Dat de Hoge Raad uiteindelijk bepaalt of de beroepen inderdaad in strijd met de wet zijn ingesteld maakt dit niet anders.
HR, 04-05-2004, nr. 02307/03
ECLI:NL:HR:2004:AO5711
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-05-2004
- Zaaknummer
02307/03
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AO5711
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO5711, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑05‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO5711
ECLI:NL:HR:2004:AO5711, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑05‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO5711
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO5711
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO5711
- Vindplaatsen
NbSr 2004/201
Conclusie 04‑05‑2004
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr. 02307/03
Mr. Jörg
Zitting 9 maart 2004
Conclusie inzake:
[verzoekster=verdachte]
1.
Verzoekster is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 22 januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 30 maart 2000, waarbij zij ter zake van diefstal is veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2.
Namens verzoekster heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden, zowel tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling daarvan, als tussen het instellen van beroep in cassatie en de behandeling hiervan.
4.
Zoals mr Fokkens in zijn conclusies voor HR 26 juni 2001, nr 01582/99 en 11 december 2001 nr 01725/99 heeft opgemerkt was in die zaken door de terechte niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep in die zaken wegens termijnverzuim vast komen te staan dat de vonnissen a quo onherroepelijk waren geworden. Klachten over vertraging bij de afdoening van zowel het hoger beroep als het cassatieberoep kunnen na het voor ten uitvoer vatbaar worden van een vonnis niet met kans op succes aan de Hoge Raad worden voorgelegd, aldus de conclusie. Het zou tot gevolg hebben dat ieder, mogelijk zelfs: herhaald in strijd met de wet instellen van een rechtsmiddel uit het Wetboek van Strafvordering1. alsnog tot strafreductie aanleiding zou kunnen geven indien de rechterlijke colleges met de afhandeling van zulke fakeberoepen traag omgaan, wil ik daaraan toevoegen. Dat resultaat veroordeelt zichzelf.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑05‑2004
Uitspraak 04‑05‑2004
Inhoudsindicatie
Undue delay en niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep. Het hof heeft de verdachte terecht niet-ontvankelijk verklaard zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden. Bij deze stand van zaken kunnen de klachten dat in de appèlfase en de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden niet tot cassatie leiden.
Partij(en)
4 mei 2004
Strafkamer
nr. 02307/03
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 januari 2002, nummer 23/002125-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Australië) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 30 maart 2000, waarbij de verdachte ter zake van "diefstal" is veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM zowel in hoger beroep als in de cassatiefase.
3.2.
De schriftuur bevat geen klachten ten aanzien van 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt ook geen grond aanwezig waarop dat oordeel ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Daarom moet er in cassatie van worden uitgegaan dat het Hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens haar ingestelde hoger beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden en wel op 16 juni 2000.
3.3.
Bij deze stand van zaken kan noch de klacht dat in de appèlfase de redelijke termijn is overschreden, noch de grief dat het Hof de gedingstukken niet tijdig na het instellen van het cassatieberoep heeft ingezonden, noch het bezwaar dat de Hoge Raad niet binnen twee jaar na het aantekenen van dat beroep uitspraak zou doen, leiden tot vernietiging van 's Hofs uitspraak.
3.4.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 mei 2004.