Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6115.
HR, 25-11-2022, nr. 21/03960
ECLI:NL:HR:2022:1725
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-11-2022
- Zaaknummer
21/03960
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1725, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑11‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:654, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:6115, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2022:654, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑07‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1725, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑11‑2021
- Vindplaatsen
JBPr 2023/20 met annotatie van mr. Th.G. Lautenbach
JBPr 2023/20 met annotatie van mr. Th.G. Lautenbach
Uitspraak 25‑11‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/03960
Datum 25 november 2022
ARREST
In de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser] ,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder] ,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak NL18.13510 van de rechtbank Midden-Nederland van 24 mei 2019;
b. de arresten in de zaak 200.260.598 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 januari 2021 en 22 juni 2021.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof van 22 juni 2021 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.De conclusie van de advocaat-generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] leverde diensten op het gebied van ICT aan [verweerder] in privé en ten behoeve van diens tandartspraktijk.
(ii) In 2013 tot en met 2015 zijn in totaal 30 bitcoins gekocht en verzonden naar een bepaald bitcoinadres (hierna: ‘het bitcoinadres’). De bitcoins werden beheerd via een wallet (hierna ook: ‘de bitcoinwallet’) op de website blockchain.info. In augustus 2017 zijn 30 bitcoin cash, een van bitcoin afgesplitste cryptovaluta, in de bitcoinwallet bijgeschreven.
(iii) In de nacht van 1 op 2 september 2017 zijn 30 bitcoins in twee transacties verzonden van het bitcoinadres naar een ander bitcoinadres. Tien dagen later zijn de bitcoins vanaf dit laatste adres in meerdere delen verzonden naar weer andere bitcoinadressen.
(iv) Op 20 en 23 oktober 2017 is in totaal 30 bitcoin cash vanuit het bitcoinadres naar twee andere bitcoinadressen verzonden.
(v) In januari 2018 heeft [verweerder] aan Fox-IT B.V. (hierna: ‘Fox-IT’) gevraagd om onderzoek te doen naar de diefstal van de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash.
(vi) Op 6 maart 2018 is [eiser] door Fox-IT gehoord, in aanwezigheid van [verweerder] en een medewerker van een beveiligingsorganisatiebureau. Aan het einde van het gesprek heeft [eiser] een verklaring ondertekend. Die verklaring houdt onder meer in dat hij de diefstal bekent, dat hij in augustus 2017 de beschikking heeft gekregen over het wachtwoord van [verweerder] , dat hij in de nacht van 1 op 2 september 2017 vanuit huis de bitcoinwallet van [verweerder] heeft geopend en de bitcoins heeft “doorgestuurd naar verschillende cryptomunten” en dat hij op 19 december 2017 de waarde van de bitcoins heeft doen uitkeren op zijn bankrekening in meerdere overboekingen met een totale waarde van ruim € 116.000,--. Verder heeft [eiser] verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen en bereid is om de schade te vergoeden, dat hij direct ruim € 77.950,-- kan betalen aan [verweerder] en dat hij bereid is de overige cryptomunten, die hij nog in bezit heeft om te zetten in bitcoin en over te boeken naar de bitcoin wallet van [verweerder] . Dit heeft [eiser] ter plekke gedaan.
(vii) Op 9 maart 2018 heeft [eiser] aangifte gedaan van afpersing door [verweerder] . [eiser] heeft daarbij verklaard dat hij door [verweerder] en twee mannen van Fox-IT is geconfronteerd met onderzoeksgegevens en werd gedwongen om direct al zijn geld en bitcoins over te maken naar [verweerder] en een verklaring te ondertekenen.
(viii) Op 27 maart 2018 heeft Fox-IT een rapport uitgebracht met de volgende conclusies (waarbij [verweerder] als Opdrachtgever en [eiser] als Betrokkene wordt aangemerkt):
“4 Conclusies
1. Zijn (digitale) sporen aanwezig waaruit aannemelijk wordt hoe de bitcoindiefstal heeft kunnen plaatsvinden?
(...)
Fox-IT acht het volgende zeer aannemelijk: Op 2 september 2017 tussen 1:24:13 en 2:09:16 heeft een RDP sessie plaatsgevonden. Deze sessie is door Betrokkene opgezet via zijn breedband internetaansluiting thuis. Vanuit zijn werkzaamheden voor Opdrachtgever was Betrokkene bekend met het wachtwoord en heeft deze gebruikt om via RDP in te loggen. Gedurende deze sessie heeft Betrokkene de Chrome webbrowser van Opdrachtgever gebruikt om in te loggen op de blockchain.info bitcoin wallet van opdrachtgever. Het wachtwoord van de wallet was bekend bij Betrokkene, omdat hij Opdrachtgever eerder heeft geholpen toen Opdrachtgever problemen had met inloggen op de wallet. Betrokkene heeft via deze blockchain.info sessie 30 bitcoin verzonden naar zijn eigen bitcoin adres.
Fox-IT heeft vastgesteld dat tevens 30 bitcoin cash van Opdrachtgever frauduleus is verzonden. Dit heeft plaatsgevonden in 2 transacties: 10 bitcoin cash op 20 oktober 2017 rond 1:24 (…) en 20 bitcoin cash op 23 oktober 2017 rond 22:49.
Fox-IT acht het aannemelijk dat de bitcoin cash is verzonden via een ander systeem dan het werkstation van Opdrachtgever. Betrokkene heeft verklaard dat dit gebeurd is door de private key behorende bij het bitcoin adres van Opdrachtgever te gebruiken om via een andere omgeving de frauduleuze overboekingen te verrichten. Deze private key heeft Betrokkene in een eerder[e] blockchain.info sessie uit de wallet van Opdrachtgever gekopieerd.
2. Zijn (digitale) sporen aanwezig waaruit aannemelijk wordt wie verantwoordelijk is voor de diefstal van de bitcoins?
Fox-IT acht het zeer aannemelijk dat de RDP sessie op 2 september 2017, opgezet vanuit IP-adres [het IP-adres] , afkomstig was uit een IT-omgeving van [ [eiser] ]. Tevens acht Fox-IT het zeer aannemelijk op basis van [de] verklaring van Opdrachtgever en emailcommunicatie, dat Betrokkene op de hoogte was van het wachtwoord van het Windows account en van de bitcoin wallet en de inhoud daarvan.
Fox-IT heeft Betrokkene geïnterviewd en daarbij heeft Betrokkene verklaard verantwoordelijk te zijn voor de diefstal van 30 bitcoins en 30 bitcoin cash. De verklaring van Betrokkene bevatte geen tegenstrijdigheden met de bevindingen uit het technisch sporenonderzoek. Fox-IT acht het dus zeer aannemelijk dat Betrokkene verantwoordelijk is voor de diefstal van de bitcoins en de bitcoin cash van Opdrachtgever.”
(ix) Op 4 februari 2019 heeft Fox-IT in opdracht van [verweerder] een nader rapport uitgebracht. Daarin heeft Fox-IT de volgende conclusies getrokken:
“4 Beantwoording van de vragen
4.1
Eigendom van het bitcoinadres
(…)
4.1.4
Conclusie
De bevindingen maken zeer aannemelijk dat [verweerder] in 2013, 2014 en 2015 in totaal 30 bitcoins heeft gekocht en deze naar het bitcoinadres (…) heeft laten versturen.
Op basis van bovenstaande bevindingen acht Fox-IT het aannemelijk dat [verweerder] reeds sinds 2013 gebruik maakte van het bitcoinadres (…).
(...)
4.6
RDP spoofing en Man-in-the-middle
(…)
4.6.1
Conclusie
Fox-IT acht het uiterst onwaarschijnlijk dat misbruik van een of meerdere van de (…) beschreven RDP kwetsbaarheden de oorzaak is geweest van de geregistreerde RDP sessie van 2 september 2017.
(...)
4.8
Phishing-emailbericht als oorzaak
(…)
4.8.1
Conclusie
Gezien de bevindingen beschreven in het Fox-IT bericht d.d. 4 juni 2018 (ST5), acht Fox-IT het zeer onwaarschijnlijk dat de bitcoins van [verweerder] zijn weggenomen als gevolg van het volgen van een link in een phishing-emailbericht.
4.9
Bankafschriften van [eiser]
(...)
4.9.1
Conclusie
(…)
Op basis van het bovenstaand[e] concludeert Fox-IT het volgende:
(…)
• Het is zeer aannemelijk dat op 25 oktober 2017 [eiser] cryptovaluta gewisseld heeft naar euro valuta voor een totale waarde van € 39.193,73 (ongeveer 8,3 bitcoin). Voor de overige, door Litebit.eu uitbetaalde, euro’s is aannemelijk dat deze ook resulteren uit het wisselen van cryptovaluta naar euro.
• In totaal is aan [eiser] € 119,421.33 uitbetaald van Litebit.eu naar zijn (…) bankrekening. Dit is gebeurd op 19 september 2017 en 19 december 2017 in zes transacties. (…)”
2.2
Op vordering van [verweerder] heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, (i) voor recht verklaard dat [eiser] jegens [verweerder] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, (ii) [eiser] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding gelijk aan de waarde van 30 bitcoins op 2 september 2017 en van 30 bitcoin cash op 20 oktober 2017, (iii) [verweerder] veroordeeld om na ontvangst van de onder (ii) genoemde schadevergoeding, het eerder ontvangen bedrag van € 77.951,-- en de waarde op 6 maart 2018 van 2,94 bitcoin cash aan [eiser] terug te betalen en (iv) [eiser] veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder] geleden schade aan gederfde winst, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de door [eiser] ondertekende verklaring op grond van art. 157 lid 2 Rv in beginsel dwingend bewijs oplevert, dat [eiser] geen tegenbewijs heeft aangeboden en geleverd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT.
