Deze zaak hangt samen met de zaak van [medeverdachte] (11/02392), waarin ik vandaag ook concludeer.
HR, 26-03-2013, nr. 11/02389
ECLI:NL:HR:2013:BY3752, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
11/02389
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BY3752
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY3752, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2981
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY3752
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2981
ECLI:NL:HR:2013:BY3752, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY3752
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2981, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑05‑2012
- Wetingang
art. 225 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2013/294 met annotatie van E.J. Dommering
NbSr 2013/185
Conclusie 26‑03‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/02389
Mr. Machielse
Zitting 13 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 28 april 2011 verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde en hem ter zake van 2. "opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst" veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair tien dagen hechtenis. Voorts heeft het hof een legitimatiebewijs van de KLM, een pashouder en een keycord onttrokken aan het verkeer.
2.
De advocaat-generaal bij het hof, mr. F.M. van Lenthe, heeft beroep in cassatie ingesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal bij het hof, mr. H.H.J. Knol, heeft een schriftuur ingediend houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
In deze zaak draait het om de vrijheid van nieuwsgaring2. en de vervolging van een journalist voor strafbare feiten begaan ter voorbereiding van een tweedelige televisiereportage over de beveiliging van Schiphol.
Beide middelen hebben betrekking op het oordeel van het hof dat verdachte ten aanzien van (onder andere) het onder 1 bewezenverklaarde feit, valsheid in geschrift in vereniging gepleegd, moet worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat een veroordeling voor dit feit een beperking van het door art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Alvorens de middelen te bespreken geef ik de bewezenverklaring weer, alsook de overwegingen van het hof omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde, de toepasselijke regelgeving en de uitleg die daaraan wordt gegeven in de jurisprudentie.
3.2.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat
"1. hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een KLM-pas gekopieerd en voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [betrokkene 1] en was voorzien van een foto van [betrokkene 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2. hij op 07 februari 2009 te Amsterdam, opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers was deze KLM-pas voorzien van zijn pasfoto, terwijl de pas op naam gesteld was van [betrokkene 2] en was voorzien van personeelsnummer [001], terwijl verdachte niet werkzaam was bij KLM;
3. hij omstreeks 12 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het luchthaventerrein te weten het bedrijventerrein te Schiphol-Oost, zijnde grond toebehorende een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden;
4. hij omstreeks 27 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het luchthaventerrein te weten het bedrijventerrein te Schiphol-Oost, zijnde grond toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden;
5. hij op 27 november 2008 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het bedrijventerrein Fokker Logistics park, zijnde grond toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden."
3.3.
Aangaande de strafbaarheid van deze feiten heeft het hof het volgende overwogen:3.
"De raadsman heeft betoogd dat een veroordeling van de verdachte in strijd moet worden geacht met de vrijheid van meningsuiting zoals verankerd in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) en artikel 7 Grondwet en dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij uitsluitend een journalistiek doel voor ogen had en dat doel op zorgvuldige wijze zoals geëxpliciteerd in het Fressoz en Roire-arrest heeft verwezenlijkt. De raadsman heeft dit standpunt nader toegelicht en gesteld - zo begrijpt het hof - dat de toepassing van de betreffende strafbepalingen niet past binnen de beperkingsclausules volgens artikel 10 lid 2 EVRM en dat derhalve die strafbepalingen in casu op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing verklaard dienen te worden. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan teneinde als journalist misstanden ter zake van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, en in het verlengde daarvan het luchthaventerrein Schiphol, aan de kaak te kunnen stellen en daarbij uitsluitend een journalistiek doel voor ogen heeft gehad. Hierbij is door de verdachte een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds het journalistieke belang en anderzijds de wettelijke regelgeving. In de reportages betreffende Schiphol-Oost zijn structurele beveiligingslekken aangetoond op dat deel van Schiphol waar zich tevens het regeringsvliegtuig, de PH-KBX, bevindt waar ook de Koningin en leden van het koninklijk Huis gebruik van maken. De maatschappelijke relevantie van deze uitzendingen is dan ook groot en evident. Dit blijkt te meer nu naar aanleiding van de tv-reportages er tot driemaal toe Kamervragen zijn gesteld en de veiligheidsmaatregelen op Schiphol-Oost nadien zijn aangescherpt, ook ten aanzien van de PH-KBX. Uit de reportages en de daarop gegeven toelichting van de verdachte blijkt daarnaast dat de verdachte zorgvuldig te werk is gegaan en dat niet valt in te zien dat er voor een ander en minder ingrijpend middel had kunnen worden gekozen om even effectief de ernst van het beveiligingslek aan te tonen. De handelwijze van de verdachte voldoet dan ook ruimschoots aan de in de rechtspraak gehanteerde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ter ondersteuning van het standpunt dat de verdachte hierbij heeft gehandeld in overeenstemming met de journalistieke beroepsnorm heeft de raadsman er op gewezen dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Pers vrijheidsfonds de verdachte en zijn redactie in deze zaak principieel steunen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat vervolging van de verdachte niet in strijd is met artikel 10 EVRM of artikel 7 van de Grondwet, nu anders dan bij eerdere reportages geen enkel maatschappelijk belang het plegen van de ten laste gelegde strafbare feiten - waaronder met name artikel 225 Wetboek van Strafvordering [lees: Wetboek van Strafrecht]-, het daarbij betrekken van een KLM-medewerker en het in een kwaad daglicht stellen van de KLM rechtvaardigt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een niet te rechtvaardigen inbreuk gemaakt op de in artikel 10 lid 2 van het EVRM beschermde belangen en is geen sprake van een accurate feitelijke basis en "betrouwbare en precieze" informatieverschaffing met inachtneming van de journalistieke normen. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing primair aangevoerd dat de reportages van de verdachte geen journalistiek doel hebben gediend en ook niet maatschappelijk relevant waren, nu Schiphol-Oost en het Fokker-terrein bedrijventerreinen betreffen waar geen speciaal beveiligingsregime geldt en er voorts naar aanleiding van de reportages - anders dan na eerdere uitzendingen van de verdachte - slechts enkele geringe wijzigingen in de feitelijke uitvoering van de controles zijn gevolgd.
Subsidiair is het openbaar ministerie van oordeel dat de handelwijze van de verdachte niet proportioneel is. De verdachte heeft laten zien dat hij door tussen een open ruimte tussen twee afsluitingshekken te kruipen op een particulier bedrijventerrein kon komen en dat hij door zich in de kofferbak van een auto te verschuilen tweemaal het bedrijventerrein Schiphol-Oost kon betreden. Om dit doel te bereiken heeft hij een aantal strafbare feiten gepleegd die in onderling verband en samenhang dienen te worden bezien. Daarnaast heeft de verdachte een KLM-medewerker overgehaald zijn KLM-pas af te staan en heeft hij van die medewerker gebruik gemaakt bij het onrechtmatig betreden van het Schiphol-Oost terrein. Daarbij heeft de verdachte de KLM en de beveiliging - ten onrechte - in een kwaad daglicht gesteld door te beweren dat de KLM-pas eenvoudig is na te maken omdat hij geen bijzondere kenmerken heeft, hetgeen feitelijk onjuist is. De pas die werd nagemaakt tijdens de uitzending is feitelijk niet bij het betreden van het verboden gebied gebruikt en van daadwerkelijk gebruik van een andere valse pas is onvoldoende gebleken. Voorts is door de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte evenmin zorgvuldig, accuraat en precies en met inachtneming van de journalistieke normen heeft gehandeld, nu in deze uitzendingen van "Undercover in Nederland" zaken voorgespiegeld worden die feitelijk onjuist blijken. Zo wordt in de uitzending gesuggereerd dat het bij het betreden van het Fokker-terrein op 27 november 2008 om de luchthaven Schiphol gaat terwijl dit bedrijventerrein niet tot het luchthaventerrein behoort. Daarnaast is, door regelmatig te refereren aan de eerdere uitzending omtrent de beveiliging op Schiphol-Centrum onvoldoende duidelijk gemaakt aan de kijker dat voor Schiphol-Oost een volledig ander beveiligingsregime geldt dan voor Schiphol-Centrum, terwijl het Fokker-terrein een particulier bedrijventerrein is met een eigen beveiliging. Voorts heeft de verdachte de vervalsing van de KLM-pas zodanig in de uitzending gemonteerd dat de indruk wordt gewekt dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 bij het betreden van het terrein van Schiphol-Oost al over de betreffende valse pas heeft beschikt, terwijl uit het dossier blijkt dat hij die valse pas eerst op 12 december 2008 voorhanden heeft gehad, zoals de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Evenmin heeft de verdachte de kijker medegedeeld dat het KLM-medewerker [betrokkene 1] was die hem in de nacht van 27 op 28 november met behulp van diens eigen legitieme toegangspas het terrein op heeft gebracht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende
Redengevende feiten en omstandigheden
Het hof heeft voorafgaande aan de terechtzittingen in hoger beroep de uitzendingen van "Undercover in Nederland" van 28 december 2008 en 4 januari 2009 bekeken. Daarnaast is ter terechtzitting van 23 maart 2011 door de verdediging ook "ruw" beeldmateriaal getoond en heeft de verdachte de beide uitzendingen alsmede het aanvullende beeldmateriaal nader toegelicht. Op grond van de beelden, alsmede de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft alle ten laste gelegde feiten bekend. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de volgende lezing gegeven van de feiten en gebeurtenissen die aanleiding zijn geweest voor de twee bovengenoemde uitzendingen, alsmede voor hetgeen in die uitzendingen is getoond en zijn afwegingen daarbij. Na eerdere uitzendingen van "Undercover in Nederland" omtrent de beveiliging op Schiphol-Centrum ontving hij meerdere tips van (oud)werknemers van Schiphol-Oost dat de beveiliging op dat deel van het luchthaventerrein nog ernstig te kort zou schieten. Schiphol-Oost is een bedrijventerrein, maar maakt wel deel uit van het luchthaventerrein. Naar aanleiding van deze meldingen is door de verdachte en zijn redactie een onderzoek ingesteld. In dat stadium is volgens de verdachte nog niet besloten tot uitzending. Het onderwerp won aan belang toen bleek dat op Schiphol-Oost tevens het regeringsvliegtuig PH-KBX wordt gestald en onderhoud krijgt in hangar 73. Daarnaast kwam uit onderzoek naar voren dat er op Schiphol-Oost onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan passagiers- en vrachtvliegtuigen worden uitgevoerd en die vliegtuigen hiervandaan vertrekken naar Schiphol-Centrum om vandaar met passagiers of vracht het luchtruim te kiezen. Ook staan er particuliere vliegtuigen en wordt er ook rechtstreeks vanaf Schiphol-Oost vertrokken. De verdachte heeft gesteld dat er tientallen keren door hemzelf of een van de redactieleden een observatie is uitgevoerd op de toegangscontrole bij één van de ingangen/ de hoofdingang van Schiphol-Oost. Hieruit bleek telkens dat er afgezien van een vluchtige check van de foto op de door werknemers gebruikte passen geen enkele aanvullende controle plaatsvond. Zo werden de pasjes niet gescand of op echtheid gecontroleerd, vond er geen controle plaats van personen of voertuigen en werden motorrijders niet verzocht hun helm af te doen bij de controle alvorens zij het terrein betraden. De aanwezigheid van het regeringsvliegtuig dat ook regelmatig door de Koningin en leden van het koninklijk Huis wordt gebruikt, het structurele gebrek aan grondige controle, alsmede de directe verbinding tussen Schiphol-Oost en Schiphol-Centrum, waardoor de scherpe beveiliging die daar thans mede naar aanleiding van een eerdere uitzending van de verdachte gehanteerd wordt mogelijk kon worden doorbroken, waren aanleiding voor de verdachte nader onderzoek te verrichten. De verdachte heeft benadrukt dat de aanwezigheid van de PH-KBX, een in zijn ogen voor terroristen interessant doelwit, voor hem een belangrijk item was om het niveau van de beveiliging op Schiphol-Oost aan de kaak te stellen. Dit werd des te prangender toen hij najaar 2008 van een tipgever met diens telefoontoestel gemaakte foto's kreeg waarop te zien was dat het toestel vrij toegankelijk was voor iemand die daar op dat moment niets te zoeken had.
Op 27 november 2008 heeft de verdachte met een collega onbevoegd het Fokker-terrein betreden door een kier tussen onderdelen van het hekwerk dat om dat terrein was geplaatst. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2011 verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat dit een particulier bedrijventerrein betrof dat niet tot de luchthaven behoorde. Hij wist dat dit Fokker-terrein verboden was voor onbevoegden en dat het terrein werd beveiligd. De verdachte had echter gehoord dat het hek dat het Fokker-terrein van Schiphol-Oost scheidt in verband met reparatiewerkzaamheden regelmatig open stond en hij hoopte dat op die manier vanaf het Fokker-terrein eenvoudig toegang verkregen kon worden tot het terrein van Schiphol-Oost en de zich aan de andere zijde van het hek bevindende hangar waarin onder meer de PH-KBX staat. Het hek tussen het Fokker-terrein en Schiphol-Oost bleek geheel afgesloten en de verdachte werd overlopen door een beveiligingsbeambte. Hij moest het Fokker-terrein onverrichter zake verlaten.
De volgende nacht, van 27 op 28 november 2008, heeft de verdachte het terrein van Schiphol-Oost onbevoegd betreden in de kofferbak van de auto die werd bestuurd door tipgever [betrokkene 1], die voor het verkrijgen van toegang zijn eigen KLM-toegangspas gebruikte. [Betrokkene 1] komt daarbij niet in beeld en bewust heeft de verdachte in de uitzending de indruk gewekt dat een collega van hem aan het stuur zat. Er is ook gebruik gemaakt van de auto van de betreffende collega. Verdachte heeft, eenmaal op het terrein, op de passagiersstoel plaatsgenomen en heeft met [betrokkene 1] rondgereden tot aan hangar 73 met daarin de PH-KBX. Daar is de verdachte uitgestapt en heeft aangegeven dat dit de hangar was waar de PH-KBX stond gestald. De verdachte is toen niet naar binnen gegaan. De reden voor die terughoudendheid was volgens de verdachte dat hij [betrokkene 1] daarbij niet wilde betrekken. Hierna heeft de verdachte Schiphol-Oost op dezelfde manier verlaten als hij is binnengekomen, in de kofferbak. Vervolgens zijn beelden getoond, gemaakt met een mobiele telefoon, die de verdachte van een tipgever had ontvangen. Daarop is te zien dat de vliegtuigtrap van de PH-KBX is neergelaten en dat het lijkt alsof het toestel niet wordt bewaakt.
Daarmee was slechts een deel van de doelstelling van het onderzoek bereikt. Aangetoond kon worden dat op het terrein zelf de controle afwezig was en dat hangar 73 zou kunnen worden betreden door een onbevoegd persoon. Deels omdat dat op toeval had kunnen berusten, maar vooral om daadwerkelijk te laten zien dat de controle bij de toegangspoort naar Schiphol-Oost niet aan de eisen voldeed en er op het terrein zelf niet werd gecontroleerd, heeft de verdachte besloten nogmaals het terrein op te gaan, maar ditmaal met behulp van een collega die was voorzien van een nagemaakt KLM-pasje met een willekeurige naam. Ook zouden zij beiden trachten toegang te krijgen tot hangar 73 en zo mogelijk tot de PH-KBX. Het was niet mogelijk gebleken om via tipgevers meer informatie te krijgen over de eventuele beveiliging van hangar 73 en/of de PH-KBX. Daartoe heeft de verdachte via zijn werknemer [medeverdachte] aan [betrokkene 1] gevraagd of hij zijn KLM-pas mocht lenen om deze na te maken. [Betrokkene 1] die wist dat de valse pas zou worden gebruikt om op het terrein te komen, heeft daarmee ingestemd.
De verdachte heeft omtrent het contact, al dan niet via collega [medeverdachte], met [betrokkene 1] verklaard dat [betrokkene 1] zelf contact heeft gezocht met de redactie van "Undercover in Nederland" omdat hij bezorgd was over het beveiligingsniveau op Schiphol-Oost. Hij heeft vervolgens zelf de keuze gemaakt om actief aan de reportage mee te werken. Met [betrokkene 1] is volgens de verdachte vanaf het eerste contact besproken dat zijn medewerking mogelijk nadelige gevolgen voor hem zou kunnen hebben; [betrokkene 1] was zich daar ook van bewust. De verdachte verwijt zichzelf dat hij bij het maken van de valse pas(sen) niet alle gegevens van de pas van [betrokkene 1] heeft verwijderd waardoor uiteindelijk [betrokkene 1] als houder van de nagemaakte pas is achterhaald.
In de uitzending van 28 december 2008 is te zien dat de verdachte met behulp van een pasjesprinter onder andere een KLM-pas namaakt met daarop een foto van zichzelf. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat deze valse KLM-pas is nagemaakt met behulp van de pas van KLM-medewerker [betrokkene 1], waarschijnlijk op 12 december 2008. Tijdens de uitzending van 28 december 2008 merkt de verdachte ten aanzien van de KLM-pas op dat dit een magneetstripkaart is die geen enkel uniek visueel kenmerk bezit en voorts dat de nagemaakte pas wel sterk leek op de echte KLM-pas maar dat er wel degelijk minimale verschillen te zien waren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wel op de hoogte was van het feit dat de KLM-pas was voorzien van enige beveiliging. Welk uniek kenmerk dat was, is de verdachte niet nagegaan, omdat het er nu juist om ging te laten zien dat de passen daarop in het geheel niet werden gecontroleerd; er werd enkel gekeken of de foto op de pas en het gezicht van de aanbieder overeenkwamen. De verdachte heeft verklaard verbaasd te zijn geweest hoe gemakkelijk het was door een kopie te maken van de originele pas en daarop via de computer gegevens aan te passen en een foto te vervangen, een op het oog op het originele KLM-pasje gelijkend "stukje plastic" te maken. Hij heeft in dat verband gezegd dat hij niet het gevoel had valsheid in geschrift te plegen of echt aan het vervalsen te zijn, omdat het zo eenvoudig was: copy-paste en klaar. Juist omdat het zo eenvoudig te doen was, is de afweging gemaakt in het kader van het onderzoek het pasje van [betrokkene 1] na te maken. Aan de andere kant van de schaal lag het grote maatschappelijke belang dat de beveiliging van Schiphol-Oost en alles wat zich daar bevindt, aan een dergelijk eenvoudig pasje was opgehangen dat ook niet deugdelijk werd gecontroleerd. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij meerdere pasjes heeft nagemaakt maar dat niet alle pasjes even goed gelukt waren. De verdachte heeft de pas met daarop zijn foto die in de uitzending werd getoond, niet gebruikt om toegang te krijgen bij de toegangspoort. Zijn gezicht is, zo stelt hij, zo bekend dat dat vast niet gelukt was. Die pas heeft hij in de uitzending gebruikt omdat hij geen pas in de uitzending wilde tonen waarop een collega herkenbaar is afgebeeld. De verdachte zegt dat hij de in de uitzending getoonde pas met zijn foto wel op het terrein heeft gedragen. De bedoeling was, mocht hij worden gecontroleerd, de indruk te wekken dat hij een legitieme KLM-pas droeg. Hij hoopte zo mogelijke ontdekking te voorkomen, nu het dragen van een pas aldaar verplicht was en het zou opvallen als hij dit niet zou doen.
In de nacht van 12 op 13 december 2008 heeft de verdachte Schiphol-Oost wederom, ditmaal met een collega, onbevoegd betreden en filmopnamen gemaakt. De verdachte heeft benadrukt dat hij als onderzoeksjournalist eigen onderzoek wil doen en naar buiten brengen omdat de impact daarvan veel groter is dan wanneer er bevindingen van medewerkers worden getoond. Hij heeft zichtbaar willen maken dat het mogelijk was als onbevoegde buitenstaanders het terrein van Schiphol-Oost te betreden en daar onderzoek te doen; alleen dan kon het beveiligingslek in volle omvang zichtbaar worden.
