HR, 19-02-2008, nr. 01422/07
ECLI:NL:HR:2008:BC2329, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2008
- Zaaknummer
01422/07
- LJN
BC2329
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC2329, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑02‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC2329
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8846
ECLI:NL:HR:2008:BC2329, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑02‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC2329
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8846, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑07‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/120
Conclusie 19‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding instellen HB. Verdachte is door de Rb op 30-08-2005 in persoon veroordeeld tot 15 jr, maar stelt ex art. 451a Sv pas op 30-11-2005 HB in. HR: de termijnoverschrijding betekent dat verdachte niet in het HB kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden indien sprake is van bijzondere, verdachte niet toe te rekenen omstandigheden. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat ook indien overeenkomstig hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd (te weten dat hij van 04-09-2005 tot en met 18-09-2005 in de isoleercel zat, toen hij daar uitkwam de administratie weigerde het HB-formulier aan te nemen omdat hij te laat zou zijn omdat de HB-termijn op 14-09-2005 al was afgelopen), ervan zou moeten worden uitgegaan dat de schriftelijke verklaring a.b.i. art. 451a Sv door de bevolkingsadministratie van de inrichting waar verdachte toen verbleef, is geweigerd en voorts zou moeten worden aangenomen dat de overschrijding van de beroepstermijn, te rekenen tot aan die weigering, verontschuldigbaar is te achten, verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat onder die door het Hof veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheden, de datum waarop verdachte die verklaring aan het hoofd van de inrichting (d.m.v. de bevolkingsadministratie) heeft aangeboden, zou hebben te gelden als datum waarop het beroep is ingesteld, in welk beroep verdachte dan ontvankelijk zou zijn. Het staat het hoofd van een inrichting a.b.i. art. 451a Sv of anderen namens deze immers niet vrij een dergelijke verklaring te weigeren, zodat een zodanige weigering niet ten nadele van verdachte mag strekken. Het hof had de juistheid van die omstandigheden dan ook niet in het midden mogen laten.
Nr. 01422/07
Mr. Vellinga
Zitting: 27 november 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 30 augustus 2005, bij welk vonnis de verdachte van het hem bij dagvaarding 1 onder 1 tenlastegelegde was vrijgesproken en terzake van het hem bij die dagvaarding onder 2 tenlastegelegde wegens "medeplegen van moord" en, wat dagvaarding 2 betreft, wegens 1 "diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 2 "diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. Voorts had de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2. Het eerste middel bevat de klachten dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans zonder toereikende motivering niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en dat het ten onrechte, althans zonder toereikende motivering een verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen over de vraag of de termijnoverschrijding bij het instellen van appel verontschuldigbaar was heeft afgewezen.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Verdachte is door de Rechtbank veroordeeld bij vonnis van 30 augustus 2005. Aangezien hij op de terechtzitting aanwezig was, had hij (in beginsel) uiterlijk op 13 september 2005 hoger beroep dienen in te stellen. Verdachte heeft echter pas op 10 november 2005 vanuit detentie geappelleerd. In hoger beroep heeft verdachte daarover ter terechtzitting het volgende verklaard:
"Ik was bij de uitspraak van het vonnis op 30 augustus 2005 aanwezig. Ik heb mijn raadsman, mr. W.G.H. Janssen, niet meer gezien. Er werd mij bij de uitspraak van 30 augustus 2005 gezegd dat ik contact moest opnemen met mijn raadsman. Mij is toen ook medegedeeld dat ik binnen 14 dagen hoger beroep moest instellen als ik het niet met de uitspraak eens was. Ik heb verder geen uitleg gekregen over hoe ik het hoger beroep kon instellen en ik heb mijn raadsman ook niet meer kunnen spreken. Ik heb aan de medewerkers van de penitentiaire inrichting (hierna: medewerkers) duidelijk laten merken dat ik het niet eens was met de uitspraak, maar ik heb ze niet gezegd dat ik in hoger beroep wilde. Ik ken het woord hoger beroep ook niet in de Nederlandse taal. Ik spreek geen Nederlands, maar je hebt geen talent nodig om te zeggen dat je je advocaat wilt bellen. Ik zei dan "advocaat, advocaat call". Ik werd kort daarna in een isoleercel geplaatst. Dat was op 4 september 2005. Ik had voor mezelf toen al uitgemaakt dat ik in hoger beroep wilde. Ik kan me echter niet herinneren of ik mijn raadsman voor die datum al heb proberen te bellen. Terwijl ik in die isoleercel zat, heb ik mijn raadsman wel gebeld, zo'n 10 à 15 keer. Ik heb mijn raadsman echter slechts één keer aan de lijn gekregen. Ik zei toen tegen mijn advocaat "visit, visit". Ik had verder geen idee hoe ik met mijn advocaat moest communiceren, aangezien ik, zoals gezegd, de Nederlandse taal niet beheers. Ik kwam op 18 september 2005 uit de isoleercel. Ongeveer twee dagen nadat ik uit de isoleercel was ontslagen, kreeg ik het vonnis op papier. Ik heb mijn raadsman toen weer een aantal keer gebeld, maar ik kreeg elke keer het antwoordapparaat.
Ik sprak mijn medegedetineerde [betrokkene 1] voor het eerst over het instellen van hoger beroep nadat ik uit de isoleercel kwam en het vonnis op schrift had gekregen.
[Betrokkene 1] heeft de Iraakse of Iraanse nationaliteit en sprak een beetje Russisch. We probeerden te communiceren via iemand die Nederlands spreekt en nog iemand die Joegoslavisch spreekt. Ik spreek alleen de Litouwse en de Russische taal. In de gevangenis was nog één Rus, maar die kon niet in een andere taal communiceren.