2.3
Het hof1.heeft het vonnis van de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer als volgt overwogen:
“4.5. [verweerder] heeft een rapport van Fox-IT van 4 februari 2019 overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de gebruiker was van het bitcoinadres waarvandaan de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash zouden zijn gestolen. In dit rapport wordt als eerste vastgesteld dat niet meer kan worden ingelogd op het bitcoinwallet omdat het bij [verweerder] bekende wachtwoord niet meer werkt. Daarnaast heeft Fox-IT de gegevens van de bankafschriften van [verweerder] vergeleken met de bitcointransacties van het bitcoinadres. Fox-IT heeft vastgesteld dat deze overeenkomen. Verder heeft Fox-IT een e-mailbericht in de e-mailbox van [verweerder] aangetroffen waarin het bitcoinadres wordt genoemd. [verweerder] heeft desgevraagd aangegeven dat hij dit e-mailbericht naar zichzelf heeft toegezonden als geheugensteun. Fox-IT concludeert daarom dat het zeer aannemelijk is dat [verweerder] de 30 bitcoins heeft gekocht en naar het bitcoinadres heeft gestuurd en sinds 2013 gebruikmaakt van het bitcoinadres.
4.6.
[eiser] heeft niet inhoudelijk gereageerd op dit rapport. [eiser] stelt alleen dat [verweerder] niet heeft bewezen dat het betreffende bitcoinadres van hem is. In dit verband wijst [eiser] erop dat [verweerder] een printscreen van de bitcoinwallet zou moeten overleggen. Het had echter, gezien de bevindingen van Fox-IT, op de weg van [eiser] gelegen om voldoende toe te lichten waarom er twijfel zou bestaan over de vraag of het bitcoinadres van [verweerder] is. Dit heeft [eiser] niet gedaan. [eiser] heeft daarom de stelling van [verweerder] dat het bitcoinadres van hem is onvoldoende gemotiveerd betwist zodat vast is komen te staan dat het bitcoinadres van [verweerder] is.
4.7.
Daarnaast stelt [eiser] dat [verweerder] niet zou hebben bewezen dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit de bitcoinwallet zijn verdwenen. Uit het rapport van Fox-IT van 27 maart 2018 blijkt echter voldoende dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit de wallet zijn verdwenen nu daarin wordt aangegeven dat deze transacties zichtbaar zijn in, publiekelijke toegankelijke, blockchains van bitcoin en bitcoin cash. Een blockchain – zo licht Fox-IT toe – is de fundatie van een bitcoin en is het mechanisme dat zorgdraagt voor het bestaan van het digitale gedecentraliseerde grootboek waarin elke bitcoin transactie publiekelijk is vastgelegd. [eiser] heeft niet inhoudelijk gereageerd op dit rapport. Daarmee heeft [eiser] de stelling van [verweerder] dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit zijn bitcoinwallet zijn verdwenen onvoldoende gemotiveerd betwist zodat vast is komen te staan dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit de bitcoinwallet zijn verdwenen. (…)
4.9.
[verweerder] heeft zijn stelling dat de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash door [eiser] zijn gestolen ten eerste onderbouwd met rapporten van Fox-IT. Uit die bevindingen blijkt dat in de nacht van 1 op 2 september 2017 vanaf het IP-adres van (de woning van) [eiser] via een RDP-sessie is ingelogd op de computer van de tandartspraktijk van [verweerder] en in de bitcoinwallet van [verweerder] , waarna de bitcoins zijn doorgestuurd naar andere cryptomunten.
4.10.
Verder heeft [verweerder] zijn stelling onderbouwd door een verklaring van [eiser] over te leggen waarin [eiser] bekent dat hij 30 bitcoins en 30 bitcoin cash heeft gestolen. (…)
4.11 (…)
[eiser] heeft zijn stelling dat sprake is van misbruik van omstandigheden niet nader toegelicht en ook niet gesteld van welke omstandigheden [verweerder] misbruik zou hebben gemaakt zodat hieraan voorbij wordt gegaan. (…)
4.13. (…)
[eiser] [heeft] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verklaring door bedreiging is afgedwongen (…) De verklaring is dus toelaatbaar als bewijsmiddel.
4.14.
Op grond van artikel 157 lid 2 (…) Rv levert een onderhandse akte, zoals de verklaring van [eiser] , ten aanzien van een verklaring van een partij tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. [eiser] stelt naar het oordeel van het hof ten onrechte dat zijn verklaring een onderhandse schuldbekentenis ex artikel 158 Rv betreft en dat daarmee artikel 157 lid 2 Rv niet van toepassing is. In artikel 158 Rv is bepaald dat een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, geen dwingend bewijs oplevert. Echter, de bekentenis van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash heeft gestolen van [verweerder] is een door [eiser] aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom en op dit gedeelte van de verklaring is artikel 158 lid 1 Rv dus in elk geval niet van toepassing (…). Dit betekent dat artikel 157 lid 2 Rv onverkort van toepassing is op de verklaring van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash van [verweerder] heeft gestolen en dat er in beginsel van uit moet worden gegaan dat dit waar is. [eiser] heeft echter de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren.
4.15.
Het hof zal hierna beoordelen of [eiser] is geslaagd in het leveren van het hiervoor bedoelde tegenbewijs. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat de stelling van [eiser] dat het gaat om een verklaring die door misbruik van omstandigheden of bedreiging is afgedwongen niet aannemelijk is gemaakt. Ook indien er enige druk op [eiser] zou zijn uitgeoefend heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat dit van invloed is geweest op het waarheidsgehalte van zijn verklaring. De verklaring is juist in lijn met de bevindingen van Fox-IT dat de bitcoins zijn gestolen door middel van een RDP-sessie vanuit de woning van [eiser] . Dat daar een ander of anderen dan [eiser] bij betrokken zijn geweest is niet gebleken. Fox-IT is uitvoerig ingegaan op de door [eiser] aangevoerde alternatieve scenario’s en heeft deze scenario’s zeer onaannemelijk geacht. [eiser] is niet inhoudelijk ingegaan op deze bevindingen. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT en acht een deskundigenbericht daarom niet noodzakelijk. Daarnaast staat tussen partijen vast dat door [eiser] in zijn verklaring genoemde transacties van uitbetalingen van bitcoins en bitcoins cash hebben plaatsgevonden. [eiser] heeft niet inzichtelijk gemaakt wanneer en hoe hij deze bitcoins en bitcoins cash op andere wijze dan door Fox-IT geschetst, heeft verkregen. De verklaring komt op essentiële onderdelen overeen met de bevindingen in het rapport van Fox-IT. Bovendien heeft [eiser] niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat zijn verklaring in strijd is met de waarheid. Zo geeft hij geen verifieerbare verklaring voor de storting van de aanzienlijke bedragen op zijn rekening. Kortom, het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de door [eiser] ondertekende verklaring. [eiser] is er niet in geslaagd enig tegenbewijs te leveren tegen zijn eigen verklaring dat hij 30 bitcoins en 30 bitcoins cash heeft gestolen. [eiser] heeft evenmin enig bewijsaanbod gedaan. Daarmee acht het hof bewezen dat [eiser] de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash van [verweerder] heeft gestolen. Weliswaar oppert [eiser] alternatieve scenario’s maar die zijn in het licht van de bevindingen en conclusies van het onderzoeksrapport van Fox-IT dermate speculatief en ongeloofwaardig en bovendien nauwelijks onderbouwd, dat het hof evenmin behoefte heeft aan een nader deskundigenrapport.”
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat onjuist is het oordeel van het hof in rov. 4.14 dat op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs toekomt aan de verklaring van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash van [verweerder] heeft gestolen. Art. 158 lid 1 Rv is ook van toepassing op een onderhandse akte waarin mede verbintenissen zijn vastgelegd die strekken tot voldoening van een geldsom. De verklaring van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash van [verweerder] heeft gestolen, ligt ten grondslag aan de verschuldigdheid van de geldsom. In een zodanig geval is art. 157 lid 2 Rv niet van toepassing, aldus het onderdeel.
3.1.2
Deze klacht neemt terecht tot uitgangspunt dat in rov. 4.14 sprake is van een kennelijke verschrijving. Waar het hof schrijft dat de bekentenis van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash heeft gestolen van [verweerder] een door [eiser] aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom is, heeft het hof onmiskenbaar bedoeld dat die bekentenis geen door [eiser] aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom is.
3.1.3
Op grond van art. 157 lid 2 Rv levert een authentieke of onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Art. 158 lid 1 Rv bepaalt dat art. 157 lid 2 Rv niet van toepassing is op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt. Art. 158 lid 1 Rv houdt dus een uitzondering in op de hoofdregel van art. 157 lid 2 Rv. Met dit uitzonderingskarakter en met de tekst van de wet (“voor zover”) strookt dat aan art. 158 lid 1 Rv geen ruimere betekenis toekomt dan nodig is om recht te doen aan zijn strekking. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 158 lid 1 Rv strekt tot bescherming tegen het ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen of het tekenen van stukken in blanco.2.De uitzondering van art. 158 lid 1 Rv geldt in een geval als het onderhavige daarom slechts voor het gedeelte van de verklaring waarin een verbintenis tot voldoening van een geldsom is aangegaan of vastgelegd,3.terwijl aan de overige inhoud van de desbetreffende akte, overeenkomstig de hoofdregel van art. 157 lid 2 Rv, dwingende bewijskracht toekomt. Het hof is van deze rechtsopvatting uitgegaan. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht faalt dus.
3.2.1
Onderdeel 2 klaagt over het oordeel van het hof (in rov. 4.15) dat [eiser] geen bewijsaanbod heeft gedaan. Dat oordeel is onjuist of onbegrijpelijk, omdat [eiser] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bewijs heeft aangeboden. Nu het om tegenbewijs gaat, had het hof het bewijsaanbod niet mogen passeren, aldus het onderdeel.
