HR 7 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6671 en recentelijk nog in HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2539.
HR, 04-11-2014, nr. 12/05726
ECLI:NL:HR:2014:3112, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
12/05726
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3112, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1946, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1946, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3112, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0427
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Termijnoverschrijding verontschuldigbaar? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2004:AN8587. De door verdachte als verontschuldiging voor de termijnoverschrijding aangevoerde f&o - opsturen formulieren waaruit zou blijken dat vd niet de bestuurder van de auto was en het door een medewerker van het arrondissementsparket telefonisch gehoord zijn - houden geen verband met het verzuim tijdig h.b. in te stellen, zodat zij geen bijz. omst. in de zin van genoemd arrest kunnen opleveren. Hof heeft vd terecht n-o verklaard in het ingestelde h.b en daarmee is het vonnis in e.a. onherroepelijk geworden. Dat brengt met zich dat de klacht dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden niet kan leiden tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO5711, NJ 2004/495). CAG: anders.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 12/05726
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 november 2012, nummer 20/001787-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep, althans zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Het bestreden arrest houdt als motivering van het Hof het volgende in:
"Ingevolge het bepaalde in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dient het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak te worden ingesteld indien zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
De strafzaak tegen verdachte heeft op 6 april 2012 gediend bij de kantonrechter, waarbij verdachte bij verstek is veroordeeld. De verdachte heeft, gelet op de dagtekening van de brief van de raadsman van verdachte, op 9 mei 2012 tegen dat vonnis beroep ingesteld. Uit de e-mail die verdachte op 7 maart 2012 heeft verzonden, blijkt dat hij wist van de dag van de terechtzitting van de kantonrechter, maar hij dan niet kan verschijnen. Ter terechtzitting heeft verdachte deze gang van zaken bevestigd.
Op grond van de inhoud van voornoemde e-mail en de verklaring van verdachte, is het hof van oordeel dat sprake is van een omstandigheid waaruit blijkt dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Verdachte had dientengevolge uiterlijk veertien dagen na de uitspraak hoger beroep moeten instellen, derhalve uiterlijk op 20 april 2012. Nu het hoger beroep, blijkens het vorenstaande, niet tijdig is ingesteld en niet is gebleken van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn, dient de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te worden verklaard."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De verdachte verklaart:
Het is juist dat ik op 7 maart 2012 een e-mail heb verzonden, waarin ik kenbaar maak dat ik niet ter terechtzitting in eerste aanleg kan verschijnen. Ik wist derhalve dat de strafzaak tegen mij door de kantonrechter zou worden behandeld ter terechtzitting van 6 april 2012. Ik had echter formulieren opgestuurd waaruit bleek dat ik niet de bestuurder van de auto ben geweest ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast verkeerde ik in de veronderstelling dat ik reeds door een medewerker van het arrondissementsparket telefonisch was gehoord en dat het daarmee afgedaan was. Waarschijnlijk is dit verhoor opgenomen. Ik heb veel verschillende personen telefonisch gesproken waaronder ook een officier van justitie en ik dacht dat alles geregeld was. Ineens kreeg ik echter een brief binnen dat ik was veroordeeld. Mijn raadsman heeft vervolgens appel ingesteld. Ik werk 20 uren per dag en ik heb er helemaal geen zin in en geen tijd ervoor om mij met dit soort dingen bezig te houden.
(...)
De verdachte voert het woord tot verdediging als volgt:
Nogmaals, ik werk 20 uur per dag en ik heb er geen tijd voor mij met dit soort dingen bezig te houden. Ik meende dat alles was afgerond en dat ik niet meer hoefde voor te komen. Ik vind het bovendien een zeer kwalijke zaak dat ik alsnog wordt gedagvaard om vandaag te verschijnen als toch al duidelijk is dat ik niet in mijn appel kan worden ontvangen. Ik wil hierover dan ook een klacht indienen."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Het Hof heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de dag van de terechtzitting van de Kantonrechter, die op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan, de verdachte tevoren bekend was. Dat brengt mee dat ingevolge art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv de termijn voor het instellen van hoger beroep op 20 april 2012 is verstreken. Het hoger beroep is dus, zoals ook het Hof heeft overwogen, te laat ingesteld.
2.4.
Deze overschrijding van de daarvoor gestelde termijn betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587).
2.5.
De door de verdachte als verontschuldiging voor de termijnoverschrijding aangevoerde feiten en omstandigheden houden geen verband met het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen, zodat zij geen bijzondere omstandigheden als hiervoor onder 2.4 bedoeld kunnen opleveren. Het Hof heeft de verdachte derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in het gestelde hoger beroep.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase.
3.2.
Nu de bij schriftuur voorgestelde klachten ten aanzien van 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep niet tot cassatie leiden en de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop dat oordeel ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het Hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden.
3.3.