Naar ik me herinner, heb ik uiterlijk op 25 september 2005 samen met [betrokkene 1] geprobeerd hoger beroep in te stellen. Dat werd geweigerd. De medewerkers vertelden mij dat ik al te laat was met mijn hoger beroep en dat het geen zin meer had.
[Betrokkene 1] wist ook niet wat hij met de situatie aan moest. Na 10 à 20 dagen heeft [betrokkene 1] zijn raadsman gebeld. Het kan ook op 8 of 9 november 2005 zijn geweest. [Betrokkene 1] heeft niet speciaal voor mij naar zijn raadsman gebeld; hij belde over zijn eigen zaak. [Betrokkene 1] en ik zijn geen goede vrienden, hij was mij dus niets verschuldigd. In de penitentiaire inrichting mag je één keer per week bellen. De raadsman van [betrokkene 1] zei, toen [betrokkene 1] mijn situatie ook ter sprake had gebracht, dat we er bij de medewerkers op aan moesten dringen dat ze het formulier van mijn hoger beroep in behandeling namen.
Nadat ik dat van [betrokkene 1] had gehoord, ben ik 1 of 2 dagen later, op 10 november 2005, samen met [betrokkene 1] voor de tweede keer naar de medewerkers gegaan om hoger beroep in te stellen. Deze keer werd het geaccepteerd.
4. Ter terechtzitting in hoger beroep voert verdachtes raadsvrouw het woord overeenkomstig de door haar overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota. Deze houdt in:
"Inleiding:
Vast staat dat cliënt te laat is met zijn hoger beroep:
- Hij is op 30 augustus 2005 door de rechtbank te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
- Op 14 september is zijn zaak dus onherroepelijk geworden.
- Op 10 november heeft hij door middel van een verklaring in pi de IJssel hoger beroep ingesteld.
Cliënt meent echter dat hij door een combinatie van omstandigheden wel ontvankelijk is ondanks de termijnoverschrijding.
1. De gang van zaken met betrekking tot het instellen het appel.
In mijn brief d.d. 1 mei 2006 heb ik de gang van zaken met betrekking tot het instellen van het hoger beroep uitgebreid uiteengezet. In het kort is dat als volgt gegaan.
Vier dagen na de uitspraak op 30 augustus 2006 heeft cliënt een disciplinaire straf gekregen: hij is van 4 september tot en met 18 september 2005 in afzondering geplaatst. Een kopie van deze maatregel heb ik meegestuurd.
Op het moment dat de appeltermijn op 14 september 2005 afliep zat cliënt dus nog steeds in afzondering.
Tijdens zijn afzondering heeft cliënt nog diverse malen geprobeerd te bellen met zijn advocaat, mr W.G.H. Jansen, maar hij heeft zijn advocaat niet te spreken gekregen.
Cliënt wilde in hoger beroep maar had geen flauw idee hoe hij dat moest doen. Hij wist niet dat hij dat door een heel simpel formulier kon doen. Dat heeft niemand hem in de PI uitgelegd, de bewakers niet, maar ook de medewerker van de PI niet die hem de disciplinaire straf heeft aangezegd.
Cliënt is een Litouwer en spreekt geen Nederlands en Engels, zodat het voor hem ook niet mogelijk was zijn wens om in hoger beroep te gaan aan de bewakers of ander personeel duidelijk te maken.
Kort na zijn afzondering heeft cliënt van de BSD het vonnis van de rechtbank gekregen. Hij heeft dit laten zien aan medegedetineerde [betrokkene 1] en met handen en voeten gebaard 'kan niet kan niet'. [Betrokkene 1] heeft vervolgens het (hoger beroeps) formulier voor hem ingevuld.
Toen cliënt met [betrokkene 1] het formulier wilde inleveren bij de administratie werd hem te verstaan gegeven dat de hoger beroepstermijn op dat moment verstreken was en dat hij dus niet meer in hoger beroep kon.
Het is dus niet zo dat cliënt weken heeft gewacht na zijn afzondering om appel in te stellen. Hij heeft dat wel degelijk na de afloop van die afzondering gedaan, alleen wilde de administratie dat formulier niet meer aannemen.
[Betrokkene 1] heeft daarna gebeld met zijn advocaat mr Kok (Rotterdam) of dat nou zomaar kon en wat cliënt het beste kon doen. Mr Kok heeft geadviseerd om WEL hoger beroep in te stellen en GEWOON dat formulier in te vullen bij de administratie.
Dat is dus gebeurd: cliënt heeft wederom met [betrokkene 1] de verklaring ingevuld en er bij de medewerkster van de bevolking op aangedrongen om het formulier wel in behandeling te nemen en door te sturen naar de griffie.
2. Geen rechtsbijstand
Tussentijds heeft cliënt meermalen geprobeerd in contact te komen met zijn advocaat mr W.G.H. Jansen om de kwestie van het hoger beroep te bespreken. Cliënt heeft de advocaat niet te spreken gekregen.
Gelet de gang van zaken heeft mr Jansen volgens cliënt in deze zaak onvoldoende rechtsbijstand verleend. Met name na de zitting op 16 augustus 2005 heeft mr W.G.H. Jansen cliënt volledig aan zijn lot overgelaten. Mr Jansen was niet aanwezig bij de uitspraak op 30 augustus 2005. Mr Jansen heeft de uitspraak en de mogelijkheid en de termijn van hoger beroep nooit schriftelijk aan cliënt bevestigd. Mr heeft cliënt nooit bezocht om de uitspraak en hoger beroep te bespreken.
