HR 28 maart 1995, LJN ZC9983, NJ 1995, 500.
HR, 15-03-2011, nr. 09/04722
ECLI:NL:HR:2011:BP2429
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2011
- Zaaknummer
09/04722
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BP2429
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP2429, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP2429
ECLI:NL:HR:2011:BP2429, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP2429
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/119
Conclusie 15‑03‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte=verzoeker]
1.
De enkelvoudige kamer van het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 8 juli 2009 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te 's‑Gravenhage van 20 oktober 2008, waarbij verzoeker wegens ‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden’, is veroordeeld tot twee weken hechtenis. Voorts heeft de kantonrechter verzoeker daarbij de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van zes maanden.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.L. Kleyn, advocaat te 's‑Gravenhage, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, nu het hof het door de verdediging gevoerde verweer dat sprake was van verontschuldigbare termijnoverschrijding bij het instellen van appel zonder nadere motivering kennelijk heeft verworpen.
4.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting van 8 juli 2008 heeft de raadsman van verzoeker aldaar het volgende aangevoerd:
‘Ik heb uw hof een verklaring van PsyQ d.d. 24 juni 2009 toegezonden. De verdachte is de laatste tijd niet zichzelf. Hij heeft eerder twee kinderen verloren en alles zit hem tegen. Er kan hem geen verwijt worden gemaakt. Ik verzoek u dit mee te nemen in uw afweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep.’
5.
Gezien het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, houdt de ‘Aantekening mondeling arrest’ onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep’ het volgende in:
‘De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2009 verklaard dat hij op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg, maar die dag te laat was. Hieruit vloeit voort dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 20 oktober 2008 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
In het door de verdediging ter disculpatie aangevoerde, ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 30 januari 2009, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.’
6.
Vooropgesteld moet worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Deze termijnen zijn van openbare orde.1. Het hof heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg verzoeker tevoren bekend was. Dat brengt mee dat ingevolge art. 408, eerste lid, aanhef en onder c, Sv de termijn voor het instellen van hoger beroep op 3 november 2008 is verstreken. Het appel is dus, zoals het hof terecht heeft overwogen, te laat ingesteld.
7.
Het daaraan in beginsel te verbinden rechtsgevolg, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door of namens hem ingestelde hoger beroep, kan slechts dan daaraan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn.2. Deze omstandigheden kunnen grofweg worden onderverdeeld in twee categorieën. De eerste categorie omvat de gevallen waarin een gerechtvaardigde verwachting is gewekt: de verdachte mocht vertrouwen op de juistheid van op aan hem binnen de openstaande appeltermijn verstrekte ambtelijke informatie. Daarbij kan worden gedacht aan, naar achteraf gebleken, onjuiste inlichtingen over het aanvangstijdstip of het voortduren van de appeltermijn3., een aanhoudingsverzoek4. dan wel de hoogte van de opgelegde straf.5. Bij de tweede categorie — in de onderhavige zaak van belang — gaat het om verdachten die ten tijde van de appeltermijn in een bepaalde geestesgesteldheid verkeerden.6. In dat geval wordt de maatstaf voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare termijnoverschrijding gevormd door de vraag of de verdachte ten gevolge van die, hem niet toe te rekenen geestesgesteldheid al dan niet in staat is geweest te beoordelen of en wanneer hij hoger beroep had behoren in te stellen. Heeft zo een beoordelend vermogen ontbroken, dan kan het verzuim — om het hoger beroep tijdig in te dienen — niet worden toegerekend aan de betrokkene. Daarop zal ik straks nader terugkomen.
8.
Indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, dient de rechter daarop uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen.7. Hetgeen hiervoor onder punt 4 is weergegeven kan mijns inziens bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een duidelijk en gemotiveerd beroep op een verontschuldigbare termijnoverschrijding ten gevolge van verzoekers, aan hem niet toe te rekenen, geestesgesteldheid.
