Vgl. HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3378, rov. 2.3, HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3112, rov. 2.3-2.4, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1557, NJ 2014/179, rov. 3.4 en HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6059, rov. 2.4.
HR, 26-05-2015, nr. 14/00674
ECLI:NL:HR:2015:1345
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2015
- Zaaknummer
14/00674
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1345, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:677, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:677, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1345, Gevolgd
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0245
NbSr 2015/142
Uitspraak 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Verontschuldigbare termijnoverschrijding? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AN8587. Gelet op hetgeen door de raadsvrouwe onder verwijzing naar stukken is aangevoerd, had het Hof zijn beslissing nader dienen te motiveren. Het had moeten doen blijken te hebben onderzocht of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Pr de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of h.b. diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij, nadat een verhindering als hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog z.s.m. h.b. heeft ingesteld of doen instellen.
Partij(en)
26 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/00674
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 december 2013, nummer 23/001831-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Kubicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
2.2.
De verdachte is bij vonnis van de Politierechter van 20 juni 2012 bij verstek veroordeeld ter zake van diefstal. Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 10 april 2013 hoger beroep in gesteld.
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigd raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal van zitting gehechte pleitnotities. Deze houden in:
"Zo op het eerste gezicht lijkt het hoger beroep niet-ontvankelijk te zijn, nu het te laat is ingesteld. Cliënt is immers op 20 juni 2012 veroordeeld en pas op 10 april 2013 is hoger beroep ingesteld. Bovendien blijkt uit het dossier dat de dagvaarding voor de zitting aan cliënt in persoon is uitgereikt. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
Uit de aantekening mondeling vonnis blijkt dat cliënt in de onderhavige zaak bij verstek veroordeeld is en dat hij op dat moment uit andere hoofde gedetineerd was. Ik heb geen afstandsverklaring gezien waaruit blijkt dat cliënt niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wilde zijn. Van medewerkers van de strafgriffie en het Ressortsparket begreep ik dat ook het Hof en de Advocaat Generaal niet over een dergelijke afstandsverklaring beschikken. Tevens werd mij medegedeeld dat er geen proces-verbaal van de zitting is uitgewerkt. Er kan dus niet worden vastgesteld dat mijn cliënt afstand heeft gedaan van zijn recht op aanwezig te zijn op de zitting van 20 juni 2012.
Weliswaar heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juli 2011 overwogen dat een rechter in beginsel geen verstek mag verlenen indien een gedetineerde verdachte niet is aangevoerd en ook geen afstandsverklaring heeft getekend. Dit laat echter onverlet dat van de verdachte mag worden verwacht dat hij zich tijdig op de hoogte stelt van de beslissing van de rechter en van het verdere verloop van zijn zaak opdat hij tijdig hoger beroep kan instellen. In die zaak kwam het Hof tot het oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat niet was gebleken van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar deed zijn.
De verdediging is van mening dat in het onderhavige geval wel sprake is van dergelijke bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maken:
(...)
• Een andere bijzondere omstandigheid is de psychische problematiek van cliënt. Uit de rapportage van de PI De Tafelbergweg betreffende de tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel blijkt dat cliënt zwakbegaafd is en dat hij last heeft van psychoses en angstaanvallen. Bestaan van psychiatrische problematiek blijkt ook uit het bijgevoegde reclasseringsrapport van 13 september 2012 (bijlage 4). Ook dit maakt de overschrijding van de termijn van instellen van hoger beroep in het geval van cliënt verontschuldigbaar.
Gelet op al het voorgaande verzoek ik u cliënt ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, nu sprake is van bijzondere, cliënt niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar maken."
2.3.2.
Blijkens hetzelfde proces-verbaal van de terechtzitting heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof daarop als volgt gereageerd:
"Het door de raadsvrouw verwoorde standpunt is goed onderbouwd en ik sluit me aan bij haar conclusie dat het appel weliswaar tardief is ingesteld, doch deze termijnoverschrijding is verontschuldigbaar."
2.3.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar te laat hoger beroep heeft ingesteld, maar dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar is omdat de verdachte, ondanks dat hij geen afstand had gedaan van zijn recht bij de terechtzitting aanwezig te zijn, niet is aangevoerd en de verdachte in de periode na 20 juni 2012 psychische problemen had waardoor hij minder goed in staat was om zijn belangen te behartigen.
Het hof is van oordeel dat het gegeven dat de verdachte geen afstand had gedaan van het recht bij de zitting aanwezig te zijn op zichzelf onverlet laat dat de beroepstermijn veertien dagen na 20 juni 2012 verstreek. Verder kan op basis van de enkele mededeling dat verdachte psychische problemen had niet worden aangenomen dat het te laat instellen van hoger beroep niet aan de verdachte kan worden toegerekend."
