat liet hof geen levenslange gevangenisstraf zal opleggen.
In hoger beroep heeft [verdachte] zijn medewerking verleend aan de opstelling van een PBC-rapport. Daardoor beschikt het hof over meer informatie over zijn persoonlijke omstandigheden dan de rechtbank. Persoonlijke omstandigheden waarmee het hof in strafverminderende zin rekening zou moeten of kunnen houden, zijn echter niet gebleken, niet uit het PBC-rapport en ook niet anderszins.
In het PBC-rapport wordt geconcludeerd - welke conclusie het hof overneemt - dat [verdachte] volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. Het PBC heeft geen stoornissen van de geestvermogens van [verdachte] vastgesteld. Het PBC concludeert dat [verdachte] op beneden-gemiddeld niveau functioneert, maar dat geen sprake is van zwakbegaafdheid. Het hof neemt ook deze conclusie over. Anders dan de raadsman, is het hof echter van oordeel dat het hebben van een bovengemiddelde ontwikkeling - waarvan bij [verdachte] dus inderdaad geen sprake is - geen noodzakelijke voorwaarde is voor het kunnen opleggen van een levenslange gevangenisstraf. Tot slot heeft het hof ook acht geslagen op de inschatting van de deskundigen van het PBC dat het recidiverisico op ernstige geweldsdelicten hoog is.
Naar het oordeel van het hof is dus slechts de oplegging van een levenslange gevangenisstraf passend, gelet op alles wat hiervoor al is overwogen. Het hof hecht er in het bijzonder aan het volgende op te merken. De afgelopen jaren lijken jonge jongens steeds sneller en makkelijker over te gaan tot het plegen van liquidaties. Deze ontwikkeling acht het hof uitermate zorgelijk. Ook daarom acht het hof het van belang om [verdachte] en de samenleving duidelijk te maken dat in dit geval een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van de door het hof bewezenverklaarde feiten en dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf als enige straf passend en geboden is.
Het hof is van oordeel dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. In dit verband wijst het hof erop dat het Nederlandse systeem ten aanzien van levenslanggestraften thans, mede gelet op de invoering van het Besluit adviescollege levenslanggestraften en het op grond daarvan ingestelde Adviescollege levenslanggestraften, thans in overeenstemming is met de eisen die het EVRM stelt. Het Nederlandse systeem voorziet in een stelsel van herbeoordeling na 25 jaar, waarbij kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf.
De omstandigheid dat [verdachte] erg jong was toen de tenlastegelegde feiten werden gepleegd, maakt dit niet anders. Het hof overweegt dat er zelfs bij de oplegging van een levenslange gevangenisstraf dus nog een mogelijkheid is om terug te keren in de maatschappij. Na 25 jaar detentie komt er immers een toetsingsmoment. Een levenslanggestrafte heeft thans dus een kans om ooit weer vrij te komen, afhankelijk van onder meer de keuzes die hij maakt in detentie. De raadsman heeft gewezen op de opmerking in het PBC-rapport dat niet duidelijk is hoe een opgelegde behandeling zou kunnen helpen het recidivegevaar bij [verdachte] te beperken. Op grond daarvan heeft de raadsman de conclusie getrokken dat het op dit moment al duidelijk is dat [verdachte] nooit voor gratie in aanmerking zal komen. Het hof stelt vast dat deze opmerking in de rapportage van het PBC betrekking heeft op de huidige situatie en geenszins ziet op het recidiverisico na 25 jaar. De mogelijkheid bestaat dat de kans op recidive na 25 jaar heel anders wordt beoordeeld.
De bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen voor de moord in [plaats] heeft geen invloed gehad op de op te leggen straf, nu deze voorbereidingshandelingen gevolgd zijn door moord en pogingen tot moord. Ook zonder tenlastelegging en bewezenverklaring van de aan deze moord en pogingen tot moord voorafgegane voorbereidingshandelingen zou het hof tot deze straf gekomen zijn.
Het hof stelt voorts ambtshalve het volgende aan de orde. De strafzaak tegen [verdachte] maakt deel uit van een zeer groot onderzoek naar liquidaties met meerdere verdachten. De zaken tegen die verdachten hangen onmiskenbaar met elkaar samen en ook het gebruik van Ennetcom-data speelt in alle zaken. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn er in deze zaak (al dan niet ambtshalve) onderzoekshandelingen verricht. Daarbij zijn geen perioden van inactiviteit geconstateerd door het hof. Zo is het kabinet van de raadsheercommissaris voortdurend in de weer geweest om contact te krijgen met getuigen waarvan de verblijfplaats niet bekend was en is het pas in juni 2021 gelukt om één van de voor de verdediging belangrijkste getuigen te horen over de gang van zaken bij Ennetcom. Het uitgangspunt dat de behandeling van een strafzaak tegen een verdachte die zich in preventieve hechtenis bevindt, in elke instantie binnen zestien maanden dient plaats te vinden is daarom niet toepasbaar op deze zaak. Aan het eind van de procedure in hoger beroep is Onverwacht een geringe vertraging van enkele weken ontstaan door verwikkelingen in een zaak van een medeverdachte. Gelet op al deze omstandigheden en de aan verdachte op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de fase van eerste als in tweede aanleg.
