NJ 2004, 495
Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep; klachten rond undue delay in die fase en in cassatie kunnen niet leiden tot vernietiging.
HR 04-05-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5711
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
4 mei 2004
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst
- Zaaknummer
02307/03
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AO5711
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AO5711, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑05‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AO5711, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑05‑2004
- Wetingang
Sv art. 348; Sv art. 359a; EVRM art. 6 lid 1
Essentie
Nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat het Hof verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar appèl, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden, kunnen de diverse grieven die de redelijkheid van de termijn die gepaard is gegaan met de behandeling in hoger beroep en in cassatie niet leiden tot vernietiging van 's Hofs arrest.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 januari 2002, nummer 23/002125–01, in de strafzaak tegen Y.R., adv. mr. J.J. Weldam te Utrecht.