In een "normaal" geval zou als argument nog kunnen worden gesteld dat dient een rechtsgeleerde raadsman had die wist hoe een en ander in zijn werk gaat.
Echter: feitelijk heeft cliënt dus vanaf de zitting geen advocaat en rechtsbijstand meer gehad. Mr Jansen heeft vanaf de zitting niets meer van zich laten horen. Vanuit die afzondering was het voor hem ook niet mogelijk om een andere advocaat in te schakelen. Hij spreekt zelf geen Nederlands. In afzondering mag je nauwelijks bellen. Bovendien: waar moest hij vanuit die afzondering een naam en een telefo0nnummer van een advocaat vandaan toveren.
3. Communicatieprobleem /Nederlandse taal niet machtig
In deze kwestie speelt mee dat cliënt van Litouwse komaf is en is de Nederlandse taal niet machtig. Hij wist ook niet althans onvoldoende wat zijn rechten en plichten als Nederlandse verdachte waren.
4. Conclusie
Door al deze omstandigheden
- de afzondering
- geen raadsman en rechtsbijstand tijdens de appeltermijn
- een communicatieprobleem omdat cliënt de NL taal totaal niet machtig is, is de verdediging van oordeel dat het overschrijden van de appeltermijn gepardonneerd is.
Om een en ander aan te tonen wenst de verdediging de getuigen zoals in mijn brief van 1 mei opgegeven te horen:
- Mr W.G.H. Janssen, advocaat : kan verklaren over gang van zaken na de zitting
- [Betrokkene 2], medewerker van de bevolkingsadministratie (kan verklaren over het invullen van het formulier kort na de afzondering en het terug(..)geven omdat de appeltermijn verlopen zou zijn.
- [Betrokkene 1] (kan verklaren over wanneer cliënt nou voor het eerst geprobeerd [heeft] hoger beroep in te stellen, het teruggeven van het formulier, contact met zijn advocaat mr. Kok, en het uiteindelijk toch instellen van het appel.
- [Betrokkene 3]: waarom afzondering / wat is cliënt medegedeeld / wat zijn de mogelijkheden van gedetineerde in afzondering (namelijk heel moeilijk bellen, geen contact met anderen / uitgelegd hoger beroep / op welke wijze wordt er gecommuniceerd, cliënt spreekt immers geen NL)".
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft - op gronden als nader weergegeven in haar ter terechtzitting van het hof van 12 mei 2006 overgelegde pleitnota - aangevoerd dat de overschrijding van vorenbedoelde termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen, in welk kader zij heeft verzocht een viertal - reeds bij brief d.d. 1 mei 2006 aan de advocaat-generaal opgegeven - getuigen te horen.
Naar het oordeel van het hof kan de verdachte, mede gelet op hetgeen hij ter terechtzitting van 12 mei 2006 op vragen aangaande de door zijn raadsvrouw geschetste gang van zaken heeft verklaard, niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. Zelfs indien een termijnoverschrijding onder de door de raadsvrouw naar voren gebrachte omstandigheden in beginsel verontschuldigbaar zou zijn en zelfs indien de verdachte, zoals hij heeft verklaard, binnen één week na 18 september 2005 - zijnde de datum waarop de disciplinaire straf van afzondering, welke hij sedert 4 september 2005 onderging, werd beëindigd - middels een schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 451a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, hoger beroep zou hebben trachten in te stellen, doch op de bevolkingsadministratie van de penitentiaire inrichting zou zijn geweigerd deze verklaring in ontvangst te nemen teneinde deze in het daarvoor bestemde register in te schrijven en aan de griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage toe te zenden, dan nog heeft te gelden dat door of namens de verdachte niet zodanige omstandigheden zijn aangevoerd die het tijdsverloop sedert vorenbedoelde weigering tot aan 10 november 2005 zouden kunnen rechtvaardigen.
Nu de door de raadsvrouw genoemde getuigen, blijkens de toelichting die de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven op voornoemd verzoek, slechts een verklaring zouden kunnen afleggen omtrent omstandigheden die niet tot een disculpatie van de onderhavige overschrijding van de in artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven termijn met bijna twee maanden kunnen leiden, acht het hof het horen van deze getuigen redelijkerwijs niet noodzakelijk. Het verzoek deze getuigen te horen wordt derhalve afgewezen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de verdachte in het door hem op 10 november 2005 ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk verklaren."
6. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat zelfs als moet worden aangenomen dat de overschrijding van de appèltermijn tot (kort na) het moment waarop de verdachte voor de eerste maal heeft getracht door middel van een verklaring als bedoeld in art. 451a Sv beroep in te stellen verschoonbaar zou zijn, de door hem aangevoerde, door genoemde getuigen te staven omstandigheden niet van dien aard zijn dat deze kunnen verontschuldigen dat de verdachte pas op 10 november 2005 daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld en derhalve het horen van deze getuigen niet noodzakelijk is.