Van andere (vorm)verzuimen of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot strafvermindering – in die zin dat wellicht de maximale tijdelijke gevangenisstraf in plaats van een levenslange gevangenisstraf zou kunnen worden opgelegd – is niet gebleken.
Alles afwegende is het hof als gezegd van oordeel dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf passend en geboden is. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf van 30 jaar, ook niet in combinatie met de toepassing van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht (de vrijheidsbeperkende maatregel). Het hof zal aan verdachte dan ook een levenslange gevangenisstraf opleggen.”
8.3
In zijn (tussen)arrest van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, heeft de Hoge Raad onder verwijzing van uitspraken van het EHRM en eerdere arresten van de Hoge Raad het juridische kader geschetst van de oplegging en tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in het licht van art. 3 EVRM en onder meer het volgende uiteengezet:
“3.2. De Hoge Raad stelt voorop dat de levenslange gevangenisstraf op zichzelf beschouwd niet in strijd is met het bepaalde in art. 3 EVRM, ook niet indien deze ten volle wordt geëxecuteerd. Uit het hiervoor weergegeven juridisch kader volgt evenwel dat een levenslange gevangenisstraf niet kan worden opgelegd indien niet reeds ten tijde van de oplegging duidelijk is dat er na verloop van tijd een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf bestaat, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Een en ander betekent overigens niet dat het bieden van een mogelijkheid tot herbeoordeling van de straf impliceert dat die herbeoordeling steeds zal leiden tot verkorting van de straf. Herbeoordeling kan immers ook ertoe leiden dat voor verkorting geen grond aanwezig wordt bevonden.
3.3.
De mogelijkheid tot herbeoordeling van de opgelegde levenslange gevangenisstraf dient, gelet op het hiervoor onder 2 weergegeven kader, aan diverse voorwaarden te voldoen. Bij de herbeoordeling moet de vraag aan de orde komen of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd. De in dat verband gehanteerde criteria mogen niet zo stringent zijn dat vrijlating alleen is toegelaten bij een ernstige ziekte of een ander fysiek beletsel dat in de weg staat aan de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, dan wel bij het bereiken van een hoge leeftijd. Bij de herbeoordeling moet dan ook informatie worden betrokken betreffende de ontwikkelingen met betrekking tot de persoon van de veroordeelde alsmede de geboden mogelijkheden van resocialisatie. Ook dient het voor de veroordeelde reeds ten tijde van de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in voldoende mate duidelijk te zijn welke objectieve criteria zullen worden aangelegd bij de herbeoordeling, zodat hij weet aan welke vereisten zal moeten worden voldaan, wil hij – op termijn – voor verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in aanmerking komen.
Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de herbeoordeling na niet meer dan 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt en dat na die termijn periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling wordt geboden. De herbeoordeling dient met voldoende procedurele waarborgen te zijn omgeven. De jurisprudentie van het EHRM houdt niet in dat een voorziening ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf uitsluitend kan bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter. Dat neemt niet weg dat naar het oordeel van de Hoge Raad het opdragen van een herbeoordeling aan de rechter op zichzelf een belangrijke waarborg vormt dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming met art. 3 EVRM plaatsvindt.
Tot slot is met het oog op het bieden van een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van belang dat de veroordeelde zich tijdens de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf – ook voordat de vorengenoemde herbeoordeling plaatsvindt – moet kunnen voorbereiden op een eventuele terugkeer in de samenleving en dat in verband daarmee binnen het kader van de tenuitvoerlegging mogelijkheden tot resocialisatie moeten worden geboden.
3.4.
In het Nederlandse recht ontbreekt (vooralsnog) een specifieke, op de levenslange gevangenisstraf toegesneden mogelijkheid van herbeoordeling. Mede gelet op hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11.5 en 11.7.3-11.7.5 is vermeld omtrent de feitelijke mogelijkheden tot bekorting van de levenslange gevangenisstraf in het kader van de bestaande gratieprocedure en/of door tussenkomst van de burgerlijke rechter, is de Hoge Raad van oordeel dat de huidige tenuitvoerleggingspraktijk onverenigbaar is met de eisen die art. 3 EVRM stelt. Zolang die praktijk niet zodanig is gewijzigd dat voor een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde een reële mogelijkheid bestaat tot herbeoordeling van de straf op de wijze als hiervoor geschetst, welke kan leiden tot verkorting van de straf dan wel (voorwaardelijke) invrijheidstelling, levert de oplegging van een levenslange gevangenisstraf een schending op van art. 3 EVRM.
3.5.
De strijdigheid met art. 3 EVRM komt te vervallen indien wordt voorzien in een op de levenslange gevangenisstraf toegesneden mogelijkheid van herbeoordeling die voldoet aan de hiervoor onder 3.3 weergegeven voorwaarden (vgl. ook EHRM 22 juli 2014, nr. 49905/08, Čačko tegen Slowakije).De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 2 juni 2016 een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin voorgenomen wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden uiteengezet (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 325). Naar aanleiding van deze brief zal, naar mag worden aangenomen, verdere politieke besluitvorming plaatsvinden. De Hoge Raad vindt hierin aanleiding om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 5 september 2017. Daarna zal de Hoge Raad – na de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te hebben gesteld nader te concluderen – beoordelen of op grond van een eventueel dan voorhanden zijnde regeling tot een ander oordeel dan hiervoor onder 3.4 vermeld, dient te worden gekomen.