2.4.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich de door de raadsvrouwe genoemde rapportages, te weten:
(i) een advies van de reclassering van 13 september 2012. Dit advies houdt onder meer in:
"Als eerder beschreven bezocht collega-rapporteur [betrokkene] betrokkene op 14 juni 2012 in HvB Haarlem. Betrokkene vertelde destijds veel last te hebben van angsten. Op 18 juni 2012 is er telefonisch contact tussen collega [betrokkene] en de penitentiaire inrichting en blijk dat [verdachte] wegens psychiatrische problematiek op de Bijzondere Zorg afdeling (BZA) is geplaatst. Rapporteur heeft op 5 september 2010 (de Hoge Raad leest: 2012) telefonisch contact gehad met de behandelend psychiater op de BZA te Haarlem, dr. D. Ploem. Uit dit overleg kwam naar voren dat [verdachte] vooruitgang boekt op de BZA. Hij is ingesteld op zyprexa, een anti-psychoticum, en verkeert daar in een "prikkelarme omgeving". Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene detentie ongeschikt is. Wel is het raadzaam betrokkene zo spoedig mogelijk in een forensisch psychiatrische behandelinstelling te (laten) plaatsen.
(...)
[verdachte] kwam in een gesprek met collega rapporteur [betrokkene] op 14 juni 2012 verward en druk over. Het was moeilijk om hem daardoor in het gesprek te volgen. Betrokkene had moeite om antwoorden te geven op de gestelde vragen en was veelal associatief in zijn reacties. Tijdens het gesprek met rapporteur op 5 september 2012 viel op dat [verdachte] veel helderder was, hoewel hij nog steeds erg druk en gedreven was. Het psychiatrisch ziektebeeld van [verdachte] beïnvloedt het gedrag van betrokkene zodanig, dat langer durende behandeling en stabilisatie van de kenmerken van de aandoening noodzakelijk is, om verdere uitspraken over gedrag, vaardigheden en denkpatronen mogelijk te maken. Mede vanwege het ontberen van zelfinzicht en ontberen van ziekte inzicht is de kans op recidive groot."
(ii) een rapportage van P.I. Amsterdam Locatie "Tafelbergweg" van 9 september 2013 betreffende de "stand van uitvoering van het verblijfsplan" van de verdachte. Deze rapportage houdt onder meer in:
"Hij is getest; zwakbegaafd. Het is niet helder of zijn psychoses worden veroorzaakt door cocaïnegebruik of door schizofrenie. Betrokkene heeft last van angstaanvallen en is gebaat bij structuur. Hij zou buiten onder druk van zijn sociale omgeving (neefjes) komen tot gebruik van drugs. Er wordt gedacht aan een DD kliniek Heiloo of Roosenburg en aanmelden voor beschermd wonen."
2.5.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181).
2.6.
Gelet op hetgeen door de raadsvrouwe onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.4 weergegeven stukken - die onder meer inhouden dat de verdachte zwakbegaafd is, kampt met psychosen en kort voor de terechtzitting van de Politierechter van 20 juni 2012 wegens psychiatrische problematiek naar de "Bijzondere Zorg Afdeling" van P.I. Haarlem is geplaatst - is aangevoerd, had het Hof zijn beslissing nader dienen te motiveren. Het had moeten doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Politierechter de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij, nadat een verhindering als hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog zo spoedig mogelijk hoger beroep heeft ingesteld of doen instellen.
2.7.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2015.
Conclusie 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Verontschuldigbare termijnoverschrijding? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AN8587. Gelet op hetgeen door de raadsvrouwe onder verwijzing naar stukken is aangevoerd, had het Hof zijn beslissing nader dienen te motiveren. Het had moeten doen blijken te hebben onderzocht of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Pr de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of h.b. diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij, nadat een verhindering als hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog z.s.m. h.b. heeft ingesteld of doen instellen.
Nr. 14/00674 Zitting: 24 maart 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 3 december 2013 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 20 juni 2012, waarbij de verdachte wegens “diefstal” bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur één maand, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. S. Kubicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Volgens de steller van het middel heeft het hof het in hoger beroep gevoerde verweer, inhoudende dat er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, verworpen.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) De dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 20 juni 2012 is op 5 mei 2012 in persoon uitgereikt aan de verdachte op een politiebureau in Haarlem.