7. Deze redenering van het Hof kan ik niet volgen. Het Hof neemt als uitgangspunt dat de verdachte op de dag dat zijn verklaring als bedoeld in art. 451a Sv geweigerd werd, nog tijdig appel kon instellen. Die verklaring had dus, zoals in dat uitgangspunt van het Hof besloten ligt, niet geweigerd mogen worden. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de verdachte op die dag appel heeft ingesteld.(1) Hoe valt dan te verklaren dat voor rekening van de verdachte komt dat hij er pas veel later in is geslaagd op reguliere wijze appel in te stellen? Niet, zou ik menen. De redenering van het Hof komt er immers op neer dat de verdachte de gevolgen moet dragen van het door hem niet tijdig redresseren van een fout van de overheid, waardoor hem eenvoudigweg de volgens het Hof rechtens voor hem openstaande mogelijkheid om hoger beroep in te stellen is ontnomen.(2)
8. Het voorgaande brengt mee dat het middel terecht is voorgesteld. De vraag is of dat tot cassatie dient te leiden. Indien moet worden vastgesteld dat hetgeen de verdediging terzake heeft gesteld nimmer zou kunnen leiden tot de conclusie dat de verdachte verschoonbaar te laat hoger beroep heeft ingesteld, zou immers in cassatie kunnen worden geoordeeld dat het Hof het verweer terecht heeft verworpen, wat er ook zij van de daaraan ten grondslag gelegde motivering.(3) Ik wijs er daarbij op dat het gewraakte (aanvankelijke) optreden van de medewerkers van de administratie van het HvB in dit verband niet relevant is. Dat vond immers plaats toen de appeltermijn reeds verstreken was.(4)
9. Het betoog van verdachte en zijn raadsvrouw komt er op neer dat de verdachte door taalproblemen en het ontbreken van daadwerkelijke bijstand van de aan hem toegevoegde raadsman niet bij machte was tijdig een rechtsmiddel in te stellen. Zou dat inderdaad het geval zijn geweest dan kan het onderhavige geval op één lijn worden gesteld met het geval van verschoonbare termijnoverschrijding van de verdachte(5) die door psychische problemen niet in staat was tijdens de termijn van hoger beroep te beslissen of hij dat rechtsmiddel wilde aanwenden, immers ook een geval van tot overschrijding van de appeltermijn leidende onmacht. Zonder nader feitelijk onderzoek kan dus niet worden gezegd of de onderhavige termijnoverschrijding verschoonbaar is. In dit verband wijs ik erop dat zich in casu het geval zou kunnen voordoen dat in de omstandigheden van het onderhavige geval vasthouden aan de relatief korte appeltermijn een schending van klagers in art. 6 EVRM verwoorde recht op toegang tot de rechter zou betekenen; vgl. EHRM 26 september 2006, Appl. nr. 16846/02 (Labagère tegen Frankrijk).
10. Het middel slaagt.
11. Het tweede middel bevat de klacht dat het, nadat op 2 juni 2006 cassatieberoep was ingesteld, te lang, namelijk tot 10 mei 2007, heeft geduurd alvorens het dossier ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
12. Het middel constateert terecht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. Met dit verzuim kan rekening worden gehouden in de procedure na terug- of verwijzing, tenzij de rechter daarin opnieuw tot het oordeel komt dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen en de uitspraak van de Rechtbank reeds onherroepelijk is.(6)
13. Gronden waarop de bestreden uitspraak ambtshalve vernietigd zou moeten worden heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Ik wijs op de rechtspraak over gevallen van het ten onrechte niet opvatten van een brief van een verdachte als een volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel, waarin ook de datum van het binnenkomen van de brief als datum van het instellen van het rechtsmiddel wordt genomen: HR 9 mei 1989, NJ 1990, 66, HR 13 juni 2006, LJN AW3629 (impliciet; brief kwam binnen op laatste dag appeltermijn), alsmede op HR 15 september 1986, NJ 1987, 535, HR 23 juni 1987, NJ 1988, 352, HR 25 september 1990, LJN ZC8209 (niet gepubliceerd) waarin werd overwogen dat het niet tijdig opmaken van een appelakte door de griffier niet ten laste van de verdachte komt. Zie voorts HR 18 mei 1976, NJ 1976, 502 waarbij werd beslist voor het verzuim van een medewerker van een gevangenis een bijzondere volmacht houdende instelling van een rechtsmiddel tijdig te verzenden niet voor rekening van de verdachte komt en het rechtsmiddel geacht wordt tijdig te zijn ingesteld, en voor de verdragsrechtelijke pendant daarvan EHRM 17 januari 2006, Appl. nr. 76093/01 (Barbier tegen Frankrijk)
2 Vgl. HR 9 september 1986, NJ 1987, 239, waarin werd bepaald dat de verdachte er niet van behoefde uit te gaan dat zijn brief niet als een volmacht tot het instellen van appel zou worden opgevat.
3 Vgl. in een heel ander verband HR 29 mei 2007, NJ 2007, 327.
4 Vgl. HR 10 september 1996, NJ 1997, 10 (waarin overigens juist sprake was van ten onrechte opgewekt vertrouwen dat nog wèl beroep kon worden ingesteld) en HR 21 november 2006, LJN AY9635.