3.6.
Opmerking verdient dat – mede gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogen – ook wanneer ten tijde van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf de procedure van herbeoordeling voldoet aan de daaraan te stellen voorwaarden, tijdens de tenuitvoerlegging de vraag kan rijzen hoe deze zich verhoudt tot de uit art. 3 EVRM voortvloeiende eisen.Zo moet de mogelijkheid van herbeoordeling tijdens de tenuitvoerlegging aan vorenbedoelde voorwaarden blijven voldoen en moet de veroordeelde zich tijdens de tenuitvoerlegging – en ook voordat de vorengenoemde mogelijkheid tot herbeoordeling kan worden benut – kunnen voorbereiden op een eventuele terugkeer in de samenleving.De toetsing van de wijze van tenuitvoerlegging zal tijdens de executie dienen plaats te vinden, waarbij de rechtmatigheid van de (verdere) tenuitvoerlegging van die straf kan worden beoordeeld overeenkomstig het daartoe bepaalde in de Penitentiaire beginselenwet, dan wel in het kader van een civielrechtelijke procedure.”
8.4
Met het Besluit Adviescollege levenslanggestraften is nadien in een dergelijke specifieke, op de levenslange gevangenisstraf toegesneden mogelijkheid van herbeoordeling voorzien.9.In het eindarrest van de Hoge Raad van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, heeft de Hoge Raad hieromtrent – en in het bijzonder omtrent deze reële mogelijkheid tot herbeoordeling – het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“3.2. Ter beoordeling staat of het Nederlandse recht thans voorziet in een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Daarbij staat de vraag centraal of die mogelijkheid tot herbeoordeling in het algemeen beschouwd van zodanige aard is dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming met art. 3 EVRM kan plaatsvinden.
3.3.
Voor de beoordeling van het middel is, naast het in het tussenarrest onder 2 weergegeven juridische kader, ook de navolgende, recent tot stand gebrachte regelgeving van belang.
Op 1 maart 2017 is het Besluit Adviescollege levenslanggestraften (hierna: Besluit ACL) in werking getreden. Per 1 juni 2017 is dit besluit gewijzigd. Het Besluit ACL voorziet in een regeling ter zake van de advisering en de besluitvorming omtrent het aanbieden van zogeheten re-integratieactiviteiten aan levenslanggestraften, mede met het oog op eventuele gratieverlening. Deze advisering geschiedt door het Adviescollege levenslanggestraften (hierna: het Adviescollege).
Mede in verband met de totstandkoming van het Besluit ACL zijn met ingang van 1 september 2017 wijzigingen aangebracht in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, die betrekking hebben op de vaststelling van het detentie- en re-integratieplan voor levenslanggestraften alsmede het plaatsen van levenslanggestraften in het Pieter Baan Centrum ten behoeve van onderzoek. Voorts is de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting met ingang van diezelfde datum aangepast in verband met de regeling van het re-integratieverlof voor levenslanggestraften.
3.4.
Op grond van de onder 3.3 genoemde regelgeving vindt de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf – op hoofdlijnen weergegeven – plaats op de navolgende wijze.
a. In alle gevallen waarin een levenslange gevangenisstraf onherroepelijk is opgelegd, wordt 25 jaar na aanvang van de detentie – te rekenen vanaf het moment van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ter zake van het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd – een (eerste) advies uitgebracht door het Adviescollege. Dit advies richt zich op de vraag voor welke re-integratieactiviteiten, als bedoeld in art. 1, aanhef en onder f, Besluit ACL, een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde in aanmerking komt.
b. Uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het uitbrengen van het onder a. genoemde advies wordt de veroordeelde – tenzij hij daaraan geen medewerking wil verlenen – geplaatst in het Pieter Baan Centrum ten behoeve van een onderzoek gericht op risicoanalyse, delictgevaarlijkheid en persoonlijkheidsontwikkeling.
c. Alvorens het Adviescollege overgaat tot het uitbrengen van het onder a. genoemde advies, hoort het de veroordeelde alsmede de nabestaanden en slachtoffers. Het Adviescollege wordt voorzien van de in art. 5, tweede lid, Besluit ACL genoemde informatie, waaronder het penitentiair dossier en in voorkomend geval het verpleegdossier, terwijl het beschikt over bevoegdheden met betrekking tot het inwinnen van informatie en het zich verschaffen van bijstand van deskundigen. De rapportage betreffende het onder b. genoemde, in het Pieter Baan Centrum verrichte onderzoek wordt, indien beschikbaar, aan het Adviescollege toegezonden. Bij zijn advisering hanteert het Adviescollege de in art. 4, vierde lid, Besluit ACL genoemde criteria: het recidiverisico; de delictgevaarlijkheid; het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie; de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
d. Op grond van het advies van het Adviescollege neemt de minister overeenkomstig art. 7 Besluit ACL een beslissing omtrent het aanbieden van re-integratieactiviteiten. Indien het Adviescollege tot een negatief advies komt, beslist de minister dienovereenkomstig. Bij een positief advies van het Adviescollege kan de minister gemotiveerd een andere beslissing nemen.
