Aangezien het vonnis na 10 oktober 2010 is gewezen, is hier de nieuwe benaming van het Hof gebruikt.
HR, 31-01-2012, nr. S 11/00611 A
ECLI:NL:HR:2012:BU6059
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-01-2012
- Zaaknummer
S 11/00611 A
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BU6059
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU6059, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU6059
ECLI:NL:HR:2012:BU6059, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU6059
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0059
NbSr 2012/109
Conclusie 31‑01‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba1. heeft bij vonnis van 18 november 2010 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 18 augustus 2010, waarbij verdachte wegens 1. ‘doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen’ en 2. ‘overtreding van het bij artikel 3 van de vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek als bedoeld in art. 31 SrNA.
2.
Verdachte heeft zelf beroep in cassatie ingesteld en namens hem heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte vanwege een termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep op gronden die deze niet-ontvankelijkverklaring niet kunnen dragen.
4.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
De dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg van 4 augustus 2010 is op 15 juli 2010 in persoon uitgereikt aan de verdachte op diens detentie-adres.
- (ii)
De verdachte is bijgestaan door zijn raadsman (mr. J.J. Oedjaghir, advocaat op Curaçao) verschenen op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 augustus 2010.2.
- (iii)
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft de verdachte bij vonnis van 18 augustus 2010 veroordeeld. De verdachte is samen met zijn raadsman aanwezig geweest bij het uitspreken van dit vonnis, waarbij aan hem is medegedeeld dat hij binnen veertien dagen in hoger beroep kon gaan.
- (iv)
Op 2 september 2010 heeft mr. M.A. Koendjhiharie namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 18 augustus 2010.3.
- (v)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2010 houdt onder het hoofd ‘de ontvankelijkheid’ het volgende in:
‘De procureur-generaal verklaart dat verdachte 1 dag te laat hoger beroep heeft ingesteld en dus niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd dat hij reeds bij de uitspraak in eerste aanleg aan zijn raadsman te kennen had gegeven dat hij hoger beroep wenst in te stellen. Verder verklaart de verdachte dat hij ook in de gevangenis te kennen heeft gegeven hoger beroep te willen instellen en verzocht had hiervoor naar het gerecht te worden vervoerd.
De raadsman geeft aan dat hij samen met de verdachte aanwezig was bij de uitspraak in eerste aanleg, dat de verdachte en hij terstond na de uitspraak hebben overlegd en besloten tot het instellen van hoger beroep en dat de hij de verdachte heeft geadviseerd om nog dezelfde dag, voordat hij zou worden teruggebracht naar het huis van bewaring, ter griffie hoger beroep in te stellen. Hij weet niet waarom dit niet is gebeurd. Vervolgens, op de laatste dag van de appeltermijn, heeft hij contact opgenomen met de verdachte en begreep toen dat de verdachte nog geen hoger beroep had ingesteld en dat een verzoek van de verdachte aan de gevangenisdirectie om op die dag alsnog vanuit het huis van bewaring naar de griffie te worden getransporteerd om hoger beroep in te stellen, niet zou zijn ingewilligd. Eerst de volgende dag heeft hij ter griffie hoger beroep ingesteld, hetgeen inderdaad een dag te laat was.’
- (vi)
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en daartoe onder het hoofd ‘procesgang en onderzoek van de zaak’ het volgende overwogen:
‘Verdachte is bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, d.d. 18 augustus 2010, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte, mr. Koendjbiharie die voor mr. J.J. Oedjaghir occupeerde, heeft bij akte van 2 september 2010 tegen voormeld vonnis hoger beroep aangetekend. De (wnd) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, heeft tot niet-ontvankelijkheid van het beroep geconcludeerd.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de appeltermijn door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in het appel kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijv. worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte informatie waardoor bij de verdachte of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet is aangevangen dan wel op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462).
