EHRM 6 april 2006 (Malisiewicz-Gasior v. Poland) en EHRM 10-12-2007, NJ 2008, 236
Hof Amsterdam, 28-04-2011, nr. 23-002094-10
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2981, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-04-2011
- Magistraten
Mrs. M. Gonggrijp-van Mourik, H.W.J. de Groot, H.A. Holthuis
- Zaaknummer
23-002094-10
- LJN
BQ2981
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2981, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑04‑2011
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3074, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BY3752, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BY3752
Uitspraak 28‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Journalist vervolgd voor plegen strafbare feiten in kader uitzendingen “Undercover in Nederland”. Openbaar ministerie niet gehandeld in strijd met eigen beleidsregels. Verweer niet-ontvankelijkheid verworpen. Hof acht een veroordeling van de verdachte een beperking van het recht op vrije meningsuiting en nieuwsgaring die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit dient ertoe te leiden dat de artikelen 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing moeten blijven en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van vier feiten. Wel veroordeling ten aanzien van het voorhanden hebben van een valse pas enige tijd na de uitzendingen, nu dit onzorgvuldig was en niet langer proportioneel ten opzichte van het gestelde maatschappelijk belang. De verdachte kan zich ten aanzien van dit feit niet beroepen op de bescherming van artikel 10 EVRM.
Mrs. M. Gonggrijp-van Mourik, H.W.J. de Groot, H.A. Holthuis
Partij(en)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-840025-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 april 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 maart, 8 april en 14 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 te Zwolle en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een KLM-personeelspas — zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk voornoemde pas gekopieerd en voorzien van (onder meer) andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [KLM-medewerker] en/of was voorzien van een foto van die [KLM-medewerker], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
- 2.
hij op of omstreeks 07 februari 2009 te Amsterdam, opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad een vals(e) of vervalst(e) KLM-personeelspas — zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen —, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers was deze KLM-pas voorzien van zijn pasfoto, terwijl de pas op naam was gesteld van [naam] en/of was voorzien van personeelsnummer [nummer], terwijl verdachte niet werkzaam was bij KLM;
- 3.
hij op of omstreeks 12 december 2008 en/of 13 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het luchthaventerrein te weten het bedrijventerrein te Schiphol-Oost, zijnde grond toebehorende aan Amsterdam Airport Schiphol, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden;
- 4.
hij op of omstreeks 27 november 2008 en/of 28 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het luchthaventerrein te weten het bedrijventerrein te Schiphol-Oost, zijnde grond toebehorende aan Amsterdam Airport Schiphol, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden;
- 5.
hij op of omstreeks 27 november 2008 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het bedrijventerrein Fokker Logistics park, zijnde grond toebehorende aan Anthony Fokker Village U.A. en/of Anthony Fokker Logistics U.A., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities — kort gezegd en zakelijk weergegeven — betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, nu het openbaar ministerie daarmee handelt in strijd met de eigen beleidsregels zoals neergelegd in de ‘Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2002/A003)’. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat voornoemde Aanwijzing voorschrijft dat in grensgevallen, wanneer een journalist een strafbaar feit begaat omdat hij via het plegen van dat delict aandacht wil vestigen op een bepaald onderwerp, de vraag of vervolging op zijn plaats is afhangt van de verhouding tussen enerzijds het gepleegde delict en anderzijds het mogelijke maatschappelijke belang van het onderwerp dat de journalist aansnijdt. De raadsman heeft gesteld dat de maatschappelijke relevantie van de reportages van de verdachte, te weten de beveiligingssituatie op Schiphol-Oost, evident is, in het bijzonder vanwege de aanwezigheid van het regeringsvliegtuig, de PH-KBX. Daarnaast acht hij het onbegrijpelijk dat het openbaar ministerie in de onderhavige zaak wel tot vervolging is overgegaan terwijl andere reportages van de verdachte, waarin eveneens sprake was van het plegen van strafbare feiten, niet tot vervolging hebben geleid. Aldus valt niet in te zien waarop binnen de geldende beleidsregels het vervolgingsrecht is gefundeerd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte bedrijft onderzoeksjournalistiek met zijn bedrijf [bedrijf] en verzorgt met zijn redactie onder meer het tv-programma ‘Undercover in Nederland’. In een tweetal uitzendingen van dit programma, op 28 december 2008 en 4 januari 2009, heeft de verdachte aandacht besteed aan de beveiligingssituatie op Schiphol-Oost. Inzet van deze uitzendingen was dat het beveiligingsniveau te kort schiet gelet op de activiteiten die op Schiphol-Oost plaatsvinden, waaronder in het bijzonder de aanwezigheid van de PH-KBX en het gegeven dat vanaf Schiphol-Oost vliegtuigen gereed worden gemaakt voor vertrek en vandaar naar Schiphol Centrum gaan om daadwerkelijk te vertrekken. In de betrokken uitzendingen is te zien en/of wordt gesteld — voor zover hier van belang — dat de verdachte en een medewerker van zijn bedrijf zich eerst begeven op het bedrijventerrein Fokker Logistics Park (hierna: Fokker-terrein) dat verboden terrein is voor onbevoegden met de bedoeling vandaar het terrein van Schiphol-Oost te bereiken. Daarna heeft de verdachte zich door [KLM-medewerker], die in het bezit was van een legitieme KLM-pas heimelijk op het terrein van Schiphol-Oost laten brengen. Vervolgens wordt getoond dat de verdachte een legitieme KLM-pas die later van [KLM-medewerker] blijkt te zijn, namaakt en dat hij en een medewerker van zijn bedrijf vervolgens met elk een valse pas zich toegang verschaffen tot het voor hen verboden terrein van Schiphol-Oost. Tenslotte is gebleken dat op 7 februari 2009 de laptoptas van de verdachte met daarin een valse KLM-pas met foto van de verdachte uit zijn auto gestolen en dezelfde dag bij de politie afgegeven. Uit nader onderzoek blijkt dat deze pas identiek is aan de in de uitzending van Undercover in Nederland getoonde nagemaakte pas. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft het openbaar ministerie de vervolging van de verdachte ingesteld ter zake overtreding van de artikelen 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht.
Het in het eerste en tweede lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie bevoegd is op gronden aan het algemeen belang ontleend af te zien van vervolging. Beslist het openbaar ministerie dat het tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvervolging en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
In de onderhavige zaak heeft het openbaar ministerie de beslissing tot vervolging gestoeld op de ‘Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten’ (hierna: Aanwijzing), welke beoogt de grenzen af te bakenen voor die situaties waarin strafvorderlijk optreden met betrekking tot journalisten wordt overwogen en het openbaar ministerie een afweging moet maken tussen enerzijds het belang van de opsporing en de vervolging en anderzijds het belang van de vrije nieuwsgaring, met name bij het toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van journalisten. Niet in geding is dat deze Aanwijzing van toepassing is in de onderhavige strafzaak. Met betrekking tot deze belangenafweging houdt voornoemde Aanwijzing — voor zover hier van belang — het volgende in.
Indien een journalist verdachte is van een strafbaar feit dat mogelijk verband houdt met de journalistieke beroepsuitoefening:
‘De journalist die op eigen initiatief strafbare feiten pleegt (…) of een actieve rol pleegt bij door anderen gepleegde delicten (…), zal in beginsel als gewone verdachte worden behandeld, ook wat betreft de toepassing van dwangmiddelen’ (7.B.2 onder b) en voorts ‘De journalist die actief strafbare feiten pleegt, neemt daarmee het risico dat hij voorwerp wordt van strafrechtelijk onderzoek. De overwegingen uit het Fressoz en Roire-arrest dat een journalist zich in beginsel aan de strafwetgeving heeft te houden en bovendien te goeder trouw dient te handelen, geeft aan dat de ruimte van journalisten om strafbare feiten te plegen, gering is. (…) Hoogstens zal het doel van het plegen van een misdrijf een rol bij de vervolgingsbeslissing kunnen spelen als een relatief licht vergrijp is gepleegd dat in geen verhouding staat tot het maatschappelijk belang van de informatie die de journalist dankzij zijn misdrijf heeft kunnen verspreiden’
( 6.C.3).