3.2.2
De klacht kan niet tot cassatie leiden. Het hof heeft in rov. 4.9 en 4.10 overwogen dat [verweerder] zijn stelling dat [eiser] 30 bitcoins en 30 bitcoin cash van hem heeft gestolen heeft onderbouwd met de rapporten van Fox-IT en met de door [eiser] ondertekende verklaring. Voorts heeft het hof, in cassatie onbestreden, het standpunt dat die verklaring door misbruik van omstandigheden of onder bedreiging tot stand is gekomen, verworpen (rov. 4.11 en 4.13). In rov. 4.15 heeft het hof overwogen (i) dat de verklaring in lijn is met de bevindingen van Fox-IT, (ii) dat niet is gebleken dat anderen dan [eiser] betrokken zijn geweest bij de diefstal, (iii) dat Fox-IT uitvoerig is ingegaan op de door [eiser] geopperde alternatieve scenario’s en deze zeer onaannemelijk acht, (iv) dat [eiser] niet is ingegaan op deze bevindingen van Fox-IT, (v) dat het hof geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT, (vi) dat de door [eiser] in zijn verklaring genoemde uitbetalingen van bitcoins en bitcoin cash hebben plaatsgevonden, (vii) dat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt wanneer en hoe hij deze bitcoins en bitcoin cash op andere wijze heeft verkregen en geen verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de storting op zijn bankrekening, (viii) dat [eiser] niets naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat zijn verklaring in strijd is met de waarheid en (ix) dat de door [eiser] geopperde alternatieve scenario’s speculatief, ongeloofwaardig en nauwelijks onderbouwd zijn. In deze overwegingen ligt besloten dat, naar het oordeel van het hof, [eiser] de door [verweerder] gestelde diefstal van bitcoins en bitcoin cash onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof hoefde dan ook geen gelegenheid te geven voor het leveren van tegenbewijs. [eiser] heeft daarom geen belang bij zijn klacht tegen de overweging van het hof dat [eiser] “evenmin enig bewijsaanbod heeft gedaan”.
3.3
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 25 november 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑11‑2022
Conclusie 01‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Bewijsrecht. Eiser tot cassatie heeft verklaring getekend waarin hij bekent cryptomunten van verweerder in cassatie te hebben gestolen en aangeeft bereid te zijn een deel meteen terug te betalen. Heeft verklaring dwingende bewijskracht tussen partijen ex art. 157 lid 2 Rv? Of heeft verklaring (deels) slechts vrije bewijskracht ex art. 158 lid 1 Rv, omdat zij onderhandse schuldbekentenis bevat en niet geheel met de hand is geschreven of een goedschrift bevat?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03960
Zitting 1 juli 2022
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
[eiser] (hierna: ‘ [eiser] ’)
tegen
[verweerder] (hierna: ‘ [verweerder] ’)
In september en oktober 2017 zijn dertig bitcoins en dertig zogenoemde bitcoin cash van een bitcoinadres verzonden naar andere bitcoinadressen. Het hof heeft geoordeeld dat het bitcoinadres toebehoort aan [verweerder] (verweerder in cassatie) en dat de cryptomunten inderdaad uit zijn bitcoinwallet zijn verdwenen. Het hof heeft tevens geoordeeld dat [eiser] (eiser tot cassatie) de cryptomunten van [verweerder] heeft gestolen. Het hof heeft zijn oordelen gebaseerd op een tweetal door [verweerder] ingebrachte rapporten van een in cyberveiligheid gespecialiseerd bedrijf en op een verklaring van [eiser] , waarin hij onder meer (i) bekent dat hij de bitcoins en bitcoin cash heeft gestolen en (ii) verklaart dat hij bereid is om direct bijna € 78.000 aan [verweerder] te betalen en de cryptomunten die hij nog op zijn naam heeft staan aan [verweerder] over te boeken.
In cassatie komt [eiser] op tegen de oordelen van het hof. Hij klaagt onder meer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn verklaring op grond van art. 157 lid 2 Rv1.dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring. [eiser] betoogt dat zijn verklaring mede strekt tot voldoening van een geldsom en dus een onderhandse schuldbekentenis betreft, waarop art. 158 lid 1 Rv2.van toepassing is. Volgens [eiser] heeft zijn verklaring daarom geen dwingende, maar vrije bewijskracht.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.3.
1.2
[verweerder] is tandarts en drijft een tandartspraktijk.
1.3
[eiser] drijft een eenmanszaak onder de naam Dutch.nl. Hij levert diensten op het gebied van ICT, internet en digitale observatie en hij verkoopt hard- en software.
1.4
Voor het beheer van zijn computersystemen maakte [verweerder] (zowel privé als zakelijk) al langere tijd gebruik van de dienstverlening van Dutch.nl. [eiser] trad daarbij op als vaste contactpersoon. [eiser] heeft [verweerder] in 2017 meermaals geholpen met diverse ICTzaken.
1.5
In 2013 tot en met 2015 zijn in totaal dertig bitcoins gekocht en verzonden naar [het bitcoinadres]4.(hierna ook: ‘het bitcoinadres’).5.De bitcoins worden beheerd via een wallet6.(hierna ook: ‘de bitcoinwallet’) op de website blockchain.info. De gegevens in de bitcoinwallet bevatten het bitcoinadres en de zogenoemde ‘wallet ID’, waarmee de gebruiker toegang heeft tot zijn bitcoinwallet op blockchain.info. Met de wallet ID in combinatie met het bijbehorende wachtwoord kan worden ingelogd op de bitcoinwallet op blockchain.info.
1.6
In augustus 2017 heeft een afsplitsing plaatsgevonden van het bitcoin-platform. Daarbij is voor alle bezitters van bitcoins een gelijk aantal munten vrijgekomen in een nieuwe cryptovaluta, zogenoemde bitcoin cash. Deze bitcoin cash is destijds automatisch in de bitcoinwallet verschenen.
1.7
In de nacht van 1 op 2 september 2017 zijn dertig bitcoins in twee transacties verzonden van het bitcoinadres naar een ander bitcoinadres. Tien dagen later zijn de bitcoins vanaf dit laatste adres in meerdere delen verzonden naar weer andere bitcoinadressen.
1.8
Op 12 oktober 2017 heeft [betrokkene 1] (een kennis van [verweerder] die om hulp was gevraagd) een e-mail aan [verweerder] gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij vermoedt dat er mogelijk nog bitcoin cash in de bitcoinwallet van [verweerder] aanwezig is. Op 16 oktober 2017 heeft [verweerder] de e-mail van [betrokkene 1] doorgestuurd aan [eiser] .
1.9
Op 20 en 23 oktober 2017 is in totaal dertig bitcoin cash vanuit het bitcoinadres naar twee andere bitcoinadressen verzonden.
1.10
In januari 2018 heeft [verweerder] aan Fox-IT B.V. (hierna: ‘Fox-IT’) – een bedrijf gespecialiseerd in cyberveiligheid en risicobeperking – gevraagd om onderzoek te doen naar de vraag hoe de diefstal van de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash heeft kunnen plaatsvinden, wie verantwoordelijk is voor de diefstal en of het mogelijk is om de bitcoins terug te halen.
1.11
Op 6 maart 2018 is [eiser] door Fox-IT gehoord. Het gesprek heeft vijf uur geduurd. Aan het einde van het gesprek heeft [eiser] een verklaring ondertekend waarin onder andere staat dat hij de diefstal bekent.7.In zijn verklaring staat verder dat hij in augustus 2017 de beschikking heeft gekregen over het wachtwoord van [verweerder] en dat hij in de nacht van 1 op 2 september 2017 vanuit huis een RDP-sessie8.heeft opgezet. [eiser] heeft vervolgens de bitcoinwallet van [verweerder] geopend en de bitcoins “doorgestuurd naar verschillende cryptomunten”. In de verklaring staat ook dat [eiser] op 19 december 2017 alle bitcoins via litebit.eu heeft uitgekeerd in euro’s naar zijn privérekening bij de ASN-bank in meerdere overboekingen met een totale waarde van ruim € 116.000. Daarvan zou € 106.000 en later nog € 8.000 zijn overgeboekt naar zijn zakelijke rekening voor de aankoop van een bedrijfspand. Verder heeft [eiser] het volgende verklaard:9.
“Uiteraard heb ik zeer veel spijt van mijn handelen en ben bereid om de schade door mij toegebracht te vergoeden. Ik hoop dat [verweerder] mij daartoe in de gelegenheid stelt.
Hoe denkt u de schade terug te betalen?
Ik kan nu direct ruim 77.950 euro overboeken naar de rekening van [verweerder] .
(…)
Tevens ben ik bereid om de overige cryptomunten, die ik nog in mijn bezit heb om te zetten naar bitcoins en deze vervolgens weer over te boeken naar de wallet van [verweerder] .”
1.12
Nog diezelfde dag, 6 maart 2018, heeft [eiser] € 77.951 naar de bankrekening van [verweerder] overgeboekt. Ook heeft [eiser] de nog beschikbare cryptomunten omgezet naar bitcoins (2,94 bitcoin) en overgeboekt naar de bitcoinwallet van [verweerder] .
1.13
Drie dagen later, op 9 maart 2018, heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van afpersing door [verweerder] . [eiser] heeft bij de politie verklaard dat hij op 6 maart 2018 door [verweerder] en twee mannen van Fox-IT is geconfronteerd met onderzoeksgegevens en werd gedwongen om direct al zijn geld en bitcoins over te maken naar [verweerder] en een verklaring te ondertekenen.
1.14
Op 27 maart 2018 heeft Fox-IT een rapport uitgebracht met de volgende conclusies (waarbij [verweerder] als Opdrachtgever en [eiser] als Betrokkene wordt aangemerkt):10.
“1.3 Samenvatting van onderzoek
Het onderzoek is door Fox-IT uitgevoerd van 16 januari 2018 tot en met 9 maart 2018.
Fox-IT is gestart met onderzoek naar bitcoin- en bitcoin-cash-transacties door middel van onderzoek in de, publiek beschikbare, blockchains van bitcoin en bitcoin cash. Hierbij is onderzocht of de beweringen van Opdrachtgever overeenkomen met de transacties en of tevens
sprake is van diefstal van bitcoin cash. Hierbij heeft Fox-IT de transacties in kaart gebracht en besproken met Opdrachtgever. Daarbij is vastgesteld dat in totaal 30 bitcoins en 30 bitcoin cash
verstuurd is naar adressen die, op basis van de blockchain, niet door Fox-IT te koppelen zijn aan
systeem, persoon of locatie.
(...)
4. Conclusies
1. Zijn (digitale) sporen aanwezig waaruit aannemelijk wordt hoe de bitcoindiefstal heeft kunnen plaatsvinden?
(...)