e. Indien de minister beslist tot het aanbieden van re-integratieactiviteiten, worden in het detentie- en re-integratieplan als bedoeld in art. 1c Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden de re-integratieactiviteiten opgenomen waarvoor de veroordeelde in aanmerking komt. Dit zogeheten re-integratieplan is gericht op het geleidelijk toestaan van meer vrijheden aan de veroordeelde teneinde hem in staat te stellen te werken aan de voorbereiding op zijn mogelijke terugkeer in de samenleving. Het gaat daarbij blijkens de toelichting in het bijzonder om de ondersteuning van de veroordeelde ter zake van "een geldig identiteitsbewijs, onderdak direct na ontslag uit detentie, inkomen uit werk of een (tijdelijke) uitkering om na ontslag uit detentie in het eerste levensonderhoud te kunnen voorzien en indien arbeid niet beschikbaar is een vorm van dagbesteding, inzicht in schuldenproblematiek en het realiseren van (continuïteit van) zorg en een zorgverzekering". Onderdeel van de re-integratieactiviteiten kan ook het verlenen van verlof zijn. Het betreft daarbij het zogeheten re-integratieverlof, dat is geregeld in art. 20d Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
f. Ongeacht de strekking van het onder a. genoemde advies bepaalt het Adviescollege op de voet van art. 4, zesde lid, Besluit ACL bij het uitbrengen van dat advies binnen welke termijn het Adviescollege een vervolgadvies zal uitbrengen. Op diezelfde grondslag kan het Adviescollege zo nodig herhaaldelijk bepalen dat een vervolgadvies zal worden uitgebracht. Deze vervolgadviezen zijn van belang voor de nadere besluitvorming door de minister, op de voet van art. 7 Besluit ACL, omtrent het (alsnog) aanbieden van re-integratieactiviteiten.
g. Uiterlijk 27 jaar na aanvang van de detentie wordt de mogelijkheid tot gratieverlening ambtshalve beoordeeld overeenkomstig de in art. 19 Gratiewet vastgelegde procedure. Daarnaast kan de mogelijkheid van gratie worden beoordeeld op grond van een daartoe strekkend verzoek dat door de veroordeelde wordt ingediend. In verband met de beoordeling, ambtshalve of op verzoek, van de mogelijkheid van gratie kan het Adviescollege de minister informeren over de voortgang van de resocialisatie- en re-integratieactiviteiten van de veroordeelde. Voorafgaand aan de beslissing omtrent gratieverlening worden voorts – zowel in geval van ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening als wanneer wordt beslist op een gratieverzoek – de adviezen ingewonnen van het openbaar ministerie en het gerecht dat de straf heeft opgelegd. Het advies van dat gerecht is met redenen omkleed. Aangenomen moet worden dat de minister voorafgaand aan de beslissing omtrent gratieverlening de veroordeelde hoort en voorts alle inlichtingen inwint die voor de beoordeling van belang zijn.
3.5.1.
Met het oog op de beantwoording van de vraag of het onder 3.4 geschetste stelsel van herbeoordeling, mede gelet op de na de onherroepelijke oplegging van de levenslange gevangenisstraf beschikbare mogelijkheden tot toetsing in de fase van tenuitvoerlegging van die straf, voldoet aan de eisen die op grond van art. 3 EVRM moeten worden gesteld, is in het bijzonder het navolgende van belang.
3.5.2.
Op grond van de rechtspraak van het EHRM heeft als uitgangspunt te gelden dat de (eerste) herbeoordeling na niet meer dan 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt en dat na die termijn periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling wordt geboden. Daarmee is niet onverenigbaar dat art. 4, derde lid, Besluit ACL bepaalt dat de ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening uiterlijk 27 jaar na aanvang van de detentie geschiedt, in aanmerking genomen dat blijkens art. 1, aanhef en sub g, Besluit ACL die termijn reeds aanvangt op het moment van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ter zake van het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd. Voorts is de veroordeelde op grond van de Gratiewet te allen tijde bevoegd een verzoek tot gratie in te dienen. Indien een gratieverzoek ter zake van een levenslange gevangenisstraf wordt ingediend na ommekomst van de genoemde termijn van 27 jaar, is het Adviescollege belast met de taak om de minister te informeren over de voortgang van resocialisatie- en re-integratieactiviteiten.
3.5.3.
Bij de herbeoordeling moet, gelet op de eisen die art. 3 EVRM stelt, de vraag aan de orde komen of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd. De algemene maatstaf die – voor zover hier relevant – op grond van art. 2, aanhef en onder b, Gratiewet wordt aangelegd, houdt in of het aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Met het oog op de toepassing van die maatstaf is van belang dat, in de onder 3.4 geschetste procedure van herbeoordeling, de beslissing omtrent gratie onlosmakelijk is verbonden met de advisering door het Adviescollege omtrent het aanbieden van re-integratieactiviteiten, waarbij deze advisering als "het voortraject van de gratieprocedure" is te beschouwen.