Het openbaar ministerie heeft uitgebreid gemotiveerd waarom het van oordeel is dat in de onderhavige strafzaak de noodzaak van handhaving van strafbepalingen die door de verdachte werden geschonden diende te prevaleren boven het journalistieke belang dat artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet beogen te beschermen en, anders dan naar aanleiding van eerdere uitzendingen waarbij eveneens sprake was van het plegen van strafbare feiten, thans wél tot vervolging van de verdachte is besloten. Die afweging is ook kenbaar gemaakt aan de verdachte in de brief van 13 januari 2010 van officier van justitie mr. B. ter Steege waarin aan de verdachte een transactieaanbod wordt gedaan. Uit die brief en hetgeen het openbaar ministerie ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd, blijkt dat bij de belangenafweging een rol hebben gespeeld dat de verdachte, zoals deze ook erkent, op eigen initiatief strafbare feiten heeft gepleegd, de ernst van het in artikel 225 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde delict, het daarbij betrekken van een buitenstaander te weten KLM-medewerker [KLM-medewerker] en het standpunt van het openbaar ministerie dat — kortweg — de verdachte ten aanzien van het veronderstelde ‘lek in de beveiliging van Schiphol’ niet te goeder trouw heeft gehandeld, namelijk niet op grond van een accurate feitelijke basis en geen betrouwbare en precieze informatie heeft verschaft.
Naar het oordeel van het hof is niet op voorhand gebleken dat het openbaar ministerie bij de beslissing tot vervolging heeft gehandeld in strijd met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde, en ook niet in strijd met de in de Aanwijzing neergelegde regels. Hetgeen door de verdediging daartoe aan omstandigheden is aangevoerd, leidt naar het oordeel van het hof niet tot een andere conclusie, nu de verdediging hier met name een andere weging van de feiten en omstandigheden aan ten grondslag heeft gelegd. Die beoordeling dient in het kader van de inhoudelijke behandeling te worden gemaakt.
Aangezien ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een KLM-personeelspas — zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een KLM-pas gekopieerd en voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [KLM-medewerker] en was voorzien van een foto van die [KLM-medewerker], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
- 2.
hij op 07 februari 2009 te Amsterdam, opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse KLM-personeelspas — zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen —, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers was deze KLM-pas voorzien van zijn pasfoto, terwijl de pas op naam was gesteld van [naam] en was voorzien van personeelsnummer [nummer], terwijl verdachte niet werkzaam was bij KLM;
- 3.
hij omstreeks 12 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het luchthaventerrein te weten het bedrijventerrein te Schiphol-Oost, zijnde grond toebehorende een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden;
- 4.
hij omstreeks 27 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het luchthaventerrein te weten het bedrijventerrein te Schiphol-Oost, zijnde grond toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden;
- 5.
hij op 27 november 2008 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het bedrijventerrein Fokker Logistics park, zijnde grond toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft betoogd dat een veroordeling van de verdachte in strijd moet worden geacht met de vrijheid van meningsuiting zoals verankerd in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) en artikel 7 Grondwet en dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij uitsluitend een journalistiek doel voor ogen had en dat doel op zorgvuldige wijze zoals geëxpliciteerd in het Fressoz en Roire-arrest heeft verwezenlijkt. De raadsman heeft dit standpunt nader toegelicht en gesteld — zo begrijpt het hof — dat de toepassing van de betreffende strafbepalingen niet past binnen de beperkingsclausules volgens artikel 10 lid 2 EVRM en dat derhalve die strafbepalingen in casu op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing verklaard dienen te worden. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan teneinde als journalist misstanden ter zake van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, en in het verlengde daarvan het luchthaventerrein Schiphol, aan de kaak te kunnen stellen en daarbij uitsluitend een journalistiek doel voor ogen heeft gehad. Hierbij is door de verdachte een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds het journalistieke belang en anderzijds de wettelijke regelgeving. In de reportages betreffende Schiphol-Oost zijn structurele beveiligingslekken aangetoond op dat deel van Schiphol waar zich tevens het regeringsvliegtuig, de PH-KBX, bevindt waar ook de Koningin en leden van het koninklijk Huis gebruik van maken. De maatschappelijke relevantie van deze uitzendingen is dan ook groot en evident. Dit blijkt te meer nu naar aanleiding van de tv-reportages er tot driemaal toe Kamervragen zijn gesteld en de veiligheidsmaatregelen op Schiphol-Oost nadien zijn aangescherpt, ook ten aanzien van de PH-KBX. Uit de reportages en de daarop gegeven toelichting van de verdachte blijkt daarnaast dat de verdachte zorgvuldig te werk is gegaan en dat niet valt in te zien dat er voor een ander en minder ingrijpend middel had kunnen worden gekozen om even effectief de ernst van het beveiligingslek aan te tonen. De handelwijze van de verdachte voldoet dan ook ruimschoots aan de in de rechtspraak gehanteerde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ter ondersteuning van het standpunt dat de verdachte hierbij heeft gehandeld in overeenstemming met de journalistieke beroepsnorm heeft de raadsman er op gewezen dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Persvrijheidsfonds de verdachte en zijn redactie in deze zaak principieel steunen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat vervolging van de verdachte niet in strijd is met artikel 10 EVRM of artikel 7 van de Grondwet, nu anders dan bij eerdere reportages geen enkel maatschappelijk belang het plegen van de ten laste gelegde strafbare feiten — waaronder met name artikel 225 Wetboek van Strafvordering — , het daarbij betrekken van een KLM-medewerker en het in een kwaad daglicht stellen van de KLM rechtvaardigt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een niet te rechtvaardigen inbreuk gemaakt op de in artikel 10 lid 2 van het EVRM beschermde belangen en is geen sprake van een accurate feitelijke basis en ‘betrouwbare en precieze’ informatieverschaffing met inachtneming van de journalistieke normen. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing primair aangevoerd dat de reportages van de verdachte geen journalistiek doel hebben gediend en ook niet maatschappelijk relevant waren, nu Schiphol-Oost en het Fokker-terrein bedrijventerreinen betreffen waar geen speciaal beveiligingsregime geldt en er voorts naar aanleiding van de reportages — anders dan na eerdere uitzendingen van de verdachte — slechts enkele geringe wijzigingen in de feitelijke uitvoering van de controles zijn gevolgd.