Fox-IT acht het volgende zeer aannemelijk: Op 2 september 2017 tussen 1:24:13 en 2:09:16 heeft een RDP sessie plaatsgevonden. Deze sessie is door Betrokkene opgezet via zijn breedband internetaansluiting thuis. Vanuit zijn werkzaamheden voor Opdrachtgever was Betrokkene bekend met het wachtwoord en heeft deze gebruikt om via RDP in te loggen. Gedurende deze sessie heeft Betrokkene de Chrome webbrowser van Opdrachtgever gebruikt om in te loggen op de blockchain.info bitcoin wallet van opdrachtgever. Het wachtwoord van de wallet was bekend bij Betrokkene, omdat hij Opdrachtgever eerder heeft geholpen toen Opdrachtgever problemen had met inloggen op de wallet. Betrokkene heeft via deze blockchain.info sessie 30 bitcoin verzonden naar zijn eigen bitcoin adres.
Fox-IT heeft vastgesteld dat tevens 30 bitcoin cash van Opdrachtgever frauduleus is verzonden. Dit heeft plaatsgevonden in 2 transacties: 10 bitcoin cash op 20 oktober 2017 rond 1:24 (…) en 20 bitcoin cash op 23 oktober 2017 rond 22:49.
Fox-IT acht het aannemelijk dat de bitcoin cash is verzonden via een ander systeem dan het werkstation van Opdrachtgever. Betrokkene heeft verklaard dat dit gebeurd is door de private key behorende bij het bitcoin adres van Opdrachtgever te gebruiken om via een andere omgeving de frauduleuze overboekingen te verrichten. Deze private key heeft Betrokkene in een eerder[e] blockchain.info sessie uit de wallet van Opdrachtgever gekopieerd.
2. Zijn (digitale) sporen aanwezig waaruit aannemelijk wordt wie verantwoordelijk is voor de diefstal van de bitcoins?
Fox-IT acht het zeer aannemelijk dat de RDP sessie op 2 september 2017, opgezet vanuit [het IP-adres] , afkomstig was uit een IT-omgeving van Dutch. Tevens acht Fox-IT het zeer aannemelijk op basis van [de] verklaring van Opdrachtgever en e-mailcommunicatie, dat Betrokkene op de hoogte was van het wachtwoord van het Windows account en van de bitcoin wallet en de inhoud daarvan.
Fox-IT heeft Betrokkene geïnterviewd en daarbij heeft Betrokkene verklaard verantwoordelijk te
zijn voor de diefstal van 30 bitcoins en 30 bitcoin cash. De verklaring van Betrokkene bevatte geen tegenstrijdigheden met de bevindingen uit het technisch sporenonderzoek. Fox-IT acht het dus zeer aannemelijk dat Betrokkene verantwoordelijk is voor de diefstal van de bitcoins en de bitcoin cash van Opdrachtgever.
(...).”
1.15
Een klein jaar later, op 4 februari 2019, heeft Fox-IT in opdracht van [verweerder] een nader rapport uitgebracht. Daarin heeft Fox-IT de volgende conclusies getrokken:11.
“4 Beantwoording van de vragen
4.1
Eigendom van het bitcoinadres
De volgende vraag is gesteld aan Fox-IT:
Kan vastgesteld worden dat het bitcoinadres ( [het bitcoinadres] ), waarvandaan de bitcoins weggestuurd zijn, in gebruik was door [verweerder] ?
(…)
[verweerder] heeft Fox-IT kopieën van bankrekeningafschriften (SV02) doen toekomen. [verweerder]
geeft aan dat dit bankafschriften betreffen behorende bij de bankrekening van [verweerder] en waarop te zien is wanneer bitcoins zijn ingekocht. Fox-IT heeft de datum, bestemming, omschrijving en het bedrag van de overboekingen op deze afschriften gecontroleerd. Fox-IT heeft vervolgens de bitcointransacties rondom [het bitcoinadres] gecontroleerd en daarbij genoteerd op welke datum en tijd bitcoins zijn ontvangen op dit bitcoinadres. Fox-IT heeft tevens de eurowaarde van
de bitcoins ten tijde van de overboekingen vergeleken met de bedragen van de overboekingen.
Deze waren in lijn.
De vergelijking is weergegeven in Tabel 2.
De overeenkomsten maken zeer aannemelijk dat [verweerder] de 30 bitcoins vanaf 2013 tot en met 2015 naar [het bitcoinadres] heeft verstuurd.
(…)
4.1.3
Overeenkomsten bitcoinadres en e-mail van [verweerder]
Fox-IT heeft e-mailberichten in de mailbox van [verweerder] aangetroffen waarin wordt gesproken over [het bitcoinadres] . Het eerste bericht waarin dit bitcoinadres is aangetroffen dateert van 29 januari 2014 13:16. Het bericht is afkomstig [verweerder] @dutch.nl en ook gericht aan [verweerder] @dutch.nl en bevat niets anders dan [het bitcoinadres] .
heeft aan Fox-IT verklaard dat te hebben gedaan als geheugensteun. Een schermafbeelding van dit e-mailbericht is te vinden in bijlage 5.3. Dit is nog een indicatie dat dhr.
reeds op 29 januari 2014 bekend was met het betreffende bitcoinadres.
4.1.4
Conclusie
De bevindingen maken zeer aannemelijk dat [verweerder] in 2013, 2014 en 2015 in totaal 30 bitcoins heeft gekocht en deze naar [het bitcoinadres] heeft laten versturen.
Op basis van bovenstaande bevindingen acht Fox-IT het aannemelijk dat [verweerder] reeds
sinds 2013 gebruik maakte van [het bitcoinadres] .
(...)
4.6
RDP spoofing en Man-in-the-middle
Aan Fox-IT is de volgende-vraag gesteld:
Hoe aannemelijk is het dat de beschreven RDP spoofing en man-in-the-middle technieken hebben geleid tot de registratie van [het IP-adres] voor de RDP sessie van 2 september 2017?
In productie 6 (stuk ST3) zijn door [eiser] een tweetal artikelen aangedragen over RDP
kwetsbaarheden en lateral movement12.via RDP.
Fox-IT heeft reeds in het initiële onderzoek rekening gehouden met eventuele misbruik van het RDP protocol of kwetsbaarheden daarin. Het bewijs voor het [de, A-G] RDP sessie vanuit het netwerk van [eiser] ligt in de registraties in de Windows event log op de computer van [verweerder] . In die registratie is vastgelegd dat een RDP sessie is opgezet afkomstig van het IP-adres van [eiser] , [het IP-adres] . Indien deze registratie veroorzaakt zou zijn door het misbruik van een RDP kwetsbaarheid door een derde persoon uit een ander netwerk, dan zou het volgende moeten gelden:
1. De kwetsbaarheid kan een cliënt IP-adres spoofen van een RDP sessie, of
2. De kwetsbaarheid manipuleert de registratie van de RDP sessie in de Windows event log.
Daarnaast zou de derde persoon een client IP-adres hebben gekozen dat toevallig toebehoorde aan [eiser] , een bekende van [verweerder] .
Fox-IT is niet bekend met enige kwetsbaarheid die voldoet aan voorwaarde 1 of 2. Zo zijn ook de kwetsbaarheden genoemd in de twee artikelen in productie 6 niet van toepassing, omdat ze niet zouden resulteren in het spoor in de Windows event log zoals Fox-IT het aangetroffen heeft.
Daarnaast is voorwaarde 3 a priori onwaarschijnlijk.
4.6.1
Conclusie
Fox-IT acht het uiterst onwaarschijnlijk dat misbruik van een of meerdere van de, in productie 6,
beschreven RDP kwetsbaarheden de oorzaak is geweest van de geregistreerde RDP sessie van 2 september 2017.
(...)
4.8
Phishing-emailbericht als oorzaak
Aan Fox-IT is de volgende vraag gesteld:
Hoe aannemelijk is het dat deze phishing-emailberichten hebben geleid tot (…) de verdwijning van de bitcoins in kwestie?
Fox-IT heeft onderzoek verricht naar de waarschijnlijkheid dat phishing-emailberichten in de mailbox van [verweerder] hebben geleid tot de verdwijning van de bitcoins. Hierover heeft Fox-IT bericht in het oorspronkelijke onderzoeksrapport (ST6) en het aanvullende bericht (ST5). Fox-IT heeft een volledig onderzoek verricht naar phishing-emailberichten (in het algemeen) in de mailbox van [verweerder] . Tevens heeft Fox-IT de browsergeschiedenis onderzocht op sporen van het bezoeken van phishing-links. Hier zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat een phishing-emailbericht geleid heeft tot de verdwijning van de bitcoins. Het aangetroffen phishing-emailbericht heeft een ontvangstdatum en tijd van 25 september 2017 14:32. De daadwerkelijke verdwijning van de bitcoins heeft eerder plaatsgevonden, namelijk in de nacht van 2 september.
4.8.1
Conclusie
Gezien de bevindingen beschreven in het Fox-IT bericht d.d. 4 juni 2018 (ST5), acht Fox-IT het
zeer onwaarschijnlijk dat de bitcoins van [verweerder] zijn weggenomen als gevolg van het volgen van een link in een phishing-emailbericht.
4.9
Bankafschriften van [eiser]
Aan Fox-IT is de volgende vraag gesteld.
Welke conclusies zijn te trekken uit de veiliggestelde bankafschriften van [eiser] ?
(...)
4.9.1
Conclusie
(…)
Op basis van het bovenstaand[e] concludeert Fox-IT het volgende:
• Door [eiser] was één Litebit.eu account kenbaar gemaakt aan Fox-IT. Echter, Fox-IT
acht het inmiddels aannemelijk dat [eiser] , meerdere Litebit.eu accounts in gebruik heeft of heeft gehad.
• Het is zeer aannemelijk dat op 25 oktober 2017 [eiser] cryptovaluta gewisseld heeft naar euro valuta voor een totale waarde van € 39.193,73 (ongeveer 8,3 bitcoin). Voor de overige, door Litebit.eu uitbetaalde, euro’s is aannemelijk dat deze ook resulteren uit het wisselen van cryptovaluta naar euro.