Het hof stelt naar aanleiding van het bekijken van het door de verdachte getoonde "ruwe" beeldmateriaal en de door de verdachte gegeven toelichting vast dat hij ditmaal het terrein heeft betreden in de kofferbak van een door een collega bestuurd voertuig. Deze collega was eveneens in het bezit van een valse KLM-pas met daarop zijn foto die hij aan de beveiligingsmedewerker bij de toegangspoort toonde, waarna hij met de auto mocht doorrijden. Verdachte heeft op dit onderdeel verklaard dat het standaard beleid is medewerkers van het programma niet herkenbaar in beeld te brengen en dat daarom in de uitzending noch de collega zelf noch de foto op de door deze gebruikte pas is getoond. Uit de beelden in de uitzending blijkt dat de verdachte en zijn collega zonder verdere controlepunten tegen te komen vanaf de hoofdingang van Schiphol-Oost naar hangar 73 zijn gereden. Daar bleek dat deze hangar open was en dat de PH-KBX daar ook stond gestald. Vervolgens zijn er beelden van het vliegtuig gemaakt en heeft de verdachte het vliegtuig ook zo dicht genaderd dat hij het kon aanraken. De verdachte vermeldt in de uitzending dat het vliegtuig - zoals te zien is - op dat moment afgesloten was, maar dat het af en toe ook open staat en via de neergelaten vliegtuigtrap betreden kan worden. Beelden daarvan, gemaakt door een verder anoniem gebleven werknemer met diens telefoon, zijn in die uitzending eveneens getoond. Verdachte verlaat bij deze gelegenheid wederom in de kofferbak van de auto het terrein zonder verdere controles.
In de uitzending van 4 januari 2009 worden beelden van de eerdere uitzending herhaald en zijn voorts beelden, gemaakt door voornoemde werknemer te zien die binnen in de PH-KBX zijn gemaakt. In de uitzending wordt ook telkens vermeld dat deze beelden door een tipgever zijn gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer exact weet wanneer hij deze beelden heeft ontvangen, maar dat dit in ieder geval ver na augustus 2008 is geweest. Hij heeft de beelden en de tipgever die verklaarde dat hij niet uit hoofde van zijn functie tot de PH-KBX toegang had, destijds onderzocht en als zeer betrouwbaar beoordeeld. Gelet op het feit dat [betrokkene 1] vanwege zijn medewerking aan het programma is ontslagen, heeft de verdachte geen nadere gegevens willen verstrekken over deze tipgever en het hof heeft dat standpunt gerespecteerd.
Daarnaast staat vast dat op 7 februari 2009 de laptoptas van de verdachte uit zijn auto is gestolen en dezelfde dag door een getuige bij de politie is afgegeven. In deze tas bevond zich een valse KLM-pas met een foto van de verdachte die identiek blijkt te zijn aan de kaart die getoond werd tijdens de uitzendingen. De verdachte heeft dat ook erkend en toegegeven dat het niet verstandig was geweest om die pas (op die manier) te bewaren.
Meer in algemene zin heeft de verdachte verklaard dat bij het doen van onderzoek en het maken van een uitzending voor "Undercover in Nederland" in beginsel geprobeerd wordt om zonder het plegen van strafbare feiten een gesignaleerd probleem of misstand aan de kaak te stellen. Daarbij worden de beelden getoond die die misstand zichtbaar maken. Hij is nu zes jaar als onderzoeksjournalist werkzaam en het streven is geen overkill te laten zien in het belang van de show. Als het maatschappelijk belang van de gesignaleerde misstand niet anders kan worden aangetoond dan door het plegen van een strafbaar feit vindt altijd een zorgvuldige afweging plaats of het belang van het onderzoek het plegen van een strafbaar feit rechtvaardigt. De verdachte is van mening dat hij voor de onderhavige uitzendingen niet meer strafbare feiten heeft gepleegd dan noodzakelijk was om het ernstige structurele beveiligingslek op Schiphol-Oost en meer in het bijzonder de daaruit voortvloeiende risico's ten aanzien van de PH-KBX aan te tonen. De verdachte heeft gesteld dat hij gaandeweg het door hem verrichte onderzoek telkens weer werd verrast door het gebrek aan controle op Schiphol-Oost. Naar eigen zeggen was hij niet geheel op de hoogte van de situatie ter plaatse. Zo was hem niet bekend of er nog controles plaatsvonden tussen de hoofdingang en hangar 73 met daarin de PH-KBX, en wist hij ook niet precies hoe het met de beveiliging van de hangar gesteld was. De verdachte stelt dat het bij uitstek de taak van een onderzoeksjournalist is nader onderzoek te verrichten teneinde structurele misstanden met potentieel grote maatschappelijke gevolgen aan te tonen en daarbij mogelijke risico's voor eigen rekening te nemen. Er kon in casu niet worden volstaan met het enkel tonen van de beelden van de beveiliging van de hoofdingang van Schiphol-Oost in combinatie met de door de tipgever gemaakte opnamen van de openstaande deur van de PH-KBX en de opnamen in de PH-KBX. Weliswaar vormen die beelden al alarmerende constateringen van het
beveiligingslek, maar door de wijze waarop de uitzending is gemaakt is zichtbaar gemaakt en feitelijk aangetoond dat het simpelweg mogelijk was voor iemand die niets op het terrein te zoeken heeft om met een nagemaakt plastic pasje het terrein te betreden, door te rijden naar de hangar met daarin het regeringsvliegtuig, de deur van die hangar te openen, de hand op het vliegtuig te leggen en het terrein weer te verlaten terwijl er ook op het terrein tussen de hoofdingang en de hangar geen enkele controle plaatsvond. Ook het belang dat door Schiphol bij monde van haar directie in het openbaar aan de beveiliging van het luchtvaartterrein wordt gehecht, speelde hierbij voor de verdachte als journalist een rol. De verdachte wist dat Schiphol-Oost als bedrijventerrein een ander beveiligingsregiem had dan Schiphol-Centrum. Hij heeft willen aantonen dat dit beveiligingsniveau ontoereikend is gezien de in het geding zijnde belangen en daarnaast willen laten zien dat dat beveiligingsniveau ook niet wordt gehandhaafd. De verdachte heeft daartoe nog aangevoerd dat hem uit zijn eerdere onderzoeken in theorie en praktijk bekend is hoe de controle op Schiphol-Centrum van vertrekkende vliegtuigen plaatsvindt. Volgens zijn bevindingen duurt die controle bij de PH-KBX een uur en bij andere vliegtuigen korter waardoor er volgens hem een groot risico bestaat dat bij die checks mogelijke malversaties die op Schiphol-Oost zijn gepleegd, niet worden ontdekt. Daarom is de beveiliging van de achterdeur van Schiphol-Centrum van groot maatschappelijk belang. Het namaken van een pas, juist vanwege het gemak waarmee dit kon worden verricht, viel daarbij naar het oordeel van de verdachte in het niet bij de risico's die het gebrek aan beveiliging met zich bracht. Tenslotte heeft de verdachte verklaard dat hij Schiphol reeds voor de uitzending op de hoogte heeft gebracht van de inhoud daarvan teneinde geen mensen in gevaar te brengen.
Juridisch kader
Allereerst zal beoordeeld dienen te worden of de ten laste gelegde feiten in verband stonden met de journalistieke beroepsuitoefening en daarmee van het in artikel 10, eerste lid, EVRM neergelegde recht op vrije meningsuiting, waaronder volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) mede moet worden begrepen de vrije nieuws- en informatiegaring. In dit verband stelt het hof vast dat de verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd teneinde aan te tonen dat de beveiliging van Schiphol-Oost (en daarmee mogelijk ook van Schiphol-Centrum) ontoereikend was en dat de tekortschietende beveiliging grote maatschappelijke risico's met zich bracht. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten geen ander oogmerk had dan om langs journalistieke weg een maatschappelijke misstand publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van de feiten voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van deze misstand. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte als onderzoeksjournalist regelmatig maatschappelijke misstanden onder de aandacht tracht te brengen en dat naar aanleiding van eerdere programma's het beveiligingsniveau van onder meer Schiphol-Centrum alsook bij Defensie is aangescherpt. Het hof zal de strafvervolging van de verdachte dan ook aanmerken als een inbreuk op zijn in artikel 10 EVRM neergelegd recht op vrijheid van meningsuiting.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze inbreuk geoorloofd is in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 EVRM. Op grond van deze bepaling kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, indien deze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van onder meer het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM kunnen bij het criterium dat de inmenging noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving drie factoren worden onderscheiden. Er moet sprake zijn van een "pressing social need" voor de beperking en deze moet voorts "relevant and sufficient" en "proportionate to the legitimate aims pursued" zijn.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een "pressing social need" hebben verdragsstaten een zekere beleidsvrijheid, maar deze "margin of appreciation" is beperkt wanneer het gaat om een debat over zaken van openbaar belang4..
In onder meer het arrest Fressoz en Roire tegen Frankrijk5. heeft het EHRM zich uitgelaten over de vraag of journalisten bij hun werk strafbare feiten mogen plegen. De eerder genoemde Aanwijzing neemt dit arrest ook als richtsnoer.
Het EHRM heeft in dat arrest ten aanzien van de vraag of de door de staat gemaakte inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk was in een democratische samenleving, allereerst overwogen dat journalisten in beginsel niet met een beroep op artikel 10 EVRM ontslagen kunnen worden van de plicht om de strafwet na te leven. In het concrete geval diende de vraag beantwoord te worden of het publieke belang van informatie zwaarder woog dan de plichten en de verantwoordelijkheden die journalisten hadden als gevolg van de dubieuze herkomst van de documenten (par. 52). Het EHRM concludeert vervolgens dat artikel 10 EVRM het recht van journalisten beschermt om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, vooropgesteld dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis handelt en betrouwbare en precieze informatie geeft in overeenstemming met de journalistieke ethiek (par. 54). Daarbij past de kanttekening dat het in die zaak niet ging om strafbare feiten die actief, op eigen initiatief door de betrokken journalisten waren gepleegd, maar passief.
Beoordeling
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de strafvervolging en de daarmee beoogde veroordeling van de verdachte bij wet voorzien zijn en hun grondslag vinden in de artikelen 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht en voorts strekken tot voorkoming van strafbare feiten en de bescherming van rechten van anderen. Bij de beoordeling van de vraag of de beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving heeft het hof het volgende in ogenschouw genomen.
Het hof stelt daarbij voorop dat het geen reden heeft te twijfelen aan hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over de gang van zaken bij het onderzoek dat heeft geleid tot de beide uitzendingen en de door de verdachte gegeven uiteenzetting over de daarbij gemaakte afwegingen zoals ook hiervoor weergegeven, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
Maatschappelijk belang
Door de advocaat-generaal is gesteld dat de beveiliging van Schiphol-Oost geen onderwerp is van groot maatschappelijk belang. Het terrein maakt weliswaar deel uit van het luchthaventerrein Schiphol, maar is feitelijk een "gewoon" bedrijventerrein met gecontroleerde toegang via een bedrijfspas onder verantwoordelijkheid van Amsterdam Airport Schiphol.
De verdachte heeft gesteld dat hij met zijn onderzoek en deze uitzendingen een bijdrage heeft willen leveren aan het publieke debat omtrent een belangrijk maatschappelijk onderwerp, te weten de veiligheid van het luchthaventerrein Schiphol.
De verdachte heeft onder verwijzing naar zijn eerdere uitzendingen over de beveiliging van Schiphol-Centrum opgemerkt dat hij aan het onderwerp beveiliging groot gewicht hecht zodat hij het zijn journalistieke plicht achtte onderzoek te doen toen hij informatie kreeg uit verschillende bronnen dat er aan "de achterdeur van Schiphol" een lek in de beveiliging zat. Hij heeft opgemerkt dat Schiphol-Oost inderdaad formeel een bedrijventerrein is waarop uiteenlopende bedrijven zijn gevestigd, maar dat de aan de luchtvaart direct gelieerde bedrijven die onder meer zorg dragen voor onderhoud en reparatie van vliegtuigen dan wel voor stallingsruimte zorgen, daarvan een aanzienlijk deel uitmaken. Schiphol-Oost grenst aan Schiphol-Centrum en maakt deel uit van het luchthaventerrein. Schiphol-Oost staat daarbij in "open" verbinding met Schiphol-Centrum doordat passagiers- en vrachtvliegtuigen na reparatie en onderhoud terug gaan naar Schiphol-Centrum voor vertrek. Daarnaast staat op Schiphol-Oost de PH-KBX geparkeerd, het regeringsvliegtuig dat mede wordt gebruikt door de Koningin en leden van het Koninklijk Huis. De verdachte acht het aannemelijk dat dit vliegtuig voor bijvoorbeeld terroristen een doelwit kan zijn. Gelet op de door hem ontvangen beelden waarop het leek of dit toestel onbewaakt was en vrij toegankelijk, was de verdachte van mening dat de beveiliging hier tekort schoot.
De advocaat-generaal heeft in dit verband gesteld dat de toenmalige minister van justitie Hirsch Ballin op gestelde Kamervragen (2008/2009, nr. 1237) heeft geantwoord dat vliegtuigen afkomstig van Schiphol-Oost voordat zij in dienst worden gesteld, aan uitvoerige controles worden onderworpen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de door de verdachte veronderstelde gevaren niet reëel zijn en van een maatschappelijk belang geen sprake is.
Het hof kan niet nagaan of door de "open" verbinding tussen Schiphol-Oost en Schiphol-Centrum in relatie met de veiligheidscontroles op Schiphol-Centrum voor het vertrek van vliegtuigen gesteld kan worden dat sprake is van een beveiligingslek aan de achterzijde van Schiphol en moet daarom afgaan op hetgeen de verdachte hierover heeft gesteld. De verdachte heeft verklaard dat hem uit eerdere onderzoeken in theorie en praktijk bekend is hoe de controle op Schiphol-Centrum van vertrekkende vliegtuigen plaatsvindt. Volgens zijn bevindingen duurt die controle bij de PH-KBX een uur en bij andere vliegtuigen korter waardoor er volgens hem een groot risico bestaat dat bij die checks mogelijke malversaties die op Schiphol-Oost zijn gepleegd, niet worden ontdekt. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat met name het regeringsvliegtuig ook op Schiphol-Oost zelf doelwit van een actie kan zijn. Wat daarvan ook zij, de verdachte heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat er potentieel een veiligheidsrisico is dat zich uit zou kunnen strekken tot Schiphol-Centrum. De verdachte heeft dat risico willen laten zien door zowel de gebrekkige toegangscontrole zichtbaar te maken als de kwetsbaarheid van het regeringsvliegtuig.
Bij de beoordeling van het belang van het door de verdachte in beeld gebrachte onderzoek heeft het hof voorts in aanmerking genomen dat de uitzendingen van "Undercover in Nederland" weliswaar niet tot een geheel ander beveiligingsregime op Schiphol-Oost hebben geleid maar dat er wel degelijk aanscherpingen van de beveiliging hebben plaatsgevonden. Zo komt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 18 maart 2011 naar voren dat er sinds 1 januari 2009 bij de toegangscontrole steekproefsgewijs kofferbakcontroles worden uitgevoerd. Daarnaast heeft Hirsch Ballin op voornoemde Kamervragen het volgende geantwoord: "Aanpassingen om tot een betere pas te komen zijn gaande" en "De controles op de toegang tot de vliegtuigen en de hangars op Schiphol-Oost zijn verbeterd. Vliegtuigen waaraan geen werkzaamheden worden uitgevoerd, worden hetzij verzegeld, hetzij onder toezicht gesteld. Beperkingen worden opgelegd voor toegang tot de hangar. Specifiek ten aanzien van het regeringstoestel gelden aanvullende maatregelen, waarop ik om veiligheidsredenen niet verder inga".
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het door de verdachte aan de orde gestelde vraagstuk, anders dan gesteld door de advocaat-generaal, van maatschappelijk belang is.
Zorgvuldigheid handelen verdachte.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de verdachte in de presentatie van zijn onderzoek in de uitzendingen van "Undercover in Nederland" onzorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft daarbij - kort samengevat - erop gewezen dat de verdachte door het beveiligingsregime van Schiphol-Oost op één lijn te stellen met dat van Schiphol-Centrum, een "Security Restricted Area Critical Part, SRA-CP" appels met peren heeft vergeleken. Het bedrijventerrein Schiphol-Oost maakt weliswaar deel uit van het luchthaventerrein, maar er geldt een minder strict beveiligingsregime, het zg. "secured premises". Ook heeft de verdachte KLM in een kwaad daglicht gezet door te stellen dat de KLM-pas eenvoudig is na te maken zonder daarbij te vermelden dat die pas wel een ultraviolette beveiliging heeft. Ook overigens zou de verdachte niet accuraat zijn geweest in de presentatie van zijn onderzoek aan het publiek door de indruk te wekken dat de nagemaakte KLM-pas al op 27/28 november 2008 is gebruikt, terwijl vast staat dat de verdachte die keer met behulp van de KLM-medewerker [betrokkene 1] en diens toegangspas het terrein is opgekomen, terwijl de verdachte in de achterbak van de auto lag. In de uitzending heeft de verdachte door de wijze van monteren ook doen voorkomen dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 in het donker bij een auto de vervalste pas met zijn foto erop toont, hetgeen feitelijk onjuist is. Tot slot heeft de verdachte tijdens de uitzending gesuggereerd, dat hij op 27 november 2008 een terrein van Schiphol heeft betreden ("ik loop nu richting de hekken van Schiphol. Daar is het hek, even kijken of ik binnen kan komen"), terwijl hij toen alleen op het Fokker-terrein is geweest en buiten de hekken van Schiphol door een bewaker is overlopen hetgeen de verdachte pas aan het einde van de uitzending terloops meldt. De door de verdachte verspreide informatie is derhalve niet betrouwbaar en precies.
Tot slot heeft de verdachte onzorgvuldig gehandeld door de Schiphol-medewerker [betrokkene 1] er toe te brengen zijn medewerking te verlenen aan een strafbaar feit door zijn KLM-pas beschikbaar te stellen om te worden nagemaakt en meer in het algemeen zijn medewerking aan het onderzoek en de reportage(s) te verlenen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat het beveiligingsniveau van Schiphol-Oost niet hetzelfde was als dat van Schiphol-Centrum. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het belang voor hem juist gelegen was in het signaleren van het feit dat aan de achterkant van Schiphol-Centrum een laag beveiligingsniveau van kracht was dat bovendien niet werd gehandhaafd waardoor het hoge beveiligingsniveau van Schiphol-Centrum in gevaar kon komen. Daarbij speelt voor de verdachte een rol dat Schiphol-Oost wel behoort tot het luchtvaartterrein. Zijns inziens werd dat gevaar door de betiteling "bedrijventerrein" miskend. Ook ten aanzien van de KLM-pas heeft de verdachte erkend dat hij zich ervan bewust was dat er een vorm van extra beveiliging op de kaart was aangebracht. Hij heeft dat niet nader onderzocht omdat het juist zijn bedoeling was om aan te tonen dat het mogelijk was om zelfs met een slecht nagemaakte pas de controle op Schiphol-Oost te omzeilen, nu op specifieke beveiligingskenmerken van de KLM-pas toch niet werd gecontroleerd. Overigens heeft de verdachte in de uitzending ook gezegd dat er verschillen waren tussen de echte KLM-pas en de nagemaakte pas. Hij heeft inderdaad in de uitzending de indruk willen wekken dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 door een collega met behulp van een valse pas het terrein op werd gebracht. De reden hierachter was dat hij [betrokkene 1] niet in gevaar wilde brengen. Daarom is door de montage die suggestie bewust aangebracht, daargelaten dat daardoor de boodschap krachtiger werd. De verdachte meende zich die vrijheid te kunnen veroorloven omdat hij op 12 december wel met behulp van een collega en een valse pas naar binnen is gebracht. Ook was
hem bekend dat het Fokker-terrein niet behoorde tot het luchthaventerrein en heeft hij die suggestie ook niet bewust willen wekken; wel van belang was dat hij via dit bedrijventerrein meende steels op Schiphol-Oost te kunnen komen.