De criteria die het Adviescollege aanlegt, zoals opgenomen in art. 4, vierde lid, Besluit ACL, zijn derhalve tevens van belang voor de beslissing omtrent gratieverlening. Het komt bij de ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening of de beoordeling van een nadien ingediend verzoek tot gratieverlening derhalve aan op de vraag of – gelet op het gedrag en de ontwikkeling van de veroordeelde gedurende zijn detentie, en in aanmerking genomen de overige in art. 4, vierde lid, Besluit ACL genoemde criteria – verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd.
Vanwege deze samenhang tussen enerzijds de in de gratieprocedure toepasselijke maatstaf en anderzijds de advisering door het Adviescollege, verschaft art. 4, vierde lid, Besluit ACL voor de veroordeelde ook in voldoende mate inzicht in de objectieve criteria die worden aangelegd bij de in 3.4 geschetste procedure van herbeoordeling.
3.5.4.
Met betrekking tot de procedurele waarborgen in verband met de ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening dan wel de beoordeling van een gratieverzoek is het navolgende van belang.
Nadat door het Adviescollege advies is uitgebracht, neemt de minister op de voet van art. 7 Besluit ACL een beslissing omtrent het (al dan niet) aanbieden vanre-integratieactiviteiten. De minister kan slechts gemotiveerd afwijken van het advies van het Adviescollege om die activiteiten aan te bieden. Indien het verloop van de procedure dan wel (de motivering van) de beslissing van de minister daartoe aanleiding geeft, kan de veroordeelde tegen die beslissing opkomen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
De Gratiewet kent geen termijn waarbinnen een beslissing omtrent het al dan niet verlenen van gratie wordt genomen. Indien echter niet binnen een redelijke termijn de beslissing wordt genomen ter zake van de in art. 4, derde lid, Besluit ACL genoemde ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening of op een door de veroordeelde ingediend gratieverzoek, kan de burgerlijke rechter op vordering van de veroordeelde gebieden dat binnen een daartoe gestelde termijn die beslissing wordt genomen.
Voorts voorziet de Gratiewet niet in een rechtsmiddel tegen een (negatieve) beslissing omtrent de verlening van gratie. Naar ook in parlementaire stukken wordt opgemerkt, kan de veroordeelde echter in verband met die beslissing het oordeel inroepen van de burgerlijke rechter. Deze kan beoordelen of de negatieve beslissing omtrent de verlening van gratie, in het licht van de eisen die art. 3 EVRM stelt, onrechtmatig is. Die beoordeling richt zich met name op de redenen die zijn opgegeven voor deze beslissing. Die motiveringsplicht berust, indien een verzoek tot gratieverlening wordt afgewezen, op art. 18, tweede lid, Gratiewet. Eenzelfde verplichting tot opgaaf van redenen moet, in het licht van de rechtspraak van het EHRM, worden aangenomen indien de in art. 4, derde lid, Besluit ACL genoemde ambtshalve beoordeling niet tot gratieverlening leidt. Een deugdelijke motivering van de negatieve beslissing omtrent gratieverlening is in het bijzonder van belang indien wordt afgeweken van het onder 3.4 sub (g) genoemde advies van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, nu dit advies – naar wordt bevestigd in de parlementaire stukken – in beginsel leidend is bij het nemen van de beslissing omtrent gratieverlening.
3.5.5.
Binnen het kader van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf dienen, in overeenstemming met de eisen die art. 3 EVRM stelt, voor de ommekomst van de onder 3.4 sub (a) genoemde termijn van 25 jaar aan de veroordeelde activiteiten – onder meer in de vorm van arbeid, scholing en gedragsinterventies – te worden aangeboden die hem in staat stellen zich gedurende de detentie te ontwikkelen, alsook inzicht te verkrijgen in de relevante en noodzakelijke ontwikkelingsmogelijkheden, ten behoeve van een mogelijke terugkeer in de samenleving en met het oog op de advisering en de besluitvorming omtrent het aanbieden van re-integratieactiviteiten na ommekomst van die termijn. De onder 3.3 genoemde regelingen sluiten een zodanig aanbod van activiteiten niet uit, waarbij nog van belang is dat, in verband met het aanbieden van passende (medische) behandeling en (psychiatrische) zorg aan de veroordeelde, reeds in het jaar nadat de levenslange gevangenisstraf onherroepelijk is geworden, gedragsdeskundige rapportage plaatsvindt.De Penitentiaire beginselenwet voorziet in het recht van (beklag en) beroep ter zake van beslissingen die verband houden met het detentie- en re-integratieplan en de daarin op te nemen activiteiten, ook voor het einde van de eerder genoemde termijn van 25 jaar, alsook beslissingen omtrent het verlenen van re-integratieverlof. De vraag of het detentieverloop in een individueel geval in overeenstemming is met de eisen die art. 3 EVRM stelt, komt in deze penitentiaire rechtsgang aan de orde.
3.6.