5 HR 12 juni 2001, NJ 2001, 696. Voorts HR 3 juni 2003, LJN AF5700.
6 Vgl. HR 4 mei 2004, NJ 2004, 495.
Uitspraak 19‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding instellen HB. Verdachte is door de Rb op 30-08-2005 in persoon veroordeeld tot 15 jr, maar stelt ex art. 451a Sv pas op 30-11-2005 HB in. HR: de termijnoverschrijding betekent dat verdachte niet in het HB kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden indien sprake is van bijzondere, verdachte niet toe te rekenen omstandigheden. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat ook indien overeenkomstig hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd (te weten dat hij van 04-09-2005 tot en met 18-09-2005 in de isoleercel zat, toen hij daar uitkwam de administratie weigerde het HB-formulier aan te nemen omdat hij te laat zou zijn omdat de HB-termijn op 14-09-2005 al was afgelopen), ervan zou moeten worden uitgegaan dat de schriftelijke verklaring a.b.i. art. 451a Sv door de bevolkingsadministratie van de inrichting waar verdachte toen verbleef, is geweigerd en voorts zou moeten worden aangenomen dat de overschrijding van de beroepstermijn, te rekenen tot aan die weigering, verontschuldigbaar is te achten, verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat onder die door het Hof veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheden, de datum waarop verdachte die verklaring aan het hoofd van de inrichting (d.m.v. de bevolkingsadministratie) heeft aangeboden, zou hebben te gelden als datum waarop het beroep is ingesteld, in welk beroep verdachte dan ontvankelijk zou zijn. Het staat het hoofd van een inrichting a.b.i. art. 451a Sv of anderen namens deze immers niet vrij een dergelijke verklaring te weigeren, zodat een zodanige weigering niet ten nadele van verdachte mag strekken. Het hof had de juistheid van die omstandigheden dan ook niet in het midden mogen laten.
19 februari 2008
Strafkamer
nr. 01422/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 24 mei 2006, nummer 22/007366-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 30 augustus 2005 waarbij de verdachte vrijgesproken is van het bij dagvaarding I. onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en ter zake van bij dagvaarding I feit 2. "medeplegen van moord" en bij dagvaarding II feit 1. "diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en feit 2. "diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren. De Rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard:
"Ik was bij de uitspraak van het vonnis op 30 augustus 2005 aanwezig. Ik heb mijn raadsman, mr. W.G.H. Janssen, niet meer gezien. Er werd mij bij de uitspraak van 30 augustus 2005 gezegd dat ik contact moest opnemen met mijn raadsman. Mij is toen ook medegedeeld dat ik binnen 14 dagen hoger beroep moest instellen als ik het niet met de uitspraak eens was. Ik heb verder geen uitleg gekregen over hoe ik het hoger beroep kon instellen en ik heb mijn raadsman ook niet meer kunnen spreken. Ik heb aan de medewerkers van de penitentiaire inrichting (hierna: medewerkers) duidelijk laten merken dat ik het niet eens was met de uitspraak, maar ik heb ze niet gezegd dat ik in hoger beroep wilde. Ik ken het woord hoger beroep ook niet in de Nederlandse taal. Ik spreek geen Nederlands, maar je hebt geen talent nodig om te zeggen dat je je advocaat wilt bellen. Ik zei dan "advocaat, advocaat call". Ik werd kort daarna in een isoleercel geplaatst. Dat was op 4 september 2005. Ik had voor mezelf toen al uitgemaakt dat ik in hoger beroep wilde. Ik kan me echter niet herinneren of ik mijn raadsman voor die datum al heb proberen te bellen. Terwijl ik in die isoleercel zat, heb ik mijn raadsman wel gebeld, zo'n 10 à 15 keer. Ik heb mijn raadsman echter slechts één keer aan de lijn gekregen. Ik zei toen tegen mijn advocaat "visit, visit". Ik had verder geen idee hoe ik met mijn advocaat moest communiceren, aangezien ik, zoals gezegd, de Nederlandse taal niet beheers. Ik kwam op 18 september 2005 uit de isoleercel. Ongeveer twee dagen nadat ik uit de isoleercel was ontslagen, kreeg ik het vonnis op papier. Ik heb mijn raadsman toen weer een aantal keer gebeld, maar ik kreeg elke keer het antwoordapparaat.
Ik sprak mijn medegedetineerde [betrokkene 1] voor het eerst over het instellen van hoger beroep nadat ik uit de isoleercel kwam en het vonnis op schrift had gekregen. [Betrokkene 1] heeft de Irakese of Iranese nationaliteit en sprak een beetje Russisch. We probeerden te communiceren via iemand die Nederlands spreekt en nog iemand die Joegoslavisch spreekt. Ik spreek alleen de Litouwse en de Russische taal. In de gevangenis was nog één Rus, maar die kon niet in een andere taal communiceren.
Naar ik me herinner, heb ik uiterlijk op 25 september 2005 samen met [betrokkene 1] geprobeerd hoger beroep in te stellen. Dat werd geweigerd. De medewerkers vertelden mij dat ik al te laat was met mijn hoger beroep en dat het geen zin meer had.
[Betrokkene 1] wist ook niet wat hij met de situatie aan moest. Na 10 à 20 dagen heeft [betrokkene 1] zijn raadsman gebeld. Het kan ook op 8 of 9 november 2005 zijn geweest. [Betrokkene 1] heeft niet speciaal voor mij naar zijn raadsman gebeld; hij belde over zijn eigen zaak. [Betrokkene 1] en ik zijn geen goede vrienden, hij was mij dus niets verschuldigd. In de penitentiaire inrichting mag je één keer per week bellen. De raadsman van [betrokkene 1] zei, toen [betrokkene 1] mijn situatie ook ter sprake had gebracht, dat we er bij de medewerkers op aan moesten dringen dat ze het formulier van mijn hoger beroep in behandeling namen.
Nadat ik dat van [betrokkene 1] had gehoord, ben ik 1 of 2 dagen later, op 10 november 2005, samen met [betrokkene 1] voor de tweede keer naar de medewerkers gegaan om hoger beroep in te stellen. Deze keer werd het geaccepteerd."
3.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Inleiding:
Vast staat dat cliënt te laat is met zijn hoger beroep:
- Hij is op 30 augustus 2005 door de rechtbank te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
- Op 14 september is zijn zaak dus onherroepelijk geworden.