Subsidiair is het openbaar ministerie van oordeel dat de handelwijze van de verdachte niet proportioneel is. De verdachte heeft laten zien dat hij door tussen een open ruimte tussen twee afsluitingshekken te kruipen op een particulier bedrijventerrein kon komen en dat hij door zich in de kofferbak van een auto te verschuilen tweemaal het bedrijventerrein Schiphol-Oost kon betreden. Om dit doel te bereiken heeft hij een aantal strafbare feiten gepleegd die in onderling verband en samenhang dienen te worden bezien. Daarnaast heeft de verdachte een KLM-medewerker overgehaald zijn KLM-pas af te staan en heeft hij van die medewerker gebruik gemaakt bij het onrechtmatig betreden van het Schiphol-Oost terrein. Daarbij heeft de verdachte de KLM en de beveiliging — ten onrechte — in een kwaad daglicht gesteld door te beweren dat de KLM-pas eenvoudig is na te maken omdat hij geen bijzondere kenmerken heeft, hetgeen feitelijk onjuist is. De pas die werd nagemaakt tijdens de uitzending is feitelijk niet bij het betreden van het verboden gebied gebruikt en van daadwerkelijk gebruik van een andere valse pas is onvoldoende gebleken. Voorts is door de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte evenmin zorgvuldig, accuraat en precies en met inachtneming van de journalistieke normen heeft gehandeld, nu in deze uitzendingen van ‘Undercover in Nederland’ zaken voorgespiegeld worden die feitelijk onjuist blijken. Zo wordt in de uitzending gesuggereerd dat het bij het betreden van het Fokker-terrein op 27 november 2008 om de luchthaven Schiphol gaat terwijl dit bedrijventerrein niet tot het luchthaventerrein behoort. Daarnaast is, door regelmatig te refereren aan de eerdere uitzending omtrent de beveiliging op Schiphol-Centrum onvoldoende duidelijk gemaakt aan de kijker dat voor Schiphol-Oost een volledig ander beveiligingsregime geldt dan voor Schiphol-Centrum, terwijl het Fokker-terrein een particulier bedrijventerrein is met een eigen beveiliging. Voorts heeft de verdachte de vervalsing van de KLM-pas zodanig in de uitzending gemonteerd dat de indruk wordt gewekt dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 bij het betreden van het terrein van Schiphol-Oost al over de betreffende valse pas heeft beschikt, terwijl uit het dossier blijkt dat hij die valse pas eerst op 12 december 2008 voorhanden heeft gehad, zoals de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Evenmin heeft de verdachte de kijker medegedeeld dat het KLM-medewerker [KLM-medewerker] was die hem in de nacht van 27 op 28 november met behulp van diens eigen legitieme toegangspas het terrein op heeft gebracht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende
Redengevende feiten en omstandigheden
Het hof heeft voorafgaande aan de terechtzittingen in hoger beroep de uitzendingen van ‘Undercover in Nederland’ van 28 december 2008 en 4 januari 2009 bekeken. Daarnaast is ter terechtzitting van 23 maart 2011 door de verdediging ook ‘ruw’ beeldmateriaal getoond en heeft de verdachte de beide uitzendingen alsmede het aanvullende beeldmateriaal nader toegelicht. Op grond van de beelden, alsmede de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft alle ten laste gelegde feiten bekend. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de volgende lezing gegeven van de feiten en gebeurtenissen die aanleiding zijn geweest voor de twee bovengenoemde uitzendingen, alsmede voor hetgeen in die uitzendingen is getoond en zijn afwegingen daarbij. Na eerdere uitzendingen van ‘Undercover in Nederland’ omtrent de beveiliging op Schiphol-Centrum ontving hij meerdere tips van (oud)werknemers van Schiphol-Oost dat de beveiliging op dat deel van het luchthaventerrein nog ernstig te kort zou schieten. Schiphol-Oost is een bedrijventerrein, maar maakt wel deel uit van het luchthaventerrein. Naar aanleiding van deze meldingen is door de verdachte en zijn redactie een onderzoek ingesteld. In dat stadium is volgens de verdachte nog niet besloten tot uitzending. Het onderwerp won aan belang toen bleek dat op Schiphol-Oost tevens het regeringsvliegtuig PH-KBX wordt gestald en onderhoud krijgt in hangar 73. Daarnaast kwam uit onderzoek naar voren dat er op Schiphol-Oost onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan passagiers- en vrachtvliegtuigen worden uitgevoerd en die vliegtuigen hiervandaan vertrekken naar Schiphol-Centrum om vandaar met passagiers of vracht het luchtruim te kiezen. Ook staan er particuliere vliegtuigen en wordt er ook rechtstreeks vanaf Schiphol-Oost vertrokken. De verdachte heeft gesteld dat er tientallen keren door hemzelf of een van de redactieleden een observatie is uitgevoerd op de toegangscontrole bij één van de ingangen/ de hoofdingang van Schiphol-Oost. Hieruit bleek telkens dat er afgezien van een vluchtige check van de foto op de door werknemers gebruikte passen geen enkele aanvullende controle plaatsvond. Zo werden de pasjes niet gescand of op echtheid gecontroleerd, vond er geen controle plaats van personen of voertuigen en werden motorrijders niet verzocht hun helm af te doen bij de controle alvorens zij het terrein betraden. De aanwezigheid van het regeringsvliegtuig dat ook regelmatig door de Koningin en leden van het koninklijk Huis wordt gebruikt, het structurele gebrek aan grondige controle, alsmede de directe verbinding tussen Schiphol-Oost en Schiphol-Centrum, waardoor de scherpe beveiliging die daar thans mede naar aanleiding van een eerdere uitzending van de verdachte gehanteerd wordt mogelijk kon worden doorbroken, waren aanleiding voor de verdachte nader onderzoek te verrichten. De verdachte heeft benadrukt dat de aanwezigheid van de PH-KBX, een in zijn ogen voor terroristen interessant doelwit, voor hem een belangrijk item was om het niveau van de beveiliging op Schiphol-Oost aan de kaak te stellen. Dit werd des te prangender toen hij najaar 2008 van een tipgever met diens telefoontoestel gemaakte foto's kreeg waarop te zien was dat het toestel vrij toegankelijk was voor iemand die daar op dat moment niets te zoeken had.
Op 27 november 2008 heeft de verdachte met een collega onbevoegd het Fokker-terrein betreden door een kier tussen onderdelen van het hekwerk dat om dat terrein was geplaatst. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2011 verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat dit een particulier bedrijventerrein betrof dat niet tot de luchthaven behoorde. Hij wist dat dit Fokker-terrein verboden was voor onbevoegden en dat het terrein werd beveiligd. De verdachte had echter gehoord dat het hek dat het Fokker-terrein van Schiphol-Oost scheidt in verband met reparatiewerkzaamheden regelmatig open stond en hij hoopte dat op die manier vanaf het Fokker-terrein eenvoudig toegang verkregen kon worden tot het terrein van Schiphol-Oost en de zich aan de andere zijde van het hek bevindende hangar waarin onder meer de PH-KBX staat. Het hek tussen het Fokker-terrein en Schiphol-Oost bleek geheel afgesloten en de verdachte werd overlopen door een beveiligingsbeambte. Hij moest het Fokker-terrein onverrichter zake verlaten.
De volgende nacht, van 27 op 28 november 2008, heeft de verdachte het terrein van Schiphol-Oost onbevoegd betreden in de kofferbak van de auto die werd bestuurd door tipgever [KLM-medewerker], die voor het verkrijgen van toegang zijn eigen KLM-toegangspas gebruikte. [KLM-medewerker] komt daarbij niet in beeld en bewust heeft de verdachte in de uitzending de indruk gewekt dat een collega van hem aan het stuur zat. Er is ook gebruik gemaakt van de auto van de betreffende collega. Verdachte heeft, eenmaal op het terrein, op de passagiersstoel plaatsgenomen en heeft met [KLM-medewerker] rondgereden tot aan hangar 73 met daarin de PH-KBX. Daar is de verdachte uitgestapt en heeft aangegeven dat dit de hangar was waar de PH-KBX stond gestald. De verdachte is toen niet naar binnen gegaan. De reden voor die terughoudendheid was volgens de verdachte dat hij [KLM-medewerker] daarbij niet wilde betrekken. Hierna heeft de verdachte Schiphol-Oost op dezelfde manier verlaten als hij is binnengekomen, in de kofferbak. Vervolgens zijn beelden getoond, gemaakt met een mobiele telefoon, die de verdachte van een tipgever had ontvangen. Daarop is te zien dat de vliegtuigtrap van de PH-KBX is neergelaten en dat het lijkt alsof het toestel niet wordt bewaakt.
Daarmee was slechts een deel van de doelstelling van het onderzoek bereikt. Aangetoond kon worden dat op het terrein zelf de controle afwezig was en dat hangar 73 zou kunnen worden betreden door een onbevoegd persoon. Deels omdat dat op toeval had kunnen berusten, maar vooral om daadwerkelijk te laten zien dat de controle bij de toegangspoort naar Schiphol-Oost niet aan de eisen voldeed en er op het terrein zelf niet werd gecontroleerd, heeft de verdachte besloten nogmaals het terrein op te gaan, maar ditmaal met behulp van een collega die was voorzien van een nagemaakt KLM-pasje met een willekeurige naam. Ook zouden zij beiden trachten toegang te krijgen tot hangar 73 en zo mogelijk tot de PH-KBX. Het was niet mogelijk gebleken om via tipgevers meer informatie te krijgen over de eventuele beveiliging van hangar 73 en/ of de PH-KBX. Daartoe heeft de verdachte via zijn werknemer [medeverdachte] aan [KLM-medewerker] gevraagd of hij zijn KLM-pas mocht lenen om deze na te maken. [KLM-medewerker], die wist dat de valse pas zou worden gebruikt om op het terrein te komen, heeft daarmee ingestemd.