De Hoge Raad is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de onder 3.3 en 3.4 geschetste regelingen en in aanmerking genomen hetgeen onder 3.5 is overwogen met betrekking tot de beoordelingsmogelijkheden van de burgerlijke rechter alsmede de penitentiaire rechter in de fase van tenuitvoerlegging, het Nederlandse recht thans voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met art. 3 EVRM. De recente introductie van dit stelsel betekent dat thans geen (doorslaggevende) betekenis toekomt aan de feitelijke mogelijkheden tot bekorting van de levenslange gevangenisstraf zoals die voordien bestonden. Dat laat onverlet dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, zulks bepaaldelijk een factor van betekenis zal zijn bij de alsdan te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met art. 3 EVRM. Die vraag is thans echter niet aan de orde.”
8.5
In zijn arrest van 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602, heeft de Hoge Raad over de levenslange gevangenisstraf in het licht van art. 3 EVRM nog het volgende overwogen:
“In zijn […] arrest van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Nederlandse recht voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met art. 3 EVRM.
Niet kan worden gezegd dat voor de verdachte onvoldoende duidelijk is welke criteria worden aangelegd bij deze procedure van herbeoordeling. Bij de ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening of de beoordeling van een nadien ingediend verzoek tot gratieverlening komt het immers aan op de vraag of – gelet op het gedrag en de ontwikkeling van de veroordeelde gedurende zijn detentie, en in aanmerking genomen de overige in art. 4, vierde lid, Besluit Adviescollege levenslanggestraften genoemde criteria, waaronder het recidiverisico en de delictgevaarlijkheid – verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is.
Dat beslissingen over het aanbieden van op rehabilitatie gerichte activiteiten eerst in de loop van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden genomen en dat het in zoverre bij de oplegging van die straf tot op zekere hoogte onzeker is hoe dat aanbod vorm krijgt, brengt niet met zich dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd komt met art. 3 EVRM.
Daarbij is ook het navolgende van belang. De wijze waarop het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk – zowel in het algemeen, als specifiek met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde straf – zal worden toegepast, ligt in de toekomst besloten. De onvermijdelijk uit die realiteit voortvloeiende onzekerheden ontnemen aan de oplegging van de levenslange gevangenisstraf echter niet de verenigbaarheid met art. 3 EVRM, in het bijzonder ook niet omdat iedere tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde de mogelijkheid heeft de wijze waarop zijn straf daadwerkelijk wordt tenuitvoergelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat die tenuitvoerlegging – ook waar het gaat om de herbeoordeling van de verdere tenuitvoerlegging van de straf en de in verband met die herbeoordeling aan de veroordeelde aan te bieden activiteiten – geschiedt met inachtneming van de uit art. 3 EVRM voortvloeiende waarborgen.
In dit verband is ten slotte van belang dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, die omstandigheid bepaaldelijk een factor van betekenis zal zijn bij de beantwoording van dan rijzende vragen omtrent de verenigbaarheid met art. 3 EVRM van enerzijds de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in nieuwe gevallen en anderzijds de verdere tenuitvoerlegging in gevallen waarin een levenslange gevangenisstraf reeds is opgelegd. Die vragen zijn thans echter niet aan de orde.”
8.6
De oplegging van een levenslange gevangenisstraf is op zichzelf dus niet in strijd met art. 3 EVRM. Dat zou in het bijzonder in het licht van de in art. 3 EVRM vervatte waarborg anders kunnen zijn indien die straf als “irreducible” moet worden beschouwd. Een levenslange gevangenisstraf kan niet worden opgelegd indien niet reeds ten tijde van de oplegging duidelijk is dat er na verloop van tijd een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf bestaat, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Een en ander betekent overigens niet dat het bieden van een mogelijkheid tot herbeoordeling van de straf impliceert dat die herbeoordeling steeds zal leiden tot verkorting van de straf. Herbeoordeling kan immers ook ertoe leiden dat voor verkorting geen grond aanwezig wordt bevonden. Het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, brengt aldus niet mee dat de straf in dat geval als “irreducible” heeft te gelden en met art. 3 EVRM niet zou zijn te verenigen. Volgens het EHRM is “for the purposes of article 3” voldoende dat de duur van de straf “de iure en de facto” te eniger tijd kan worden verkort.10.
8.7
De steller van het middel klaagt dat allereerst dat het Nederlandse recht niet voorziet in een reëel vooruitzicht op vrijlating binnen 25 jaar. Daartoe voert zij aan dat de verdachte niet op een reële wijze in staat wordt gesteld om te rehabiliteren, hetgeen in strijd is met de verplichting die het EHRM in dit verband aan Staten oplegt. Dit zou voor een groot deel door de wijziging van de ‘Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden’ (hierna: de Regeling) komen. In samenhang bezien met het Besluit Adviescollege levenslanggestraften (hierna: het Besluit) vloeit uit de Regeling voort dat levenslanggestraften gedurende de eerste 25 jaar van hun detentie niet in aanmerking komen voor re-integratieactiviteiten, waardoor ‘de facto’ geen mogelijkheid bestaat tot strafverkorting na 25 jaar gevangenisstraf, aldus de steller van het middel.