Veronderstellenderwijs uitgaande van hetgeen de verdachte heeft gesteld wordt het onderhavige geval hierdoor gekenmerkt dat de verdachte rechtskundige bijstand heeft genoten, dat de verdachte met zijn raadsman bij de uitspraak aanwezig is geweest, dat de verdachte en zijn raadsman terstond na de uitspraak hebben overlegd over en besloten tot het instellen van hoger beroep en dat de raadsman de verdachte heeft geadviseerd om nog dezelfde dag, voordat hij zou worden teruggebracht naar het huis van bewaring, ter griffie hoger beroep in te stellen. De verdediging heeft niet kunnen uitleggen waarom dat niet inderdaad nog dezelfde dag door hetzij de verdachte hetzij de raadsman is gebeurd. De raadsman heeft vervolgens pas op de laatste dag van de termijn met de verdachte contact opgenomen en toen begrepen dat de verdachte geen hoger beroep had ingesteld en dat een verzoek van de verdachte aan de gevangenisdirectie om op die dag alsnog vanuit het huis van bewaring naar de griffie te worden getransporteerd om hoger beroep in te stellen,niet zou zijn ingewilligd. Eerst de volgende dag heeft (een kantoorgenoot van) de raadsman van de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het is een voor advocaten bekend gegeven dat in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep, dat gedetineerde verdachten daartoe dus naar de griffie dienen te worden getransporteerd en dat aan verzoeken daartoe door gedetineerden niet op elk door hen gewenst moment direct gevolg kan worden gegeven. Nu voor de verdachte en diens raadsman aanstonds duidelijk was dat hoger beroep gewenst was, heeft de raadsman niets in de weg gestaan om daartoe onmiddellijk over te gaan of in ieder geval ruim voor het verstrijken van de appeltermijn te controleren of de verdachte daartoe daadwerkelijk was overgegaan. Dat de verdachte en de raadsman bekort zijn in de mogelijkheden om (telefonisch) contact met elkaar te hebben is niet gebleken. Dat een op het laatste moment gedaan verzoek tot transport naar de griffie niet is ingewilligd maakt, gelet op voornoemde omstandigheden en de mogelijkheid voor de raadsman om tot op de laatste dag ter griffie hoger beroep in te stellen, de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar.’4.
5.
Art. 437 SvNA luidt als volgt:
- ‘1.
Het hoger beroep moet worden ingesteld:
- a.
indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen de verdachte in persoon is betekend of de verdachte ter terechtzitting is verschenen, binnen veertien dagen na de einduitspraak;
- b.
in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
- 2.
Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het hoger beroep worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.’
6.
Art. 448 SvNA luidt als volgt:
- ‘1.
Is degene die een rechtsmiddel wenst aan te wenden ingesloten in een huis van bewaring, gevangenis, of een andere inrichting dan kan hij de rechtsmiddelen bedoeld in artikel 445 ook aanwenden door middel van een schriftelijke verklaring, die hij doet toekomen aan het hoofd van de inrichting.
- 2.
Het hoofd van de inrichting doet deze verklaring onverwijld inschrijven in een daarvoor bestemd register en zendt haar vervolgens toe aan de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven onder kennisgeving van de datum van inschrijving in het register. Als dag waarop het rechtsmiddel is aangewend, geldt de dag van inschrijving van de verklaring in het register.
- 3.
De Minister van Justitie bepaalt het model van het register en kan omtrent het bijhouden daarvan nadere regels geven. Het register kan door de belanghebbenden worden ingezien.
- 4.
De verklaring wordt na ontvangst op de griffie bij de processtukken gevoegd. Van het aanwenden van het rechtsmiddel wordt dadelijk aantekening gedaan in het op de griffie berustend register, bedoeld in artikel 447, derde lid.’
7.
Aangezien de inleidende dagvaarding in persoon aan de verdachte is betekend en de verdachte bovendien op de terechtzitting in eerste aanleg is verschenen, diende hij ingevolge art. 437, eerste lid onder a, SvNA binnen veertien dagen na het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 18 augustus 2010, te weten uiterlijk op woensdag 1 september 2010, hoger beroep in te stellen. Namens de verdachte is echter pas op 2 september 2010 hoger beroep ingesteld.