(ii) De officier van justitie heeft op 15 juni 2012 door middel van een “transportorder” aan de commandant van de parketpolitie verzocht om op 20 juni 2012 het transport van de verdachte van zijn toenmalige detentieadres naar de rechtbank te doen uitvoeren. Bij de stukken bevindt zich niet een door de verdachte ondertekende afstandsverklaring betreffende de terechtzitting in eerste aanleg.
(iii) Op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2012 is noch de verdachte noch een gemachtigde raadsman verschenen. Vervolgens heeft de politierechter de verdachte bij vonnis van diezelfde datum bij verstek veroordeeld. Het vonnis vermeldt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde was gedetineerd.
(iv) Mr. E.M.C. van Nielen, advocaat te Amsterdam, heeft door middel van een faxbericht van 10 april 2013 een schriftelijke bijzondere volmacht zoals bedoeld in art. 450, derde lid, Sv verleend aan een medewerker van de strafgriffie van de Rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) om namens de verdachte hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter. Vervolgens is op diezelfde datum de “akte instellen hoger beroep” opgemaakt.
5. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotitie, heeft de raadsvrouwe van de verdachte verzocht de verdachte ondanks de overschrijding van de appeltermijn ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, nu er sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden, die de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar maken. De raadsvrouwe heeft ter onderbouwing van dit verweer het volgende aangevoerd. Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2012, aangezien er geen afstandsverklaring is en het proces-verbaal van die terechtzitting niet is uitgewerkt. Voorts werd de verdachte niet bijgestaan door een advocaat. Het lag niet in de lijn der verwachting dat het openbaar ministerie de vervolging in de onderhavige zaak afzonderlijk zou voortzetten, aangezien de verdachte kort na zijn aanhouding en heenzending voor de onderhavige zaak voor een andere zaak in voorlopige hechtenis heeft gezeten tot aan de inhoudelijke behandeling van die zaak in september 2012 en het openbaar ministerie in die zaak voornemens was om een ISD-maatregel te vorderen, terwijl die maatregel uiteindelijk ook is opgelegd. De raadsvrouwe van de verdachte in die andere zaak was vóór 10 april 2013 niet op de hoogte van de onderhavige zaak. De verdachte heeft voorafgaand aan zijn ISD-maatregel nog enkele openstaande gevangenisstraffen uitgezeten, terwijl de in de onderhavige zaak opgelegde gevangenisstraf toen niet is geëxecuteerd. Ten slotte is er sprake van psychische problematiek bij de verdachte. Uit een rapportage van PI “De Tafelbergweg”, die is opgemaakt in het kader van de tussentijdse toets van de aan de verdachte opgelegde ISD, blijkt dat de verdachte zwakbegaafd is en dat hij last heeft van psychoses en angstaanvallen. Ook uit een reclasseringsrapport betreffende de verdachte van 13 september 2012 blijkt van het bestaan van psychiatrische problematiek, hetgeen de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep voor de verdachte verontschuldigbaar maakt, aldus de raadsvrouwe.
Zoals blijkt uit het proces-verbaal van voornoemde terechtzitting, heeft de advocaat-generaal bij het hof in reactie op het verweer van de raadsvrouwe opgemerkt dat zij zich aansluit bij de conclusie van de raadsvrouwe, dat het hoger beroep weliswaar tardief is ingesteld maar dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar is.
6. De raadsvrouwe heeft ter onderbouwing van haar verweer verwezen naar de door de plaatsvervangend vestigingsdirecteur opgemaakte rapportage van de penitentiaire inrichting Amsterdam, locatie “De Tafelbergweg” betreffende de verdachte van 9 september 2013. Deze rapportage bevindt zich bij de stukken van het geding. De rapportage, die is opgemaakt in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte, houdt onder verwijzing naar eerdere rapporten onder meer het volgende in. De verdachte is zwakbegaafd, heeft last van angstaanvallen en het is niet helder of zijn psychoses worden veroorzaakt door cocaïnegebruik of door schizofrenie. Aan de verdachte is een ISD-maatregel opgelegd met als begindatum 8 februari 2013 en als (voorlopige) einddatum 8 februari 2015. Geadviseerd wordt deze maatregel voort te zetten.