8.8
Voor de beoordeling van deze deelklacht heeft het volgende te gelden. Het EVRM garandeert geen recht op rehabilitatie van een levenslanggestrafte, maar uit de jurisprudentie van het EHRM volgt wel dat verdragsstaten een tot een levenslange gevangenisstraf gestrafte in staat moet stellen om zich te rehabiliteren; verdragsstaten moeten daartoe een reële kans geven. Het EHRM oordeelt hierover in Murray/Nederland als volgt:
“103. Notwithstanding the fact that the Convention does not guarantee, as such, a right to rehabilitation, the Court’s case-law thus presupposes that convicted persons, including life prisoners, should be allowed to rehabilitate themselves. Indeed, the Court has held that “ ... a whole life prisoner is entitled to know ... what he must do to be considered for release and under what conditions” (see Vinter and Others, cited above, § 122). It has also held, with reference to Vinter and Others, that national authorities must give life prisoners a real opportunity to rehabilitate themselves (see Harakchiev and Tolumov, cited above, § 264). It follows from this that a life prisoner must be realistically enabled, to the extent possible within the constraints of the prison context, to make such progress towards rehabilitation that it offers him or her the hope of one day being eligible for parole or conditional release. This could be achieved, for example, by setting up and periodically reviewing an individualised programme that will encourage the sentenced prisoner to develop himself or herself to be able to lead a responsible and crime-free life.
104. Life prisoners are thus to be provided with an opportunity to rehabilitate themselves. As to the extent of any obligations incumbent on States in this regard, the Court considers that even though States are not responsible for achieving the rehabilitation of life prisoners (ibid.), they nevertheless have a duty to make it possible for such prisoners to rehabilitate themselves. Were it otherwise, a life prisoner could in effect be denied the possibility of rehabilitation, with the consequence that the review required for a life sentence to be reducible, in which a life prisoner’s progress towards rehabilitation is to be assessed, might never be genuinely capable of leading to the commutation, remission or termination of the life sentence or to the conditional release of the prisoner. In this connection the Court reiterates the principle – well established in its case-law – that the Convention is intended to guarantee rights that are not theoretical or illusory, but practical and effective (see, among many other authorities, Gäfgen v. Germany [GC], no 22978/05, § 123, ECHR 2010). The obligation to offer a possibility of rehabilitation is to be seen as an obligation of means, not one of result. However, it entails a positive obligation to secure prison regimes to life prisoners which are compatible with the aim of rehabilitation and enable such prisoners to make progress towards their rehabilitation. In this context the Court has previously held that such an obligation exists in situations where it is the prison regime or the conditions of detention which obstruct rehabilitation (see Harakchiev and Tolumov, cited above, § 266).”11.
8.9
Het EVRM garandeert aldus geen recht op rehabilitatie van een levenslanggestrafte, maar uit de jurisprudentie van het EHRM volgt wel dat verdragsstaten een tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde in staat moeten stellen om zich te rehabiliteren en zij moeten daartoe een reële kans geven. Uit zijn arrest van 2019 volgt dat de Hoge Raad van oordeel is dat, hoewel beslissingen over het aanbieden van op rehabilitatie gerichte activiteiten eerst in de loop van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden genomen en dat het in zoverre bij de oplegging van die straf tot op zekere hoogte onzeker is hoe dat aanbod vorm krijgt, dit niet meebrengt dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in strijd komt met art. 3 EVRM. Wel voegt de Hoge Raad daaraan toe dat de wijze waarop het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk zal toegepast, in de toekomst besloten ligt en dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel nimmer wordt verkort, die omstandigheid bepaaldelijk een factor van betekenis zal zijn bij de beantwoording van dan rijzende vragen omtrent de verenigbaarheid met art. 3 EVRM.
8.10
In 2021 werd bij de Hoge Raad eveneens geklaagd over de oplegging van een levenslange gevangenisstraf en werd gesteld dat de wijze waarop deze in Nederland in de praktijk ten uitvoer wordt gelegd, in strijd is met art. 3 EVRM, nu – kort gezegd – de veroordeelde niet kan rekenen op een daadwerkelijk en binnen zijn invloedsfeer te behalen mogelijkheid tot invrijheidstelling en hij feitelijk niet in staat wordt gesteld in aanmerking te komen voor gratie. De Hoge Raad vond kennelijk dat de vragen die in zijn arrest van 2019 zijn opgeworpen, niet – in ieder geval nog niet – aan de orde waren en deed het middel af met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.12.