Het hof meent dat wat er ook zij van de verkeerde indruk die door de verdachte bij het publiek zou zijn gevestigd met betrekking tot het heersende beveiligingsregime van Schiphol-Oost, het belang van een adequate beveiliging op Schiphol-Oost duidelijk is nu er niet alleen toestellen worden gerepareerd en onderhouden alvorens zij worden ingezet, maar ook het regeringsvliegtuig is gestationeerd is in hangar 73 op Schiphol-Oost. Zeker gelet op laatstgenoemd aspect heeft de verdachte vanuit zijn visie aangetoond dat sprake is van een maatschappelijk belang van voldoende gewicht. De verdachte is derhalve voldoende zorgvuldig geweest bij het aan de orde stellen van de in zijn ogen onvoldoende beveiliging van Schiphol-Oost.
Met de advocaat-generaal is het hof van mening dat de verdachte bij het bespreken van de eigenschappen van de KLM-pas had behoren te vermelden dat deze een ultraviolette beveiliging bevatte. Hier is de verdachte tekort geschoten, ook al was zijn doel aan te tonen dat ook met een valse pas zonder dat beveiligingskenmerk de toegangscontrole was te misleiden omdat op dat beveiligingskenmerk niet werd gecontroleerd. Dat de verdachte wel heeft gemeld dat de valse pas minimale verschillen toonde, neemt niet weg dat ten onrechte de indruk is gewekt dat door de KLM een niet beveiligde toegangspas werd gebruikt. De wijze waarop de verdachte in de uitzending heeft gedemonstreerd hoe eenvoudig het is om een KLM-pas na te maken, is naar het oordeel van het hof feitelijk van aard en niet onzorgvuldig, Uiteindelijk kan niet worden ontkend dat de benaming "stukje plastic" voor de valse pas een juiste omschrijving was.
Anderzijds is het hof van mening dat het wekken van de suggestie dat de vervalste KLM-pas al in de nacht van 27 op 28 november 2008 werd gebruikt bij het onbevoegd betreden van het terrein van Schiphol-Oost terwijl die pas eerst op 12 december 2008 vervaardigd is, een incorrecte weergave van de feiten is, maar deze onzorgvuldigheid valt naar het oordeel van het hof nog binnen de journalistieke vrijheid om een uitzending naar eigen inzicht te monteren, mede gelet op de door de verdachte gegeven verklaring dat hij door deze wijze van monteren ook [betrokkene 1] wilde beschermen. Datzelfde geldt voor de suggestie in de uitzending dat de verdachte ook die keer door een collega, die gebruik maakte van een valse pas op het terrein van Schiphol-Oost is gekomen. Het hof acht dit een incorrectheid van ondergeschikt belang. Het hof is ook van oordeel dat de verdachte, ook al wordt ter verhoging van het dramatisch aspect meermalen gesproken over "Schiphol" niet de indruk heeft gegeven dat hij zich op luchtvaartterrein bevond toen hij onbevoegd op het Fokker-terrein was.
Ten aanzien van het verwijt dat de verdachte [betrokkene 1] heeft betrokken bij het plegen van een strafbaar feit meent het hof dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het initiatief bij het leggen van het contact met (de redactie van) "Undercover in Nederland" en de verdachte van [betrokkene 1] is uitgegaan. In de uitzending van 28 december 2008 is de vervormde stem van [betrokkene 1] te horen, die zegt dat hij [verdachte] heeft benaderd met informatie die hij kwijt wilde. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat [betrokkene 1] het noodzakelijk vond dat wat hij wist over de beveiliging van Schiphol-Oost bekend moest worden en dat hij zich bewust was van de risico's van zijn stappen. De verdachte heeft hem ook gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen. [Betrokkene 1] vond de hele operatie spannend. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze zienswijze van de verdachte, nu deze ondersteuning vindt in de verklaring van een collega van [betrokkene 1]. Het hof is van oordeel dat de verdachte bij het gebruik maken van de medewerking van [betrokkene 1] niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Wel valt het de verdachte te verwijten en is hij in zoverre niet zorgvuldig geweest dat de valse pas doordat niet alle gegevens waren gewijzigd naar [betrokkene 1] was te herleiden. Het hof meent dat dit een verwijt is in de relatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] en buiten de vraag naar de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending staat.
Dat betekent dat het hof, alles afwegend, wel punten van kritiek heeft ten aanzien van de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld. Deze wegen echter niet zodanig zwaar dat zij een beroep op de bescherming van artikel 10 EVRM zouden doorkruisen. De verdachte heeft over het geheel bezien voldoende betrouwbare en precieze informatie gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.
Proportionaliteit en subsidiariteit.
De advocaat-generaal heeft nog betoogd, dat de wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachte een in hun ogen aanwezige misstand bij de beveiliging van Schiphol-Oost aan het licht hebben gebracht niet proportioneel is.
Het vervalsen van een KLM-pas is een ernstig misdrijf en het inschakelen van een KLM-medewerker daarbij is onaanvaardbaar in het licht van de geringe maatschappelijke relevantie van de beoogde resultaten van het onderzoek.
Het hof heeft de verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk gevraagd of er geen alternatieve, minder vérgaande methode was om de vermeende misstand aan te tonen. Het hof heeft de verdachte daarbij voorgehouden dat voorafgaande aan het onbevoegd betreden van het terrein, tientallen malen de toegang tot Schiphol-Oost is geobserveerd, waarbij werd waargenomen, dat geen controle van voertuigen plaatsvond en de controle van de toegangspassen minimaal was. Ook was uit onderzoek bekend dat op het terrein van Schiphol-Oost, in hangar 73, het regeringsvliegtuig, de PH-KBX, stond geparkeerd. Ook was de verdachte in het bezit van de beelden die door een tipgever op Schiphol-Oost waren gemaakt van het regeringsvliegtuig in kennelijk onbewaakte staat met neergelaten vliegtuigtrap en beelden van het interieur van het vliegtuig die kennelijk onbevoegd waren gemaakt.
Zoals hiervoor is aangegeven heeft de verdachte verklaard dat hij weliswaar over deze gegevens beschikte, maar dat hij meende dat deze onvoldoende het beveiligingsrisico inzichtelijk maakten. Met het oog daarop wilde hij zelf onbevoegd het terrein op om te zien of hij daarbij op enig moment zou worden gecontroleerd en om zelf vast te stellen dat het regeringsvliegtuig kon worden benaderd. Daartoe heeft hij, nadat een poging het terrein te betreden via het Fokkerterrein was mislukt, aan [betrokkene 1] gevraagd hem in de nacht van 27 op 28 november 2008 met gebruikmaking van [betrokkene 1]'s eigen KLM-pas op illegale wijze op het terrein van Schiphol-Oost te brengen. Daarmee werd aangetoond dat op het terrein niet werd gecontroleerd. Daarmee was echter niet voldaan aan de onderzoeksvragen die de verdachte zich had gesteld. Vervolgens is besloten aan te tonen dat het mogelijk was om met een valse KLM-pas op het terrein van Schiphol-Oost te komen en tot bij het regeringsvliegtuig te komen zonder deugdelijk gecontroleerd te worden. Wegens het hoge afbreukrisico voor [betrokkene 1] werd besloten hem niet langer mee te nemen of te betrekken bij het onderzoek. Wel werd hem gevraagd of hij zijn KLM -pas beschikbaar wilde stellen om valse exemplaren te vervaardigen. Hij stemde daarmee in. Volgens de verdachte was dit een noodzakelijke stap om de gebrekkige controle en de gevolgen daarvan in de uitzending geloofwaardig vanuit zijn visie als onderzoeksjournalist te kunnen aantonen. De verdachte heeft zich gerealiseerd dat hij daarmee strafbare feiten beging, maar heeft gemeend dat het belang van het onderzoek in de afweging de doorslag moest geven.
Het hof is van oordeel dat er voor de verdachte redelijkerwijs geen andere methode bestond om daadwerkelijk zonder daar anderen bij te betrekken een in zijn ogen ernstig beveiligingslek op Schiphol-Oost, als gevolg waarvan de verdachte vrijwel ongestoord tot bij en mogelijk in het regeringsvliegtuig zou kunnen komen, aan te tonen. Het maatschappelijk belang van het onderzoek heeft het hof hierboven reeds erkend.
Door de advocaat-generaal is meermalen benadrukt dat de verdachte niet zelf gebruik heeft gemaakt van een valse pas om het terrein op te komen zodat het reeds daarom niet nodig was tot vervalsing over te gaan. De verdachte heeft gesteld dat hij weliswaar niet durfde te riskeren, gelet op zijn bekendheid vanwege eerdere onderzoeken, om anders dan in de kofferbak het terrein op- en af te gaan, maar dat hij de valse pas met zijn foto wel heeft gedragen op het terrein om bij een mogelijke controle de indruk te wekken een KLM-medewerker te zijn. Het hof constateert dat het dragen van de pas door de verdachte in de uitzending niet zichtbaar is, maar het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze logische verklaring. Dat op 12 december 2008 verdachtes collega een valse pas heeft getoond acht het hof op grond van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde beelden niet langer voor discussie vatbaar, terwijl de verklaring van de verdachte voor het feit dat die valse pas noch de collega in beeld komen in de uitzending past binnen de opvattingen over onderzoeksjournalistiek. Hetgeen de advocaat-generaal heeft gesteld, doet derhalve aan de noodzaak tot het vervalsen niet af.
Met betrekking tot de ernst van het vervalsen van een (KLM-)pas heeft de advocaat-generaal gesteld dat men moet kunnen afgaan op de betrouwbaarheid van een dergelijke kaart en de screening die aan het afgeven van een dergelijke kaart vooraf is gegaan. Het hof deelt die mening. Echter, die op zichzelf juiste stelling is nu juist door de gebrekkige controle op Schiphol-Oost gefrustreerd en dat is wat de verdachte met zijn onderzoek heeft willen aantonen en ook heeft aangetoond.
Nu het hof tot de conclusie is gekomen dat er voor de verdachte geen andere weg openstond om met behulp van een valse KLM-pas het beveiligingslek aan de kaak te stellen,6. acht het hof de bewezen verklaarde overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte niet disproportioneel ten opzichte van het gestelde doel. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor de gestelde overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Voor het oordeel van het hof maakt het in deze geen verschil dat er in casu sprake is van een actief plegen door de verdachte en niet van het profiteren van een strafbaar feit door een ander gepleegd, zoals in de casus van de uitspraak van het EHRM in Fressoz en Roire. Daarbij laat het hof meewegen dat er een zeer beperkt gebruik is gemaakt van de valse KLM-passen.
Wel valt het de verdachte te verwijten dat de valse passen niet direct na afloop van het onderzoek en de tv-uitzendingen zijn vernietigd. Daardoor is op 7 februari 2009 een dergelijke pas bij een inbraak in de auto van de verdachte gestolen en had deze ook in andere handen dan die van de politie kunnen vallen en tot misbruik kunnen leiden. Het hof zal de verdachte dan ook om die reden veroordelen voor het onder 2 ten laste gelegde.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat het handelen van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3, 4, en 5 ten laste gelegde binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven.
Conclusie
Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen leidt ertoe dat het hof, alles afwegend en in onderling verband bezien tot de slotsom komt dat de uitzendingen over de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost, de "achterdeur van Schiphol-Centrum" in de woorden van de verdachte, een maatschappelijk belang dienden. Artikel 10 van het EVRM beschermt het recht van journalisten zoals de verdachte om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, vooropgesteld dat de journalist daarbij te goeder trouw handelt en op grond van een accurate feitelijke basis en dat betrouwbare en precieze informatie wordt gegeven met inachtneming van journalistieke normen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zowel in de uitzendingen als in het daaraan ten grondslag liggende onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en is gebleven binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte heeft aangetoond dat hij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen het maatschappelijk belang van het zichtbaar maken van de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost en het daartoe plegen van strafbare feiten.
Bij weging van het maatschappelijk belang van de door de verdachte als onderzoeksjournalist verzorgde uitzendingen over de veiligheidssituatie op Schiphol-Oost tegenover het belang van een strafrechtelijke vervolging van de door de verdachte gepleegde en erkende strafbare feiten slaat in het licht van artikel 10 van het EVRM de balans door in het voordeel van de verdachte. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd en het zich meermalen op verboden terrein bevinden een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit dient ertoe te leiden dat de artikelen 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing moeten blijven en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten 1, 3, 4, en 5.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde heeft de verdachte onzorgvuldig gehandeld en was het voorhanden hebben van de valse pas op 7 februari 2008 niet langer proportioneel ten opzichte van het gestelde maatschappelijk belang. De verdachte kan zich ten aanzien van dit feit niet beroepen op de bescherming van artikel 10 EVRM.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is."
3.4.
Samengevat komen deze overwegingen hierop neer. Verdachte, die als onderzoeksjournalist regelmatig maatschappelijke problemen onder de aandacht tracht te brengen, heeft bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten geen ander oogmerk gehad dan om langs journalistieke weg een maatschappelijke misstand publiekelijk aan de orde te stellen en het plegen van de feiten hangt voldoende samen met het onderbouwen en verifiëren van die misstand.
De vervolging wordt daarom aangemerkt als een beperking van het door art. 10 EVRM beschermde recht van journalisten om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, als zij te goeder trouw en op basis van een accurate feitelijke basis handelen en betrouwbare en precieze informatie geven overeenkomstig de journalistieke ethiek. Het hof baseert dit onder meer op het arrest Fressoz en Roire tegen Frankrijk,7. met dien verstande dat het in die zaak ging om strafbare feiten die de betrokken journalisten niet actief maar passief hadden gepleegd.
Art. 10 lid 2 EVRM laat beperking van het recht op vrije meningsuiting toe, mits dit bij wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving is ter bescherming van de in lid 2 genoemde belangen, waaronder het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten van anderen. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM is voor een dergelijke beperking vereist dat daarvoor een "pressing social need" bestaat en dat zij "relevant and sufficient" is en "proportionate to the legitimate aims pursued". De onderhavige vervolging is bij wet voorzien - in artt. 225 en 461 Sr - en strekt ertoe strafbare feiten te voorkomen en de rechten van anderen te beschermen. Rijst de vraag of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De kwestie die verdachte aan de orde heeft gesteld is maatschappelijk van belang. Verdachte heeft immers voldoende aangetoond dat gebreken in de beveiliging op Schiphol-Oost een veiligheidsrisico vormen dat zich zou kunnen uitstrekken tot Schiphol-Centrum. In de uitzendingen heeft hij dit aan de hand van de slechte toegangscontrole en de kwetsbaarheid van het regeringsvliegtuig willen aantonen en naar aanleiding van de uitzendingen is de beveiliging op Schiphol-Oost aangescherpt.
Aangaande de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld heeft hof verschillende punten van kritiek. Die wegen volgens het hof echter niet zo zwaar dat zij een beroep op de bescherming van art. 10 EVRM doorkruisen. Over het geheel bezien heeft verdachte voldoende betrouwbare en precieze informatie gegeven met inachtneming van journalistieke normen.
Er bestond voor verdachte redelijkerwijs geen andere methode om zonder daarbij anderen te betrekken het vermeende beveiligingslek op Schiphol-Oost aan de kaak te stellen. Ten opzichte van dat maatschappelijk belang blijft het vervalsen van een KLM-pas en het zich bevinden op verboden terrein binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit, ook omdat van de valse passen zeer beperkt gebruik is gemaakt. Voor het hof maakt het hierbij geen verschil dat verdachte actief strafbaar heeft gehandeld en niet 'slechts' heeft geprofiteerd van een door een ander gepleegd feit.
Het hof verwijt het verdachte wel dat de valse passen niet meteen na het onderzoek en de uitzendingen zijn vernietigd, waardoor op 7 februari 2009 zo een pas uit zijn auto kon worden gestolen. Vanwege die onzorgvuldigheid en omdat het voorhanden hebben van de pas op die datum niet langer proportioneel was, kan verdachte ten aanzien van feit 2 niet de bescherming van art. 10 EVRM inroepen.
Voor de overige bewezenverklaarde feiten geldt dat bij weging van enerzijds het maatschappelijk belang van de uitzendingen en anderzijds het belang van een strafrechtelijke vervolging van die feiten in het licht van art. 10 EVRM de balans doorslaat in het voordeel van verdachte. Een veroordeling voor die feiten zou een beperking van het recht op vrije meningsuiting opleveren, die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit betekent dat artt. 225 en 461 Sr op grond van art. 94 Grondwet buiten toepassing moeten blijven en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1, 3, 4 en 5 - aldus het hof.
3.5.
De volgende wetsartikelen en verdragsbepaling zijn van belang:
Art. 225 Sr
"1.
Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2.
(...)"
Art. 94 Grondwet
"Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties."
Art. 10 EVRM
"1.
Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2.
Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen."
3.6.
Art. 94 Grondwet schrijft voor dat wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien dat niet verenigbaar is met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dit betekent dat wanneer het toepassen van een strafbepaling ten aanzien van een journalist ter zake van een feit, begaan in het kader van nieuwsgaring, niet voldoet aan de voorwaarden ex art. 10 lid 2 EVRM, de strafbepaling buiten toepassing moet worden gelaten en de journalist in zoverre moet worden ontslagen van rechtsvervolging.8.
3.7.
Art. 10 lid 1 EVRM strekt er mede toe het recht op vrije nieuwsgaring door de pers te waarborgen. Vrije nieuwsgaring vormt een onverbrekelijk aspect van de vrijheid van meningsuiting en voor beperkingen van de garingsvrijheid gelden dezelfde voorwaarden als voor beperkingen van de uitingsvrijheid.9. Journalisten kunnen dus voor onderzoekshandelingen voorafgaand aan een publicatie of een uitzending de bescherming van art. 10 EVRM inroepen.10.
Zoals bepaald in het tweede lid brengt de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting plichten en verantwoordelijkheden mee. Een journalist heeft niet een onbeperkte vrijheid om over zaken van algemeen belang te berichten. Hij kan alleen aanspraak maken op de bescherming van art. 10 EVRM, als hij te goeder trouw en op een accurate feitelijke basis heeft gehandeld en betrouwbare en precieze informatie heeft verspreid, in overeenstemming met de ethische normen van zijn beroepsgroep.11. Het enkele niet naleven van een journalistieke beroepsnorm rechtvaardigt echter niet per se het beperken van het recht op vrije meningsuiting.12.
Een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is toelaatbaar, mits zij voldoet aan alle voorwaarden van art. 10 lid 2 EVRM. De beperking moet een basis hebben in een nationale rechtsnorm, die een zekere precisie heeft. Bovendien moet zij één van de in lid 2 genoemde doeleinden dienen en ter bereiking van dat doel noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit laatste vereiste bestaat uit drie factoren: het bestaan van een "pressing social need" voor de overheidsinmenging, de proportionaliteit daarvan gelet op het beoogde doel en het bestaan van relevante en toereikende redenen voor de inmenging. Of de beperking beantwoordt aan een dringende maatschappelijke noodzaak13. moet worden bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval.14.
De eis van een "pressing social need" geldt dus ten aanzien van de beperking als bedoeld in art. 10 lid 2 EVRM - en niet ten aanzien van het handelen van de journalist die de bescherming van art. 10 EVRM inroept.15. De vraag is dus niet of er een dringende maatschappelijke behoefte bestaat voor het plegen van een strafbaar feit door een journalist, maar of de eventuele strafvervolging die daarop volgt in het licht van de in art. 10 lid 1 EVRM belichaamde vrijheden noodzakelijk was.16.