De verdachte heeft omtrent het contact, al dan niet via collega [medeverdachte], met [KLM-medewerker] verklaard dat [KLM-medewerker] zelf contact heeft gezocht met de redactie van ‘Undercover in Nederland’ omdat hij bezorgd was over het beveiligingsniveau op Schiphol-Oost. Hij heeft vervolgens zelf de keuze gemaakt om actief aan de reportage mee te werken. Met [KLM-medewerker] is volgens de verdachte vanaf het eerste contact besproken dat zijn medewerking mogelijk nadelige gevolgen voor hem zou kunnen hebben; [KLM-medewerker] was zich daar ook van bewust. De verdachte verwijt zichzelf dat hij bij het maken van de valse pas(sen) niet alle gegevens van de pas van [KLM-medewerker] heeft verwijderd waardoor uiteindelijk [KLM-medewerker] als houder van de nagemaakte pas is achterhaald.
In de uitzending van 28 december 2008 is te zien dat de verdachte met behulp van een pasjesprinter onder andere een KLM-pas namaakt met daarop een foto van zichzelf. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat deze valse KLM-pas is nagemaakt met behulp van de pas van KLM-medewerker [KLM-medewerker], waarschijnlijk op 12 december 2008. Tijdens de uitzending van 28 december 2008 merkt de verdachte ten aanzien van de KLM-pas op dat dit een magneetstripkaart is die geen enkel uniek visueel kenmerk bezit en voorts dat de nagemaakte pas wel sterk leek op de echte KLM-pas maar dat er wel degelijk minimale verschillen te zien waren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wel op de hoogte was van het feit dat de KLM-pas was voorzien van enige beveiliging. Welk uniek kenmerk dat was, is de verdachte niet nagegaan, omdat het er nu juist om ging te laten zien dat de passen daarop in het geheel niet werden gecontroleerd; er werd enkel gekeken of de foto op de pas en het gezicht van de aanbieder overeenkwamen. De verdachte heeft verklaard verbaasd te zijn geweest hoe gemakkelijk het was door een kopie te maken van de originele pas en daarop via de computer gegevens aan te passen en een foto te vervangen, een op het oog op het originele KLM-pasje gelijkend ‘stukje plastic’ te maken. Hij heeft in dat verband gezegd dat hij niet het gevoel had valsheid in geschrift te plegen of echt aan het vervalsen te zijn, omdat het zo eenvoudig was: copy-paste en klaar. Juist omdat het zo eenvoudig te doen was, is de afweging gemaakt in het kader van het onderzoek het pasje van [KLM-medewerker] na te maken. Aan de andere kant van de schaal lag het grote maatschappelijke belang dat de beveiliging van Schiphol-Oost en alles wat zich daar bevindt, aan een dergelijk eenvoudig pasje was opgehangen dat ook niet deugdelijk werd gecontroleerd. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij meerdere pasjes heeft nagemaakt maar dat niet alle pasjes even goed gelukt waren. De verdachte heeft de pas met daarop zijn foto die in de uitzending werd getoond, niet gebruikt om toegang te krijgen bij de toegangspoort. Zijn gezicht is, zo stelt hij, zo bekend dat dat vast niet gelukt was. Die pas heeft hij in de uitzending gebruikt omdat hij geen pas in de uitzending wilde tonen waarop een collega herkenbaar is afgebeeld. De verdachte zegt dat hij de in de uitzending getoonde pas met zijn foto wel op het terrein heeft gedragen. De bedoeling was, mocht hij worden gecontroleerd, de indruk te wekken dat hij een legitieme KLM-pas droeg. Hij hoopte zo mogelijke ontdekking te voorkomen, nu het dragen van een pas aldaar verplicht was en het zou opvallen als hij dit niet zou doen.
In de nacht van 12 op 13 december 2008 heeft de verdachte Schiphol-Oost wederom, ditmaal met een collega, onbevoegd betreden en filmopnamen gemaakt. De verdachte heeft benadrukt dat hij als onderzoeksjournalist eigen onderzoek wil doen en naar buiten brengen omdat de impact daarvan veel groter is dan wanneer er bevindingen van medewerkers worden getoond. Hij heeft zichtbaar willen maken dat het mogelijk was als onbevoegde buitenstaanders het terrein van Schiphol-Oost te betreden en daar onderzoek te doen; alleen dan kon het beveiligingslek in volle omvang zichtbaar worden.
Het hof stelt naar aanleiding van het bekijken van het door de verdachte getoonde ‘ruwe’ beeldmateriaal en de door de verdachte gegeven toelichting vast dat hij ditmaal het terrein heeft betreden in de kofferbak van een door een collega bestuurd voertuig. Deze collega was eveneens in het bezit van een valse KLM-pas met daarop zijn foto die hij aan de beveiligingsmedewerker bij de toegangspoort toonde, waarna hij met de auto mocht doorrijden. Verdachte heeft op dit onderdeel verklaard dat het standaard beleid is medewerkers van het programma niet herkenbaar in beeld te brengen en dat daarom in de uitzending noch de collega zelf noch de foto op de door deze gebruikte pas is getoond. Uit de beelden in de uitzending blijkt dat de verdachte en zijn collega zonder verdere controlepunten tegen te komen vanaf de hoofdingang van Schiphol-Oost naar hangar 73 zijn gereden. Daar bleek dat deze hangar open was en dat de PH-KBX daar ook stond gestald. Vervolgens zijn er beelden van het vliegtuig gemaakt en heeft de verdachte het vliegtuig ook zo dicht genaderd dat hij het kon aanraken. De verdachte vermeldt in de uitzending dat het vliegtuig — zoals te zien is — op dat moment afgesloten was, maar dat het af en toe ook open staat en via de neergelaten vliegtuigtrap betreden kan worden. Beelden daarvan, gemaakt door een verder anoniem gebleven werknemer met diens telefoon, zijn in die uitzending eveneens getoond. Verdachte verlaat bij deze gelegenheid wederom in de kofferbak van de auto het terrein zonder verdere controles.
In de uitzending van 4 januari 2009 worden beelden van de eerdere uitzending herhaald en zijn voorts beelden, gemaakt door voornoemde werknemer te zien die binnen in de PH-KBX zijn gemaakt. In de uitzending wordt ook telkens vermeld dat deze beelden door een tipgever zijn gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer exact weet wanneer hij deze beelden heeft ontvangen, maar dat dit in ieder geval ver na augustus 2008 is geweest. Hij heeft de beelden en de tipgever die verklaarde dat hij niet uit hoofde van zijn functie tot de PH-KBX toegang had, destijds onderzocht en als zeer betrouwbaar beoordeeld. Gelet op het feit dat [KLM-medewerker] vanwege zijn medewerking aan het programma is ontslagen, heeft de verdachte geen nadere gegevens willen verstrekken over deze tipgever en het hof heeft dat standpunt gerespecteerd.
Daarnaast staat vast dat op 7 februari 2009 de laptoptas van de verdachte uit zijn auto is gestolen en dezelfde dag door een getuige bij de politie is afgegeven. In deze tas bevond zich een valse KLM-pas met een foto van de verdachte die identiek blijkt te zijn aan de kaart die getoond werd tijdens de uitzendingen. De verdachte heeft dat ook erkend en toegegeven dat het niet verstandig was geweest om die pas (op die manier) te bewaren.