7. Voorts heeft de raadsvrouwe ter onderbouwing van haar verweer verwezen naar het reclasseringsadvies betreffende de verdachte van 13 september 2012. Ook dit stuk bevindt zich bij de stukken van het geding. Dit door een reclasseringswerker in de onderhavige zaak opgemaakte reclasseringsadvies houdt onder meer het volgende in. De verdachte kampt met ernstige psychiatrische problemen, zodat behandeling binnen een forensisch psychiatrische kliniek geïndiceerd is. Hij kan psychotisch worden door het gebruik van cannabis en/of cocaïne en daardoor delictgevaarlijk worden. De verdachte is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis, voortkomend uit zijn middelengebruik. Daarnaast zou er onderliggend sprake zijn van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. In juni 2012 (ten tijde van de behandeling van de onderhavige zaak in eerste aanleg) heeft de verdachte verklaard dat hij veel last heeft van angsten en is de verdachte wegens zijn psychiatrische problematiek op de bijzondere zorgafdeling van een penitentiaire inrichting geplaatst. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
8. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen. Het hoger beroep is niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn ingesteld. De omstandigheid dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de zitting (in eerste aanleg) aanwezig te zijn, laat op zichzelf onverlet dat de beroepstermijn veertien dagen na 20 juni 2012 is verstreken. Voorts kan op basis van de enkele mededeling dat de verdachte psychische problemen had, niet worden aangenomen dat het te laat instellen van het hoger beroep niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
9. De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Deze termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien er sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden, die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.1.Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend.2.Daarnaast kan worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.3.Ten slotte kan van een dergelijke verontschuldigbaarheid sprake zijn indien de overschrijding van de termijn het gevolg is van (ander) handelen of nalaten van de overheid.4.
10. In een situatie zoals de onderhavige, waarin door de verdediging een beroep is gedaan op verontschuldigbare termijnoverschrijding (onder meer) vanwege de psychische problematiek van de verdachte, dient het hof te doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en, zo ja, gedurende welke periode na het vonnis van de rechter in eerste aanleg de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid heeft verkeerd dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In een dergelijk geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep indien hij, nadat de verhindering zoals hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog zo spoedig mogelijk hoger beroep heeft ingesteld of doen instellen.5.
11. In het onderhavige geval diende de verdachte ingevolge art. 408, eerste lid, onder a, Sv binnen veertien dagen na het vonnis van de politierechter van 20 juni 2012, te weten uiterlijk op woensdag 4 juli 2012, hoger beroep in te stellen, aangezien de inleidende dagvaarding in persoon aan de verdachte is betekend. De appelakte is evenwel pas op woensdag 10 april 2013 opgemaakt. Daarmee is de wettelijke termijn voor het instellen van hoger beroep overschreden.
12. Het hof heeft ter motivering van zijn oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep onder meer overwogen dat op basis van de enkele mededeling dat de verdachte psychische problemen had niet kan worden aangenomen dat het te laat instellen van het hoger beroep niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Gelet op hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte onder verwijzing naar een tweetal rapportages heeft aangevoerd, had het hof zijn beslissing in het licht van hetgeen hiervoor onder 10 is voorop gesteld nader dienen te motiveren. Van een “enkele mededeling” was geen sprake. De raadsvrouwe heeft ter onderbouwing van het verweer dat de verdachte kampte met ernstige psychiatrische problemen waardoor hij niet tijdig hoger beroep heeft kunnen instellen immers verwezen naar de hiervoor onder 6 weergegeven rapportage en het hiervoor onder 7 weergegeven reclasseringsadvies. Uit die stukken kan worden afgeleid dat de zwakbegaafde verdachte (ook) gedurende de termijn waarin hij hoger beroep diende in te stellen kampte met ernstige psychiatrische problemen, waarvoor hij diende te worden behandeld in een forensisch psychiatrische kliniek. Ook volgt daaruit dat de verdachte last had van angstaanvallen en psychoses en dat hij een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken had. Gelet op het aangevoerde, had het hof dienen te onderzoeken of en, zo ja, gedurende welke periode na het vonnis van de politierechter de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid heeft verkeerd dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Uit de bestreden uitspraak blijkt niet dat het hof een dergelijk onderzoek heeft verricht. Aldus heeft het hof het in het middel bedoelde verweer onvoldoende gemotiveerd verworpen en de verdachte ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.6.
13. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2015
Vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, NJ 2011/136, rov. 2.3, HR 23 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3128, rov. 4.4 en HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004: AN8587, NJ 2004/181, rov. 3.4.
Vgl. HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2539, NJ 2013/345, rov. 2.3, HR 7 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6671, NJ 2010/488, rov. 2.3, HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1439, NJ 2009/322, rov. 2.4 en HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462, rov. 3.3.
Vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1165, rov. 3.4.
Vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, NJ 2011/136, rov. 2.4, HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064, NJ 2001/696 m.nt. De Hullu, rov. 3.4 en HR 7 april 1998, NJ 1998/577, rov. 4.4.
Vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, NJ 2011/136, rov. 2, HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064, NJ 2001/696 m.nt. De Hullu, rov. 3 en HR 7 april 1998, NJ 1998/577, rov. 4.