Art. 10 EVRM ontslaat journalisten in beginsel niet van de plicht de strafwet te respecteren.17. Wel volgt uit de jurisprudentie, waaronder het reeds aangehaalde arrest Fressoz en Roire tegen Frankrijk, dat onder omstandigheden het strafrechtelijk vervolgen van een journalist die een strafbaar feit heeft begaan, teneinde informatie boven tafel te krijgen die bijdraagt aan een maatschappelijk debat, niet noodzakelijk is in een democratische samenleving en daarom een overheidsinmenging in strijd met art. 10 EVRM oplevert.18. De journalistieke beroepsuitoefening kan een rechtvaardigingsgrond zijn voor het overtreden van de strafwet, wanneer "the interest in the public's being informed" zwaarder weegt, de publicatie een zuiver journalistiek doel dient en er geen alternatief is om een onderwerp van maatschappelijk belang op overtuigende wijze bloot te leggen.19. De rechter dient dus het doel van publicatie te wegen, te beoordelen of door de gebruikte methode van nieuwsgaring de rechtsorde niet onnodig is geschaad en of de misstand niet op een andere wijze aan het licht kon worden gebracht.
3.8.
Aan enige uitspraken van het EHRM wil ik wat nadere aandacht besteden, omdat zij volgens mij in het bijzonder aanknopingspunten bieden voor het oordeel over de onderhavige zaak.
In de zaak Fressoz en Roire beoordeelde het EHRM de veroordeling van de hoofdredacteur en een journalist van het Franse satirisch weekblad 'Le Canard Enchaîné' wegens het publiceren van vertrouwelijke belastingaanslagen van een topindustrieel. Die aanslagen had een anonieme ambtenaar het blad op eigen initiatief toegespeeld. De betrokkenen hadden dus van diens schending van ambtsgeheim geprofiteerd. Het EHRM stelde zich de vraag of de bescherming van de fiscale geheimhoudingsplicht voldoende rechtvaardiging vormde voor de inbreuk. Het Hof wees erop dat de belastinggegevens van de industrieel ook uit andere publieke bronnen kenbaar waren. De veroordeling van de journalist en de redacteur van het weekblad zou dan op zichzelf alleen betrekking hebben op het feit dat zij ondersteuning hebben geboden - door de belastinggegevens bekend te maken - aan wat al algemeen bekend was of kon zijn. Het is volgens het Hof aan de journalist zelf om te beoordelen of het voor de geloofwaardigheid van zijn verhaal noodzakelijk is het te voorzien van nadere, ondersteunende informatie. Art. 10 EVRM beschermt het recht van journalisten om informatie te verschaffen over kwesties van algemeen belang, mits zij te goeder trouw, op de grondslag van vaststaande feiten, te werk gaan en informatie leveren die betrouwbaar en nauwkeurig is, dit alles met respect voor de ethiek die journalisten hebben te betrachten. Aan de goede trouw van beide veroordeelden is nooit getwijfeld. Zij hebben gehandeld met eerbied voor de regels van de beroepsethiek. Het EHRM woog alle omstandigheden van het geval en kwam tot de conclusie dat hier sprake was van een schending van art. 10 ERVM.20.
Andere zaken betreffen journalisten die wél een strafbaar feit hadden uitgelokt of zo hadden gehandeld, dat zij zelf actief een strafbaar feit begingen.
Hoewel in die zaken het eigen initiatief en de actieve betrokkenheid van de journalist bij het strafbare feit een factor van belang was, is legitimering van actief strafbaar handelen door een journalist niet per definitie uitgesloten. In dit verband wijs ik op EHRM 25 april 2006, nr. 77551/01, NJ 2007/126 Dammann tegen Zwitserland. Dammann was een journalist die in het kader van een onderzoek naar een geruchtmakende bankroof het parket benaderde en daarbij een administratief medewerkster aan de telefoon kreeg. Dammann deelde haar mee dat hij in het bezit was van een lijst met namen van personen die in verband werden gebracht met de bankroof en hij verzocht haar om na te gaan of deze personen eerder strafrechtelijk waren veroordeeld met name voor drugsdelicten. De medewerkster noteerde vervolgens de gevraagde en door haar gevonden gegevens op een door Dammann aan haar gefaxte lijst. Dammann heeft verder op geen enkele wijze gebruikgemaakt van deze gegevens, maar zijn actie werd wel bekend bij justitie. Er volgde een doorzoeking en hij werd tot een geldboete veroordeeld wegens uitlokking van schending van ambtsgeheim. De procedure in Straatsburg concentreerde zich op de vraag of de strafvervolging noodzakelijk was in een democratische samenleving. Het EHRM benadrukte dat het niet ging om een verbod van publicatie of een veroordeling voor een publicatie, maar om de reactie op de voorbereiding daarvan. Het Hof wees er bovendien op dat de gegevens waarom de journalist had gevraagd ook uit andere publieke bronnen konden blijken. Het motief om de journalist in dit geval te bestraffen was volgens het Hof in dit geval niet dwingend, omdat er geen sprake leek te zijn van vertrouwelijke gegevens. De Zwitserse overheid had beweerd dat dit wel het geval was. Deze bewering ontlokte aan het Hof de volgende opmerkelijke overweging:
"La Cour n'est pas convaincue par cette argumentation. Elle estime au contraire qu'il appartient aux Etats d'organiser leurs services et de former leurs agents de sorte qu'aucun renseignement ne soit divulgué concernant des données considérées comme confidentielles."
In dit geval droeg de overheid zelf een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid voor de schending van geheimhouding door de administratief medewerkster. Het Hof vervolgt dan:
"De surcroît, il n'apparaît pas que le requérant ait recouru à la ruse ou la menace ou qu'il ait autrement exercé des pressions afin d'obtenir les renseignements voulus."
Ook benadrukte het Hof dat het niet aan de overheid is om in de plaats van betrokkene de vraag te beantwoorden of er werkelijk een algemeen belang werd gediend met de publicatie van gegevens. De belangen van de personen die werden verdacht van de bankroof waren hier in werkelijkheid niet geschaad omdat Dammann zelf heeft besloten de door hem verkregen gegevens niet openbaar te maken. De veroordeling van Dammann kwam niettemin neer op een soort censuur met de strekking om de journalist van het vergaren van informatie af te houden, waardoor journalisten zouden kunnen worden ontmoedigd om bij te dragen aan de publieke discussie. Het Hof constateerde dat art. 10 EVRM was geschonden.
Een uitspraak van het EHRM die een andere uitkomst kende maar voor de onderhavige zaak zeker van belang is, is EHRM 24 mei 2011, nr. 22918/08, NJ 2012/39 m.nt. Dommering, Mikkelsen en Christensen vs. Denemarken. Klagers waren journalisten die een documentaire maakten over de import en verspreiding van illegaal vuurwerk in Denemarken. Zij wilden aantonen dat het erg makkelijk is om in Denemarken aan illegaal vuurwerk te komen en dat de politie via de serienummers van verboden vuurwerk de importeur op het spoor kan komen, maar te laks met deze gegevens omgaat. Zij kochten verboden vuurwerk en leverden dat onmiddellijk bij de politie in. Ze werden veroordeeld voor het verwerven van illegaal vuurwerk zonder verlof. Volgens het EHRM was er sprake van een inbreuk in de zin van het eerste lid van art. 10 EVRM. De vraag was echter of deze inbreuk voldeed aan de voorwaarden die het tweede lid van art. 10 EVRM stelt. Het Hof stelde voorop dat journalisten, niettegenstaande de belangrijke rol die de pers in een democratische samenleving speelt, in beginsel niet door art. 10 EVRM ontslagen zijn van hun verplichting om aan de strafwet te gehoorzamen. Het Hof wees er vervolgens onder meer op dat de documentaire gewoon kon worden uitgezonden. De nationale rechter had bevestigd dat de wetgeving over vuurwerk was gebaseerd op dwingende veiligheidsoverwegingen en dat de journalisten geen verlof hadden aangevraagd om dit soort vuurwerk te mogen aanschaffen. Volgens het EHRM hadden de klagers toegang tot reeds in beslag genomen vuurwerk en was daarom de aankoop niet nodig om aan te tonen dat illegaal vuurwerk dat op straat werd verkocht afkomstig was van de georganiseerde misdaad. Evenmin onderschreef het Hof de stelling van de journalisten dat de aankoop van het vuurwerk noodzakelijk was om de documentaire geloofwaardig te maken en dat het falen van de autoriteiten in de bestrijding van illegaal vuurwerk alleen maar door een overtreding van de wetgeving kon worden aangetoond. De veroordeling van de journalisten was niet disproportioneel en was dus evenmin een ongeoorloofde beperking van hun recht op vrije meningsuiting. De klacht werd niet ontvankelijk verklaard.
In zijn noot schrijft Dommering dat het Hof van oordeel is dat journalisten "in beginsel" niet zijn ontslagen van de plicht de strafwet na te leven. Dat betekent volgens de annotator dat er gevallen denkbaar zijn waarin zo'n exceptie wel bestaat, maar dat deze uitzondering zeer smal is en volgens strenge maatstaven moet worden beoordeeld. Er moet werkelijk geen alternatief bestaan om de misstand op een andere overtuigende wijze en wel zonder overtreding van de wet bloot te leggen.
4.1.
Dan kom ik nu toe aan het eerste middel. Dat klaagt over het oordeel van het hof dat zijn kritiek op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld niet zo zwaar weegt, dat zij een beroep op de bescherming van art. 10 EVRM doorkruist. De onderbouwing, dat het onzorgvuldigheden van ondergeschikt belang betreft, is onbegrijpelijk althans ontoereikend. Derhalve kleeft er een motiveringsgebrek aan het oordeel van het hof dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd (feit 1) een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert, die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.
4.2.
Ter terechtzitting heeft het OM verdachte - kort gezegd - verweten dat hij het onderzoek in de uitzendingen onzorgvuldig heeft gepresenteerd. Op de volgende punten heeft hij informatie verstrekt die niet betrouwbaar en precies is. Verdachte heeft het beveiligingsregime van Schiphol-Oost op één lijn gesteld met dat van Schiphol-Centrum. Hij heeft de KLM in een kwaad daglicht geplaatst door te stellen dat de KLM-pas eenvoudig is na te maken zonder te vermelden dat de pas een ultraviolette beveiliging heeft. Ook heeft hij ten onrechte de indruk gewekt dat in de nacht van 27 op 28 november 2008 een valse pas is gebruikt en dat hij zo een terrein van Schiphol heeft kunnen betreden. Voorts heeft hij onzorgvuldig gehandeld door Schiphol-medewerker [betrokkene 1] ertoe te brengen mee te werken aan een strafbaar feit door zijn KLM-pas uit te lenen om te laten vervalsen.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat het hem erom ging te signaleren dat Schiphol-Oost een laag beveiligingsniveau kent dat bovendien niet wordt gehandhaafd, waardoor de beveiliging van Schiphol-Centrum in gevaar kan komen. De extra beveiliging op de KLM-pas heeft hij niet nader onderzocht, omdat het juist zijn bedoeling was aan te tonen dat met een slecht nagemaakte pas de controle op Schiphol-Oost is te omzeilen. In de uitzending is vermeld dat er verschillen waren tussen de echte pas en de vervalsing. Teneinde [betrokkene 1] te beschermen, is in de montage de suggestie gewekt dat verdachte op 27/28 november 2008 door een collega met een valse pas op het terrein is gebracht. Verdachte heeft niet willen suggereren dat het Fokker-terrein tot de luchthaven behoort.
Het hof heeft overwogen dat - wat er ook zij van de verkeerde indruk die verdachte zou hebben gegeven omtrent het heersende beveiligingsregime van Schiphol-Oost - het belang van adequate beveiliging van dat terrein duidelijk is, nu daar onder andere het regeringsvliegtuig is gestationeerd. Verdachte had de ultraviolette bescherming op de KLM-pas moeten vermelden en is tekortgeschoten, daar waar hij de indruk heeft gewekt dat KLM onbeveiligde passen gebruikt. Tegenover het onvermeld laten van de ultraviolette beveiliging van de KLM-pas staat dat verdachte voor het overige op niet onzorgvuldige wijze heeft gedemonstreerd hoe eenvoudig de pas is na te maken. De suggestie dat de valse pas al in de nacht van 27 op 28 november 2008 is gebruikt om Schiphol-Oost te betreden, terwijl die pas eerst nadien is gemaakt, vormt een incorrecte weergave van de feiten. Deze onzorgvuldigheid valt echter binnen de journalistieke vrijheid een uitzending naar eigen inzicht te monteren, mede gelet op de door verdachte gegeven verklaring zo [betrokkene 1] te hebben willen beschermen. De onware suggestie dat verdachte die nacht door een collega die een valse pas gebruikte het terrein is binnengeloodst is van ondergeschikt belang. Verdachte heeft niet de indruk gewekt dat hij zich op luchtvaartterrein bevond, toen hij op het Fokker-terrein was. Voor wat betreft de betrokkenheid van [betrokkene 1], is het initiatief tot het contact van [betrokkene 1] uitgegaan. Hij was zich bewust van de risico's van het delen van informatie met verdachte en verdachte heeft hem ook gewaarschuwd. Bij het benutten van [betrokkene 1]s medewerking is verdachte slechts in zoverre onzorgvuldig geweest, dat hij op de vervalste pas niet alle gegevens heeft verwijderd waardoor die tot [betrokkene 1] was te herleiden. Echter, dit verwijt betreft de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] en raakt niet aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending.
Er zijn dus kritiekpunten ten aanzien van de zorgvuldigheid maar die zijn niet zo zwaarwegend, dat zij een beroep op de bescherming van art. 10 EVRM zouden doorkruisen. Over het geheel bezien heeft verdachte voldoende betrouwbare en precieze informatie gegeven conform de journalistieke ethiek.
4.3.
In de toelichting op het middel zijn de volgende klachten geformuleerd.
- (i)
Ondanks de vaststelling dat verdachte ten onrechte de indruk heeft gewekt dat KLM niet beveiligde toegangspassen gebruikt, is het hof van oordeel dat verdachte voldoende betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven. Dit is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het beoogde journalistieke doel was een beveiligingslek op Schiphol-Oost aan te tonen. Dit geldt te meer nu het hof daarnaast andere onzorgvuldigheden heeft geconstateerd betreffende de gesuggereerde gang van zaken bij het betreden van Schiphol-Oost op 27/28 november 2008 en de herleidbaarheid van de vervalste pas.
- (ii)
De steller van het middel heeft "weinig begrip" voor 's hofs overweging dat het herleidbaar zijn van de pas tot de betrokken KLM-medewerker een verwijt is in de relatie tussen die medewerker en verdachte en buiten de vraag naar de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending staat.
- (iii)
De overweging dat is gebleken dat de betrokken KLM-medewerker op eigen initiatief contact heeft gelegd met verdachte en Undercover in Nederland vormt geen weerlegging van het verwijt dat verdachte hem heeft betrokken bij het plegen van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Immers, op initiatief van verdachte is aan die medewerker gevraagd of hij zijn KLM-pas beschikbaar wilde stellen om te laten namaken. Aldus heeft verdachte de grenzen van de journalistieke ethiek vergaand overschreden en een grote onzorgvuldigheid begaan. Bovendien had het hof betekenis moeten hechten aan het feit dat, anders dan in de casus in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk, verdachte zelf actief betrokken was bij het misdrijf.21.
Volgens de steller van het middel brengen de vastgestelde onzorgvuldigheden en de actieve rol van verdachte bij het vervalsen van de KLM-pas mee dat de motivering van het hof niet de conclusie kan dragen dat verdachte heeft gehandeld "in good faith in order to provide accurate and reliable information in accordance with the ethics of journalism", zoals het EHRM verlangt.
4.4.
Vooropgesteld moet mijns inziens worden dat het EHRM de waarborg van art. 10 EVRM slechts onder strikte voorwaarden toepasbaar acht:
"(T)he safeguard afforded by Article 10 to journalists in relation to reporting on issues of general interest is subject to the proviso that they are acting in good faith in order to provide accurate and reliable information in accordance with the ethics of journalism (...)."22.
Voorts heeft het EHRM oog voor de kracht van de audiovisuele media, die gemakkelijker dan de gedrukte pers in staat zijn indringende beelden te verspreiden. Dat neemt niet weg dat art. 10 EVRM niet alleen de inhoud van de informatie beschermt maar ook de vorm waarin die informatie wordt overgebracht:
"At the same time, the methods of objective and balanced reporting may vary considerably, depending among other things on the media in question. It is not for this Court, nor for the national courts for that matter, to substitute their own views for those of the press as to what technique of reporting should be adopted by journalists."23.
Maar de inhoud staat voorop. De journalist moet precieze en betrouwbare informatie verschaffen opdat het resultaat controleerbaar wordt. Daarbij dient wel in acht genomen te worden dat de journalist bronnen moet kunnen beschermen. Niet alleen publicatie, maar ook het voorbereidend onderzoek wordt beschermd door art. 10 EVRM. Daar staat tegenover dat ook de wijze waarop de onderzoeksresultaten zijn verkregen door de beugel moet kunnen. In de zaak Dammann achtte het EHRM het van belang dat de inlichtingen niet verkregen waren door list of bedreiging. In een situatie waarin de journalist niet met open vizier zijn informatie kan gaan verzamelen zal toch moeten kunnen worden onderzocht of de gegevens voldoende basis kunnen bieden voor stellingen die in een publicatie worden ingenomen. Dat de journalist vrij is in de vorm waarin hij zijn resultaten presenteert wil nog niet zeggen dat hij ook vrij is om onware resultaten te presenteren.24.
Het monteren van de reportage mag mijns inziens niet zover gaan dat onware gegevens worden gepresenteerd met het oog op het te bereiken doel. En dat is hier - ook volgens de vaststellingen van het hof - het geval geweest. Verdachte heeft het in de uitzending immers doen voorkomen alsof hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 met behulp van een valse KLM-pas Schiphol-Oost is binnengesmokkeld, terwijl er bij die gelegenheid helemaal geen gebruik is gemaakt van een valse pas, omdat een medewerker van de KLM op vertoon van een geldige pas met zijn auto, in de kofferbak waarvan zich verdachte bevond, op Schiphol-Oost is toegelaten. Om deze medewerker buiten beeld te houden is in de uitzending gesuggereerd dat een collega van verdachte een valse KLM-pas heeft getoond en daarna kon doorrijden. Maar op dat moment beschikte verdachte nog niet over een valse KLM-pas. In de nacht van 12 op 13 december 2008 is wel met een valse pas gewerkt.
Door de gang van zaken in de nacht van 27 op 28 november 2008 voor te stellen zoals hier geschetst is de waarheid geweld aangedaan om de reportage over de misstand geloofwaardiger te maken.25. De bedoeling van verdachte was immers om aan te tonen dat een KLM-pas makkelijk was na te maken en dat het even makkelijk was om met zo een valse pas op Schiphol-Oost binnen te komen. In plaats van de feiten van die nacht te manipuleren of te verdraaien, had de verdachte er beter aan gedaan om zich in de uitzending hetzij te beperken tot de waarnemingen van de controles aan de poort van Schiphol-Oost en tot zijn ervaringen van de nacht van 12 op 13 december 2008, hetzij door in de reportage open kaart te spelen over de gang van zaken in november. Door te suggereren dat het twee keer gelukt is om een valse KLM-pas Schiphol-Oost binnen te komen is verdachte tekortgeschoten in zijn verplichting "to provide accurate and reliable information". Ten onrechte heeft het hof deze manipulatie gerechtvaardigd geacht door de vrijheid van de journalist om een uitzending naar eigen inzicht te monteren.
De vraag is waartoe deze conclusie dient te leiden. Het eerste middel klaagt immers slechts over de beslissing van het hof ten aanzien van feit 1, terwijl de hiervoor aangewezen gebreken juist direct kleven aan het handelen van verdachte dat als feit 4 is bewezen verklaard.