Meer in algemene zin heeft de verdachte verklaard dat bij het doen van onderzoek en het maken van een uitzending voor ‘Undercover in Nederland’ in beginsel geprobeerd wordt om zonder het plegen van strafbare feiten een gesignaleerd probleem of misstand aan de kaak te stellen. Daarbij worden de beelden getoond die die misstand zichtbaar maken. Hij is nu zes jaar als onderzoeksjournalist werkzaam en het streven is geen overkill te laten zien in het belang van de show. Als het maatschappelijk belang van de gesignaleerde misstand niet anders kan worden aangetoond dan door het plegen van een strafbaar feit vindt altijd een zorgvuldige afweging plaats of het belang van het onderzoek het plegen van een strafbaar feit rechtvaardigt. De verdachte is van mening dat hij voor de onderhavige uitzendingen niet meer strafbare feiten heeft gepleegd dan noodzakelijk was om het ernstige structurele beveiligingslek op Schiphol-Oost en meer in het bijzonder de daaruit voortvloeiende risico's ten aanzien van de PH-KBX aan te tonen. De verdachte heeft gesteld dat hij gaandeweg het door hem verrichte onderzoek telkens weer werd verrast door het gebrek aan controle op Schiphol-Oost. Naar eigen zeggen was hij niet geheel op de hoogte van de situatie ter plaatse. Zo was hem niet bekend of er nog controles plaatsvonden tussen de hoofdingang en hangar 73 met daarin de PH-KBX, en wist hij ook niet precies hoe het met de beveiliging van de hangar gesteld was. De verdachte stelt dat het bij uitstek de taak van een onderzoeksjournalist is nader onderzoek te verrichten teneinde structurele misstanden met potentieel grote maatschappelijke gevolgen aan te tonen en daarbij mogelijke risico's voor eigen rekening te nemen. Er kon in casu niet worden volstaan met het enkel tonen van de beelden van de beveiliging van de hoofdingang van Schiphol-Oost in combinatie met de door de tipgever gemaakte opnamen van de openstaande deur van de PH-KBX en de opnamen in de PH-KBX. Weliswaar vormen die beelden al alarmerende constateringen van het beveiligingslek, maar door de wijze waarop de uitzending is gemaakt is zichtbaar gemaakt en feitelijk aangetoond dat het simpelweg mogelijk was voor iemand die niets op het terrein te zoeken heeft om met een nagemaakt plastic pasje het terrein te betreden, door te rijden naar de hangar met daarin het regeringsvliegtuig, de deur van die hangar te openen, de hand op het vliegtuig te leggen en het terrein weer te verlaten terwijl er ook op het terrein tussen de hoofdingang en de hangar geen enkele controle plaatsvond. Ook het belang dat door Schiphol bij monde van haar directie in het openbaar aan de beveiliging van het luchtvaartterrein wordt gehecht, speelde hierbij voor de verdachte als journalist een rol. De verdachte wist dat Schiphol-Oost als bedrijventerrein een ander beveiligingsregiem had dan Schiphol-Centrum. Hij heeft willen aantonen dat dit beveiligingsniveau ontoereikend is gezien de in het geding zijnde belangen en daarnaast willen laten zien dat dat beveiligingsniveau ook niet wordt gehandhaafd. De verdachte heeft daartoe nog aangevoerd dat hem uit zijn eerdere onderzoeken in theorie en praktijk bekend is hoe de controle op Schiphol-Centrum van vertrekkende vliegtuigen plaatsvindt. Volgens zijn bevindingen duurt die controle bij de PH-KBX een uur en bij andere vliegtuigen korter waardoor er volgens hem een groot risico bestaat dat bij die checks mogelijke malversaties die op Schiphol-Oost zijn gepleegd, niet worden ontdekt. Daarom is de beveiliging van de achterdeur van Schiphol-Centrum van groot maatschappelijk belang. Het namaken van een pas, juist vanwege het gemak waarmee dit kon worden verricht, viel daarbij naar het oordeel van de verdachte in het niet bij de risico's die het gebrek aan beveiliging met zich bracht. Tenslotte heeft de verdachte verklaard dat hij Schiphol reeds voor de uitzending op de hoogte heeft gebracht van de inhoud daarvan teneinde geen mensen in gevaar te brengen.
Juridisch kader
Allereerst zal beoordeeld dienen te worden of de ten laste gelegde feiten in verband stonden met de journalistieke beroepsuitoefening en daarmee van het in artikel 10, eerste lid, EVRM neergelegde recht op vrije meningsuiting, waaronder volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) mede moet worden begrepen de vrije nieuws- en informatiegaring. In dit verband stelt het hof vast dat de verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd teneinde aan te tonen dat de beveiliging van Schiphol-Oost (en daarmee mogelijk ook van Schiphol-Centrum) ontoereikend was en dat de tekortschietende beveiliging grote maatschappelijke risico's met zich bracht. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten geen ander oogmerk had dan om langs journalistieke weg een maatschappelijke misstand publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van de feiten voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van deze misstand. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte als onderzoeksjournalist regelmatig maatschappelijke misstanden onder de aandacht tracht te brengen en dat naar aanleiding van eerdere programma's het beveiligingsniveau van onder meer Schiphol-Centrum alsook bij Defensie is aangescherpt. Het hof zal de strafvervolging van de verdachte dan ook aanmerken als een inbreuk op zijn in artikel 10 EVRM neergelegd recht op vrijheid van meningsuiting.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze inbreuk geoorloofd is in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 EVRM. Op grond van deze bepaling kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, indien deze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van onder meer het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM kunnen bij het criterium dat de inmenging noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving drie factoren worden onderscheiden. Er moet sprake zijn van een ‘pressing social need’ voor de beperking en deze moet voorts ‘relevant and sufficient’ en ‘proportionate to the legitimate aims pursued’ zijn.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een ‘pressing social need’ hebben verdragsstaten een zekere beleidsvrijheid, maar deze ‘margin of appreciation’ is beperkt wanneer het gaat om een debat over zaken van openbaar belang1..
In onder meer het arrest Fressoz en Roire tegen Frankrijk2. heeft het EHRM zich uitgelaten over de vraag of journalisten bij hun werk strafbare feiten mogen plegen. De eerder genoemde Aanwijzing neemt dit arrest ook als richtsnoer.
Het EHRM heeft in dat arrest ten aanzien van de vraag of de door de staat gemaakte inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk was in een democratische samenleving, allereerst overwogen dat journalisten in beginsel niet met een beroep op artikel 10 EVRM ontslagen kunnen worden van de plicht om de strafwet na te leven. In het concrete geval diende de vraag beantwoord te worden of het publieke belang van informatie zwaarder woog dan de plichten en de verantwoordelijkheden die journalisten hadden als gevolg van de dubieuze herkomst van de documenten (par. 52). Het EHRM concludeert vervolgens dat artikel 10 EVRM het recht van journalisten beschermt om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, vooropgesteld dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis handelt en betrouwbare en precieze informatie geeft in overeenstemming met de journalistieke ethiek (par. 54). Daarbij past de kanttekening dat het in die zaak niet ging om strafbare feiten die actief, op eigen initiatief door de betrokken journalisten waren gepleegd, maar passief.
Beoordeling
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de strafvervolging en de daarmee beoogde veroordeling van de verdachte bij wet voorzien zijn en hun grondslag vinden in de artikelen 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht en voorts strekken tot voorkoming van strafbare feiten en de bescherming van rechten van anderen. Bij de beoordeling van de vraag of de beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving heeft het hof het volgende in ogenschouw genomen.
Het hof stelt daarbij voorop dat het geen reden heeft te twijfelen aan hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over de gang van zaken bij het onderzoek dat heeft geleid tot de beide uitzendingen en de door de verdachte gegeven uiteenzetting over de daarbij gemaakte afwegingen zoals ook hiervoor weergegeven, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
Maatschappelijk belang
Door de advocaat-generaal is gesteld dat de beveiliging van Schiphol-Oost geen onderwerp is van groot maatschappelijk belang. Het terrein maakt weliswaar deel uit van het luchthaventerrein Schiphol, maar is feitelijk een ‘gewoon’ bedrijventerrein met gecontroleerde toegang via een bedrijfspas onder verantwoordelijkheid van Amsterdam Airport Schiphol.