9.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de raadsman van verzoeker het hof gewezen op een door hem aan het hof toegezonden brief. De door de raadsman van verzoeker ter terechtzitting aangehaalde brief is geschreven door gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut i.o. drs P. Dessing. Deze brief houdt in dat bij verzoeker in september 2008 een depressieve stoornis, samenhangend met gestagneerde rouw in combinatie met posttraumatische stressklachten rondom het verlies van twee dochters van hem, is vastgesteld. Voorts bevindt zich in het procesdossier nog een tweede brief, inhoudende dat verzoeker van medio 2008 tot april 2009 aan een ernstige depressie leed. Hierdoor was hij niet of nauwelijks in staat om de gevolgen van zijn handelen en nalaten goed in te schatten, aldus de afzender, bedrijfsarts P. van Heukelom.
10.
Het hof heeft in de hiervoor onder punt 5 weergegeven passage uit zijn arrest uitdrukkelijk op het verweer beslist. In zoverre heeft het hof aan zijn responsieplicht voldaan. De vraag is echter of deze beslissing voldoende met redenen is omkleed. Naar mijn mening moet deze vraag in het licht van het door de verdediging gevoerde verweer en de in mijn voetnoten 6 en 7 aangehaalde arresten van de Hoge Raad ontkennend worden beantwoord. Het hof had, gelet op hetgeen terzake door de verdediging ter zitting is aangevoerd, gemotiveerd inzicht dienen te geven in zijn beweegredenen om (toch) tot verwerping van het gevoerde verweer te komen. Nu het hof de aan de verwerping ten grondslag gelegde overwegingen in het midden heeft gelaten, kan daarnaar slechts worden gegist. Wellicht heeft naar 's hofs (impliciete) oordeel de verdediging het bestaan van een psychische stoornis onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat oordeel zou, lijkt mij, tegen de achtergrond van het ter terechtzitting gevoerde verweer en de documenten die zijdens de verdediging het hof zijn toegezonden, niet zonder meer begrijpelijk zijn. Ook mogelijk is echter, dat het hof de psychische stoornis van verzoeker als onvoldoende ernstig heeft aangemerkt, welk (impliciet) oordeel zonder nadere motivering, die dus ontbreekt, eveneens niet begrijpelijk is. Door de raadsman van verzoeker is immers onderbouwd gesteld dat verzoeker niet kan worden verweten dat hij tardief heeft geappelleerd, in verband met zijn toenmalige psychische klachten. Derhalve had — indien althans de onderhavige gedachtegang ten grondslag heeft gelegen aan de verwerping van het verweer — het hof in het door de verdediging aangevoerde aanleiding moeten vinden daarnaar een onderzoek in te stellen alvorens een beslissing te nemen omtrent de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn hoger beroep. Door daaromtrent niets nader te overwegen, heeft het hof de mogelijkheid opengelaten dat de betekenis van de uitgereikte inleidende dagvaarding respectievelijk de betekenis van zijn bekendheid met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg niet tot verzoeker is doorgedrongen, dan wel dat dientengevolge het verzuim om het hoger beroep tijdig in te stellen niet aan hem kan worden toegerekend.8. In beide scenario's had verzoeker ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn hoger beroep.9.
11.
Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat 's hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk is en dat mitsdien het bestreden arrest onvoldoende met redenen is omkleed.
12.
Derhalve slaagt het middel.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde daar op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑03‑2011
HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004, 181.
Zie HR 20 december 1994, LJN ZC9906, NJ 1995, 253, HR 21 juni 2005, LJN AT4371 en HR 10 oktober 2006, LJN AX8680.
Aldus HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462 en HR 23 januari 2007, LJN AZ3592.
Zo HR 24 maart 1998, LJN ZD0984, NJ 1998, 482 en HR 28 september 2010, LJN BM6157.
Vgl. HR 7 april 1998, LJN AB9757, NJ 1998, 577, HR 12 juni 2001, LJN AB2064, NJ 2001, 696 m.nt. De Hullu, en HR 6 januari 2004, AN8587, NJ 2004, 181.
Aldus HR 13 maart 2001, LJN ZD2660, nr. 02780/00, en HR 22 februari 2005, LJN AR3700.