Wellicht kan men stellen dat tussen de feiten 1 en 4 een zeker verband bestaat, bezien vanuit de uiteindelijke reportage. Verdachte wilde aantonen hoe gemakkelijk het was om met een vervalste pas Schiphol-Oost te betreden en heeft daartoe in de reportage zijn bezoek aan Schiphol-Oost in de nacht van 27 op 28 november 2008 ten tonele gevoerd alsof ook toen van een vervalste pas gebruik werd gemaakt. Het vervalsen van de pas is voorgesteld als een noodzakelijke voorbereiding van feit 4, terwijl tussen beide geen verband heeft bestaan. Zijn handelen in die nacht kon niet tot doel hebben aan te tonen dat men gemakkelijk met een vervalste pas op Schiphol-Oost binnen kon komen. Aan de door de Hoge Raad wel voor rechtvaardigingsgronden gestelde adequatie-eis is dus ten aanzien van feit 4 niet voldaan.26. Dat verdachte voor feit 4 ook zou zijn veroordeeld zou ik dan ook niet vreemd hebben gevonden.
Maar verdachte heeft de pas vervalst om aan te kunnen tonen hoe gemakkelijk dat was en in de nacht van 12 op 13 december 2008 heeft hij aangetoond dat men met een vervalste pas op Schiphol-Oost werd toegelaten. Verdachte is hier niet toe overgegaan dan nadat hij informatie heeft gekregen waaruit hij redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat er een beveiligingslek op Schiphol is blijven bestaan.27. Het hof heeft vastgesteld dat de enige manier om deze misstand boven water te krijgen was om over te gaan tot een test. Voorts heeft het hof de wijze waarop verdachte te werk is gegaan niet disproportioneel geacht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Moeilijk valt in te zien hoe anders zou zijn aan te tonen dat een KLM-pas makkelijk is na te maken en dat men met een valse pas gewoon op Schiphol-Oost wordt toegelaten. Zo een lek in de toelatingscontrole kan een journalist wel beweren, maar deze staat met lege handen als de bewering wordt gecounterd door de stelling van bijvoorbeeld de beveiligingsdiensten dat bij een toelatingscontrole valse passen worden opgemerkt. Als journalisten bij hun onderzoek naar veiligheidslekken, corruptie en andere verborgen misstanden zich zouden moeten beperken tot een onderzoek van hun op regelmatige wijze ter beschikking gekomen gegevens en tot een confrontatie met de verantwoordelijken op basis van die gegevens, worden zij mijns inziens in hun vitale rol van "public watchdog" teveel aan de ketting gelegd om deze rol nog effectief te kunnen waarmaken.28. Zij moeten in staat zijn anderen te confronteren met voldongen feiten in plaats van alleen met suggesties of meningen. Als journalisten bij hun onderzoek regels overtreden moeten deze overtredingen wel noodzakelijk, evenredig en effectief zijn met het oog op het belang dat de journalisten met hun onderzoek pogen te dienen. Zij dienen daarbij ook de belangen van derden, tipgevers, bronnen enzovoorts in acht te nemen.
Verdachte heeft zijn actie in de nacht van 27 op 28 november 2008 - zoals gezegd - misleidend gepresenteerd in de reportage.
Maar het cassatiemiddel keert zich niet tegen de beslissing van het hof over dit onderdeel van de tenlastelegging. Hoe volgens de steller van het middel de gebreken die kleven aan de reportage, voor zover deze een onware voorstelling van zaken geeft over de gebeurtenissen in de nacht van 27 op 28 november 2008, ook de gedragingen die als feit 1 zijn tenlastegelegd kunnen besmetten wordt in het middel niet uitgelegd. Eerlijk gezegd lijkt mij dat ook geen gemakkelijke opgave. De meeste rechtspraak van het EHRM over art. 10 betreft de vraag of tegen of naar aanleiding van bepaalde publicaties en uitzendingen kon worden opgetreden op basis van het tweede lid van dit artikel. De openbaring staat dan centraal. Er wordt achteraf getoetst of de publicatie is gebaseerd op een gedegen feitenonderzoek, de onderliggende feiten correct weergeeft, te goede trouw is voorbereid en uitgevoerd en voldoet aan de eisen van de journalistieke ethiek. De gevallen waarin niet de publicatie zelf, maar de voorbereiding daarvan tegen het licht van art. 10 EVRM wordt gehouden, zijn juist erg zeldzaam. In dat geval is de vraag of de bemoeienis van de overheid met die voorbereiding aan de eisen van het tweede lid van art. 10 EVRM voldoet. Het doel van de uiteindelijke publicatie werpt dan zijn schaduw vooruit. Het optreden tegen de ene voorbereidingshandeling kan dan wellicht wel door de beugel, en het optreden tegen een andere niet. Het vervalsen van de pas en het gebruik maken daarvan in december 2008 staan in een direct en noodzakelijk verband met het doel dat aan verdachte voor ogen stond. Het zich in november 2008 zonder gebruik van een vervalste pas laten binnensmokkelen niet.
4.5.
Het middel keert zich ook tegen 's hofs overweging dat het verwijt aan verdachte dat door zijn onzorgvuldigheid de vervalste pas tot [betrokkene 1] was te herleiden, slechts de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] raakt en los staat van de vraag naar de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending.
Immers, door de identiteit van deze bron onvoldoende af te schermen heeft verdachte gehandeld in strijd met een voor journalisten geldende beroepsnorm.29. Om die reden is het onzorgvuldig vervalsen van de pas relevant voor de beantwoording van de vraag of verdachte de op hem rustende plichten en verantwoordelijkheden, genoemd in art. 10 lid 2 EVRM, in acht heeft genomen en of hem de bescherming van het recht op vrije meningsuiting toekomt. Het hof lijkt ook dit te hebben miskend.
Soms, zoals hierboven onder 3.6 opgemerkt, rechtvaardigt het enkele niet naleven van een journalistieke beroepsnorm niet een beperking van het recht op vrije meningsuiting. Dat verdachte is afgeweken van deze beroepsnorm, sluit dus op zichzelf het oordeel van het hof, dat de kritiek vanwege onzorgvuldigheden niet zo zwaar weegt dat zij een beroep op de bescherming van art. 10 EVRM doorkruist, niet uit en maakt evenmin dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Zulks geldt met name als deze afwijking van de beroepsnorm als het ware wordt gecompenseerd. In EHRM 14 november 2008, nr. 9605/03, Krone Verlag GmbH & co KG tegen Oostenrijk zou die compensatie gevonden kunnen worden in de omstandigheid dat de feiten waarop de krant zich beriep uit onverdachte bronnen kwamen en nauwelijks te ontzenuwen waren, waardoor het verzuim om de betrokkene gelegenheid te bieden te reageren vóór publicatie niet een omstandigheid was op grond waarvan men zou kunnen zeggen dat de betrokkene van de gelegenheid beroofd is om nog bestaande twijfels weg te nemen en de beeldvorming over hem nog in belangrijke mate te beïnvloeden. In de onderhavige zaak kan compensatie gevonden worden in het feit dat [betrokkene 1] zichzelf heeft gemeld bij verdachte en zich niet heeft beperkt tot het wijzen op de veiligheidsrisico's op Schiphol-Oost en daarmee op het belendende Schiphol-Centrum, maar verdachte zelfs in zijn kofferbak Schiphol-Oost heeft binnengesmokkeld, wetende welke risico's aan zijn medewerking verbonden konden zijn. [betrokkene 1] moet zich ook bewust zijn geweest van de kans dat na de uitzending waarin werd getoond hoe gemakkelijk een KLM-pas is na te maken, men op zoek zou gaan naar de houder van de pas waarvan een vervalsing in de uitzending is getoond. Het oordeel van het hof dat het hier een verwijt betreft dat zich beperkt tot de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] ziet eraan voorbij dat de onzorgvuldigheid van verdachte een journalistieke bron betrof die verdachte diende te beschermen. Maar gelet op de rol van [betrokkene 1] in het geheel kan ik de uiteindelijke slotsom van het hof, dat deze onzorgvuldigheid onvoldoende is om de bescherming van art. 10 EVRM te verhinderen, wel onderschrijven.
4.6.
Voor zover het middel klaagt dat het hof niet is ingegaan op het door het OM gemaakte verwijt aan verdachte, dat hij ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld door [betrokkene 1] bij de valsheid in geschrift te betrekken, wijs ik op de volgende vaststellingen door het hof. [Betrokkene 1] heeft uit eigen beweging contact gelegd en samengewerkt met Undercover in Nederland, omdat hij het nodig vond dat hetgeen hij wist over de beveiliging van Schiphol-Oost bekend zou worden. [Betrokkene 1] vond de hele operatie spannend en was zich bewust van de risico's van zijn stappen. Het hof oordeelt dat verdachte onder deze omstandigheden bij het gebruik maken van [betrokkene 1]s medewerking niet onzorgvuldig heeft gehandeld, met uitzondering van de herleidbaarheid van de pas. Dit oordeel heeft derhalve mede betrekking op het verzoek dat verdachte via een medewerker heeft gedaan aan [betrokkene 1] om zijn personeelspas beschikbaar te stellen voor het maken van een vervalsing. Aldus heeft het hof voldoende gemotiveerd gereageerd op hetgeen het OM hieromtrent heeft aangevoerd, terwijl het oordeel van het hof, dat het geen verschil maakt dat verdachte zelf een strafbaar feit heeft gepleegd en niet, zoals Fressoz en Roire, heeft geprofiteerd van een strafbaar feit door een ander gepleegd, in het arrest aan de orde komt bij de beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit van verdachtes handelen.
4.7.
Gelet op de omstandigheden van het geval, zoals het hof die heeft vastgesteld, acht ik het oordeel van het hof dat de geconstateerde onzorgvuldigheden niet zo ernstig zijn dat verdachte om die reden geen beroep op de bescherming van art. 10 EVRM zou toekomen en dat hij over het geheel bezien voldoende betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven in overeenstemming met de journalistieke beroepsethiek ontoereikend gemotiveerd, nu verdachte heeft besloten de gebeurtenissen in de nacht van 27 op 28 november 2008 in de reportage weer te geven op een wijze die in strijd is met de waarheid. Maar nu het middel slechts klaagt over de veroordeling voor feit 1 en niet voor feit 4 en het niet aangeeft waarom deze onzorgvuldigheid bedreven bij het begaan van feit 4 repercussies zou moeten hebben voor feit 1 is het middel vruchteloos voorgesteld.
5.1.
Het tweede middel klaagt over de gevolgtrekking van het hof dat het - in het eerste middel bestreden - oordeel, dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van de vrijheid van meningsuiting zou opleveren die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, betekent dat art. 225 Sr op grond van art. 94 Grondwet buiten toepassing moet blijven en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde. Gelet op de conflicterende belangen had het hof nader moeten motiveren waarom het meende niet te kunnen volstaan met een gematigde straf.
Daarnaast komt het middel op tegen de overweging van het hof, dat het geen verschil maakt dat in casu sprake is van een actief plegen door verdachte en niet van het profiteren van een strafbaar feit door een ander gepleegd.
5.2.
De steller van het middel voert het volgende aan. Het hof heeft het uitzonderlijke karakter van de bescherming door art. 10 lid 1 EVRM van het plegen van valsheid in geschrift onvoldoende onderkend.30. Er gelden zware motiveringseisen ten aanzien van het toepassen van die bescherming in een dergelijk geval. In casu is het, gelet op de handelwijze van verdachte, niet zonder meer vanzelfsprekend dat de afweging van het maatschappelijk belang van de uitzendingen over de veiligheidssituatie op Schiphol-Oost tegen het belang van de strafrechtelijke vervolging van het onder 1 bewezenverklaarde feit uitmondt in een ontslag van rechtsvervolging. Eén van de criteria voor de toelaatbaarheid van overheidsinmenging in de vrijheid van meningsuiting is dat de inmenging proportioneel is en "does not amount to a form of censorship intended to discourage the press from expressing criticism."31. Strafoplegging in een zaak als deze impliceert daarom niet zonder meer schending van art. 10 EVRM. Het hof had nader moeten motiveren waarom het aantonen van een beveiligingslek op Schiphol-Oost zo zeer opweegt tegen het plegen van valsheid in geschrift, dat daardoor dat ernstig misdrijf niet strafbaar is, en waarom ten aanzien van dat feit een (lichte) straf niet op zijn plaats is. Bij strafoplegging was bovendien beter rekening te houden met de mate van onzorgvuldigheid door verdachte en de ernst van het feit en verdachtes actieve betrokkenheid.
Er gaat ook een verkeerd signaal uit van het oordeel, dat verdachte weliswaar misdrijven heeft gepleegd doch vanwege het maatschappelijk belang van het onderzoek en de uitzendingen niet strafbaar heeft gehandeld. Het hof heeft verdachte meer bescherming geboden dan waartoe art. 10 EVRM verdragstaten verplicht. Dit kan leiden tot rechtsonzekerheid en moedigt journalisten aan de grenzen op te zoeken en - naar achteraf zal blijken - te overschrijden, met maatschappelijke onrust tot gevolg. Het bestreden arrest biedt een ruime opening voor casuïstiek; de feitenrechter zal telkens van geval tot geval moeten beoordelen wanneer straffeloosheid net wel en net niet gerechtvaardigd is.
Voorop moet blijven staan dat ook onderzoeksjournalisten geen valsheid in geschrift mogen plegen. Doen zij dat wel, dan volgt in beginsel een strafrechtelijke reactie, met dien verstande dat de reactie niet leidt tot een vorm van censuur. Dit lijdt slechts uitzondering als er werkelijk geen mogelijkheid heeft bestaan om de misstand op een andere overtuigende wijze - zonder overtreding van de strafwet - bloot te leggen.32. Die situatie doet zich hier niet voor. 's Hofs (impliciete) oordeel dat dit wel zo is, is niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
5.3.
Bij het bespreken van het tweede middel abstraheer ik van hetgeen ik hiervoor over het eerste middel heb geschreven. De vaststellingen en overwegingen van het hof zijn hier het vertrekpunt.
Voor zover in de toelichting wordt geklaagd over verdergaande bescherming van het door verdachte ingeroepen recht op vrijheid van meningsuiting dan waartoe het EVRM verplicht en voor zover daarin wordt 'gewaarschuwd' voor mogelijke gevolgen hiervan, wijs ik erop dat het EVRM minimumnormen bevat en dat de vaste jurisprudentie reeds noopt tot het in ogenschouw nemen van alle omstandigheden van het geval bij een belangenafweging in het kader van art. 10 EVRM.
Voor het overige faalt het middel, omdat het hof het hiervoor onder 3.7 geschetste beoordelingskader niet heeft miskend. Het hof heeft immers aan de hand van de criteria ex art. 10 lid 2 EVRM en op basis van de omstandigheden van het geval het belang van het recht op vrije nieuwsgaring en een openbaar debat over de beveiliging van Schiphol enerzijds en de vervolging van de door verdachte gepleegde strafbare feiten anderzijds tegen elkaar afgewogen. Aangezien het hof daarbij acht heeft geslagen op relevante factoren, ben ik het niet eens met de steller van het middel dat 's hofs motivering dicht in de buurt komt van het credo: het doel heiligt de middelen. Wel vormt de kern van de hier bestreden overweging, dat het hof ervan overtuigd is geraakt dat voor verdachte geen andere weg openstond dan het plegen van valsheid in geschrift om een valse KLM-pas te kunnen gebruiken, teneinde het beveiligingslek op Schiphol-Oost - een onderwerp van algemeen belang - inzichtelijk te maken en overtuigend aan de kaak te stellen en dat verdachte slechts op een onderdeel, gelet op de omstandigheden, zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat een strafrechtelijke reactie legitiem was. De overweging, dat het geen verschil maakt dat in casu sprake is van een actief plegen en niet van het profiteren van een strafbaar feit gepleegd door een ander, heeft betrekking op 's hofs beoordeling van de proportionaliteit van de door verdachtes handelen ten opzichte van het doel dat hij met het onderzoek en de uitzendingen nastreefde. Het hof heeft hiermee kennelijk bedoeld te zeggen dat dit onderscheid tussen de onderhavige zaak en de casus in Fressoz en Roire tegen Frankrijk niet afdoet aan zijn conclusie dat voor verdachte geen andere weg openstond dan om met behulp van een valse pas het beveiligingslek aan de kaak te stellen en zijn overtreding van art. 225 Sr derhalve niet disproportioneel is ten opzichte van het gestelde doel.
Een en ander getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, meer in het bijzonder niet van de door art. 10 EVRM vereiste belangenafweging, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
Ten overvloede merk ik nog het volgende op. De steller van het middel wijst op de onzekerheid die zou kunnen ontstaan als het arrest van het hof stand zou houden. Ik breng daartegen in dat in het voorstel van de steller van het middel een nieuwe factor van onzekerheid wordt ingevoerd, te weten het grensgebied tussen een ontslag van rechtsvervolging en het opleggen van een lage straf. Art. 94 Grondwet lijkt mij duidelijk. Als het handelen van de journalist wordt gedekt door art. 10 EVRM, moet art. 225 Sr buiten toepassing blijven. Als de rechter van oordeel is dat art. 10 EVRM niet van toepassing is, is er geen reden om geen straf te bepalen. Als ik goed zie gaat het EHRM alleen maar na of de opgelegde sanctie of maatregel excessief is uitgevallen wanneer het eerst tot de conclusie is gekomen dat art. 10 EVRM niet is geschonden.33.
Derhalve faalt dit middel.
6.
Het eerste middel lijkt mij vruchteloos te zijn voorgesteld, het tweede middel faalt naar mijn oordeel. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die aanleiding hoort te geven tot vernietiging van het bestreden arrest.
7.
Deze conclusie strekt verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2013
Het recht van journalisten om ongehinderd door inmenging van overheidswege informatie in te winnen ten dienste van de informatievoorziening door de nieuwsmedia. G.A.I. Schuyt (2006). Vrijheid van nieuwsgaring. Den Haag: Boom juridische uitgevers, p. 25.
Ik citeer uit het bestreden arrest inclusief de (hier vernummerde) voetnoten.
EHRM 6 april 2006 (Milisiewicz-Garios v. Poland) en EHRM 10-12-2007, NJ 2008/236.
EHRM 21-01-1999, NJ 1999/713. Zie ook EHRM 10-12-2007
AM: het hof heeft kennelijk bedoeld dat er voor verdachte geen andere manier was om het beveiligingslek bloot te leggen dan met behulp van een valse KLM-pas. Zie hiertoe ook de overweging van het hof in het arrest in de samenhangende zaak, 'dat er geen andere weg openstond om het beveiligingslek daadwerkelijk aan de kaak te stellen dan met behulp van een valse KLM-pas'.
EHRM 21 januari 1999, nr. 29183/95, NJ 1999/713 m.nt. Dommering.
Corstens/Borgers (2011). Het Nederlands strafprocesrecht. Deventer: Kluwer, p. 757 en Schuyt, a.w., p. 88. Zie ook de overwegingen van het hof Amsterdam in HR 14 juni 2011, NJ 2011/504 m.nt. Dommering.
Schuyt, a.w., p. 77.
Zie bijv. EHRM 25 april 2006, nr. 775501/01, Dammann tegen Zwitserland en EHRM 8 oktober 2009, nr. 12675/05, Gsell tegen Zwitserland.
EHRM 10 januari 2012, nr. 34702/07, Standard Verlags GmbH tegen Oostenrijk en EHRM 10 december 2007, nr. 69698/01, Stoll tegen Zwitserland, NJ 2008/236 m.nt. Dommering. Die laatste zaak betrof een inaccuraat en misleidend artikel, dat een belangrijke maatschappelijke kwestie reduceerde tot het onnodig schandaliseren van een persoon. Een dergelijke publicatie doet juist af aan het publieke debat dat door art. 10 EVRM wordt beschermd, oordeelde de Grote Kamer van het EHRM. In EHRM 23 september 1994, nr. 15890/89, NJ 1995/387 m.nt Knigge/Dommering, Jersild tegen Denemarken, overwoog het EHRM dat het niet aan rechters is 'to substitute their own views for those of the press as to what technique of reporting should be adopted by journalists'. Zie ook C.H. Brants. Het journalistieke privilege in Nederland: hoe zinvol en wenselijk is een wettelijke regeling? DD 2008, 25, 327.