8.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend.5. Voorts kan worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.6. Daarnaast kan van zulke verontschuldigbaarheid sprake zijn indien de overschrijding van de termijn het gevolg is van handelen of nalaten van de overheid.7.
9.
Evenals in Nederland dient een gedetineerde verdachte ook op Curaçao op grond van art. 448 SvNA een rechtsmiddel te kunnen aanwenden door middel van een schriftelijke verklaring — waaraan verder geen vormvereisten zijn gesteld — die hij doet toekomen aan het hoofd van de inrichting. Het staat het hoofd van de inrichting vervolgens niet vrij om een dergelijke verklaring te weigeren, zodat een zodanige weigering niet ten nadele van de verdachte mag strekken.8. Daarmee strookt niet het systeem waarbij de gedetineerde eerst naar de griffie van het gerecht moet worden getransporteerd alvorens hij aldaar een rechtsmiddel kan indienen.9.
10.
In de hiervoor onder 4 sub vi weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het Hof besloten dat er geen sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die de overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verontschuldigbaar doen zijn. In het licht van hetgeen hiervoor onder 8 en 9 is vooropgesteld en gelet op hetgeen door de verdachte is aangevoerd, is dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat hij reeds bij de uitspraak in eerste aanleg aan zijn raadsman te kennen heeft gegeven dat hij hoger beroep wenste in te stellen, dat hij ook in de gevangenis te kennen heeft gegeven hoger beroep te willen instellen en dat hij heeft verzocht hiervoor naar het gerecht te worden vervoerd. Uitgaande van deze verklaring10. heeft de verdachte binnen de beroepstermijn in het huis van bewaring kenbaar gemaakt dat hij (zelf) hoger beroep wenste in te stellen maar is hem de mogelijkheid om dat ook daadwerkelijk te doen buiten zijn schuld om onthouden.
11.
Hieraan doet niet af de door het Hof in zijn oordeel betrokken omstandigheid dat het voor advocaten een bekend gegeven is dat in het huis van bewaring op Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep en dat aan verzoeken van gedetineerde verdachten om naar de griffie te worden getransporteerd teneinde hoger beroep in te stellen, niet op elk door hen gewenst moment direct gevolg kan worden gegeven. Met de steller van het middel ben ik van mening dat de door het Hof vastgestelde onmogelijkheid om vanuit het huis van bewaring op Curaçao hoger beroep in te stellen gelet op de wettelijke mogelijkheid om op de voet van art. 448 SvNA vanuit detentie hoger beroep in te stellen ‘wijst op een ernstige nalatigheid van de overheid’,die in redelijkheid niet aan de verdachte kan worden tegengeworpen. De omstandigheid dat de raadsman van de verdachte pas op de laatste dag van de appeltermijn contact heeft opgenomen met de verdachte, maakt dat niet anders.
12.
Het middel slaagt.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑01‑2012
Dit volgt uit het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg en uit een tweetal geschriften van 15 september 2010 en 18 oktober 2010 van de rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg. Deze geschriften houden in dat de verdachte in persoon bij de behandeling van zijn strafzaak en de uitspraak tegenwoordig is geweest, dat hem ter terechtzitting nadrukkelijk is medegedeeld dat hij binnen veertien dagen — derhalve uiterlijk op 1 september 2010 — hoger beroep kon instellen maar dat hij dat pas op 2 september 2010 heeft gedaan, en dat onder deze omstandigheden is afgezien van het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting van 4 augustus 2010.
De omstandigheid dat de appelakte niet vermeldt dat mr. Koendjhiharie bepaaldelijk door de verdachte is gevolmachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen, staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het desbetreffende formulier is immers aangeboden door een justitiële autoriteit (de griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg), zodat de ondertekenaar erop mag vertrouwen dat het geen fouten of leemten bevat en dat door de ondertekening en inlevering van het formulier rechtsgeldig hoger beroep wordt ingesteld. Vgl. ten aanzien cassatieberoep HR 1 juni 2010, LJN BL9116, rov. 2.