Bij deze stand van zaken kan de klacht dat het Hof de gedingstukken niet tijdig na het instellen van het cassatieberoep heeft ingezonden niet leiden tot vernietiging van 's Hofs uitspraak. Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld en dat het cassatieberoep moet worden verworpen (vgl. HR 4 mei 2004,ECLI:NL:HR:2004:AO5711, NJ 2004/495).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Conclusie 02‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Termijnoverschrijding verontschuldigbaar? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2004:AN8587. De door verdachte als verontschuldiging voor de termijnoverschrijding aangevoerde f&o - opsturen formulieren waaruit zou blijken dat vd niet de bestuurder van de auto was en het door een medewerker van het arrondissementsparket telefonisch gehoord zijn - houden geen verband met het verzuim tijdig h.b. in te stellen, zodat zij geen bijz. omst. in de zin van genoemd arrest kunnen opleveren. Hof heeft vd terecht n-o verklaard in het ingestelde h.b en daarmee is het vonnis in e.a. onherroepelijk geworden. Dat brengt met zich dat de klacht dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden niet kan leiden tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO5711, NJ 2004/495). CAG: anders.
Nr. 12/05726 Zitting: 2 september 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, heeft bij arrest van 30 november 2012 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de kantonrechter te Breda van 6 april 2012, waarbij verdachte wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 20 sub a RVV 1990” is veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair zeven dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is er beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. C. Waling, advocaat te Den Haag, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep, althans dat ’s hofs motivering van die beslissing onbegrijpelijk is.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt – voor zover hier van belang – als verklaring van de verdachte in:
“Het is juist dat ik op 7 maart 2012 een e-mail heb verzonden, waarin ik kenbaar maak dat ik niet ter terechtzitting in eerste aanleg kan verschijnen. Ik wist derhalve dat de strafzaak tegen mij door de kantonrechter zou worden behandeld ter terechtzitting van 6 april 2012.
(…)
Ik had echter formulieren opgestuurd waaruit bleek dat ik niet de bestuurder van de auto ben geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Daarnaast verkeerde ik in de veronderstelling dat ik reeds door een medewerker van het arrondissementsparket telefonisch was gehoord en dat het daarmee afgedaan was. Waarschijnlijk is dit verhoor opgenomen. Ik heb veel verschillende personen telefonisch gesproken waaronder ook een officier van justitie en ik dacht dat alles geregeld was. Ineens kreeg ik echter een brief binnen dat ik was veroordeeld. Mijn raadsman heeft vervolgens appel ingesteld.
(…)
Ik meende dat alles was afgerond en dat ik niet meer hoefde voor te komen. Daarnaast heb ik doorgegeven wie de bestuurder is geweest van het voertuig. Ik kan er niets aan doen dat justitie deze brief is kwijtgeraakt.”
5. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep heeft het hof het navolgende overwogen en beslist:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ingevolge het bepaalde in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dient het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak te worden ingesteld indien zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
De strafzaak tegen verdachte heeft op 6 april 2012 gediend bij de kantonrechter, waarbij verdachte bij verstek is veroordeeld. De verdachte heeft, gelet op de dagtekening van de brief van de raadsman van verdachte, op 9 mei 2012 tegen dat vonnis beroep ingesteld. Uit de e-mail die verdachte op 7 maart 2012 heeft verzonden, blijkt dat hij wist van de dag van de terechtzitting van de kantonrechter, maar hij dan niet kan verschijnen. Ter terechtzitting heeft verdachte deze gang van zaken bevestigd.
Op grond van de inhoud van voornoemde e-mail en de verklaring van verdachte, is het hof van oordeel dat sprake is van een omstandigheid waaruit blijkt dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Verdachte had dientengevolge uiterlijk veertien dagen na de uitspraak hoger beroep moeten instellen, derhalve uiterlijk op 20 april 2012. Nu het hoger beroep, blijkens het vorenstaande, niet tijdig is ingesteld en niet is gebleken van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn, dient de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te worden verklaard.”
6. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van die termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.1.
7. Daarbij is verder nog het volgende van belang. Indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, is de rechter verplicht bij verwerping daarvan die beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen.2.
8. In casu heeft het hof dit laatste nagelaten. Hetgeen door de verdachte is aangevoerd moet naar mijn mening worden begrepen als een duidelijk en gemotiveerd verweer. Dit klemt te meer nu de verdachte op de zitting in hoger beroep zich niet heeft laten bijstaan door een raadsman. In die situatie had het op de weg van het hof gelegen het verweer van de verdachte welwillend op te vatten nu “bij afwezigheid van een raadsman hogere eisen aan de zorg voor de rechtsbescherming door de rechter moeten worden gesteld”.3.Het hof heeft het verweer evenwel verworpen zonder dit van een nadere, uitdrukkelijke motivering te voorzien. De overweging van het hof dat “er niet is gebleken van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn” kan niet gelden als een zodanig bedoelde uitdrukkelijke motivering. In zoverre is het middel derhalve terecht voorgesteld.
9. De vraag is evenwel of dit motiveringsverzuim tot cassatie moet leiden. Dat zal niet het geval zijn indien hetgeen de verdachte heeft aangevoerd aangaande de verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding geen aanleiding kan geven de verdachte toe te laten in het hoger beroep. De aan te leggen maatstaf is dan of er sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.4.