Zie bijv. EHRM 14 november 2008, nr. 9605/03, Krone Verlag GmbH & co KG tegen Oostenrijk (no. 5). Een Oostenrijks dagblad werd veroordeeld voor smaad in een aantal artikelen over ene heer Bruck. De krant had geen wederhoor gepleegd. Het EHRM overwoog dat '[a]lthough it would have been advisable for the applicant company to have obtained comments from Mr Bruck before publishing the impugned articles, the mere fact that it had not done so is not sufficient to hold that the interference with the applicant company's right to freedom of expression was justified.' Wellicht speelde hierbij een rol dat de krant zich op onverdachte bronnen had gebaseerd en daaraan gegevens had ontleend die niet aan twijfel onderhevig waren.
'Noodzakelijk' in de zin van art. 10 lid 2 EVRM betekent niet hetzelfde als onmisbaar maar is wel enger dan begrippen als toelaatbaar, gebruikelijk, nuttig, redelijk of wenselijk. Zie bijv. EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72, Handyside tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, Sunday Times tegen het Verenigd Koninkrijk, NJ 1980/146 m.nt. Alkemade.
HR 9 november 1999, NJ 2000/461 m.nt. Hart en HR 16 juni 2009, NJ 2009/379 m.nt. Dommering. In zijn conclusie voor het laatstgenoemde arrest zet mijn voormalig ambtgenoot Bleichrodt de cumulatieve voorwaarden voor interventiemogelijkheden van de overheid onder art. 10 lid 2 EVRM op een rij en geeft hij aan dat het EHRM bij de beantwoording van de vraag of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving een contextuele benadering hanteert.
Anders dan de steller van het middel meent. Zie punt 27 van de schriftuur. Een inmenging in de uitingvrijheid moet beantwoorden aan een dringende maatschappelijke behoefte. Zie bijv. EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, The Sunday Times tegen Verenigd Koninkrijk, NJ 1980/146, § 59, EHRM 17 december 2004, nr. 33348/96, Cumpana en Mazare tegen Roemenië, NJ 2005/368, § 88, EHRM 16 april 2009, nr. 34438/04, Egeland an Hanseid tegen Noorwegen, NJ 2011/332 m.nt. Dommering, § 48 en EHRM 10 januari 2012, nr. 34702/07, Standard Verlags GMBH tegen Oostenrijk, § 30. Zie ook HR 16 juni 2009, NJ 2009/379 m.nt. Dommering.
Zie over een vergelijkbaar geval van verwarring over de eisen die gelden voor deelnemers aan het publieke debat en de eisen die gelden voor de overheid die daarin ingrijpt, de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Bleichrodt vóór HR 16 juni 2009, NJ 2009/379 m.nt. Dommering, onder 5.5 en 5.6.
Zie bijv. EHRM 24 mei 2011, nr. 22918/08, Mikkelsen en Christensen tegen Denemarken, NJ 2012/39 m.nt. Dommering.
D. Voorhoof. Het Europese 'First Amendment. De Straatsburgse jurisprudentie over artikel 10 EVRM: 2004-2009 (deel 1). Mediaforum 2010-4, pp 106-116.
Voor een voorbeeld waarin de afweging van het belang van vrije nieuwsgaring tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten leidde tot een sepotbeslissing, zie 'Geen vervolging journalist Brenno de Winter om fraude met ov-chipkaart' op www.om.nl/actueel-0/nieuws-persberichten/@156863/vervolging/. In die zaak achtte het OM het algemeen belang van het aangekaarte onderwerp, de zorgvuldige werkwijze van de journalist en de geringe schade doorslaggevend.
Vergelijkbaar lijkt mij EHRM 28 juni 2012, nrs. 15054/07 et 15066/07, Ressiot et. al., waarin bladen hadden gepubliceerd uit politiedossiers die betrekking hadden op dopinggebruik door een bepaalde professionele wielerploeg. Communicatie van de journalisten werd afgetapt, hun huizen en kantoren werden doorzocht en zij werden gedagvaard voor begunstiging van een misdrijf, maar daarvan werden zij vrijgesproken. Het EHRM zag zich voor de vraag gesteld of, gelet op de omstandigheden van het geval, het ingrijpen door de overheid gerechtvaardigd was. Het wijst erop dat de doorzoekingen met veel machtsvertoon gepaard gingen en door de journalisten ervaren konden worden als een bedreiging voor de journalistieke vrijheid. De overheid heeft in dit geval geen redelijk evenwicht bewaard tussen de met elkaar conflicterende belangen.
Met verwijzing naar EHRM 10 mei 2011, nr. 48009/08, Mosley tegen het Verenigd Koninkrijk, § 113. In die zaak oordeelde het EHRM dat de (voormalige) Formule 1-baas Mosley geen recht had op voorinzage in een filmpje, dat de tabloid News of the World op internet plaatste en waarop te zien is hoe Mosley sex heeft met prostituees, en dat het Verenigd Koninkrijk de rechten van Mosley onder art. 8 EVRM niet heeft geschonden.
EHRM 20 mei 1999, nr. 21980/93, NJ 2001/64, Bladet Tromsø en Stensaas vs. Noorwegen, § 65; EHRM 30 maart 2004, nr. 53984/00, Radio France vs. Frankrijk, § 38.
EHRM 23 september 1994, nr. 15890/89, NJ 1995/387 m.nt Knigge/Dommering, Jersild vs. Denemarken, § 31.
EHRM 10 mei 2011, nr. 4809/08, Mosley vs. UK, § 113.
EHRM 24 mei 2011, nr. 22918/08, NJ 2012/39 m.nt. Dommering, Mikkelsen en Christensen vs. Denemarken, § 13.
Zie HR 24 maart 1987, NJ 1987/705; HR 29 maart 1988, NJ 1989/162; Mr. J. de Hullu, Materieel Strafrecht, vijfde druk, p. 297.
Zie J.M. De Meij/A.W. Hins/A.J. Nieuwenhuis/G.A.I. Schuyt, Uitingsvrijheid, derde druk, p. 141, waar ook wordt gewezen op het belang van het bestaan van aanwijzingen voor het bestaan van de misstand.
Bijv. EHRM 26 november 1991, nr. 13166/87, § 50 (Sunday Times vs. UK), nr. 13585/88, § 59 (Observer and Guardian vd. UK), NJ 1992/457 m.nt. Dommering.
Zie bijv. de leidraad 'Journalistieke werkwijze' van de Raad voor de Journalistiek, onder 2.2.2, te raadplegen via www.rvdj.nl.
Met verwijzing naar de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga vóór HR 5 december 2006, LJN AY8343. In die zaak werd een auteur vervolgd voor valsheid in geschrift en computervredebreuk, nadat hij via internetbankieren zonder factuur of incassomachtiging bedragen had geincasseerd en daarover publiceerde. Het hof merkte de vervolging aan als inbreuk op het recht van vrije meningsuiting, noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van strafbare feiten en bescherming van de rechten van anderen. Het nam daarbij in ogenschouw dat verdachte een groot aantal incasso's heeft verstuurd, vaak voor substantiële bedragen en ten laste van (rechts)personen die geheel niet betrokken waren bij de kwestie, dat hij het geld niet heeft teruggeboekt, dat hij het doel van zijn onderzoek is voorbijgeschoten en dat hij had kunnen kiezen voor minder verstrekkende methodes. De Hoge Raad oordeelt dat het hof art. 10 lid 2 EVRM niet heeft miskend en dat zijn oordeel niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd.
Met verwijzing naar EHRM 10 december 2007, nr. 69698/01, Stoll tegen Zwitserland.
Met verwijzing naar de noot van Dommering bij EHRM 24 mei 2011, Mikkelsen en Christensen tegen Denemarken.
EHRM 17 december 2004, nr. 49017/99, Pedersen vs. Denemarken, § 93; EHRM 21 december 2004, nr. 61513/00, Busuioc vs. Moldavië, § 96; EHRM 24 mei 2011, nr. 22918/08, NJ 2012/39 m.nt. Dommering, Mikkelsen en Christensen vs. Denemarken, § 8.
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Valselijk opmaken KLM-pas door onderzoeksjournalist. Beveiliging Schiphol-Oost. Art. 10 EVRM. 1. ’s Hofs oordeel dat de onzorgvuldigheden bij het samenstellen van de televisie-uitzendingen en het uitvoeren van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek van onvoldoende gewicht zijn om verdachte een beroep op de bescherming van art. 10.1 EVRM te ontzeggen, is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst. 2. Het Hof is bij zijn oordeel dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving kennelijk van het juiste uitgangspunt uitgegaan dat dit recht zich ook uitstrekt tot de vrijheid van nieuwsgaring, en dus tot het journalistieke onderzoek dat aan de uiteindelijke openbaarmaking ten grondslag ligt. Bij de beantwoording van de vraag of door strafvervolging en veroordeling wegens een i.h.k.v. dat onderzoek gepleegd strafbaar feit een noodzakelijke inbreuk wordt gemaakt op de journalistieke vrijheid van meningsuiting, moeten de plichten en verantwoordelijkheden van degene die met een beroep op die vrijheid dat feit pleegde worden meegewogen. Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat journalisten in beginsel niet o.b.v. hun bescherming ex art. 10 EVRM kunnen worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen. Het door art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting kan echter dwingen tot het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt. Derhalve zijn journalisten bij hun werkzaamheden t.b.v. de nieuwsgaring slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de vervolging en van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit n.a.v. het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dient, vooropgesteld dat de journalist te goeder trouw en o.g.v. een accurate feitelijke basis handelt en betrouwbare en precieze informatie geeft in overeenstemming met de journalistieke ethiek, i.h.b. de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijke nadeel dat door het bewezenverklaarde feit is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid. Het oordeel van het Hof dat i.c. veroordeling voor het door verdachte gepleegde strafbare feit een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving a.b.i. art. 10 EVRM, kan geen stand houden. Indien dat oordeel aldus begrepen moet worden dat het Hof doorslaggevend heeft geacht dat naar eigen opvatting van verdachte het vervalsen van de KLM-pas bij het voorbereiden van de uitzending een geschikt middel vormde om zijn journalistieke doel te bereiken, heeft het Hof niet de hiervoor genoemde maatstaf toegepast, en m.n. miskend dat moet worden onderzocht of er voor verdachte daadwerkelijk geen andere weg openstond om, zonder dit strafbare feit te begaan, de door hem beoogde openbaarmaking voor te bereiden. Indien het Hof die maatstaf niet heeft miskend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat het Hof uit de door hem vastgestelde omstandigheden heeft afgeleid dat voor verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de pas.
26 maart 2013
Strafkamer
nr. 11/02389
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011, nummer 23/002094-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat zich kennelijk beperkt tot de beslissingen ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en overwegingen omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde
2.1. Voor zover in cassatie aan de orde heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 4 januari 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een KLM-pas gekopieerd en voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [betrokkene 1] en was voorzien van een foto van [betrokkene 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
2.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het aldus bewezenverklaarde feit ontslagen van alle rechtsvervolging, en daartoe overwogen zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven onder 3.3, en onder 3.4 door hem als volgt samengevat, voor zover thans van belang:
"Verdachte, die als onderzoeksjournalist regelmatig maatschappelijke problemen onder de aandacht tracht te brengen, heeft bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten geen ander oogmerk gehad dan om langs journalistieke weg een maatschappelijke misstand publiekelijk aan de orde te stellen en het plegen van de feiten hangt voldoende samen met het onderbouwen en verifiëren van die misstand.
De vervolging wordt daarom aangemerkt als een beperking van het door art. 10 EVRM beschermde recht van journalisten om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, als zij te goeder trouw en op basis van een accurate feitelijke basis handelen en betrouwbare en precieze informatie geven overeenkomstig de journalistieke ethiek. Het hof baseert dit onder meer op het arrest Fressoz en Roire tegen Frankrijk, met dien verstande dat het in die zaak ging om strafbare feiten die de betrokken journalisten niet actief maar passief hadden gepleegd.
Art. 10 lid 2 EVRM laat beperking van het recht op vrije meningsuiting toe, mits dit bij wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving is ter bescherming van de in lid 2 genoemde belangen, waaronder het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten van anderen. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM is voor een dergelijke beperking vereist dat daarvoor een "pressing social need" bestaat en dat zij "relevant and sufficient" is en "proportionate to the legitimate aims pursued". De onderhavige vervolging is bij wet voorzien - in artt. 225 en 461 Sr - en strekt ertoe strafbare feiten te voorkomen en de rechten van anderen te beschermen. Rijst de vraag of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De kwestie die verdachte aan de orde heeft gesteld is maatschappelijk van belang. Verdachte heeft immers voldoende aangetoond dat gebreken in de beveiliging op Schiphol-Oost een veiligheidsrisico vormen dat zich zou kunnen uitstrekken tot Schiphol-Centrum. In de uitzendingen heeft hij dit aan de hand van de slechte toegangscontrole en de kwetsbaarheid van het regeringsvliegtuig willen aantonen en naar aanleiding van de uitzendingen is de beveiliging op Schiphol-Oost aangescherpt.
Aangaande de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld heeft hof verschillende punten van kritiek. Die wegen volgens het hof echter niet zo zwaar dat zij een beroep op de bescherming van art. 10 EVRM doorkruisen. Over het geheel bezien heeft verdachte voldoende betrouwbare en precieze informatie gegeven met inachtneming van journalistieke normen.
Er bestond voor verdachte redelijkerwijs geen andere methode om zonder daarbij anderen te betrekken het vermeende beveiligingslek op Schiphol-Oost aan de kaak te stellen. Ten opzichte van dat maatschappelijk belang blijft het vervalsen van een KLM-pas en het zich bevinden op verboden terrein binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit, ook omdat van de valse passen zeer beperkt gebruik is gemaakt. Voor het hof maakt het hierbij geen verschil dat verdachte actief strafbaar heeft gehandeld en niet 'slechts' heeft geprofiteerd van een door een ander gepleegd feit."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte of op onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat de wijze waarop de verdachte zijn journalistieke werkzaamheden heeft verricht en televisie-uitzendingen heeft voorbereid diens beroep op de bescherming van art. 10, eerste lid, EVRM niet doorkruist.
3.2. Het oordeel van het Hof dat bij het samenstellen van de televisie-uitzendingen en het uitvoeren van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek op bepaalde punten onvoldoende zorgvuldigheid is betracht, doch die onzorgvuldigheden van onvoldoende gewicht zijn om de verdachte een beroep op de bescherming van art. 10, eerste lid, EVRM te ontzeggen, is niet onbegrijpelijk en kan, verweven als dit oordeel is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat veroordeling voor het ter voorbereiding van de televisie-uitzendingen door de verdachte gepleegde, onder 1 bewezenverklaarde, strafbare feit een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving als bedoeld in art. 10 EVRM.
4.2. Het Hof is bij zijn oordeel dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving kennelijk van het juiste uitgangspunt uitgegaan dat dit recht zich ook uitstrekt tot de vrijheid van nieuwsgaring, en dus tot het journalistieke onderzoek dat aan de uiteindelijke openbaarmaking ten grondslag ligt.
Bij de beantwoording van de vraag of door strafvervolging en veroordeling wegens een in het kader van dat onderzoek gepleegd strafbaar feit een noodzakelijke inbreuk wordt gemaakt op de journalistieke vrijheid van meningsuiting, moeten de plichten en verantwoordelijkheden van degene die met een beroep op zijn vrijheid van meningsuiting dat feit pleegde worden meegewogen. Zoals door het Hof ook onder ogen is gezien, volgt uit rechtspraak van het EHRM dat journalisten - niettegenstaande de vitale rol die de pers in een democratische samenleving speelt - in beginsel niet op basis van de hun door art. 10 EVRM gegeven bescherming kunnen worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen. Het door art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting kan echter dwingen tot het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt.
Derhalve zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring, aangenomen dat overigens is voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zich op de bescherming van art. 10 EVRM kunnen beroepen, slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden.
4.3. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de vervolging en van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dient, vooropgesteld dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis handelt en betrouwbare en precieze informatie geeft in overeenstemming met de journalistieke ethiek, in het bijzonder de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijke nadeel dat door het bewezenverklaarde feit is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
4.4. Het onderhavige geval kenmerkt zich door het gegeven dat de naar aanleiding van het handelen van de verdachte gemaakte uitzending van 28 december 2008 zonder enige belemmering kon worden uitgezonden en dat de verdachte ook overigens geen belemmering heeft ondervonden de door hem als cruciaal ervaren boodschap - het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, in het bijzonder van de daar ondergebrachte vliegtuigen, waaronder het regeringsvliegtuig - in de tv-uitzendingen op de door hem gekozen wijze uit te dragen. Aan de orde is slechts de vraag of de vervolging en mogelijke bestraffing van het - in de uitzending van 28 december 2008 getoonde - handelen van de verdachte ter voorbereiding van de openbaarmaking van deze boodschap, welk handelen bestond uit, kort gezegd, het vervalsen van een KLM-toegangspas, een zodanige beperking vormen van de vrijheid van de journalistieke meningsuiting van de verdachte dat art. 10 EVRM in de weg staat aan toepassing van de strafwet, te weten aan vervolging en bestraffing ter zake van art. 225 Sr. Niet in geschil is dat, zoals ook het Hof met zoveel woorden onder ogen heeft gezien, zodanig vervalsen op zichzelf genomen een ernstig strafbaar feit is.
4.5. Het Hof heeft geoordeeld dat in dit geval een uitzondering op het hiervoor onder 4.2 weergegeven uitgangspunt moet worden aanvaard. Aan zijn oordeel heeft het ten grondslag gelegd dat de verdachte heeft aangetoond dat hij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen het maatschappelijk belang van het zichtbaar maken van de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost en het daartoe plegen van strafbare feiten en dat bij weging van het maatschappelijk belang van de door de verdachte als onderzoeksjournalist verzorgde uitzendingen over de veiligheidssituatie op Schiphol-Oost tegenover het belang van een strafrechtelijke vervolging van het door de verdachte gepleegde, onder 1 bewezenverklaarde, feit in het licht van art. 10 EVRM de balans doorslaat in het voordeel van de verdachte. Het Hof heeft daaraan de conclusie verbonden dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.
4.6. Gelet op het hiervoor in 4.2 verwoorde uitgangspunt en in het licht van de hiervoor in 4.3 weergegeven maatstaf, moet in het onderhavige geval in het bijzonder worden onderzocht of de verdachte zich terecht op het standpunt stelt dat er geen alternatief bestond om, zonder het vervalsen van de KLM-pas, op andere overtuigende wijze de bedoelde gebrekkige controle en de gevolgen daarvan onder de aandacht van het publiek te brengen.
In dit verband heeft het Hof het volgende vastgesteld. De verdachte beschikte over de wetenschap dat het regeringsvliegtuig op het terrein van Schiphol-Oost stond. Hem was bekend dat bij observaties tientallen malen was waargenomen "dat geen controle van voertuigen plaatsvond en de controle van toegangspassen minimaal was" en hij beschikte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap. Hij is in de nacht van 27 op 28 november 2008 met gebruikmaking van de eigen pas van zijn tipgever, een KLM-medewerker, op illegale wijze op het terrein van Schiphol-Oost geweest. Daarmee werd aangetoond dat op het terrein niet werd gecontroleerd.