- Op 10 november heeft hij door middel van een verklaring in pi de IJssel hoger beroep ingesteld.
Cliënt meent echter dat hij door een combinatie van omstandigheden wel ontvankelijk is ondanks de termijnoverschrijding.
1. De gang van zaken met betrekking tot het instellen het appel.
In mijn brief d.d. 1 mei 2006 heb ik de gang van zaken met betrekking tot het instellen van het hoger beroep uitgebreid uiteengezet. In het kort is dat als volgt gegaan.
Vier dagen na de uitspraak op 30 augustus 2005 heeft cliënt een disciplinaire straf gekregen: hij is van 4 september tot en met 18 september 2005 in afzondering geplaatst. Een kopie van deze maatregel heb ik meegestuurd.
Op het moment dat de appeltermijn op 14 september 2005 afliep zat cliënt dus nog steeds in afzondering.
Tijdens zijn afzondering heeft cliënt nog diverse malen geprobeerd te bellen met zijn advocaat, mr W.G.H. Jansen, maar hij heeft zijn advocaat niet te spreken gekregen.
Cliënt wilde in hoger beroep maar had geen flauw idee hoe hij dat moest doen. Hij wist niet dat hij dat door een heel simpel formulier kon doen. Dat heeft niemand hem in de PI uitgelegd, de bewakers niet, maar ook de medewerker van de PI niet die hem de disciplinaire straf heeft aangezegd.
Cliënt is een Litouwer en spreekt geen Nederlands en Engels, zodat het voor hem ook niet mogelijk was zijn wens om in hoger beroep te gaan aan de bewakers of ander personeel duidelijk te maken.
Kort na zijn afzondering heeft cliënt van de BSD het vonnis van de rechtbank gekregen. Hij heeft dit laten zien aan medegedetineerde [betrokkene 1] en met handen en voeten gebaard 'kan niet kan niet'. [Betrokkene 1] heeft vervolgens het (hoger beroeps) formulier voor hem ingevuld.
Toen cliënt met [betrokkene 1] het formulier wilde inleveren bij de administratie werd hem te verstaan gegeven dat de hoger beroepstermijn op dat moment verstreken was en dat hij dus niet meer in hoger beroep kon.
Het is dus niet zo dat cliënt weken heeft gewacht na zijn afzondering om appel in te stellen. Hij heeft dat wel degelijk na de afloop van die afzondering gedaan, alleen wilde de administratie dat formulier niet meer aannemen.
[Betrokkene 1] heeft daarna gebeld met zijn advocaat mr Kok (Rotterdam) of dat nou zomaar kon en wat cliënt het beste kon doen. Mr Kok heeft geadviseerd om WEL hoger beroep in te stellen en GEWOON dat formulier in te vullen bij de administratie.
Dat is dus gebeurd: cliënt heeft wederom met [betrokkene 1] de verklaring ingevuld en er bij de medewerkster van de bevolking op aangedrongen om het formulier wel in behandeling te nemen en door te sturen naar de griffie.
2. Geen rechtsbijstand
Tussentijds heeft cliënt meermalen geprobeerd in contact te komen met zijn advocaat mr W.G.H. Jansen om de kwestie van het hoger beroep te bespreken. Cliënt heeft de advocaat niet te spreken gekregen.
Gelet de gang van zaken heeft mr Jansen volgens cliënt in deze zaak onvoldoende rechtsbijstand verleend. Met name na de zitting op 16 augustus 2005 heeft mr W.G.H. Jansen cliënt volledig aan zijn lot overgelaten. Mr Jansen was niet aanwezig bij de uitspraak op 30 augustus 2005. Mr Jansen heeft de uitspraak en de mogelijkheid en de termijn van hoger beroep nooit schriftelijk aan cliënt bevestigd. Mr heeft cliënt nooit bezocht om de uitspraak en hoger beroep te bespreken.
In een "normaal" geval zou als argument nog kunnen worden gesteld dat cliënt een rechtsgeleerde raadsman had die wist hoe een en ander in zijn werk gaat.
Echter: feitelijk heeft cliënt dus vanaf de zitting geen advocaat en rechtsbijstand meer gehad. Mr Jansen heeft vanaf de zitting niets meer van zich laten horen. Vanuit die afzondering was het voor hem ook niet mogelijk om een andere advocaat in te schakelen. Hij spreekt zelf geen Nederlands. In afzondering mag je nauwelijks bellen. Bovendien: waar moest hij vanuit die afzondering een naam en een telefoonnummer van een advocaat vandaan toveren.
3. Communicatieprobleem /Nederlandse taal niet machtig
In deze kwestie speelt mee dat cliënt van Litouwse komaf is en is de Nederlandse taal niet machtig. Hij wist ook niet althans onvoldoende wat zijn rechten en plichten als Nederlandse verdachte waren.
4. Conclusie
Door al deze omstandigheden
- de afzondering
- geen raadsman en rechtsbijstand tijdens de appeltermijn
- een communicatieprobleem omdat cliënt de Nl taal totaal niet machtig is,
is de verdediging van oordeel dat het overschrijden van de appeltermijn gepardonneerd is."