De verdachte heeft gesteld dat hij met zijn onderzoek en deze uitzendingen een bijdrage heeft willen leveren aan het publieke debat omtrent een belangrijk maatschappelijk onderwerp, te weten de veiligheid van het luchthaventerrein Schiphol.
De verdachte heeft onder verwijzing naar zijn eerdere uitzendingen over de beveiliging van Schiphol-Centrum opgemerkt dat hij aan het onderwerp beveiliging groot gewicht hecht zodat hij het zijn journalistieke plicht achtte onderzoek te doen toen hij informatie kreeg uit verschillende bronnen dat er aan ‘de achterdeur van Schiphol’ een lek in de beveiliging zat. Hij heeft opgemerkt dat Schiphol-Oost inderdaad formeel een bedrijventerrein is waarop uiteenlopende bedrijven zijn gevestigd, maar dat de aan de luchtvaart direct gelieerde bedrijven die onder meer zorg dragen voor onderhoud en reparatie van vliegtuigen dan wel voor stallingsruimte zorgen, daarvan een aanzienlijk deel uitmaken. Schiphol-Oost grenst aan Schiphol-Centrum en maakt deel uit van het luchthaventerrein. Schiphol-Oost staat daarbij in ‘open’ verbinding met Schiphol-Centrum doordat passagiers- en vrachtvliegtuigen na reparatie en onderhoud terug gaan naar Schiphol-Centrum voor vertrek. Daarnaast staat op Schiphol-Oost de PH-KBX geparkeerd, het regeringsvliegtuig dat mede wordt gebruikt door de Koningin en leden van het Koninklijk Huis. De verdachte acht het aannemelijk dat dit vliegtuig voor bijvoorbeeld terroristen een doelwit kan zijn. Gelet op de door hem ontvangen beelden waarop het leek of dit toestel onbewaakt was en vrij toegankelijk, was de verdachte van mening dat de beveiliging hier tekort schoot.
De advocaat-generaal heeft in dit verband gesteld dat de toenmalige minister van justitie Hirsch Ballin op gestelde Kamervragen (2008/2009, nr. 1237) heeft geantwoord dat vliegtuigen afkomstig van Schiphol-Oost voordat zij in dienst worden gesteld, aan uitvoerige controles worden onderworpen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de door de verdachte veronderstelde gevaren niet reëel zijn en van een maatschappelijk belang geen sprake is.
Het hof kan niet nagaan of door de ‘open’ verbinding tussen Schiphol-Oost en Schiphol-Centrum in relatie met de veiligheidscontroles op Schiphol-Centrum voor het vertrek van vliegtuigen gesteld kan worden dat sprake is van een beveiligingslek aan de achterzijde van Schiphol en moet daarom afgaan op hetgeen de verdachte hierover heeft gesteld. De verdachte heeft verklaard dat hem uit eerdere onderzoeken in theorie en praktijk bekend is hoe de controle op Schiphol-Centrum van vertrekkende vliegtuigen plaatsvindt. Volgens zijn bevindingen duurt die controle bij de PH-KBX een uur en bij andere vliegtuigen korter waardoor er volgens hem een groot risico bestaat dat bij die checks mogelijke malversaties die op Schiphol-Oost zijn gepleegd, niet worden ontdekt. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat met name het regeringsvliegtuig ook op Schiphol-Oost zelf doelwit van een actie kan zijn. Wat daarvan ook zij, de verdachte heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat er potentieel een veiligheidsrisico is dat zich uit zou kunnen strekken tot Schiphol-Centrum. De verdachte heeft dat risico willen laten zien door zowel de gebrekkige toegangscontrole zichtbaar te maken als de kwetsbaarheid van het regeringsvliegtuig.
Bij de beoordeling van het belang van het door de verdachte in beeld gebrachte onderzoek heeft het hof voorts in aanmerking genomen dat de uitzendingen van ‘Undercover in Nederland’ weliswaar niet tot een geheel ander beveiligingsregime op Schiphol-Oost hebben geleid maar dat er wel degelijk aanscherpingen van de beveiliging hebben plaatsgevonden. Zo komt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 18 maart 2011 naar voren dat er sinds 1 januari 2009 bij de toegangscontrole steekproefsgewijs kofferbakcontroles worden uitgevoerd. Daarnaast heeft Hirsch Ballin op voornoemde Kamervragen het volgende geantwoord: ‘ Aanpassingen om tot een betere pas te komen zijn gaande’ en ‘ De controles op de toegang tot de vliegtuigen en de hangars op Schiphol-Oost zijn verbeterd. Vliegtuigen waaraan geen werkzaamheden worden uitgevoerd, worden hetzij verzegeld, hetzij onder toezicht gesteld. Beperkingen worden opgelegd voor toegang tot de hangar. Specifiek ten aanzien van het regeringstoestel gelden aanvullende maatregelen, waarop ik om veiligheidsredenen niet verder inga’.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het door de verdachte aan de orde gestelde vraagstuk, anders dan gesteld door de advocaat-generaal, van maatschappelijk belang is.
Zorgvuldigheid handelen verdachte.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de verdachte in de presentatie van zijn onderzoek in de uitzendingen van ‘Undercover in Nederland’ onzorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft daarbij —kort samengevat — erop gewezen dat de verdachte door het beveiligingsregime van Schiphol-Oost op één lijn te stellen met dat van Schiphol-Centrum, een ‘ Security Resticted Area Critical Part, SRA-CP’ appels met peren heeft vergeleken. Het bedrijventerrein Schiphol-Oost maakt weliswaar deel uit van het luchthaventerrein, maar er geldt een minder strict beveiligingsregime, het zg. ‘ secured premises’. Ook heeft de verdachte KLM in een kwaad daglicht gezet door te stellen dat de KLM -pas eenvoudig is na te maken zonder daarbij te vermelden dat die pas wel een ultraviolette beveiliging heeft. Ook overigens zou de verdachte niet accuraat zijn geweest in de presentatie van zijn onderzoek aan het publiek door de indruk te wekken dat de nagemaakte KLM-pas al op 27/28 november 2008 is gebruikt, terwijl vast staat dat de verdachte die keer met behulp van de KLM-medewerker [KLM-medewerker] en diens toegangspas het terrein is opgekomen, terwijl de verdachte in de achterbak van de auto lag. In de uitzending heeft de verdachte door de wijze van monteren ook doen voorkomen dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 in het donker bij een auto de vervalste pas met zijn foto erop toont, hetgeen feitelijk onjuist is. Tot slot heeft de verdachte tijdens de uitzending gesuggereerd, dat hij op 27 november 2008 een terrein van Schiphol heeft betreden (‘ik loop nu richting de hekken van Schiphol. Daar is het hek, even kijken of ik binnen kan komen’), terwijl hij toen alleen op het Fokker-terrein is geweest en buiten de hekken van Schiphol door een bewaker is overlopen hetgeen de verdachte pas aan het einde van de uitzending terloops meldt. De door de verdachte verspreide informatie is derhalve niet betrouwbaar en precies.