De verdachte achtte daarmee nog niet voldaan aan de onderzoeksvragen die hij zich gesteld had; hij wenste aan te tonen dat het mogelijk was om door middel van een valse pas zonder deugdelijk te worden gecontroleerd op het terrein van Schiphol-Oost te komen tot bij het regeringsvliegtuig. Daartoe heeft hij de KLM-medewerker verzocht zijn pas ter beschikking te stellen om daarmee valse exemplaren te vervaardigen teneinde de gebrekkige controle en de gevolgen daarvan in de uitzending geloofwaardig te kunnen aantonen. Ten behoeve van de uitzending van 28 december 2008 heeft de verdachte de door hem vervalste pas niet gebruikt om het terrein van Schiphol-Oost te betreden, doch hij is op het terrein gekomen in de kofferbak van een auto, en in de uitzending was het dragen van die pas ook niet zichtbaar.
4.7. Het hiervoor bij 4.1 genoemde oordeel kan geen stand houden.
Indien dat oordeel aldus begrepen moet worden dat het Hof doorslaggevend heeft geacht dat naar de eigen opvatting van de verdachte het vervalsen van de KLM-pas bij het voorbereiden van de uitzending een geschikt middel vormde om zijn journalistieke doel te bereiken, heeft het Hof niet de hiervoor onder 4.3 genoemde maatstaf toegepast, en met name miskend dat moet worden onderzocht of er voor de verdachte daadwerkelijk geen andere weg openstond om, zonder dit strafbare feit te begaan, de door hem beoogde openbaarmaking voor te bereiden.
Indien het Hof die maatstaf niet heeft miskend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat het Hof uit de door hem vastgestelde omstandigheden, waaruit volgt dat de verdachte ook zonder gebruik van een vervalste pas heeft kunnen aantonen dat hij onbevoegd op het terrein van Schiphol-Oost kon komen zonder deugdelijk te worden gecontroleerd, heeft afgeleid dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de pas.
Het middel slaagt.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma, J. Wortel en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 maart 2013.
Beroepschrift 22‑05‑2012
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011 (LJN: BQ2981 en NJFS 2011, 147), uitsluitend voor zover het gerechtshof — na vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 29 april 2010 — in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres], [postcode] [woonplaats],
heeft geoordeeld dat het onder 1 bewezen verklaarde feit geen strafbaar feit oplevert en de verdachte ter zake van dit feit heeft ontslagen van alle rechtsvervolging.1.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen.
Inleiding
1.
Onder 1 is bewezen verklaard dat de verdachte:
‘in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een KLM-personeelspas — zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een KLM-pas gekopieerd en voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [betrokkene 1] en was voorzien van een foto van die [betrokkene 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.’
2.
Onder 2 is bewezen verklaard dat de verdachte:
‘op 07 februari 2009 te Amsterdam, opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse KLM-personeelspas — zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen —, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers was deze KLM-pas voorzien van zijn pasfoto, terwijl de pas op naam was gesteld van [betrokkene 2] en was voorzien van personeelsnummer [001], terwijl verdachte niet werkzaam was bij KLM.’
3.
De verdachte is onderzoeksjournalist en heeft als zodanig op 28 december 2008 en 4 januari 2009 meegewerkt aan twee uitzendingen van ‘Undercover in Nederland". Naar aanleiding van die uitzendingen kwamen onder meer de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten aan het licht. De verdachte heeft — kort samengevat — als verweer gevoerd dat hem uitsluitend een journalistiek doel voor ogen stond, te weten het aantonen van een ernstig beveiligingslek op Schiphol-Oost.
4.
De conclusie van het gerechtshof luidt als volgt (pp. 17 en 18):
‘Hetgeen het hof heeft overwogen leidt ertoe dat het hof, alles afwegend en in onderling verband bezien tot de slotsom dat de uitzendingen over de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost, de ‘achterdeur van Schiphol-Centrum’ in de woorden van de verdachte, een maatschappelijk belang dienden. Artikel 10 van het EVRM beschermt het recht van journalisten zoals de verdachte om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, vooropgesteld dat de journalist daarbij te goeder trouw handelt en op grond van een accurate feitelijke basis en dat betrouwbare en precieze informatie wordt gegeven met inachtneming van journalistieke normen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zowel in de uitzendingen als in het daaraan ten grondslag liggende onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en is gebleven binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte heeft aangetoond dat hij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen het maatschappelijk belang van het zichtbaar maken van de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost en het daartoe plegen van strafbare feiten.
Bij weging van het maatschappelijk belang van de door de verdachte als onderzoeksjournalist verzorgde uitzendingen over de veiligheidssituatie op Schiphol-Oost tegenover het belang van een strafrechtelijke vervolging van de door de verdachte gepleegde en erkende strafbare feiten slaat in het licht van artikel 10 van het EVRM de balans door in het voordeel van de verdachte. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd (…) een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit dient ertoe te leiden dat (…) [artikel 225] (…) van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing [moet] blijven en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van [het onder 1 bewezen verklaarde feit].’
5.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit heeft de verdachte naar het oordeel van het gerechtshof onzorgvuldig gehandeld en was het voorhanden hebben van de valse pas op 7 februari 2009 niet langer proportioneel ten opzichte van het gestelde maatschappelijk belang. De verdachte kan zich ten aanzien van dit feit niet beroepen op de bescherming van artikel 10 EVRM. Ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Cassatiemiddel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder (zijn) is geschonden: artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) en/of artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 350 en/of artikel 358, tweede lid, en/of artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering, en/of enige andere wettelijke bepaling en/of enig algemeen rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde,
aangezien het gerechtshof, zoals nader zal worden toegelicht, ten onrechte althans op grond van een onbegrijpelijke dan wel anderszins ontoereikende motivering heeft geoordeeld dat de wijze waarop door de verdachte het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld een beroep op de bescherming van artikel 10 EVRM niet doorkruist, welk oordeel steun geeft aan de conclusie van het gerechtshof dat een veroordeling van de verdachte wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Toelichting
6.
Het gerechtshof heeft zich als gevolg van het door het gerechtshof tot uitgangspunt genomen arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk (NJ 1999, 713 m. nt. E.J. Dommering) de vraag gesteld of de verdachte bij de uitvoering van het onderzoek en de samenstelling van de uitzending, door in overeenstemming met de journalistieke ethiek voldoende betrouwbare en precieze informatie te geven, voldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
7.
De advocaat-generaal heeft — kort samengevat — zich op het volgende standpunt gesteld. De verdachte is in de presentatie van zijn onderzoek in de uitzendingen van ‘Undercover in Nederland’ onzorgvuldig te werk gegaan De verdachte heeft door het beveiligingsregime van Schiphol-Oost op één lijn te stellen met dat van Schiphol-Centrum, een ‘Security Restricted Area Critical Part, SRA-CP’, appels met peren vergeleken. Het bedrijventerrein Schiphol-Oost maakt weliswaar deel uit van het luchthaventerrein, maar er geldt een minder strikt beveiligingsregime, het zg. ‘secured premises’. Ook heeft de verdachte KLM in een kwaad daglicht gezet door te stellen dat de KLM-pas eenvoudig is na te maken zonder daarbij te vermelden dat die pas wel een ultraviolette beveiliging heeft. De verdachte is niet accuraat geweest in de presentatie van zijn onderzoek aan het publiek door de indruk te wekken dat de nagemaakte KLM-pas al op 27/28 november 2008 is gebruikt, terwijl vast staat dat de verdachte die keer met behulp van de KLM-medewerker en diens toegangspas het terrein is opgekomen, terwijl de verdachte in de achterbak van de auto lag. In de uitzending heeft de verdachte door de wijze van monteren ook doen voorkomen dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 in het donker bij een auto de vervalste pas met zijn foto erop toont, hetgeen feitelijk onjuist is. Tot slot heeft de verdachte tijdens de uitzending gesuggereerd, dat hij op 27 november 2008 een terrein van Schiphol heeft betreden (‘ik loop nu richting de hekken van Schiphol. Daar is het hek, even kijken of ik binnen kan komen’), terwijl hij toen alleen op het Fokker-terrein is geweest en buiten de hekken van Schiphol door een bewaker is overlopen hetgeen de verdachte pas aan het einde van de uitzending terloops meldt. De door de verdachte verspreide informatie is derhalve niet betrouwbaar en precies.
Tot slot heeft de verdachte onzorgvuldig gehandeld door de KLM-medewerker er toe te brengen zijn medewerking te verlenen aan een strafbaar feit door zijn KLM-pas beschikbaar te stellen om te worden nagemaakt en meer in het algemeen zijn medewerking aan het onderzoek en de reportage(s) te verlenen.
8.
Hiertegen is door of namens de verdachte het volgende ingebracht. De verdachte wist dat het beveiligingsniveau van Schiphol-Oost niet hetzelfde was als dat van Schiphol-Centrum. Het belang was voor hem juist gelegen in het signaleren van het feit dat aan de achterkant van Schiphol-Centrum een laag beveiligingsniveau van kracht was dat bovendien niet werd gehandhaafd waardoor het hoge beveiligingsniveau van Schiphol-Centrum in gevaar kon komen. Daarbij speelt een rol dat Schiphol-Oost wel behoort tot het luchtvaartterrein. Dat gevaar werd door de betiteling ‘bedrijventerrein’ miskend. De verdachte was zich ervan bewust dat er een vorm van extra beveiliging op de KLM-pas was aangebracht. Hij heeft dat niet nader onderzocht omdat het juist zijn bedoeling was om aan te tonen dat het mogelijk was om zelfs met een slecht nagemaakte pas de controle op Schiphol-Oost te omzeilen, nu op specifieke beveiligingskenmerken van de KLM-pas toch niet werd gecontroleerd. Overigens heeft de verdachte in de uitzending ook gezegd dat er verschillen waren tussen de echte KLM-pas en de nagemaakte pas. Hij heeft inderdaad in de uitzending de indruk willen wekken dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 door een collega met behulp van een valse pas het terrein op werd gebracht. De reden hierachter was dat hij de KLM-medewerker niet in gevaar wilde brengen. Daarom is door de montage die suggestie bewust aangebracht, daargelaten dat daardoor de boodschap krachtiger werd. De verdachte meende zich die vrijheid te kunnen veroorloven omdat hij op 12 december wel met behulp van een collega en een valse pas naar binnen is gebracht. Ook was hem bekend dat het Fokker-terrein niet behoorde tot het luchthaventerrein en heeft hij die suggestie ook niet bewust willen wekken; wel van belang was dat hij via dit bedrijventerrein meende steeds op Schiphol-Oost te kunnen komen.
9.
Het gerechtshof is ingegaan op de door de advocaat-generaal naar voren gebrachte punten van kritiek op het handelen van de verdachte.
Het gerechtshof is van oordeel dat wat er ook zij van de verkeerde indruk die door de verdachte bij het publiek zou zijn gevestigd met betrekking tot het heersende beveiligingsregiem van Schiphol-Oost, het belang van een adequate beveiliging op Schiphol-Oost duidelijk is nu er niet alleen toestellen worden gerepareerd en onderhouden alvorens zij worden ingezet, maar ook het regeringsvliegtuig gestationeerd is in hangar 73 op Schiphol-Oost. Zeker gelet op laatstgenoemd aspect heeft de verdachte vanuit zijn visie aangetoond dat sprake is van een maatschappelijk belang van voldoende gewicht. De verdachte is derhalve voldoende zorgvuldig geweest bij het aan de orde stellen van de in zijn ogen onvoldoende beveiliging van Schiphol-Oost.
Met de advocaat-generaal is het gerechtshof van oordeel dat de verdachte bij het bespreken van de eigenschappen van de KLM-pas had behoren te vermelden dat deze een ultraviolette beveiliging bevatte. Hier is de verdachte tekort geschoten, ook al was zijn doel aan te tonen dat ook met een valse pas zonder dat beveiligingskenmerk de toegangscontrole was te misleiden omdat op dat beveiligingskenmerk niet werd gecontroleerd. Dat de verdachte wel heeft gemeld dat de valse pas minimale verschillen toonde, neemt niet weg dat ten onrechte de indruk is gewekt dat door de KLM een niet beveiligde toegangspas werd gebruikt. De wijze waarop de verdachte in de uitzending heeft gedemonstreerd hoe eenvoudig het is om een KLM-pas na te maken, is feitelijk van aard en niet onzorgvuldig. Uiteindelijk kan niet worden ontkend dat de benaming ‘stukje plastic’ voor de valse pas een juiste omschrijving was.
Anderzijds is het gerechtshof van oordeel dat het wekken van de suggestie dat de vervalste KLM-pas al in de nacht van 27 op 28 november 2008 werd gebruikt bij het onbevoegd betreden van het terrein van Schiphol-Oost terwijl die pas eerst op 12 december 2008 vervaardigd is, een incorrecte weergave van de feiten is, maar deze onzorgvuldigheid valt nog binnen de journalistieke vrijheid om een uitzending naar eigen inzicht te monteren, mede gelet op de door de verdachte gegeven verklaring dat hij door deze wijze van monteren ook de KLM-medewerker wilde beschermen. Datzelfde geldt voor de suggestie in de uitzending dat de verdachte ook die keer door een collega, die gebruik maakte van een valse pas, op het terrein van Schiphol-Oost is gekomen. Het hof acht dit een incorrectheid van ondergeschikt belang. Het hof is ook van oordeel dat de verdachte, ook al wordt ter verhoging van het dramatisch aspect meermalen gesproken over ‘Schiphol’ niet de indruk heeft gegeven dat hij zich op luchtvaartterrein bevond toen hij onbevoegd op het Fokker-terrein was.
Ten aanzien van het verwijt dat de verdachte de KLM-medewerker heeft betrokken bij het plegen van een strafbaar feit meent het hof dat in hoger beroep blijkt dat het initiatief bij het leggen van het contact met (de redactie van) ‘Undercover in Nederland’ en de verdachte van de KLM-medewerker is uitgegaan. In de uitzending van 28 december 2008 is de vervormde stem van de KLM-medewerker te horen, die zegt dat hij verdachte heeft benaderd met informatie die hij kwijt wilde. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat de KLM-medewerker het noodzakelijk vond dat wat hij wist over de beveiliging van Schiphol-Oost bekend moest worden en dat hij zich bewust was van de risico's van zijn stappen. De verdachte heeft hem ook gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen. De KLM-medewerker vond de hele operatie spannend. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze zienswijze van de verdachte, nu deze ondersteuning vindt in de verklaring van een collega van de KLM-medewerker. Het gerechtshof is van oordeel dat de verdachte bij het gebruik maken van de medewerking van de KLM-medewerker niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Wel valt het de verdachte te verwijten en is hij in zoverre niet zorgvuldig geweest dat de valse pas doordat niet alle gegevens waren gewijzigd naar de KLM-medewerker was te herleiden. Het gerechtshof is van oordeel dat dit een verwijt is in de relatie tussen de verdachte en de KLM-medewerker en buiten de vraag naar de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending staat.
Het gerechtshof heeft alles afwegend wel punten van kritiek heeft ten aanzien van de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld. Deze wegen echter niet zodanig zwaar dat zij een beroep op de bescherming van artikel 10 EVRM zouden doorkruisen. De verdachte heeft over het geheel bezien voldoende betrouwbare en precieze informatie gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.
10.
Rekwirant acht de motivering van het oordeel van het gerechtshof dat het hier gaat om onzorgvuldigheden van ondergeschikt belang onbegrijpelijk althans ontoereikend en licht deze stelling als volgt toe.
11.
Na eerst te hebben vastgesteld dat door de verdachte ‘ten onrechte de indruk is gewekt dat door de KLM een niet beveiligde toegangspas werd gebruikt’, komt het gerechtshof vervolgens tot het oordeel dat de verdachte voldoende betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven. Dit komt rekwirant onbegrijpelijk voor, als in aanmerking wordt genomen het feit dat het beoogde journalistieke doel nu juist het aantonen van een beveiligingslek op Schiphol-Oost betrof.
Zulks geldt temeer nu het gerechtshof daarnaast nog andere onzorgvuldigheden van de verdachte heeft vastgesteld, te weten:
- —
het wekken van de suggestie dat de vervalste KLM-pas al in de nacht van 27 op 28 november 2008 werd gebruikt bij het onbevoegd betreden van het terrein van Schiphol-Oost terwijl die pas eerst op 12 december 2008 vervaardigd is;
- —
het wekken van de suggestie in de uitzending dat de verdachte ook die keer door een collega die gebruik maakte van een valse pas, op het terrein van Schiphol-Oost is gekomen;
- —
het niet wijzigen van alle gegeven op de valse pas waardoor deze naar de KLM-medewerker was te herleiden.
12.
Ook het oordeel van het gerechtshof dat laatstgenoemde omstandigheid ‘een verwijt is in de relatie tussen de verdachte en KLM-medewerker en buiten de vraag naar de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending staat’ stuit op weinig begrip bij rekwirant, aangezien van een zorgvuldig onderzoek toch niet kan worden gesproken als de door de verdachte valselijk opgemaakte pas naar een KLM-medewerker valt te herleiden.
13.
Het door de advocaat-generaal aan de verdachte gemaakte verwijt betrof het betrekken door de verdachte van een KLM-medewerker bij het plegen van een strafbaar feit. Het hof weerlegt vervolgens dit verwijt, overwegende dat ‘uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het initiatief bij het leggen van het contact met (de redactie van) ‘Undercover in Nederland’ en de verdachte van de KLM-medewerker is uitgegaan’.
Uit de op pagina 16 van het arrest opgenomen passage ‘Wel werd hem gevraagd of hij zijn KLM-pas beschikbaar wilde stellen om valse exemplaren te vervaardigen. Hij stemde daarmee in.’ en de op pagina 8 opgenomen passage ‘Daartoe heeft de verdachte via zijn werknemer [medeverdachte] aan [betrokkene 1] gevraagd of hij zijn KLM-pas mocht lenen om deze na te maken’, blijkt zonder meer dat het initiatief om de KLM-medewerker bij het plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit te betrekken van de verdachte is uitgegaan. En dit initiatief — een verwijt waarop het gerechtshof ten onrechte niet is ingegaan — dient als een grote onzorgvuldigheid van de verdachte te worden aangemerkt.
14.
Het gerechtshof heeft voorts naar de mening van rekwirant ten onrechte geen betekenis gehecht aan het feit dat het hier gaat om een ernstig misdrijf waarbij de verdachte als onderzoeksjournalist actief was betrokken. Weliswaar overweegt het gerechtshof op pagina 12 van het arrest bij de zakelijke weergave van het arrest in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk: ‘Daarbij past de kanttekening dat het in die zaak niet ging om strafbare feiten die, actief, op eigen initiatief door de betrokken journalisten waren gepleegd, maar passief’, doch verbindt het gerechtshof aan die kanttekening geen enkel rechtsgevolg. Op pagina 17 van het arrest overweegt het hof immers: ‘Voor het oordeel van het hof maakt het in deze geen verschil dat er in casu sprake is van een actief plegen door de verdachte en niet van het profiteren van een strafbaar feit door een ander gepleegd, zoals in de casus van de uitspraak van het EHRM in Fressoz en Roire’.
15.
In het arrest in de zaak Mosley tegen het Verenigd Koninkrijk van 10 mei 2011 (no. 48009/08, § 113) overweegt het EHRM:
‘It is to be recalled that methods of objective and balanced reporting may vary considerably and that it is therefore not for this Court to substitute its own views for those of the press as to what technique of reporting should be adopted (see Jersild v. Denmark, 23 September 1994, § 31, Series A no. 298). However, editorial discretion is not unbounded. The press must not overstep the bounds set for, among other things, ‘the protection of … the rights of others’, including the requirements of acting in good faith and on an accurate factual basis and of providing ‘reliable and precise’ information in accordance with the ethics of journalism’.
16.
Door aan de KLM-medewerker te vragen of hij zijn pas mocht hebben ten einde deze na te maken, zijn de grenzen van de journalistieke ethiek naar de mening van rekwirant verregaand overschreden. De KLM-medewerker is aldus op initiatief van de verdachte betrokken bij het plegen van een ernstig misdrijf.