De laatste alinea van dit citaat is eveneens onder het hoofd ‘hervatting/mondelinge uitspraak’ opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
Vgl. HR 15 maart 2011, LJN BP2429, NJ 2011/136, rov. 2.3 en HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004/181, rov. 3.4.
Vgl. HR 7 september 2010, LJN BM6671, NJ 2010/488, rov. 2.3, HR 21 april 2009, LJN BH1439, NJ 2009/322, rov. 2.4 en HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462.
Vgl. HR 21 maart 2006, LJN AV1165, rov. 3.4.
Zie HR 19 februari 2008, LJN BC2329, NJ 2008/130, rov. 3.7. Vgl. ten aanzien van het verzuim van een functionaris van de inrichting om een bijzondere volmacht van de gedetineerde verdachte betreffende het aanwenden van een rechtsmiddel tijdig te verzenden naar het gerecht: HR 18 mei 1976, NJ 1976/502, m.nt. G.E.M.
Vgl. ten aanzien het systeem waarbij de gedetineerde eerst een briefje moet invullen waarin hij het doel van het door hem aangevraagde gesprek, namelijk het instellen van hoger beroep, moet vermelden om vervolgens in de gelegenheid te worden gesteld een schriftelijke verklaring als bedoeld in art. 451a Sv (de Nederlandse pendant van art. 448 SvNA) op te stellen en te ondertekenen: HR 7 september 2004, LJN AP2052, rov. 3.4 en HR 24 oktober 1995, DD 96.073.
Ook het Hof gaat in zijn overwegingen uit van de juistheid van hetgeen de verdachte hieromtrent heeft gesteld.
Uitspraak 31‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Art. 437 en 448 SvNA (oud). Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep. Verontschuldigbare termijnoverschrijding. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat nu het een voor advocaten bekend gegeven is dat in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep en aan verzoeken van gedetineerden om hoger beroep te kunnen instellen ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gegeven niet op elk door hen gewenst moment gevolg kan worden gegeven, de omstandigheid dat een door verdachte op de laatste dag van de appeltermijn gedaan verzoek tot transport naar de griffie niet is ingewilligd, de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar maakt. In aanmerking genomen dat voor verdachte de mogelijkheid heeft ontbroken om ex art. 448 SvNA (oud) het door hem gewenste rechtsmiddel aan te wenden door een schriftelijke verklaring te doen toekomen aan het hoofd van de inrichting, dus op een door verdachte te kiezen moment, is ’s Hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00611 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 november 2010, nummer H 154/2010, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende op [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
2.2. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep en daaromtrent het volgende overwogen:
"Verdachte is bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, d.d. 18 augustus 2010, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte, mr. Koendjbiharie die voor mr. J.J. Oedjaghir occupeerde, heeft bij akte van 2 september 2010 tegen voormeld vonnis hoger beroep aangetekend. De (wnd) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, heeft tot niet-ontvankelijkheid van het beroep geconcludeerd.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de appeltermijn door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in het appel kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijv. worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte informatie waardoor bij de verdachte of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet is aangevangen dan wel op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462).