10. In de rechtspraak zijn twee categorieën van verontschuldigbare termijnoverschrijding te onderscheiden: opgewekt vertrouwen en psychische stoornis.5.De steller van het middel voert aan dat de verdachte zich in deze zaak mocht beroepen op een gerechtvaardigd vertrouwen dat hij niet hoefde voor te komen c.q. niet veroordeeld zou worden, ontleend aan de gang van zaken vanaf de oplegging van de bekeuring tot aan de zitting in eerste aanleg.
11. Een nadere lezing van vaste rechtspraak wijst uit dat het in gevallen van opgewekt vertrouwen handelt om min of meer vergelijkbare situaties. Te denken valt aan ambtelijke informatie die de verdachte is verstrekt voor het verstrijken van de beroepstermijn, waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip eindigt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.6.Namens de verdachte was bijvoorbeeld een aanhoudingverzoek gedaan, welke aanhouding (naar achteraf blijkt, onterecht) was toegezegd, hetgeen bij de verdachte het vertrouwen had gewekt dat zijn zaak niet diende op de datum die was vermeld in de dagvaarding, waardoor in verdachtes beleving de termijn voor het instellen van hoger beroep (nog) niet was aangevangen.7.Een ander voorbeeld betreft een geval waarin een baliemedewerker in het gerechtsgebouw onjuiste informatie had gegeven over de aanvang van de beroepstermijn.8.Een en ander wijst uit dat een overschrijding van de beroepstermijn die te wijten is aan verrichtingen van de (vervolgende) overheid niet ten nadele van de verdachte mag strekken.9.
12. In de onderhavige zaak ligt het mijns inziens anders. Uitgaande van hetgeen namens de verdachte is gesteld, heeft hij, samenvattend, het vertrouwen dat zijn zaak niet zou voorkomen ontleend aan de (inhoud) van de diverse telefoongesprekken met medewerkers van het CJIB en andere (bijzondere) opsporingsambtenaren in de periode die ligt tussen de ontvangst door de verdachte van het transactievoorstel en de zitting. Bestudering van de stukken in het dossier wijst uit dat in geen van de gesprekken een ambtelijke toezegging is gedaan dat de zaak niet zou voorkomen, of anderszins een ambtelijke uitlating over de (aanvang van de) beroepstermijn is gedaan. Voor het overige stelt het middel nog dat de verdachte gerechtvaardigd het vertrouwen heeft ontleend aan de wet, en dan met name artikel 181, derde lid, onder a, WVW 1994: er zou sprake zijn van een “wettelijke vervolguitsluitingsgrond”.10.In het middel latend of dit vertrouwen gerechtvaardigd is, behelst het een vertrouwen bij de verdachte dat hij (uiteindelijk) niet vervolgd, of in elk geval niet veroordeeld zou worden. Anders gezegd handelt het hier naar mijn mening om een eigen interpretatie van de verdachte omtrent de merites van de tegen hem lopende strafzaak. Dat is iets wezenlijk anders dan een (door anderen dan de verdachte) opgewekt vertrouwen dat de beroepstermijn (nog) niet is gaan lopen, waarmee een overschrijding van de beroepstermijn gerechtvaardigd kan zijn.
13. Gelet op het voorgaande kan het middel niet tot cassatie leiden.
14. Voor zover het middel stelt dat het hof niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht behoeft dit in het licht van het bovenstaande geen verdere bespreking.
15. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.
16. Namens de verdachte is op 4 december 2012 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 2 oktober 2013 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Dit pleegt te leiden tot strafvermindering.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑09‑2014
HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, NJ 2010/585 (Verweer verontschuldigbare termijnoverschrijding bij instellen hoger beroep is responsieplichtig).
Zie Buruma in zijn noot bij HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, NJ 2010/585, en AG Vellinga in zijn conclusie bij datzelfde arrest.
Zie AG Vellinga in zijn conclusie aangehaald onder noot 3, onder punt 9 en 10.
C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: Kluwer 2013, artikel 408 Sv, aantekening 7, p. 1612.
HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, NJ 2010/585.
HR 11 juni 2006, ECLI:NL:HR:2013:CA2539.
HR 10 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8680. En zo zijn er meer voorbeelden: ECLI:NL:HR:2010:BM6671, waarin de verdachte in het gerechtsgebouw in afwachting was van het uitroepen van haar zaak, maar naar huis moest vanwege de kinderen en de gerechtsbode haar mededeelde dat zij een nieuwe oproep zou ontvangen, of ECLI:NL:HR:2004:AO5706, waarin de beroepstermijn werd overschreden na een onjuiste telefonische mededeling van de griffier aan de raadsvrouw dat haar aanhoudingsverzoek was gehonoreerd.
Buruma in zijn noot bij HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, NJ 2010/585, onder punt 1.
Zie p. 11 van de schriftuur. M.i. zou het dan gaan het om een vervallen vervolgingsrecht van het OM, zie C.P.M. Cleiren & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, artikel 181 Sr, aantekening 8, p. 2936.