• In totaal is aan [eiser] € 119,421.33 uitbetaald van Litebit.eu naar zijn ASN bankrekening. Dit is gebeurd op 19 september 2017 en 19 december 2017 in zes transacties.
(…).”
2. Procesverloop
Eerste aanleg
2.1
Bij procesinleiding van 19 juli 2018 heeft [verweerder] een procedure tegen [eiser] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland. Voor zover in cassatie nog van belang, vorderde [verweerder] :
(i) een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is jegens [verweerder] op grond van onrechtmatige daad;
(ii) [eiser] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [verweerder] , gelijk aan de waarde van dertig bitcoins op 2 september 2017 en de waarde van dertig bitcoin cash op 20 oktober 2017; en
(iii) [verweerder] te veroordelen het eerder van [eiser] ontvangen bedrag van € 77.951 plus de waarde zoals deze was op 6 maart 2018 van 2,94 aan betaalde bitcoin cash aan [eiser] terug te storten.
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen.13.Naar het oordeel van de rechtbank levert de door [eiser] ondertekende verklaring op grond van art. 157 lid 2 Rv in beginsel dwingend bewijs op van wat er met die verklaring is beoogd vast te leggen (rov. 3.6.). De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT (rov. 3.8.). De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld door de bitcoins en de bitcoin cash van [verweerder] weg te nemen (rov. 3.9.).
Hoger beroep
2.3
[eiser] is van het vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft bij arrest van 22 juni 2021, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.14.
2.4
Het hof heeft vooropgezet dat tussen partijen in geschil is of (i) het bitcoinadres van [verweerder] is en (ii) [eiser] de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash heeft gestolen (rov. 4.2.).
2.5
Ten aanzien van vraag (i) – de eigendom van het bitcoinadres – heeft het hof geoordeeld dat vast is komen te staan dat het bitcoinadres van [verweerder] is:
“4.5. [verweerder] heeft een rapport van Fox-IT van 4 februari 2019 overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de gebruiker was van het bitcoinadres waarvandaan de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash zouden zijn gestolen. In dit rapport wordt als eerste vastgesteld dat niet meer kan worden ingelogd op het [lees: de, A-G] bitcoinwallet omdat het bij [verweerder] bekende wachtwoord niet meer werkt. Daarnaast heeft Fox-IT de gegevens van de bankafschriften van [verweerder] vergeleken met de bitcointransacties van het bitcoinadres. Fox-IT heeft vastgesteld dat deze overeenkomen. Verder heeft Fox-IT een e-mailbericht in de e-mailbox van [verweerder] aangetroffen waarin het bitcoinadres wordt genoemd. [verweerder] heeft desgevraagd aangegeven dat hij dit e-mailbericht naar zichzelf heeft toegezonden als geheugensteun. Fox-IT concludeert daarom dat het zeer aannemelijk is dat [verweerder] de 30 bitcoins heeft gekocht en naar het bitcoinadres heeft gestuurd en sinds 2013 gebruikmaakt van het bitcoinadres.
4.6.
[eiser] heeft niet inhoudelijk gereageerd op dit rapport. [eiser] stelt alleen dat [verweerder] niet heeft bewezen dat het betreffende bitcoinadres van hem is. In dit verband wijst [eiser] erop dat [verweerder] een printscreen van de bitcoinwallet zou moeten overleggen. Het had echter, gezien de bevindingen van Fox-IT, op de weg van [eiser] gelegen om voldoende toe te lichten waarom er twijfel zou bestaan over de vraag of het bitcoinadres van [verweerder] is. Dit heeft [eiser] niet gedaan. [eiser] heeft daarom de stelling van [verweerder] dat het bitcoinadres van hem is onvoldoende gemotiveerd betwist zodat vast is komen te staan dat het bitcoinadres van [verweerder] is.”
2.6
Naar het oordeel van het hof is ook vast komen te staan dat de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash uit de bitcoinwallet zijn verdwenen:
“4.7. Daarnaast stelt [eiser] dat [verweerder] niet zou hebben bewezen dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit de bitcoinwallet zijn verdwenen. Uit het rapport van Fox-IT van 27 maart 2018 blijkt echter voldoende dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit de wallet zijn verdwenen nu daarin wordt aangegeven dat deze transacties zichtbaar zijn in, publiekelijke toegankelijke, blockchains van bitcoin en bitcoin cash. Een blockchain – zo licht Fox-IT toe – is de fundatie van een bitcoin en is het mechanisme dat zorgdraagt voor het bestaan van het digitale gedecentraliseerde grootboek waarin elke bitcoin transactie publiekelijk is vastgelegd. [eiser] heeft niet inhoudelijk gereageerd op dit rapport. Daarmee heeft [eiser] de stelling van [verweerder] dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit zijn bitcoinwallet zijn verdwenen onvoldoende gemotiveerd betwist zodat vast is komen te staan dat de 30 bitcoins en 30 bitcoin cash uit de bitcoinwallet zijn verdwenen.”
2.7
In het kader van vraag (ii) – heeft [eiser] de cryptomunten gestolen? – heeft het hof geoordeeld dat art. 157 lid 2 Rv onverkort van toepassing is op de verklaring die [eiser] op 6 maart 2018 heeft ondertekend:
“4.14. Op grond van artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een onderhandse akte, zoals de verklaring van [eiser] , ten aanzien van een verklaring van een partij tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. [eiser] stelt naar het oordeel van het hof ten onrechte dat zijn verklaring een onderhandse schuldbekentenis ex artikel 158 Rv betreft en dat daarmee artikel 157 lid 2 Rv niet van toepassing is. In artikel 158 Rv is bepaald dat een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, geen dwingend bewijs oplevert. Echter, de bekentenis van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash heeft gestolen van [verweerder] is een door [eiser] aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom en op dit gedeelte van de verklaring is artikel 158 lid 1 Rv dus in elk geval niet van toepassing (…). Dit betekent dat artikel 157 lid 2 Rv onverkort van toepassing is op de verklaring van [eiser] dat hij de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash van [verweerder] heeft gestolen en dat er in beginsel van uit moet worden gegaan dat dit waar is. [eiser] heeft echter de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren.”
2.8
Naar het oordeel van het hof is [eiser] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Daarmee heeft het hof bewezen geacht dat [eiser] de bitcoins en de bitcoin cash van [verweerder] heeft gestolen:
“4.15. Het hof zal hierna beoordelen of [eiser] is geslaagd in het leveren van het hiervoor bedoelde tegenbewijs. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat de stelling van [eiser] dat het gaat om een verklaring die door misbruik van omstandigheden of bedreiging is afgedwongen niet aannemelijk is gemaakt. Ook indien er enige druk op [eiser] zou zijn uitgeoefend heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat dit van invloed is geweest op het waarheidsgehalte van zijn verklaring. De verklaring is juist in lijn met de bevindingen van Fox-IT dat de bitcoins zijn gestolen door middel van een RDP-sessie vanuit de woning van [eiser] . Dat daar een ander of anderen dan [eiser] bij betrokken zijn geweest is niet gebleken. FoxIT is uitvoerig ingegaan op de door [eiser] aangevoerde alternatieve scenario’s en heeft deze scenario’s zeer onaannemelijk geacht. [eiser] is niet inhoudelijk ingegaan op deze bevindingen. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT en acht een deskundigenbericht daarom niet noodzakelijk. Daarnaast staat tussen partijen vast dat [de] door [eiser] in zijn verklaring genoemde transacties van uitbetalingen van bitcoins en bitcoins cash hebben plaatsgevonden. [eiser] heeft niet inzichtelijk gemaakt wanneer en hoe hij deze bitcoins en bitcoins cash op andere wijze dan door Fox-IT geschetst, heeft verkregen. De verklaring komt op essentiële onderdelen overeen met de bevindingen in het rapport van Fox-IT. Bovendien heeft [eiser] niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat zijn verklaring in strijd is met de waarheid. Zo geeft hij geen verifieerbare verklaring voor de storting van de aanzienlijke bedragen op zijn rekening. Kortom, het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de door [eiser] ondertekende verklaring. [eiser] is er niet in geslaagd enig tegenbewijs te leveren tegen zijn eigen verklaring dat hij 30 bitcoins en 30 bitcoins cash heeft gestolen. [eiser] heeft evenmin enig bewijsaanbod gedaan. Daarmee acht het hof bewezen dat [eiser] de 30 bitcoins en 30 bitcoins cash van [verweerder] heeft gestolen. Weliswaar oppert [eiser] alternatieve scenario’s maar die zijn in het licht van de bevindingen en conclusies van het onderzoeksrapport van Fox-IT dermate speculatief en ongeloofwaardig en bovendien nauwelijks onderbouwd, dat het hof evenmin behoefte heeft aan een nader deskundigenrapport.”
2.9
Het hof is voorbijgegaan aan de discussie tussen partijen over onder meer de vraag wanneer [eiser] het wachtwoord van de bitcoinwallet zou hebben verkregen:
“4.16. Partijen twisten verder over de vraag wanneer [eiser] [verweerder] heeft geholpen met verschillende ICT-diensten en wanneer [eiser] het wachtwoord van de bitcoinwallet zou hebben verkregen. Aan deze discussie wordt voorbijgegaan omdat deze niet relevant is en niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.”
Cassatieberoep
2.10
[eiser] heeft op 21 september 2021 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest. [verweerder] is niet in cassatie verschenen en voert geen verweer.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel van [eiser] bestaat uit zeven onderdelen die ik achtereenvolgens beoordeel.
Onderdeel 1: de bewijskracht van de verklaring van [eiser] (rov. 4.14.)
3.2
[eiser] klaagt in randnummer 2. van zijn procesinleiding dat het onjuist of onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.14. heeft geoordeeld dat art. 158 Rv niet van toepassing is op de bekentenis van [eiser] dat hij de cryptomunten heeft gestolen. Het hof heeft immers overwogen dat de bekentenis van [eiser] een verbintenis tot voldoening van een geldsom is. Op een dergelijke schuldbekentenis is art. 158 Rv juist wél van toepassing.
3.3
De klachten leiden niet tot cassatie, omdat ze zijn gericht tegen een – ongelukkige – verschrijving van het hof.