3.4. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Naar het oordeel van het hof kan de verdachte, mede gelet op hetgeen hij ter terechtzitting van 12 mei 2006 op vragen aangaande de door zijn raadsvrouw geschetste gang van zaken heeft verklaard, niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. Zelfs indien een termijnoverschrijding onder de door de raadsvrouw naar voren gebrachte omstandigheden in beginsel verontschuldigbaar zou zijn en zelfs indien de verdachte, zoals hij heeft verklaard, binnen één week na 18 september 2005 - zijnde de datum waarop de disciplinaire straf van afzondering, welke hij sedert 4 september 2005 onderging, werd beëindigd - middels een schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 451a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, hoger beroep zou hebben trachten in te stellen, doch op de bevolkingsadministratie van de penitentiaire inrichting zou zijn geweigerd deze verklaring in ontvangst te nemen teneinde deze in het daarvoor bestemde register in te schrijven en aan de griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage toe te zenden, dan nog heeft te gelden dat door of namens de verdachte niet zodanige omstandigheden zijn aangevoerd die het tijdsverloop sedert vorenbedoelde weigering tot aan 10 november 2005 zouden kunnen rechtvaardigen."
3.5. Nu de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 augustus 2005 was verschenen, diende hij ingevolge art. 408, eerste lid onder b, Sv binnen veertien dagen na de einduitspraak van 30 augustus 2005 hoger beroep in te stellen. Dat brengt mee dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 13 september 2005 afliep.
3.6. Een overschrijding van de daarvoor gestelde termijn betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van die termijn verontschuldigbaar doen zijn.
3.7. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat ook indien overeenkomstig hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, ervan zou moeten worden uitgegaan dat de schriftelijke verklaring als bedoeld in art. 451a Sv door de bevolkingsadministratie van de inrichting waar de verdachte toen verbleef, is geweigerd en voorts zou moeten worden aangenomen dat de overschrijding van de beroepstermijn, te rekenen tot aan die weigering, verontschuldigbaar is te achten, de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen.
Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat onder die door het Hof veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheden, de datum waarop de verdachte die verklaring aan het hoofd van de inrichting (door middel van de bevolkingsadministratie van de inrichting) heeft aangeboden, zou hebben te gelden als datum waarop het beroep is ingesteld, in welk beroep de verdachte dan ontvankelijk zou zijn. Het staat het hoofd van een inrichting als bedoeld in art. 451a Sv - of anderen namens deze - immers niet vrij een dergelijke verklaring te weigeren, zodat een zodanige weigering niet ten nadele van de verdachte mag strekken.
Het Hof had de juistheid van die omstandigheden dan ook niet in het midden mogen laten. De daarop gerichte klacht slaagt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2. De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 2 juni 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 10 mei 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen, zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 februari 2008.
Beroepschrift 20‑07‑2007
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Inzake: | [verdachte], |
geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (geboorteland) | |
Griffienummer: | 01422/07 |
Raadsman: | mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag |
SCHRIFTUUR van cassatie in de zaak van [verdachte], geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (geboorteland) — hierna requirant — in het cassatieberoep tegen een hem betreffend arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 mei 2006. Deze cassatieschriftuur wordt ingediend door zijn advocaat, mr. J.Y. Taekema, kantoorhoudende aan de Prins Mauritslaan 94 (2582 LW) te Den Haag, aan welk kantooradres requirant voor deze procedure woonplaats kiest.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artt. 6 EVRM, 404 lid 1 Sv, 418 lid 3 Sv en 450 lid 1 onder a. Sv in onderlinge samenhang geschonden, het hof oordeelde ten onrechte dat requirant niet in zijn hoger beroep kon worden ontvangen en dat ter beoordeling van de ontvankelijkheidsvraag het horen van getuigen niet redelijkerwijs noodzakelijk was, althans werden de beslissingen tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep en de afwijzing van het verzoek getuigen te horen, niet naar de eisen der wet en bestendige jurisprudentie gemotiveerd.
Toelichting:
Requirant beheerst geen West-Europese taal als het Nederlands of het Engels, enkel de Litouwse taal en een beetje Russisch. Bij de uitspraak waarbij hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren werd hem medegedeeld dat hij binnen veertien dagen hoger beroep kon instellen. Hoe hij het rechtsmiddel kon instellen werd hem — dat is ook ongebruikelijk — niet medegedeeld. Hem werd geadviseerd contact op te nemen met zijn advocaat. Enkele dagen na de uitspraak wordt requirant disciplinair gestraft en in afzondering geplaatst. Deze afzondering duurt tot voorbij de wettelijke beroepstermijn van 14 dagen. Requirant stelt dat hij de advocaat die hem ter zitting bijstond in de twee weken na de uitspraak veel gebeld heeft teneinde hem te vragen hem te komen bezoeken. De advocaat blijft echter voor hem zo goed als onbereikbaar. Eenmaal krijgt hij hem, zij het zeer kort, aan de telefoon. Maar een bezoek blijft achterwege.
Van advocaten die rechtsbijstand verlenen in strafzaken mag in alle redelijkheid worden verwacht dat zij duidelijk met hun cliënten bespreken of zij een rechtsmiddel willen aanwenden tegen een veroordelend vonnis of arrest. Bij onduidelijkheid hierover ligt een door de advocaat geïnitieerd bezoek zeer voor de hand. In veel gevallen zal de advocaat ter voorkoming van onduidelijkheden of termijnverzuimen het beroep vervolgens ook zelf willen instellen op de voet van het bepaalde bij art. 450, lid 1 onder a Sv.
Daar komt bij dat gedragsregel 33 voor advocaten inhoudt dat de organisatie en inrichting van het kantoor in overeenstemming is met de eisen van een goede praktijkuitoefening.