Tot slot heeft de verdachte onzorgvuldig gehandeld door de Schiphol-medewerker [KLM-medewerker] er toe te brengen zijn medewerking te verlenen aan een strafbaar feit door zijn KLM-pas beschikbaar te stellen om te worden nagemaakt en meer in het algemeen zijn medewerking aan het onderzoek en de reportage(s) te verlenen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat het beveiligingsniveau van Schiphol-Oost niet hetzelfde was als dat van Schiphol-Centrum. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het belang voor hem juist gelegen was in het signaleren van het feit dat aan de achterkant van Schiphol-Centrum een laag beveiligingsniveau van kracht was dat bovendien niet werd gehandhaafd waardoor het hoge beveiligingsniveau van Schiphol-Centrum in gevaar kon komen. Daarbij speelt voor de verdachte een rol dat Schiphol-Oost wel behoort tot het luchtvaartterrein. Zijns inziens werd dat gevaar door de betiteling ‘bedrijventerrein’ miskend. Ook ten aanzien van de KLM-pas heeft de verdachte erkend dat hij zich ervan bewust was dat er een vorm van extra beveiliging op de kaart was aangebracht. Hij heeft dat niet nader onderzocht omdat het juist zijn bedoeling was om aan te tonen dat het mogelijk was om zelfs met een slecht nagemaakte pas de controle op Schiphol-Oost te omzeilen, nu op specifieke beveiligingskenmerken van de KLM-pas toch niet werd gecontroleerd. Overigens heeft de verdachte in de uitzending ook gezegd dat er verschillen waren tussen de echte KLM-pas en de nagemaakte pas. Hij heeft inderdaad in de uitzending de indruk willen wekken dat hij in de nacht van 27 op 28 november 2008 door een collega met behulp van een valse pas het terrein op werd gebracht. De reden hierachter was dat hij [KLM-medewerker] niet in gevaar wilde brengen. Daarom is door de montage die suggestie bewust aangebracht, daargelaten dat daardoor de boodschap krachtiger werd. De verdachte meende zich die vrijheid te kunnen veroorloven omdat hij op 12 december wel met behulp van een collega en een valse pas naar binnen is gebracht. Ook was hem bekend dat het Fokker-terrein niet behoorde tot het luchthaventerrein en heeft hij die suggestie ook niet bewust willen wekken; wel van belang was dat hij via dit bedrijventerrein meende steels op Schiphol-Oost te kunnen komen.
Het hof meent dat wat er ook zij van de verkeerde indruk die door de verdachte bij het publiek zou zijn gevestigd met betrekking tot het heersende beveiligingsregime van Schiphol-Oost, het belang van een adequate beveiliging op Schiphol-Oost duidelijk is nu er niet alleen toestellen worden gerepareerd en onderhouden alvorens zij worden ingezet, maar ook het regeringsvliegtuig is gestationeerd is in hangar 73 op Schiphol-Oost. Zeker gelet op laatstgenoemd aspect heeft de verdachte vanuit zijn visie aangetoond dat sprake is van een maatschappelijk belang van voldoende gewicht. De verdachte is derhalve voldoende zorgvuldig geweest bij het aan de orde stellen van de in zijn ogen onvoldoende beveiliging van Schiphol-Oost.
Met de advocaat-generaal is het hof van mening dat de verdachte bij het bespreken van de eigenschappen van de KLM-pas had behoren te vermelden dat deze een ultraviolette beveiliging bevatte. Hier is de verdachte tekort geschoten, ook al was zijn doel aan te tonen dat ook met een valse pas zonder dat beveiligingskenmerk de toegangscontrole was te misleiden omdat op dat beveiligingskenmerk niet werd gecontroleerd. Dat de verdachte wel heeft gemeld dat de valse pas minimale verschillen toonde, neemt niet weg dat ten onrechte de indruk is gewekt dat door de KLM een niet beveiligde toegangspas werd gebruikt. De wijze waarop de verdachte in de uitzending heeft gedemonstreerd hoe eenvoudig het is om een KLM-pas na te maken, is naar het oordeel van het hof feitelijk van aard en niet onzorgvuldig, Uiteindelijk kan niet worden ontkend dat de benaming ‘stukje plastic’ voor de valse pas een juiste omschrijving was.
Anderzijds is het hof van mening dat het wekken van de suggestie dat de vervalste KLM-pas al in de nacht van 27 op 28 november 2008 werd gebruikt bij het onbevoegd betreden van het terrein van Schiphol-Oost terwijl die pas eerst op 12 december 2008 vervaardigd is, een incorrecte weergave van de feiten is, maar deze onzorgvuldigheid valt naar het oordeel van het hof nog binnen de journalistieke vrijheid om een uitzending naar eigen inzicht te monteren, mede gelet op de door de verdachte gegeven verklaring dat hij door deze wijze van monteren ook [KLM-medewerker] wilde beschermen. Datzelfde geldt voor de suggestie in de uitzending dat de verdachte ook die keer door een collega, die gebruik maakte van een valse pas op het terrein van Schiphol-Oost is gekomen. Het hof acht dit een incorrectheid van ondergeschikt belang. Het hof is ook van oordeel dat de verdachte, ook al wordt ter verhoging van het dramatisch aspect meermalen gesproken over ‘Schiphol’ niet de indruk heeft gegeven dat hij zich op luchtvaartterrein bevond toen hij onbevoegd op het Fokker-terrein was.
Ten aanzien van het verwijt dat de verdachte [KLM-medewerker] heeft betrokken bij het plegen van een strafbaar feit meent het hof dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het initiatief bij het leggen van het contact met (de redactie van) ‘Undercover in Nederland’ en de verdachte van [KLM-medewerker] is uitgegaan. In de uitzending van 28 december 2008 is de vervormde stem van [KLM-medewerker] te horen, die zegt dat hij [verdachte] heeft benaderd met informatie die hij kwijt wilde. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat [KLM-medewerker] het noodzakelijk vond dat wat hij wist over de beveiliging van Schiphol-Oost bekend moest worden en dat hij zich bewust was van de risico's van zijn stappen. De verdachte heeft hem ook gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen. [KLM-medewerker] vond de hele operatie spannend. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze zienswijze van de verdachte, nu deze ondersteuning vindt in de verklaring van een collega van [KLM-medewerker]. Het hof is van oordeel dat de verdachte bij het gebruik maken van de medewerking van [KLM-medewerker] niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Wel valt het de verdachte te verwijten en is hij in zoverre niet zorgvuldig geweest dat de valse pas doordat niet alle gegevens waren gewijzigd naar [KLM-medewerker] was te herleiden. Het hof meent dat dit een verwijt is in de relatie tussen de verdachte en [KLM-medewerker] en buiten de vraag naar de zorgvuldigheid van het onderzoek en de uitzending staat.
Dat betekent dat het hof, alles afwegend, wel punten van kritiek heeft ten aanzien van de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd en de uitzending is samengesteld. Deze wegen echter niet zodanig zwaar dat zij een beroep op de bescherming van artikel 10 EVRM zouden doorkruisen. De verdachte heeft over het geheel bezien voldoende betrouwbare en precieze informatie gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.
Proportionaliteit en subsidiariteit.
De advocaat-generaal heeft nog betoogd, dat de wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachte een in hun ogen aanwezige misstand bij de beveiliging van Schiphol-Oost aan het licht hebben gebracht niet proportioneel is.
Het vervalsen van een KLM-pas is een ernstig misdrijf en het inschakelen van een KLM-medewerker daarbij is onaanvaardbaar in het licht van de geringe maatschappelijke relevantie van de beoogde resultaten van het onderzoek.
Het hof heeft de verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk gevraagd of er geen alternatieve, minder vérgaande methode was om de vermeende misstand aan te tonen. Het hof heeft de verdachte daarbij voorgehouden dat voorafgaande aan het onbevoegd betreden van het terrein, tientallen malen de toegang tot Schiphol-Oost is geobserveerd, waarbij werd waargenomen, dat geen controle van voertuigen plaatsvond en de controle van de toegangspassen minimaal was. Ook was uit onderzoek bekend dat op het terrein van Schiphol-Oost, in hangar 73, het regeringsvliegtuig, de PH-KBX, stond geparkeerd. Ook was de verdachte in het bezit van de beelden die door een tipgever op Schiphol-Oost waren gemaakt van het regeringsvliegtuig in kennelijk onbewaakte staat met neergelaten vliegtuigtrap en beelden van het interieur van het vliegtuig die kennelijk onbevoegd waren gemaakt.