3.4
Het hof heeft in rov. 4.14. weergegeven wat in art. 158 Rv is bepaald, namelijk dat een onderhandse akte geen dwingend bewijs oplevert, indien daarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom. Het hof heeft geoordeeld (in het begin en aan het slot van rov. 4.14.) dat de verklaring/bekentenis van [eiser] – dat hij dertig bitcoins en dertig bitcoin cash van [verweerder] heeft gestolen – géén onderhandse schuldbekentenis in de zin van art. 158 Rv betreft. Het is dan ook een kennelijke verschrijving dat het hof (in het midden van rov. 4.14.) eveneens heeft overwogen dat de bekentenis van [eiser] “een door [eiser] aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom” is. Het hof heeft kennelijk bedoeld te overwegen dat de bekentenis van [eiser] géén (in plaats van “een”) door [eiser] aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom is. Als het hof van oordeel was geweest dat de bekentenis van [eiser] wél een verbintenis tot voldoening van een geldsom is, dan had het hof immers wel geoordeeld dat art. 158 Rv op die bekentenis van toepassing is. Dat heeft het hof nu juist niet gedaan.
3.5
Voor het geval het hof in rov. 4.14. heeft bedoeld te zeggen dat de bekentenis van [eiser] géén verbintenis tot voldoening van een geldsom betreft, betoogt [eiser] in randnummer 3. van zijn procesinleiding dat het oordeel van het hof dan eveneens onjuist of onbegrijpelijk is. Volgens [eiser] had het hof in dat geval geen onderscheid mogen maken tussen het deel van de verklaring dat op de voldoening van een geldsom ziet en het deel van de verklaring dat daar niet op ziet. Immers, ook op verbintenissen die mede strekken tot voldoening van een geldsom, zoals de verklaring van [eiser] , is art. 158 Rv van toepassing en niet art. 157 lid 2 Rv.
3.6
De klachten gaan uit van een onjuiste rechtsopvatting en falen.
3.7
Art. 157 lid 2 Rv bepaalt, voor zover in cassatie van belang, het volgende:
“Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. (…).”
3.8
Art. 158 lid 1 Rv luidt als volgt:
“Op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, is, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, het tweede lid van artikel 157 niet van toepassing, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.”
3.9
Tussen partijen staat vast dat dat de verklaring van [eiser] niet geheel met de hand is geschreven en ook niet is voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt (een zogenoemd ‘goedschrift’). Aan de tenzij-formule aan het slot van art. 158 lid 1 Rv komen we in dit geval dus niet toe.
3.10
Tussen partijen staat ook vast dat in de verklaring van [eiser] verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgesteld (namelijk verbintenissen van [eiser] ) en dat die verbintenissen mede strekken tot voldoening van een geldsom (namelijk betaling van € 77.950 en de overgebleven cryptomunten aan [verweerder] , randnummer 1.11 hiervoor). De vraag is of deze verbintenis tot voldoening van een geldsom maakt dat (i) de gehele verklaring van [eiser] onder de reikwijdte van art. 158 lid 1 Rv valt en dus in zijn geheel dwingende bewijskracht ontbeert, of (ii) slechts de in de verklaring opgenomen verbintenis tot voldoening van een geldsom onder de reikwijdte van art. 158 lid 1 Rv valt en derhalve dwingende bewijskracht ontbeert, terwijl de rest van de verklaring onder de reikwijdte van art. 157 lid 2 Rv valt en wél dwingende bewijskracht heeft.
3.11
Het hof is van visie (ii) uitgegaan en heeft geoordeeld dat art. 158 lid 1 Rv in elk geval niet van toepassing is op het deel van de verklaring dat géén verbintenis tot voldoening van een geldsom inhoudt, zoals de bekentenis van [eiser] dat hij de cryptomunten van [verweerder] heeft gestolen. [eiser] gaat uit van visie (i). Ik ben, net als het hof, van mening dat visie (ii) de juiste is.
3.12
In de parlementaire geschiedenis van art. 158 lid 1 Rv staat vermeld dat voor geldverbintenissen, die zijn opgenomen in onderhandse akten waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, een verzwaarde eis is gesteld “om onvoorzichtige mensen te beschermen tegen het ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen of het tekenen van stukken in blanco.”15.Of, zoals het in 1959 werd geformuleerd over een voorganger van art. 158 lid 1 Rv, art. 1915 BW (oud): de bepaling “stelt de omvang der bewijskracht van sommige eenzijdige onderhandse akten afhankelijk van het vormvoorschrift dat ze eigenhandig moeten zijn geschreven. De bedoeling was, onontwikkelde lieden te behoeden voor het ondoordacht ondertekenen van verbintenissen.”16.De verzwaarde eis van art. 158 lid 1 Rv ziet dus specifiek op geldverbintenissen en niet op overige verbintenissen die zijn opgenomen in onderhandse akten waarbij slechts verbintenissen van één partij zijn aangegaan of vastgelegd. De parlementaire geschiedenis van art. 157 lid 2 Rv bevestigt dit. Daarin staat vermeld dat de waarheid van partijverklaringen, óók de eenzijdige, door de akte dwingend wordt bewezen.17.Kortom: een eenzijdige partijverklaring in een onderhandse akte levert dwingend bewijs op tussen partijen van de waarheid van die verklaring, tenzij de verklaring een geldverbintenis betreft (die niet volledig met de hand is geschreven of een goedschrift bevat).
3.13
De literatuur geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of een akte/verklaring deels door 157 lid 2 Rv en deels door art. 158 lid 1 Rv kan worden beheerst. De beperkte literatuur die beschikbaar is, lijkt er grotendeels van uit te gaan dat een dergelijke tweedeling niet mogelijk is en dat, als de akte/verklaring een eenzijdige schuldbekentenis bevat (en de tenzij-formule van art. 158 lid 1 Rv niet van toepassing is), de akte/verklaring in haar geheel vrije bewijskracht heeft. Een toelichting in dit kader ontbreekt echter steeds, zodat ik me afvraag in hoeverre aan deze literatuur beslissende waarde kan worden gehecht. Asser houdt het bijvoorbeeld bij de opmerking dat de dwingende bewijskracht ten aanzien van een akte waarin een eenzijdige schuldbekentenis is neergelegd alleen geldt indien de akte geheel met de hand is geschreven of een goedschrift bevat: “Ontbreekt een en ander dan heeft de akte vrije bewijskracht.”18.Beenders stelt iets vergelijkbaars: “Is de akte niet eigenhandig geschreven of niet van (volledig) goedschrift voorzien, dan heeft zij slechts vrije bewijskracht (…).”.19.Net als Kremer: “Is aan geen van beide voorwaarden voldaan dan heeft de akte slechts vrije bewijskracht.”20.De Groot lijkt als enige een meer genuanceerd standpunt in te nemen en wél onderscheid te maken al naar gelang de inhoud van de akte/verklaring. Zij stelt: “Dit uitgangspunt van artikel 158 lid 1 Rv [het onthouden van de dwingende bewijskracht van art. 157 lid 2 Rv, A-G] heeft betrekking op elke in de akte aangegane of vastgelegde verbintenis (tot voldoening van een geldsom) van de ene partij jegens de andere partij ingeval wederkerigheid ontbreekt, ongeacht of de schulde[n]aar in de akte de schuld heeft erkend.” En: “Als tussen partijen vaststaat dat een eenzijdige schuldverbintenis tot voldoening van een geldsom in een onderhandse akte niet geheel met de hand is geschreven en niet is voorzien van een goedschrift, schrijft artikel 158 lid 1 Rv dat de akte in zoverre vrije bewijskracht heeft en kan de rechter daaraan geen dwingende bewijskracht toekennen (…).”21.
3.14
Ook Uw Raad lijkt onderscheid te maken tussen het deel van de eenzijdige, onderhandse akte dat de geldverbintenis bevat en het resterende deel van de eenzijdige onderhandse akte. In een uitspraak van 31 maart 2017, die ook door De Groot wordt aangehaald, heeft Uw Raad het volgende geoordeeld (onderstrepingen door mij, A-G):22.
“3.3 (…) Tussen partijen staat vast dat in de hiervoor bedoelde (onderhandse) akte van schuldbekentenis verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd en dat die verbintenissen (mede) strekken tot voldoening van een geldsom. Nu die akte, zoals eveneens vaststaat, niet is voorzien van een goedschrift in de zin van art. 158 lid 1 Rv, is art. 157 lid 2 Rv niet van toepassing op die akte voor zover de verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, en levert die akte derhalve daaromtrent tussen partijen geen dwingend bewijs op, maar heeft zij vrije bewijskracht.”
3.15
Ik lees deze overweging aldus dat art. 158 lid 1 Rv slechts van toepassing is op de eenzijdige, onderhandse akte, voor zover de verbintenissen daarin strekken tot voldoening van een geldsom, en dat de akte slechts daaromtrent – dus omtrent de geldverbintenissen – tussen partijen geen dwingend bewijs oplevert en vrije bewijskracht heeft.
3.16
Ik acht een dergelijke toepassing van art. 157 lid 2 Rv en art. 158 lid 1 Rv ook het meest logisch en juist. Zoals gezegd (randnummer 3.12 hiervoor) heeft de wetgever de verzwaarde eis van art. 158 lid 1 Rv ingevoerd specifiek met het oog op in eenzijdige onderhandse akten opgenomen geldverbintenissen. Zonder een dergelijke geldverbintenis, heeft de eenzijdige akte ‘gewoon’ dwingende bewijskracht tussen partijen. Ik zou het ongerijmd vinden als de aanwezigheid van een geldverbintenis in een eenzijdige onderhandse akte, indien die akte ook andere verbintenissen en/of verklaringen bevat, ervoor zorgt dat de gehele akte niet langer tussen partijen dwingend bewijs oplevert. Zuiverder lijkt mij dat slechts het gedeelte van de akte dat op de geldverbintenis ziet dwingende bewijskracht ontbeert en de rest van de akte die bewijskracht wél heeft.23.
