Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.2.6.3
14.2.6.3 Aansprakelijkheid buiten onrechtmatige daad
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380406:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Heemskerk schrijft in zijn annotatie onder HR 8 oktober 1976, NJ 1977, 485(Maring/De Staat) dat de Hoge Raad in het hier besproken arrest van 15 april 1965 een zuivere risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger heeft aanvaard; de risicogedachte vervangt volgens Heemskerk in dat arrest niet alleen het schuldvereiste, maar ook het onrechtmatigheidsvereiste: 'De Hoge Raad neemt dus een risicoaansprakelijkheid buiten onrechtmatige daad aan, i.c. op grond van de art. 732 lid 3 en 739 Rv, waaraan aldus een materieelrechtelijke betekenis is toegekend', zie Heemskerk 1977c; Veegens spreekt in zijn noot bij NJ 1965, 331 van risicoaansprakelijkheid, die de Hoge Raad uit de wet afleidt; ook Van Schaick (1987, p. 83) sluit zich bij deze interpretatie aan; zie ook A.R. Bloem-bergen in zijn conclusie voor HR 26 januari 1990, NJ 1990, 794(Staat/Dekkers); anders: Van Rossum 1990a, p. 69.
Zie HR 15 april 1965, NJ 1965, 331(Snel/Ter Steege), m.nt. Veegens.
'(... ) dat in gevallen die niet bepaaldelijk door de wet zijn geregeld, de oplossing moet worden aanvaard die in het stelsel van de wet past en aansluit bij de wel in de wet geregelde gevallen (...)', zie HR 13 januari 1959, NJ 1959, 548(Quint/te Poel).
Zie ook A.R. Bloembergen in zijn conclusie voor HR 26 januari 1990, NJ 1990, 794(Staat/Dekkers), zie voorts Bloembergen 1992, p. 121-132.
Zie HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366(Ontvanger/Bos), m.nt. Brunner. Aldus wordt het begrip risicoaansprakelijkheid in dit geval gebruikt in de betekenis: 'aansprakelijkheid voor het aannemen waarvan toerekenbaarheid geen vereiste is'. Onrechtmatigheid wordt echter in dit geval inmiddels door de Hoge Raad wel uitdrukkelijk aangenomen. De risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger heeft dezelfde betekenis in HR 11 april 2003, NJ 2003, 440(Hoda/Mondi Foods), AA 200310, p. 773, m.nt. Van Mierlo, zie echter aldaar wat betreft een gedeeltelijk toegewezen vordering waarvoor beslag is gelegd.
Anders dan Van Schaick zou ik geen beperking van de aansprakelijkheid wensen voor het geval de executant in de kortgedingprocedure ook in hoger beroep in het gelijk gesteld is, zie Van Schaick 1987, p. 96.
Wanneer men in het hier besproken geval dus zowel wil vasthouden aan de blijvende verschuldigdheid van dwangsommen, als aan de aansprakelijkheid van de executant, moet de grond voor die executantenaansprakelijkheid buiten onrechtmatige daad worden gezocht. Alleen in dat geval wordt de hiervóór omschreven tegenstrijdigheid geëlimineerd. Het bodemvonnis tast in de leer van de Hoge Raad de kortgedingveroordeling niet aan; deze vaststelling kan in stand blijven wanneer de aansprakelijkheidsgrond niet vergt dat de executant achteraf gezien heeft gehandeld zonder recht.
In het geval van aansprakelijkheid van de beslaglegger voor schade die voortvloeit uit een ten onrechte gelegd beslag, leek door de Hoge Raad aanvankelijk een aansprakelijkheid buiten onrechtmatige daad te worden aangenomen.1 De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 15 april 19652 dat de aansprakelijkheid van de beslaglegger op de art. 732 en 739 Rv (oud) gebaseerd kon worden. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van de executant van een later terzijde gesteld kortgedingvonnis zou bij de hier bedoelde visie op de aansprakelijkheid van de beslaglegger kunnen worden aangesloten. Zoals Heemskerk voorstelt, zou dit kunnen geschieden door ten aanzien van de executant van het kortgedingvonnis, art. 292 Rv (oud) als grond voor risicoaansprakelijkheid te hanteren. Een andere mogelijkheid, die door Van Schaick in het verleden is bepleit, is om door middel van analogische toepassing van de aansprakelijkheid bij conservatoire beslaglegging ook in het hier bedoelde geval tot aansprakelijkheid buiten onrechtmatige daad te komen. Hetgeen de Hoge Raad in het arrest Quint/Te Poel overweegt,3 zou voor deze analogische toepassing de basis kunnen bieden.4 Inmiddels gaat de Hoge Raad echter ook in geval van beslag van een op onrechtmatige daad gebaseerde risicoaansprakelijkheid uit,5 hetgeen derhalve aan de bepleite analogische toepassing in de weg staat.
Naar mijn mening verdient het de voorkeur om de aansprakelijkheid van de executant van een terzijde gesteld kortgedingvonnis uitdrukkelijk in de wet vast te leggen. In dit verband zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de Duitse aansprakelijkheidsregeling met betrekking tot ongerechtvaardigde executie uit de g 717 en 945 ZPO, welke optie eveneens door Van Schaick is geopperd. Deze stelt een wettelijke regeling voor, waarin de aansprakelijkheid van de executant afhankelijk wordt gesteld van de vraag of de aanspraak van de eiser in kort geding materieel ongerechtvaardigd was. Basis voor aansprakelijkheid is een zuivere risicoaansprakelijkheid van de executant, buiten onrechtmatige daad, ten aanzien waarvan Van Schaick voorstelt uitzonderingen te maken wanneer zich omstandigheden voordoen die buiten zijn risicosfeer vallen.6
In hoofdlijnen spreekt de door Van Schaick voorgestelde regeling mij aan. In afwijking van zijn voorstel zou ik echter de aansprakelijkheid van de executant niet van een (dreigen met) executie afhankelijk willen stellen, maar van het enkele feit dat deze een kortgedingveroordeling heeft uitgelokt op basis van een aanspraak die blijkens een andersluidend bodemvonnis materieel niet gerechtvaardigd was. Alleen de executant die de veroordeelde uitdrukkelijk heeft medegedeeld deze niet aan de kortgedingveroordeling te zullen houden, zou het in mijn ogen vergund moeten zijn aan aansprakelijkheid te ontkomen.