17.
In aanmerking nemende de door het gerechtshof vastgestelde onzorgvuldigheden en de actieve rol van de verdachte met betrekking tot het valselijk opmaken van de KLM-personeelspas, kan de door het gerechtshof gebezigde motivering de conclusie dat de verdachte heeft gehandeld ‘in good faith in order to provide accurate and reliable information in accordance with the ethics of journalism’, zoals het EHRM verlangt, niet dragen. In de visie van rekwirant kleeft aan dit oordeel van het gerechtshof een ernstig motiveringsgebrek.
18.
Dit ernstige motiveringsgebrek leidt er toe dat het gerechtshof niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de wijze waarop door de verdachte het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld een beroep op de bescherming van artikel 10 EVRM niet doorkruist (pp. 15–16) en dus ook niet heeft kunnen concluderen (p. 17) dat een veroordeling van de verdachte wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Cassatiemiddel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder (zijn) is geschonden: artikel 10 EVRM en/of artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 350 en/of artikel 358, tweede lid, en/of artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering, en/of enige andere wettelijke bepaling en/of enig algemeen rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde,
aangezien het gerechtshof, zoals nader zal worden toegelicht, aan het — in het eerste cassatiemiddel bestreden — oordeel dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, niet zonder meer het oordeel heeft mogen verbinden dat artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing moet blijven en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
19.
Het tweede cassatiemiddel richt zich behalve op de conclusie van het gerechtshof in het bijzonder op de volgende overwegingen van het gerechtshof (p. 17):
‘Nu het hof tot de conclusie is gekomen dat er voor de verdachte geen andere weg openstond om met behulp van een valse KLM-pas het beveiligingslek aan de kaak te stellen, acht het hof de bewezen verklaarde overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte niet disproportioneel ten opzichte van het gestelde doel. (…). Voor het oordeel van het hof maakt het in deze geen verschil dat er in casu sprake is van een actief plegen door de verdachte en niet van het profiteren van een strafbaar feit door een ander gepleegd, zoals in de casus van de uitspraak van het EHRM in Fressoz en Roire. Daarbij laat het hof meewegen dat er een zeer beperkt gebruik is gemaakt van de valse KLM-passen.’
20.
In overweging 52 van het arrest van het EHRM in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk stelt het EHRM vast dat de ‘duties and responsabilities’ waar artikel 10 lid 2 EVRM mee aanvangt in het algemeen betekenen dat de pers de strafwet in acht moet nemen. Het EHRM construeerde de beslissing als een uitzondering op die regel. ‘It falls to be decided whether, in the particular circumstances of the case, the interest in the public's being informed outweighed the ‘duties and responsabilities’ the applicants had as a result of the suspect origin of the documents that were sent to them’. Naar de mening van annotator E.J. Dommering (onder 4) ‘moet [er] een groot publiek belang zijn voor het publiek om geïnformeerd te worden en [moet] de publicatie een zuiver journalistiek doel dienen’.
21.
Uit de door het gerechtshof in de conclusie gebezigde woorden ‘slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost’ valt niet onmiddellijk af te leiden welk gewicht aan het door de verdachte aan de orde gestelde maatschappelijk belang moet worden toegekend. Die vraag kan pas worden beantwoord aan de hand van hetgeen (feitelijk) door het gerechtshof is vastgesteld omtrent de op Schiphol-Oost plaatsvindende activiteiten. Uit het arrest (p. 13) blijkt dat het gerechtshof in dit verband waarde heeft gehecht aan twee feiten. Het gerechtshof wijst enerzijds op het feit dat op Schiphol-Oost toestellen worden gerepareerd en onderhouden alvorens zij worden ingezet en anderzijds op het feit dat het regeringsvliegtuig gestationeerd is in hangar 73 op Schiphol-Oost.
22.
Uit de conclusie van het gerechtshof blijkt dat het gerechtshof bij de beoordeling van het gewicht van het maatschappelijk belang de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten het valselijk opmaken van een KLM-personeelspas, heeft betrokken. Bij de weging van het maatschappelijk belang van de door de verdachte als onderzoeksjournalist verzorgde uitzendingen over de veiligheidssituatie op Schiphol-Oost tegenover het belang van een strafrechtelijke vervolging van het onder 1 bewezen verklaarde feit slaat in het licht van artikel 10 van het EVRM de balans door in het voordeel van de verdachte en dat betekent naar het oordeel van het gerechtshof dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit dient er naar het oordeel van het gerechtshof toe te leiden dat artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing moet blijven en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Dit laatste oordeel berust in de zienswijze van rekwirant op een onjuiste rechtsopvatting.
23.
Rekwirant zoekt allereerst steun bij een oud arrest van Uw Raad van 27 juni 1995, NJ 1995, 711. In die zaak verwierf een journalist onder valse voorwendselen een rijbewijs, om aan te tonen hoe gemakkelijk het in Nederland is om aan valse identiteitspapieren te komen. Het gerechtshof verklaarde bewezen dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met artikel 10, eerste lid, van de Wegenverkeerswet. Ingevolge dit wetsartikel is het verboden opzettelijk een onjuiste opgave te doen in de schriftelijke aanvragen tot of bij het verkrijgen van een rijbewijs. Het gerechtshof heeft dit feit strafbaar geacht.
24.
Uw Raad overwoog toen het volgende (r.o. 5.4):
‘Het in het tweede onderdeel van het middel aangevallen oordeel van het Hof komt er, beschouwd in samenhang met de daaraan voorafgaande overweging, op neer dat noch aan het belang dat de pers in een democratische samenleving dient door het aan de kaak stellen van misstanden noch aan de daaruit voortvloeiende taak- en beroepsuitoefening van de journalist een grond kan worden ontleend ter rechtvaardiging van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feit. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat de strafbaarstelling van het bij artikel 10, eerste lid, WVW voorziene feit, generlei beperking inhoudt van het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor zover het middelonderdeel blijkens de daarop bij pleidooi gegeven toelichting tegen 's Hofs oordeel opkomt met de klacht dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten ‘het algemeen belang van de pers en het door publicatie geschonden rechtsbelang’ bij zijn afweging te betrekken ziet het er dan ook aan voorbij dat in het onderhavige geval niet een door publicatie geschonden rechtsbelang in het geding is.
Voor zover in het middelonderdeel onder b tenslotte wordt betoogd dat het Hof bij zijn afweging ook het belang dat met de onderhavige vervolging is gediend onder ogen had dienen te zien, faalt het, reeds omdat dat belang bij de beoordeling van een verweer als het onderhavige niet ten toets kan komen.’
25.
Uw Raad was hier zeer stellig en sluit naar de mening van C.H. Brants2. elke subsidiariteitstoets uit: ‘de pers dient, ook als zij anders niet of slechts moeizaam de door haar begeerde informatie kan verkrijgen, de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen’. Het publieke belang om de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen dient onder alle omstandigheden te prevaleren. Deze opvatting lijkt rekwirant, gelet op de nadien gepubliceerde rechtspraak van het EHRM, niet meer houdbaar. Wel zal die strafwet slechts onder (zeer) uitzonderlijke omstandigheden overtreden mogen worden.
26.
Rekwirant wijst voorts op de conclusie van de advocaat-generaal Vellinga bij het arrest van Uw Raad van 5 december 2006, LJN: AY8343, NJ 2006, 665 (punt 23):
‘Bij de beoordeling van de toereikendheid van de motivering van het oordeel van het Hof over de noodzaak van de door het Hof aangenomen inbreuk op art. 10 lid 1 EVRM(18) dient in het oog te worden gehouden dat bescherming door artikel 10 lid 1 EVRM van het plegen van valsheid in geschrift, zoals in het hiervoor onder nr. 13 en 14 gestelde besloten ligt, van een uitzonderlijk karakter is. Dit brengt mee dat reeds spoedig aan de volgens art. 10 lid 2 EVRM vereiste noodzakelijkheid zal zijn voldaan.’
27.
Ook het EHRM gaat uit van de hoofdregel dat journalisten geen strafbare feiten mogen plegen en dat dit slechts anders kan zijn wanneer sprake is van een ‘pressing social need’, zie onder meer EHRM 24 mei 2011, Mikkelsen en Christensen tegen Denemarken (NJ 2012/39 m.nt. E.J. Dommering):
‘It is undisputed that the interference pursued a legitimate aim and was prescribed by law. The crucial issue remains whether the interference was ‘necessary in a democratic society’. The test of ‘necessity in a democratic society’ requires the Court to determine whether the ‘interference’ complained of corresponded to a ‘pressing social need’, whether it was proportionate to the legitimate aim pursued and whether the reasons given by the national authorities to justify it were relevant and sufficient (see Sunday Times v. the United Kingdom (no. 1), judgment of 26 April 1979, Series A no. 30, § 62). It should be noted in that connection that all persons, including journalists, who exercise their freedom of expression undertake ‘duties and responsibilities’ the scope of which depends on their situation and the technical means they use (see, for example, Handyside v. the United Kingdom, judgment of 7 December 1976, Series A no. 24, § 49). Thus, notwithstanding the vital role played by the press in a democratic society, journalists cannot, in principle, be released from their duty to obey the ordinary criminal law on the basis that Article 10 affords them protection (Stoll v. Switzerland [GC], no. 69698/01, § 101, ECHR 2007-…).’
28.
Naar de mening van rekwirant heeft het gerechtshof het uitzonderlijke karakter van de bescherming door artikel 10 lid 1 EVRM van het plegen van valsheid in geschrift in vereniging onvoldoende onderkend. Het uitzonderlijke karakter van de bescherming door artikel 10 lid 1 EVRM brengt ook mee dat ten aanzien van een zodanige uitzondering zware motiveringseisen gelden. In de onderhavige zaak hebben we met een nog ernstiger misdrijf te maken dan waarvan in evenvermeld arrest sprake was.
29.
Rekwirant acht het niet zonder meer vanzelfsprekend dat de afweging van belangen, zeker als daarbij de handelwijze van de verdachte in aanmerking wordt genomen uitmondt in een ontslag van alle rechtsvervolging. Een van de toetsingsmaatstaven van het EHRM is: ‘Whether the penalty imposed was proportionate’. Rekwirant refereert in dit verband aan het arrest van het EHRM in de zaak Stoll tegen Zwitserland van 10 december 2007 (LJN: BC3389, NJ 2008/236 m.nt. E.J. Dommering):
- ‘153.
The Court reiterates that the nature and severity of the penalty imposed are further factors to be taken into account when assessing the proportionality of interference (see, for example, Sürek v. Turkey (no. 1) [GC], no. 26682/95, § 64, second sub-paragraph, ECHR 1999-IV, and Chauvy and Others v. France, no. 64915/01, § 78, ECHR 2004-VI).
- 154.
Furthermore, the Court must be satisfied that the penalty does not amount to a form of censorship intended to discourage the press from expressing criticism. In the context of a debate on a topic of public interest, such a sanction is likely to deter journalists from contributing to public discussion of issues affecting the life of the community. By the same token, it is liable to hamper the press in performing its task as purveyor of information and public watchdog (see, mutatis mutandis, Barthold v. Germany, judgment of 25 March 1985, Series A no. 90, p. 26, § 58; Lingens, cited above, p. 27, § 44; and Monnat, cited above, § 70). In that connection, the fact of a person's conviction may in some cases be more important than the minor nature of the penalty imposed (see, for example, Jersild, cited above, p. 25, § 35, first sub-paragraph; Lopes Gomes da Silva, cited above, § 36; and Dammann, cited above, § 57).
- 155.
On the other hand, a consensus appears to exist among the member States of the Council of Europe on the need for appropriate criminal sanctions to prevent the disclosure of certain confidential items of information (see paragraph 44 above).
- 156.
In the instant case it should be observed that the penalty imposed on the applicant could hardly be said to have prevented him from expressing his views, coming as it did after the articles had been published (see, by converse implication, Observer and Guardian, cited above, p. 30, § 60).
- 157.
In addition, the amount of the fine (CHF 800, or approximately EUR 476 at current exchange rates) was relatively small. Moreover, it was imposed for an offence coming under the heading of ‘minor offences’ within the meaning of Article 101 of the Criminal Code as in force at the relevant time, which constituted the lowest category of acts punishable under the Swiss Criminal Code. More severe sanctions, even going as far as a custodial sentence, apply to the same offence both under Article 293 of the Criminal Code and in the laws of other Council of Europe member States (see paragraph 59 of the comparative study by Mr Christos Pourgourides, paragraph 44 above).
- 158.
The Zürich District Court, in its judgment of 22 January 1999, also accepted the existence of extenuating circumstances and took the view that the disclosure of the confidential paper had not undermined the very foundations of the State.
- 159.
It is true that no action was taken to prosecute the journalists who, the day after the applicant's articles appeared, published the report in part and even in full, and therefore, on the face of it, revealed much more information considered to be confidential. However, that fact in itself does not make the sanction imposed on the applicant discriminatory or disproportionate. Firstly, the applicant was the first to disclose the information in question. Secondly, the principle of discretionary prosecution leaves States considerable room for manoeuvre in deciding whether or not to institute proceedings against someone thought to have committed an offence. In a case such as the present one they have the right, in particular, to take account of considerations of professional ethics.
- 160.
Lastly, as regards the possible deterrent effect of the fine, the Court takes the view that, while this danger is inherent in any criminal penalty, the relatively modest amount of the fine must be borne in mind in the instant case.
- 161.
In view of all the above factors, the Court does not consider the fine imposed in the present case to have been disproportionate to the aim pursued.’
30.
Strafoplegging in een zaak als de onderhavige impliceert dus niet zonder meer schending van artikel 10 EVRM. Het EHRM acht slechts van belang dat ‘the penalty does not amount to a form of censorship intended to discourage the press from expressing criticism’. In de onderhavige zaak heeft het gerechtshof niet nader gemotiveerd — en dat had het gerechtshof in de visie van rekwirant wel moeten doen — waarom in de gegeven omstandigheden ook niet ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit met een (lichte) straf kon worden volstaan.
31.
Een strafoplegging past naar de mening van rekwirant ook beter in ons strafrechtelijk systeem. Van het rechterlijk oordeel dat de onderzoeksjournalist weliswaar een ernstig misdrijf heeft gepleegd doch vanwege een door die journalist aan de orde gesteld maatschappelijk belang niet strafbaar heeft gehandeld, gaat in de zienswijze van rekwirant naar de samenleving toe een verkeerd signaal uit. Onderzoeksjournalisten krijgen dan meer bescherming dan waartoe artikel 10 EVRM verdragstaten verplicht. Een zodanig rechterlijk oordeel schept ook rechtsonzekerheid. Onderzoeksjournalisten zullen pas achteraf aan de hand van het rechterlijke oordeel zekerheid krijgen over de vraag of hun handelwijze al dan niet strafbaar was. Onderzoeksjournalisten zullen dus, naar verwachting, de grenzen gaan opzoeken en nu en dan ook overschrijden, hetgeen tot maatschappelijke onrust en commotie aanleiding kan geven. Want waar ligt de grens? Zou het gerechtshof tot dezelfde conclusie zijn gekomen als de personeelspas van de KLM-medewerker in verdachtes bezit zou zijn gekomen door middel van een inbraak of toepassing van geweld? De door het gerechtshof gegeven beslissing biedt een ruime opening voor allerlei casuïstiek waarbij door de feitenrechter telkens van geval tot geval moet worden vastgesteld wanneer nog net wel en nog net niet straffeloosheid gerechtvaardigd is.
32.
In geval van een strafoplegging kan ook beter ingespeeld worden op de mate van onzorgvuldigheid die de onderzoeksjournalist heeft betracht. Bij de toelichting op het eerste cassatiemiddel heeft rekwirant al aan de orde gesteld dat het gerechtshof ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan het feit dat het hier gaat om een ernstig misdrijf waarbij de verdachte als onderzoeksjournalist actief was betrokken.
Blijkens het arrest heeft het gerechtshof zich slechts laten leiden door de vraag of de onzorgvuldigheid waarmee het onderzoek door de verdachte is uitgevoerd en de uitzending is sameness al dan niet zodanig zwaar weegt dat zij een beroep op de bescherming van artikel 10 EVRM zou doorkruisen (pp. 15 en 16). Deze onzorgvuldigheid van de verdachte blijft dus ingeval het resultaat een ontslag van alle rechtsvervolging oplevert onbestraft.
33.
In geval van een strafoplegging kan door middel van de bepaling van de strafsoort, de strafmodaliteit en de strafzwaarte ook beter worden ingespeeld op de ernst van het strafbare feit dat door de journalist met het oog op het aan de orde gestelde maatschappelijk belang is gepleegd. Voorkomen wordt voorts dat de rechter steeds weer wordt geconfronteerd met de moeilijke afweging of het aan de orde gestelde maatschappelijk belang al dan niet straffeloosheid rechtvaardigt.
34.
Ook uit de hiervoor onder 19 aangehaalde overweging blijkt dat het gerechtshof het uitzonderlijke karakter van de bescherming door artikel 10 lid 1 EVRM van het plegen van valsheid in geschrift in vereniging onvoldoende heeft onderkend. De proportionaliteit van het gestelde doel, te weten het aantonen van een beveiligingslek op Schiphol-Oost, berust slechts op de vaststelling dat ‘voor de verdachte geen andere weg openstond om met behulp van een valse KLM-pas het beveiligingslek aan de kaak te stellen’. Deze redenering komt dicht in de buurt van het credo: het doel heiligt de middelen. Gezien dit uitzonderlijke karakter behoefde nadere toelichting, welke ontbreekt, waarom het maatschappelijk belang van het aantonen van het beveiligingslek op Schiphol-Oost zo zeer opweegt tegen het plegen van een ernstig misdrijf als valsheid in geschrift dat daardoor het gepleegde misdrijf niet meer strafbaar is. Naar de mening van rekwirant had het gerechtshof nader moeten toelichten waarom het gerechtshof de verdachte niet ook met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit, gelijk het gerechtshof ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit heeft gedaan, tot een (lichte) straf heeft veroordeeld.
35.
Volgens rekwirant moet voorop blijven staan dat ook onderzoeksjournalisten geen valsheid in geschrift in vereniging mogen plegen (zie de hiervoor onder punt 27 aangehaalde jurisprudentie). Doen zij dat wel, dan is, behoudens hoge uitzondering, een strafrechtelijke reactie het gevolg, met dien verstande dat die strafrechtelijke reactie ingevolge de rechtspraak van het EHRM niet tot een vorm van censuur mag leiden. Voor straffeloosheid is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats. In zijn noot onder EHRM 24 mei 2011, NJ 2012/39 omschrijft Dommering het als volgt: ‘er moet werkelijk geen ander alternatief bestaan om de misstand opeen andere overtuigende wijze — zonder overtreding van de strafwet — bloot te leggen.’ Een zodanig uitzonderlijk geval heeft zich naar de mening van rekwirant, gelet op de door het gerechtshof vastgestelde feiten, niet voorgedaan, 's Hofs (impliciet) oordeel dat in casu wel sprake was van een dergelijk zeer uitzonderlijk geval is naar de mening van rekwirant niet zonder meer begrijpelijk, althans is dit oordeel ontoereikend gemotiveerd.
Conclusie
36.
Indien de voorgedragen cassatiemiddelen doel treffen dan wel één van de voorgedragen cassatiemiddelen doel treft, zal het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011 voor wat betreft het ontslag van alle rechtsvervolg van de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest in zoverre te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 22 mei 2012,
Mr H.H.J. Knol, plaatsvervangend advocaat-generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑05‑2012
Deze zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (S 11/02392) waarin heden eveneens een cassatieschriftuur is ingediend.
Aldus C.H. Brants, Het journalistieke privilege in Nederland: hoe zinvol en wenselijk is een wettelijke regeling?, DD 2008, 25, noot 62. De vervolgens aangehaalde woorden zijn overigens afkomstig van het gerechtshof en niet van Uw Raad.