Zoals hiervoor is aangegeven heeft de verdachte verklaard dat hij weliswaar over deze gegevens beschikte, maar dat hij meende dat deze onvoldoende het beveiligingsrisico inzichtelijk maakten. Met het oog daarop wilde hij zelf onbevoegd het terrein op om te zien of hij daarbij op enig moment zou worden gecontroleerd en om zelf vast te stellen dat het regeringsvliegtuig kon worden benaderd. Daartoe heeft hij, nadat een poging het terrein te betreden via het Fokker-terrein was mislukt, aan [KLM-medewerker] gevraagd hem in de nacht van 27 op 28 november 2008 met gebruikmaking van [KLM-medewerker]'s eigen KLM-pas op illegale wijze op het terrein van Schiphol-Oost te brengen. Daarmee werd aangetoond dat op het terrein niet werd gecontroleerd. Daarmee was echter niet voldaan aan de onderzoeksvragen die de verdachte zich had gesteld. Vervolgens is besloten aan te tonen dat het mogelijk was om met een valse KLM-pas op het terrein van Schiphol-Oost te komen en tot bij het regeringsvliegtuig te komen zonder deugdelijk gecontroleerd te worden. Wegens het hoge afbreukrisico voor [KLM-medewerker] werd besloten hem niet langer mee te nemen of te betrekken bij het onderzoek. Wel werd hem gevraagd of hij zijn KLM-pas beschikbaar wilde stellen om valse exemplaren te vervaardigen. Hij stemde daarmee in. Volgens de verdachte was dit een noodzakelijke stap om de gebrekkige controle en de gevolgen daarvan in de uitzending geloofwaardig vanuit zijn visie als onderzoeksjournalist te kunnen aantonen. De verdachte heeft zich gerealiseerd dat hij daarmee strafbare feiten beging, maar heeft gemeend dat het belang van het onderzoek in de afweging de doorslag moest geven.
Het hof is van oordeel dat er voor de verdachte redelijkerwijs geen andere methode bestond om daadwerkelijk zonder daar anderen bij te betrekken een in zijn ogen ernstig beveiligingslek op Schiphol-Oost, als gevolg waarvan de verdachte vrijwel ongestoord tot bij en mogelijk in het regeringsvliegtuig zou kunnen komen, aan te tonen. Het maatschappelijk belang van het onderzoek heeft het hof hierboven reeds erkend.
Door de advocaat-generaal is meermalen benadrukt dat de verdachte niet zelf gebruik heeft gemaakt van een valse pas om het terrein op te komen zodat het reeds daarom niet nodig was tot vervalsing over te gaan. De verdachte heeft gesteld dat hij weliswaar niet durfde te riskeren, gelet op zijn bekendheid vanwege eerdere onderzoeken, om anders dan in de kofferbak het terrein op- en af te gaan, maar dat hij de valse pas met zijn foto wel heeft gedragen op het terrein om bij een mogelijke controle de indruk te wekken een KLM-medewerker te zijn. Het hof constateert dat het dragen van de pas door de verdachte in de uitzending niet zichtbaar is, maar het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze logische verklaring. Dat op 12 december 2008 verdachtes collega een valse pas heeft getoond acht het hof op grond van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde beelden niet langer voor discussie vatbaar, terwijl de verklaring van de verdachte voor het feit dat die valse pas noch de collega in beeld komen in de uitzending past binnen de opvattingen over onderzoeksjournalistiek. Hetgeen de advocaat-generaal heeft gesteld, doet derhalve aan de noodzaak tot het vervalsen niet af.
Met betrekking tot de ernst van het vervalsen van een (KLM-)pas heeft de advocaat-generaal gesteld dat men moet kunnen afgaan op de betrouwbaarheid van een dergelijke kaart en de screening die aan het afgeven van een dergelijke kaart vooraf is gegaan. Het hof deelt die mening. Echter, die op zichzelf juiste stelling is nu juist door de gebrekkige controle op Schiphol-Oost gefrustreerd en dat is wat de verdachte met zijn onderzoek heeft willen aantonen en ook heeft aangetoond.
Nu het hof tot de conclusie is gekomen dat er voor de verdachte geen andere weg openstond om met behulp van een valse KLM-pas het beveiligingslek aan de kaak te stellen, acht het hof de bewezen verklaarde overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte niet disproportioneel ten opzichte van het gestelde doel. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor de gestelde overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Voor het oordeel van het hof maakt het in deze geen verschil dat er in casu sprake is van een actief plegen door de verdachte en niet van het profiteren van een strafbaar feit door een ander gepleegd, zoals in de casus van de uitspraak van het EHRM in Fressoz en Roire. Daarbij laat het hof meewegen dat er een zeer beperkt gebruik is gemaakt van de valse KLM-passen.
Wel valt het de verdachte te verwijten dat de valse passen niet direct na afloop van het onderzoek en de tv-uitzendingen zijn vernietigd. Daardoor is op 7 februari 2009 een dergelijke pas bij een inbraak in de auto van de verdachte gestolen en had deze ook in andere handen dan die van de politie kunnen vallen en tot misbruik kunnen leiden. Het hof zal de verdachte dan ook om die reden veroordelen voor het onder 2 ten laste gelegde.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat het handelen van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3, 4, en 5 ten laste gelegde binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven.
Conclusie
Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen leidt ertoe dat het hof, alles afwegend en in onderling verband bezien tot de slotsom komt dat de uitzendingen over de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost, de ‘achterdeur van Schiphol-Centrum’ in de woorden van de verdachte, een maatschappelijk belang dienden. Artikel 10 van het EVRM beschermt het recht van journalisten zoals de verdachte om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, vooropgesteld dat de journalist daarbij te goeder trouw handelt en op grond van een accurate feitelijke basis en dat betrouwbare en precieze informatie wordt gegeven met inachtneming van journalistieke normen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zowel in de uitzendingen als in het daaraan ten grondslag liggende onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en is gebleven binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte heeft aangetoond dat hij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen het maatschappelijk belang van het zichtbaar maken van de slechte beveiligingssituatie op Schiphol-Oost en het daartoe plegen van strafbare feiten.
Bij weging van het maatschappelijk belang van de door de verdachte als onderzoeksjournalist verzorgde uitzendingen over de veiligheidssituatie op Schiphol-Oost tegenover het belang van een strafrechtelijke vervolging van de door de verdachte gepleegde en erkende strafbare feiten slaat in het licht van artikel 10 van het EVRM de balans door in het voordeel van de verdachte.
Dat betekent dat het hof van oordeel is dat een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd en het zich meermalen op verboden terrein bevinden een beperking van het recht op vrije meningsuiting oplevert die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit dient ertoe te leiden dat de artikelen 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing moeten blijven en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten 1, 3, 4, en 5.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde heeft de verdachte onzorgvuldig gehandeld en was het voorhanden hebben van de valse pas op 7 februari 2008 niet langer proportioneel ten opzichte van het gestelde maatschappelijk belang. De verdachte kan zich ten aanzien van dit feit niet beroepen op de bescherming van artikel 10 EVRM.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1500, subsidiair 25 dagen hechtenis. Ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geldboete van telkens € 80, subsidiair 1 dag hechtenis. Voorts heeft de rechtbank enkele voorwerpen aan het verkeer onttrokken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 t/m 5 zal worden veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten en tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een vals geschrift, te weten een nagemaakte KLM-pas, voorhanden gehad. Het hof heeft hiervoor overwogen dat de verdachte deze pas niet met een ander doel heeft opgemaakt dan om met zijn reportage een bijdrage te leveren aan het algemeen debat omtrent de veiligheid van de luchthaven Schiphol. Het hof rekent het de verdachte echter aan dat hij deze valse pas niet direct na de uitzendingen, toen hij dit doel had bereikt, heeft vernietigd. Daardoor bleef de pas beschikbaar voor gebruik door de verdachte of door anderen, welke situatie de wetgever door de strafbaarstelling van het eenvoudig voorhanden hebben van een vals geschrift heeft willen voorkomen. Het risico van misbruik door een ander is in zicht gekomen doordat de verdachte de pas in zijn auto had laten liggen waaruit hij is gestolen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 maart 2011 alsmede het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte eerder in de uitoefening van zijn werkzaamheden met politie en justitie in aanraking geweest.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het 1 bewezen verklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 36b, 36c en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een legitimatiebewijs van de KLM;
een pashouder;
een key koord.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.W.J. de Groot en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. N.C. Laatsch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 april 2011.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑04‑2011
EHRM 21-01-1999, NJ 1999, 713. Zie ook EHRM 10-12-2007