Veronderstellenderwijs uitgaande van hetgeen de verdachte heeft gesteld wordt het onderhavige geval hierdoor gekenmerkt dat de verdachte rechtskundige bijstand heeft genoten, dat de verdachte met zijn raadsman bij de uitspraak aanwezig is geweest, dat de verdachte en zijn raadsman terstond na de uitspraak hebben overlegd over en besloten tot het instellen van hoger beroep en dat de raadsman de verdachte heeft geadviseerd om nog dezelfde dag, voordat hij zou worden teruggebracht naar het huis van bewaring, ter griffie hoger beroep in te stellen. De verdediging heeft niet kunnen uitleggen waarom dat niet inderdaad nog dezelfde dag door hetzij de verdachte hetzij de raadsman is gebeurd. De raadsman heeft vervolgens pas op de laatste dag van de termijn met de verdachte contact opgenomen en toen begrepen dat de verdachte geen hoger beroep had ingesteld en dat een verzoek van de verdachte aan de gevangenisdirectie om op die dag alsnog vanuit het huis van bewaring naar de griffie te worden getransporteerd om hoger beroep in te stellen, niet zou zijn ingewilligd. Eerst de volgende dag heeft (een kantoorgenoot van) de raadsman van de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het is een voor advocaten bekend gegeven dat in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep, dat gedetineerde verdachten daartoe dus naar de griffie dienen te worden getransporteerd en dat aan verzoeken daartoe door gedetineerden niet op elk door hen gewenst moment direct gevolg kan worden gegeven. Nu voor de verdachte en diens raadsman aanstonds duidelijk was dat hoger beroep gewenst was, heeft de raadsman niets in de weg gestaan om daartoe onmiddellijk over te gaan of in ieder geval ruim voor het verstrijken van de appeltermijn te controleren of de verdachte daartoe daadwerkelijk was overgegaan. Dat de verdachte en de raadsman bekort zijn in de mogelijkheden om (telefonisch) contact met elkaar te hebben is niet gebleken. Dat een op het laatste moment gedaan verzoek tot transport naar de griffie niet is ingewilligd maakt, gelet op voornoemde omstandigheden en de mogelijkheid voor de raadsman om tot op de laatste dag ter griffie hoger beroep in te stellen, de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar."
2.3. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 437 SvNA (oud):
"1. Het hoger beroep moet worden ingesteld:
a. indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen de verdachte in persoon is betekend of de verdachte ter terechtzitting is verschenen, binnen veertien dagen na de einduitspraak;
b. in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
2. Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het hoger beroep worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is."
- art. 448 SvNA (oud):
"1. Is degene die een rechtsmiddel wenst aan te wenden ingesloten in een huis van bewaring, gevangenis, of een andere inrichting dan kan hij de rechtsmiddelen bedoeld in artikel 445 ook aanwenden door middel van een schriftelijke verklaring, die hij doet toekomen aan het hoofd van de inrichting.
2. Het hoofd van de inrichting doet deze verklaring onverwijld inschrijven in een daarvoor bestemd register en zendt haar vervolgens toe aan de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven onder kennisgeving van de datum van inschrijving in het register. Als dag waarop het rechtsmiddel is aangewend, geldt de dag van inschrijving van de verklaring in het register.
3. De Minister van Justitie bepaalt het model van het register en kan omtrent het bijhouden daarvan nadere regels geven. Het register kan door de belanghebbenden worden ingezien.
4. De verklaring wordt na ontvangst op de griffie bij de processtukken gevoegd. Van het aanwenden van het rechtsmiddel wordt dadelijk aantekening gedaan in het op de griffie berustend register, bedoeld in artikel 447, derde lid."
2.4. Een overschrijding van de voor het instellen van hoger beroep gestelde termijn betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van die termijn verontschuldigbaar doen zijn.
2.5. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat nu het een voor advocaten bekend gegeven is dat in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep en aan verzoeken van gedetineerden om hoger beroep te kunnen instellen ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gegeven niet op elk door hen gewenst moment gevolg kan worden gegeven, de omstandigheid dat een door de verdachte op de laatste dag van de appeltermijn gedaan verzoek tot transport naar de griffie niet is ingewilligd, de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar maakt. In aanmerking genomen dat voor de verdachte de mogelijkheid heeft ontbroken om op de voet van art. 448 SvNA (oud) het door hem gewenste rechtsmiddel aan te wenden door een schriftelijke verklaring te doen toekomen aan het hoofd van de inrichting, dus op een door de verdachte te kiezen moment, is 's Hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 31 januari 2012.