8.11
Ongeveer anderhalf jaar later, meen ik dat nog steeds hetzelfde heeft te gelden. Weliswaar blijkt uit de Evaluatie Besluit Adviescollege dat dat re-integratiefase op de manier waarop deze nu wordt ingevuld volgens de opstellers van de evaluatie haar doel niet zou kunnen dienen, te weten het bieden van een adequate grondslag voor de beslissing of ten aanzien van elke afzonderlijke levenslanggestrafte op basis van de resultaten van diens op re-integratie gerichte activiteiten in die fase gratiëring mogelijk en verantwoord is en de re-integratiefase opnieuw dient te worden doordacht.13.Toch meen ik dat dit niet zonder meer meebrengt dat de huidige procedure onverenigbaar is met art. 3 EVRM. Daartoe is onder meer van belang dat – anders dan de steller van het middel lijkt te menen – de evaluatie er niet op was gericht antwoord te geven op de vraag of de huidige praktijk van de oplegging en tenuitvoerlegging van levenslanggestraften (on)verenigbaar is met art. 3 EVRM.14.Bovendien laat het EHRM aan verdragsstaten een ruime beoordelingsvrijheid bij het bepalen wat nodig is om een levenslanggestrafte de mogelijkheid te geven zichzelf zodanig te rehabiliteren dat hij op een moment in aanmerking komt voor vrijlating.15.Voorts lijkt de steller van het middel te miskennen dat niet pas na 25 jaar wordt begonnen met rehabilitatie-inspanningen. Ook in de eerste 25 jaar detentie worden resocialisatie-activiteiten aangeboden in het kader van een zinvolle dagbesteding en ter bevordering van het sociaal functioneren. Hiermee wordt volgens de voormalige staatssecretaris ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van detentieschade. Vervolgens zijn de re-integratieactiviteiten gericht op de voorbereiding van een concrete terugkeer in de samenleving.16.Ten overvloede merk ik op dat recentelijk tweemaal gratie is verleend aan twee tot levenslange gevangenisstraf veroordeelden.
8.12
In zoverre faalt het middel.
8.13
Dit laat echter onverlet dat (nog) steeds heeft te gelden dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf nimmer wordt verkort, die omstandigheid een factor van betekenis zal zijn bij de beantwoording van de vraag omtrent de verenigbaarheid met art. 3 EVRM.
8.14
Voorts klaagt de steller van het middel dat geen sprake is van een herbeoordeling die geschiedt aan de hand van ‘rules having sufficient degree of clarity and certainty’ en geen sprake is van ‘objective, pre-established criteria’.
8.15
Ook deze klacht kan mijns inziens niet slagen. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 2017 en 2019 naar het mij voorkomt terecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het voor de verdachte onvoldoende duidelijk is welke criteria worden aangelegd bij de procedure van herbeoordeling. Bij deze herbeoordeling komt het immers aan op de vraag of – gelet op het gedrag en de ontwikkeling van de veroordeelde gedurende zijn detentie, en in aanmerking genomen de overige in art. 4 lid 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften genoemde criteria, waaronder het recidiverisico en de delictgevaarlijkheid – verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is.
8.16
Gelet hierop getuigt ’s hofs oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte niet van een onjuiste rechtsopvatting en is de strafoplegging evenmin onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd.
8.17
Het middel faalt.
9. Slotsom
9.1
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
9.2
Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte, die zich tijdens de aanzegging in cassatie in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 23 december 2021 beroep in cassatie doen instellen. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM zal worden overschreden. Dit hoeft niet te leiden tot strafvermindering, nu de in het onderhavige geval opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet leent voor vermindering.
9.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2023
HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466.
De rechtbank verwijst in dit verband naar “Het rapport analyse reisbewegingen (versie 3), bijlage 1, ZD02, p. 1721, het proces-verbaal van bevindingen, ZD02, p. 1897 en het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 19] , ZD02, p. 4007.”
De accounts [account 3] en [account 1] zijn door anderen ook opgeslagen onder de naam “Damsco”. Deze naam speelt in het onderzoek IJshamer een rol en kan volgens het hof aan de verdachte worden gekoppeld.
De rechtbank verwijst in dit verband naar “Het rapport analyse [verdachte] als gebruiker van account [account 1] , ZD02, p. 7889 en 7890.”
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1318.
Zie voetnoot 7.
De berichten van de verdachte aan [betrokkene 5] waar het hof naar verwijst (vanaf 22.22.41 uur) houden in: “Jaa maar ze z-jn niet osso in west sta nu hierr wacht.” En “Jaa bro luister ik loop nu naar daar [betrokkene 26] laat ze zien als ze daar die wakkie daar nog staat mail ik hun zeg ik ze hij staat er dan ren ik naar mijn wakkie heb die andere 2gesproken”. Vervolgens bericht de verdachte aan de [account 8] “Bro hij is er nog maar volgens mij is hij liep hij net naar de wa’kie hij is 2mans met nig iemnad je kan heb niet missen hij kaa”.
Zie Stcrt. 2016, 65365 en, in verband met een kleine wijziging in het Besluit, Stcrt. 2017, 32577.
Zie EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 99 (Murray/Nederland). Daarin wordt verwezen naar EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04, par. 98 (Kafkaris/Cyprus) en EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 108 (Vinter en anderen/Verenigd Koninkrijk).
EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray/Nederland).
HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1049 en ECLI:NL:HR:2021:1050. Zie ook de annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen bij HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, NJ 2019/326.
C. Hofman, P.A.M. Mevis en P.A.M. Verrest, Evaluatie Besluit Adviescollege levenslanggestraften, Den Haag: Boom juridisch 2022, p. 108.
EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 110 (Murray/Nederland).
Kamerstukken II 2016/17, 29 279, 366, p. 14. Zie ook mijn conclusie voorafgaand aan HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, ECLI:NL:PHR:2018:1389.