HR 7 april 1998, LJN AB9757, NJ 1998, 577.
Zie HR 12 juni 2001, LJN AB2064, NJ 2001, 696 m.nt. De Hullu en de andersluidende conclusie van mijn ambtgenoot Machielse vóór dit arrest. In deze conclusie wordt het standpunt verdedigd, dat de rechtskundig geschoolde raadsman die van de terechtzitting in eerste aanleg op de hoogte is, met betrekking tot de onderhavige kwestie tot taak heeft de belangen van zijn cliënt te behartigen door (zekerheidshalve en ook bij ontstentenis van een bepaalde volmacht) voor deze appel in te stellen. De Hoge Raad heeft gezien voornoemd arrest kennelijk niet willen weten van zo een vergaande verantwoordelijkheid (of bevoegdheid) van de raadsman.
Uitspraak 15‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Bij overschrijding van de termijn kan de verdachte alleen dan worden ontvangen in zijn beroep, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR LJN AN8587). Gelet op hetgeen door de raadsman is aangevoerd, had het hof zijn beslissing nader dienen te motiveren. Het hof had moeten doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de kantonrechter de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend en in dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij nadat een dergelijke verhindering is opgeheven, zo spoedig mogelijk hoger beroep instelt of laat instellen.
15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/04722
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juli 2009, nummer 22/000498-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Kleyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter van 20 oktober 2008.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de verdachte in eerste aanleg d.d. 20 oktober 2008 bij verstek is veroordeeld en dat de verdachte eerst hoger beroep in heeft gesteld d.d. 30 januari 2009.
Desgevraagd naar de reden van zijn afwezigheid op de terechtzitting in eerste aanleg, deelt de verdachte mede dat hij weliswaar op de hoogte was van de datum van de terechtzitting, maar die dag te laat was.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep wegens het te laat instellen van appel en legt de vordering aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij verklaart daartoe: Ik heb uw hof een verklaring van PsyQ d.d. 24 juni 2009 toegezonden. De verdachte is de laatste tijd niet zichzelf. Hij heeft eerder twee kinderen verloren en alles zit hem tegen. Er kan hem geen verwijt worden gemaakt. Ik verzoek u dit mee te nemen in uw afweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep."
2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2009 verklaard dat hij op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg, maar die dag te laat was. Hieruit vloeit voort dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 20 oktober 2008 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
In het door de verdediging ter disculpatie aangevoerde, ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 30 januari 2009, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
2.2.3. De door de verdediging bedoelde verklaring van
drs. P. Dessing van PsyQ van 24 juni 2009 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en luidt als volgt:
"Geachte [verdachte],
(...)
In september 2008 bent u psychiatrisch en psychologisch onderzocht op de afdeling psychotrauma in verband met somberheid, slaapproblemen, opdringende gedachtes aan traumatische gebeurtenissen in uw leven, nachtmerries, verminderde concentratie en belangstelling voor activiteiten van het dagelijks leven. De conclusie van het destijds uitgevoerde onderzoek is dat het hierboven beschreven klachtenpatroon valt binnen een depressieve stoornis samenhangend met gestagneerde rouw in combinatie met postraumatische stress klachten.
De ingezette therapie heeft zich enerzijds gericht op het opheffen van het gestagneerde rouwproces - rondom het verlies van uw twee dochters en van uw fysieke capaciteiten om uw oude beroep weer in volle omvang te kunnen uitoefenen - plus het verminderen van de daarbij passende klachten en anderzijds gericht op het activeren. (...)
drs. P. Dessing gezondsheidszorgpycholoog & psychotherapeut i.o. afdeling Psychotrauma"
2.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004/181).
2.4. Gelet op hetgeen door de raadsman onder verwijzing naar de verklaring van drs P. Dessing - waarin sprake is van een depressieve stoornis - is aangevoerd, had het Hof zijn beslissing nader dienen te motiveren. Het had moeten doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Kantonrechter de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij, nadat een verhindering als hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog zo spoedig mogelijk hoger beroep heeft ingesteld of doen instellen.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 maart 2011.