3.17
Toegepast op de onderhavige procedure, betreft immers slechts de toezegging van [eiser] om ruim € 77.950 en de overgebleven cryptomunten naar van [verweerder] over te boeken – een tweetal zinnen in een verklaring die in totaal vier pagina’s beslaat en diverse verklaringen bevat (randnummer 1.11 hiervoor) – een geldverbintenis. Deze toezegging/geldverbintenis, die eenvoudig uit de verklaring kan worden weggedacht zonder aan de inhoud van de verklaring af te doen, heeft wat mij betreft niet tot gevolg dat de hele verklaring slechts vrije bewijskracht heeft. Dat zou de beschermingsgedachte die aan art. 158 lid 1 Rv ten grondslag ligt te ver – verder dan nodig is – oprekken.
3.18
Anders dan [eiser] betoogt, maakt de omstandigheid dat de verklaring van [eiser] de reden bevat dat [eiser] een geldbedrag aan [verweerder] is verschuldigd – in dit geval de bekentenis van de diefstal – en de verklaring er aldus uiteindelijk aan bijdraagt dat [eiser] een geldsom aan [verweerder] moet betalen, niet dat de gehele verklaring dwingende bewijskracht ontbeert.24.Onderhandse (eenzijdige of meerzijdige) akten die tot bewijs dienen, zullen niet zelden ertoe leiden of eraan bijdragen dat de ene partij een geldbedrag aan de andere partij moet voldoen; dat zal vaak juist het doel zijn van de akte. Dat is dus geen reden om die akten, voor zover ze géén eenzijdige geldverbintenis inhouden, dwingende bewijskracht te ontzeggen.25.
3.19
Kortom: art. 158 lid 1 Rv is van toepassing op het deel van de verklaring waarin [eiser] heeft aangegeven bereid te zijn direct € 77.950 en de overgebleven cryptomunten aan [verweerder] over te boeken. Dat deel van de verklaring van [eiser] heeft vrije bewijskracht. Het overige deel van de verklaring, waaronder de bekentenis van [eiser] dat hij dertig bitcoins en dertig bitcoin cash van [verweerder] heeft gestolen, valt onder de reikwijdte van art. 157 lid 2 Rv en heeft tussen partijen dwingende bewijskracht. Het in cassatie bestreden oordeel van het hof kan dus in stand blijven.
Onderdeel 2: passeren tegenbewijsaanbod (rov. 4.15.)
3.20
[eiser] komt in de randnummers 4. en 5. van zijn procesinleiding op tegen de overweging van het hof aan het slot van in rov. 4.15. dat [eiser] geen tegenbewijs heeft aangeboden tegen zijn eigen verklaring dat hij de cryptomunten van [verweerder] heeft gestolen. Volgens van [eiser] is de overweging van het hof onjuist en onbegrijpelijk, omdat hij zowel in zijn memorie van grieven26.als in eerste aanleg27.een bewijsaanbod heeft gedaan. Nu het om tegenbewijs gaat, had het hof deze bewijsaanboden niet mogen passeren.
3.21
De klachten falen.
3.22
De passage in eerste aanleg, waarop [eiser] zich beroept, luidt als volgt:
“ [eiser] zal graag onder ede gehoord worden – in een contra enquête – en niet alleen hierover [de vermeende inlogpogingen rondom de vervreemding van de cryptomunten, A-G] maar over alles wat hij naar voren heeft gebracht, helemaal niks uitgezonderd.”
3.23
Aan deze zeer algemene uitlating (“alles wat hij naar voren heeft gebracht, helemaal niks uitgezonderd”) is begrijpelijkerwijs voorbijgegaan. Hoewel een bewijsaanbod met betrekking tot tegenbewijs niet hoeft te worden gespecificeerd,28.geldt logischerwijs wel dat in elk geval moet worden aangegeven waarop het aanbod betrekking heeft. Dat geldt temeer nu [eiser] bewijs heeft aangeboden door het horen van hemzelf en in dat verband de vraag opkomt wat hij nog meer of anders kan/wil verklaren dan hij al in zijn processtukken naar voren heeft gebracht. Het had op de weg van [eiser] gelegen om daar meer duidelijkheid over te verschaffen.
3.24
In hoger beroep heeft [eiser] vervolgens het volgende gesteld:
“Het is onbegrijpelijk dat de rechter oordeelt dat [eiser] geen tegenbewijs heeft geleverd van wat er in zijn verklaring staat. Zo was hij al daartoe gehouden dan heeft hij dat zeker gedaan.
Ook heeft [eiser] aangeboden bewijs te leveren o.a. en met name door [verweerder] te horen, uiteraard voor zover op hem bewijslast zou drukken.”
3.25
Een nieuw bewijsaanbod lees ik hier niet in. Daarbij komt dat uit deze passage blijkt dat [eiser] met name [verweerder] wilde laten horen, terwijl niet valt in te zien hoe een eventuele verklaring van [verweerder] tegenbewijs zou kunnen opleveren tegen de eigen verklaring van [eiser] . In zoverre is het bewijsaanbod, voor zover daarvan al sprake is, niet ter zake dienend.
3.26
De overweging van het hof dat [eiser] geen tegenbewijs heeft aangeboden tegen zijn eigen verklaring dat hij dertig bitcoins en dertig bitcoin cash van [verweerder] heeft gestolen, is dus niet onjuist of onbegrijpelijk.
Onderdeel 3: het wachtwoord van de bitcoinwallet (rov. 4.16.)
3.27
[eiser] betoogt in de randnummers 6., 7. en 8. van zijn procesinleiding dat het onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.16. heeft geoordeeld dat wordt voorbijgegaan aan de discussie tussen partijen over het moment waarop [eiser] het wachtwoord van de bitcoinwallet zou hebben verkregen, omdat deze discussie niet relevant is en niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden arrest. Volgens [eiser] had het hof moeten ingaan op zijn essentiële stelling dat – anders dan in zijn verklaring staat – hij het wachtwoord niet kende en het niet mogelijk is om het wachtwoord zichtbaar te maken in de browser van [verweerder] , welke stelling het waarheidsgehalte van zijn verklaring in de kern aantast. Ook klaagt [eiser] dat het hof gemotiveerd had behoren in te gaan op de vraag óf [eiser] het wachtwoord had kunnen zien; en niet alleen wannéér [eiser] het wachtwoord heeft verkregen. Ten slotte stelt [eiser] dat het wel degelijk relevant is wannéér hij het wachtwoord zou hebben verkregen, ten eerste in verband met het waarheidsgehalte van zijn eigen verklaring (waarin hij heeft verklaard dat hij het wachtwoord in augustus 2017 heeft ingezien) en ten tweede omdat hij in elk geval kennis moet hebben gehad van het wachtwoord vóór de beweerdelijke transacties.
3.28
De klachten falen.
3.29
Het hof heeft zijn oordeel, dat [verweerder] heeft bewezen dat [eiser] de cryptomunten van [verweerder] heeft gestolen, op twee stukken gebaseerd:
(i) de rapporten van Fox-IT, waaruit onder meer blijkt dat vanaf het IP-adres van (de woning van) [eiser] is ingelogd in de bitcoinwallet van [verweerder] , waarna de bitcoins naar andere bitcoinadressen zijn doorgestuurd (rov. 4.9.); en
(ii) de verklaring van [eiser] , waarin deze gang van zaken wordt bevestigd (rov. 4.10. tot en met 4.15.).
3.30
Het hof heeft overwogen dat het “geen aanleiding” ziet om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT en dat het “geen enkele reden” heeft om te twijfelen aan de door [eiser] ondertekende verklaring (rov. 4.15.). Het hof heeft de stukken vervolgens van voldoende zwaar gewicht geacht om op basis daarvan te oordelen dat [verweerder] heeft bewezen dat [eiser] zijn cryptomunten heeft gestolen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het bewijs is in mijn ogen ruimschoots geleverd. Uit de rapporten van Fox-IT blijkt dat vanaf het IP-adres van nota bene (de woning van) [eiser] in de bitcoinwallet van [verweerder] is ingelogd en de cryptomunten vervolgens naar andere bitcoinadressen zijn verzonden. De verklaring van [eiser] bevestigt deze gang van zaken. Hoe en wanneer [eiser] aan het wachtwoord van de bitcoinwallet van [verweerder] is gekomen, doet in dit verband niet ter zake. Duidelijk is dat [eiser] het wachtwoord had; anders had hij niet vanaf zijn IP-adres in de bitcoinwallet van [verweerder] kunnen inloggen. Het hof heeft dus aan de discussie over het wachtwoord mogen voorbijgaan.
Onderdeel 4: de phishing e-mail van 1 september 2017 (rov. 4.15.)
3.31
[eiser] klaagt in randnummer 9. van zijn procesinleiding over het slot van rov. 4.15., waarin het hof heeft geoordeeld dat de door [eiser] geopperde alternatieve scenario’s in het licht van de bevindingen van het onderzoeksrapport van Fox-IT dermate speculatief en ongeloofwaardig en bovendien nauwelijks onderbouwd zijn dat het hof geen behoefte heeft aan een nader deskundigenrapport. Volgens [eiser] is dit oordeel onbegrijpelijk, omdat hij heeft gesteld dat [verweerder] op een phishing email van 1 september 2017 heeft geklikt en vervolgens heeft geprobeerd om in te loggen en dat [verweerder] hem ook op 1 september 2017 belde met de mededeling dat zijn computer zo raar deed en dat zijn muis alle kanten op ging. Volgens [eiser] had het hof op deze redelijke, onderbouwde en relevante stellingen moeten ingaan, althans [eiser] gelegenheid moeten geven voor tegenbewijs.
3.32
De klacht mist feitelijke grondslag voor zover hij ziet op de phishing e-mail van 1 september 2017. Fox-IT is in paragraaf 4.7 en 4.8 van haar nadere rapport van 4 februari 2019 ingegaan op de door [eiser] bedoelde phishing e-mail en heeft geconcludeerd dat er geen sporen zijn die het aannemelijk maken dat een phishing e-mail tot de verdwijning van de bitcoins heeft geleid.29.Het hof heeft in dit kader overwogen dat Fox-IT uitvoerig is ingegaan op de door [eiser] aangevoerde alternatieve scenario’s, deze scenario’s zeer onaannemelijk heeft geacht en het hof geen aanleiding ziet om aan de bevindingen van Fox-IT te twijfelen. Anders dan [eiser] betoogt, is het hof dus niet aan zijn stelling over de phishing e-mail voorbijgegaan.