Om de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te tonen, gaf de raadsvrouwe die requirant in beroep bijstond tijdig een aantal getuigen op ter onderbouwing van de stellingen van requirant. Het gerechtshof wees het verzoek tot het horen van de getuigen bij het eindarrest af en verklaarde requirant niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Het oordeel van het gerechtshof dat oproeping en het horen van de tijdig opgegeven getuigen — waar wie de raadsman uit de eerste aanleg — redelijkerwijs niet noodzakelijk is, is echter onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk. Immers bij een straf van 15 jaren is welhaast ondenkbaar dat de raadsman, uitgaande van een behoorlijke praktijkuitoefening, geen duidelijkheid kan verschaffen over de wens van requirant al dan niet tegen het vonnis te appèlleren en de gronden voor dat standpunt. Uitgaande van de juistheid van de stellingen van requirant is het aannemelijk dat de raadsman buitengewone omstandigheden zal kunnen aanvoeren met betrekking tot zijn bereikbaarheid en de redenen dat een bezoek aan diens cliënt voor een gesprek over een eventueel hoger beroep achterwege is gebleven.
Blijkens de verklaring van requirant ten overstaande van het hof heeft requirant binnen een week na het einde van zijn disciplinaire straf, met behulp van een medegedetineerde, ook nog getracht zelf hoger beroep in te stellen door een verklaring af te leggen in de penitentiaire inrichting. Hem werd echter door het hiermee belaste inrichtingspersoneel te verstaan gegeven dat hij daarmee te laat was en dat niet aan zijn wens tot inschrijving in het daartoe bestemde register tegemoet gekomen zou worden.
Onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk, is de motivering van het gerechtshof waar het vervolgens overweegt dat voor het tijdsverloop tussen deze mededeling van het inrichtingspersoneel en het uiteindelijke instellen van het hoger beroep door requirant geen rechtvaardigende omstandigheden worden aangevoerd.
Het hof overweegt in feite dat, indien op enig moment kort na de aanvankelijke weigering van het inrichtingspersoneel om het hoger beroep in het daartoe bestemde register in te schrijven, dit alsnog was bewerkstelligd, het hof requirant wellicht nog wel ontvankelijk zou hebben verklaard.
Dat zou neerkomen op de situatie dat requirant ten tijde van de mededeling en als gevolg van die mededeling van het inrichtingspersoneel dwaalde ten aanzien van de juistheid van die mededeling. Wellicht immers behoorde hoger beroep (in de latere visie van het hof) op dat moment nog wel tot de mogelijkheden. Naar het standpunt van requirant komt aan die dwaling omtrent de definitieve status van het veroordelend vonnis van de rechtbank pas een einde door de mededeling van de advocaat van de medegedetineerde dat requirant diende te volharden in zijn wens dat zijn verklaring werd ingeschreven in het register. In die twee gebeurtenissen ligt de verklaring besloten voor het door het hof gesignaleerde tijdsverloop. Dat laat aan helderheid niets te wensen over. Daarentegen blijft met de motivering van het hof onduidelijk waar het hof binnen het gesignaleerde tijdsverloop het omslagpunt betreffende de ontvankelijkheidsvraag plaatst.
De geschetste gang van zaken rond het telefoongesprek van de medegedetineerde met diens advocaat roept juist nog luider vragen op over het beweerde gebrek aan rechtsbijstand aan requirant. Requirant die door het ontberen van enige kennis van West-Europese talen en gelet op de ernst van de aan hem verweten feiten en de aan hem opgelegde straf, juist extra aandacht van zijn rechtsbijstandverlener verdiende. In de motivering van het hof wordt aan requirant vooral het tijdsverloop na de opheffing van de disciplinaire maatregel tot aan het (alsnog) instellen van het hoger beroep tegengeworpen.
Veeleer moet worden gezegd dat nu juist het tijdsverloop tussen het alsnog trachten zelf beroep in te stellen toen de eigen advocaat daartoe onbereikbaar bleef en het daadwerkelijk instellen daarvan, wel goed verklaarbaar en verontschuldigbaar is. Na de weigering de verklaring alsnog aan te nemen en in te schrijven meende requirant immers dat het vonnis tegen zijn wil definitieve status had verkregen, totdat er toch weer hoop gloorde.
Het gestuntel na het verstrijken van de wettelijke termijn is beweerdelijk echter het directe gevolg van de uiterst beperkte communicatie tussen de raadsman en zijn gedetineerde cliënt. Het hof mocht in deze niet voorbijgaan aan hetgeen de raadsman en anderen daarover konden verklaren, alvorens tot een eindoordeel te komen.
Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat het horen van de tijdig opgegeven getuigen, waaronder de raadsman, redelijkerwijs niet noodzakelijk was en/of heeft het de weigering daartoe niet op (voldoende) begrijpelijke wijze gemotiveerd, waardoor het niet, althans niet op basis van de gegeven motivering, tot de eindoordeel mocht komen dat requirant in zijn hoger beroep niet kon worden ontvangen.
Het arrest kan daarom niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder werd art. 6 EVRM en/of Uw Raads bestendige jurisprudentie niet gevolgd omdat de maximale termijn van 8 maanden voor de inzending van het dossier niet werd nageleefd.:
Toelichting:
Blijkens de akte werd op 2 juni 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding werden pas op 10 mei 2007 ter griffie van Uw Raad ontvangen. Daarmee is de redelijke termijn overschreden, welke overschrijding met strafvermindering pleegt te worden gecompenseerd.
Het arrest kan niet in stand blijven.
Redenen waarom requirant Uw Raad verzoekt het arrest te vernietigen en de strafzaak te verwijzen naar een ander gerechtshof om aldaar opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.Y. Taekema die hierbij verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door requirant.
Den Haag, 20 juli 2007
J.Y. Taekema