3.33
Voor het overige faalt de klacht. Het hof heeft aan het slot van rov. 4.15. geoordeeld dat het geen behoefte heeft aan een nader deskundigenrapport, omdat de door [eiser] geopperde alternatieve scenario’s in het licht van de bevindingen en conclusies van het onderzoeksrapport van Fox-IT speculatief en ongeloofwaardig en bovendien nauwelijks onderbouwd zijn. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Het is juist dat [eiser] zijn stelling, dat de computer van [verweerder] op 1 september 2017 raar deed en zijn muis alle kanten op ging, niet heeft onderbouwd. Bovendien vormt deze stelling geen verklaring voor het feit dat FoxIT heeft vastgesteld dat vanaf het IP-adres van (de woning van) [eiser] is ingelogd in de bitcoinwallet van [verweerder] , waarna de bitcoins naar andere bitcoinadressen zijn doorgestuurd (rov. 4.9.). Het hof heeft dus aan de stelling van [eiser] mogen voorbijgaan, ook zonder hem tot nadere bewijslevering toe te laten.
3.34
Randnummer 10. van de procesinleiding bevat een voortbouwklacht, die in het licht van het voorgaande eveneens faalt.
Onderdeel 5: verklaring voor de storting van aanzienlijke bedragen (rov. 4.15.)
3.35
[eiser] betoogt in randnummer 11. van zijn procesinleiding dat het onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.15. heeft overwogen dat [eiser] geen verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de storting van de aanzienlijke bedragen op zijn rekening. [eiser] heeft immers gesteld dat de bron van deze overboekingen cryptomunten waren die zijn vader in 2011 had aangeschaft, hetgeen een verifieerbare verklaring is die zich leent voor tegenbewijs.
3.36
De klacht faalt. Het hof heeft terecht overwogen dat [eiser] geen verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de storting van de aanzienlijke bedragen op zijn bankrekening. [eiser] heeft immers in eerste aanleg het volgende gesteld: “Helaas kan [eiser] niet meer aantonen dat hij zijn bitcoins gekocht heeft, het waren bitcoins die zijn vader in 2011 gekocht had en die [eiser] verhandelde via Litebit.eu.”30.In hoger beroep is [eiser] niet van deze stelling teruggekomen. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling immers verklaard dat de bron van de overboeking cryptomunten waren, die in 2011 door zijn vader waren aangeschaft.31.Aangezien [eiser] hiervan geen bewijs kan overleggen, betreft dit – zoals het hof met juistheid heeft overwogen – een niet-verifieerbare verklaring.
Onderdeel 6: het bitcoinadres en de bitcoinwallet (rov. 4.6. en 4.7.)
3.37
[eiser] klaagt in randnummer 12. van zijn procesinleiding dat het onjuist of onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.6. heeft geoordeeld dat [eiser] de stelling van [verweerder] , dat het bitcoinadres van hem is, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat vast is komen te staan dat het bitcoinadres van [verweerder] is. [eiser] heeft immers gesteld dat (i) de door Fox-IT genoemde transacties niets zeggen over van wie/uit welke wallet de bitcoins komen of naartoe gaan en (ii) dat [verweerder] geen printscreen heeft overgelegd, waarmee kan worden bewezen dat het bitcoinadres van [verweerder] is. Om dezelfde redenen betoogt [eiser] in randnummer 13. van zijn procesinleiding dat het onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.7. heeft geoordeeld dat [verweerder] de stelling van [verweerder] , dat de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash uit zijn bitcoinwallet zijn verdwenen, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat vast is komen te staan dat de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash uit de bitcoinwallet zijn verdwenen.
3.38
De klachten falen.
3.39
Ten aanzien van stelling (i) heeft het hof onder meer overwogen dat Fox-IT de gegevens van de bankafschriften van [verweerder] heeft vergeleken met de bitcointransacties van het bitcoinadres en heeft vastgesteld dat die overeenkomen (rov. 4.5. en randnummer 1.15 hiervoor).32.De stelling van [eiser] , dat de transacties niets zouden zeggen over van wie/uit welke wallet de bitcoins komen, heeft het hof hiermee verworpen. Dat oordeel is, gelet op het grondige onderzoek dat Fox-IT naar de transacties heeft uitgevoerd, niet onjuist of onbegrijpelijk.
3.40
Het hof heeft ook stelling (ii) verworpen. Met de stelling dat [verweerder] geen printscreen van zijn bitcoinwallet heeft overgelegd, heeft [eiser] volgens het hof immers niet voldoende toegelicht waarom er twijfel over zou bestaan dat het bitcoinadres van [verweerder] is (rov. 4.6.). Ook dit is niet onjuist of onbegrijpelijk. Het onderzoek van Fox-IT heeft immers uitgewezen dat (i) de bitcointransacties op het bitcoinadres overeenkomen met de bankrekeningafschriften van [verweerder] en (ii) [verweerder] zichzelf in 2014 een e-mail heeft gestuurd (als geheugensteuntje) met daarin het bitcoinadres (rov. 4.5.). Dat [verweerder] geen printscreen van zijn bitcoinwallet kan overleggen, doet aan deze vaststellingen niet af, zoals het hof terecht heeft overwogen.
Onderdeel 7: voortbouwklacht
3.41
In randnummer 14. van zijn procesinleiding voert [eiser] een voortbouwklacht aan, inhoudende dat als de klachten in de voorgaande onderdelen slagen, ook de overwegingen en oordelen van het hof in rov. 4.17. tot en met 6.3. geen stand kunnen houden. Deze klacht faalt omdat geen van de klachten in de voorgaande onderdelen tot cassatie leidt.
Slotsom
3.42
De slotsom luidt dat geen van de klachten tot cassatie leidt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑07‑2022
Art. 157 lid 2 Rv bepaalt, voor zover in cassatie van belang: “Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. (…).”
Art. 158 lid 1 Rv bepaalt: “Op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, is, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, het tweede lid van artikel 157 niet van toepassing, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.”
De feitenweergave is ontleend aan de in cassatie niet bestreden rov. 2.1. tot en met 2.14. van het bestreden arrest, hof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6115.
In rov. 2.4. en 2.14. van het bestreden arrest staan steeds iets andere bitcoinadressen vermeld. Het lijkt erop dat het hof het bitcoinadres in het bestreden arrest meerdere malen enigszins verkeerd heeft weergegeven. Ik ga in de conclusie uit van het bitcoinadres zoals vermeld in de rapporten van 27 maart 2018 en 4 februari 2019 van Fox-IT (overgelegd als bijlage 5 van het procesdossier respectievelijk als productie B bij de conclusie na comparitie tevens vermeerdering van eis van 18 februari 2019 (overgelegd als bijlage 7 van het procesdossier)). In cassatie doet het precieze bitcoinadres overigens niet ter zake; er worden geen klachten gericht tegen de (diverse) wijzen waarop het hof het bitcoinadres heeft weergegeven.
Een bitcoinadres bestaat uit een reeks van 26 tot 35 karakters. Zie voetnoot 1 (op p. 5) van het rapport van 27 maart 2018 van Fox-IT (overgelegd als bijlage 5 van het procesdossier).
Een bitcoinwallet is een portemonnee voor het digitale betaalmiddel bitcoin, waarin bitcoins kunnen worden bewaard. Een bitcoinwallet kan meerdere bitcoinadressen bevatten. Zie voetnoot 2 (op p. 5) van het rapport van 27 maart 2018 van Fox-IT (overgelegd als bijlage 5 van het procesdossier).
Productie 2 bij de procesinleiding in eerste aanleg (overgelegd als bijlage 1 van het procesdossier).
RDP staat voor Remote Desktop Protocol en is een standaard onderdeel van het Microsoft Windows besturingssysteem dat de mogelijkheid biedt om op afstand in te loggen op een computer. Zie paragraaf 3.3.2 (p. 13) van het rapport van 27 maart 2018 van Fox-IT (overgelegd als bijlage 5 van het procesdossier).
P. 3 van de verklaring van [eiser] (productie 2 bij de procesinleiding in eerste aanleg) (overgelegd als bijlage 1 van het procesdossier).
P. 6 en 27 van het rapport van 27 maart 2018 van Fox-IT (overgelegd als bijlage 5 van het procesdossier).
P. 10, 11, 15, 17, 18 en 20 van het nadere rapport van 4 februari 2019 van Fox-IT (productie B bij de conclusie na comparitie tevens vermeerdering van eis van 18 februari 2019) (overgelegd als bijlage 7 van het procesdossier).
Lateral movement is een verzamelterm voor de activiteiten van hackers binnen een bedrijfsnetwerk die het doel dienen om zich voort te bewegen door het netwerk. Zie voetnoot 5 (p. 15) van het nadere rapport van 4 februari 2019 van Fox-IT (productie B bij de conclusie na comparitie tevens vermeerdering van eis van 18 februari 2019) (overgelegd als bijlage 7 van het procesdossier).
Rb. Midden-Nederland 24 mei 2019, zaaknummer NL18.13510 (niet gepubliceerd). De rechtbank heeft de tegenvorderingen van [eiser] , die in cassatie niet van belang zijn, afgewezen.
Hof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6115 (het bestreden arrest).
G.R. Rutgers, R.J.C. Flach & G.J. Boon (red.), Parlementaire Geschiedenis van de nieuwe regeling van het bewijsrecht in burgerlijke zaken, Deventer: Kluwer 1988, p. 147 (Nadere MvA TK (1985)).
G.R. Rutgers, R.J.C. Flach & G.J. Boon (red.), Parlementaire Geschiedenis van de nieuwe regeling van het bewijsrecht in burgerlijke zaken, Deventer: Kluwer 1988, p. 146 (MvT-OS (1959)).
G.R. Rutgers, R.J.C. Flach & G.J. Boon (red.), Parlementaire Geschiedenis van de nieuwe regeling van het bewijsrecht in burgerlijke zaken, Deventer: Kluwer 1988, p. 142 (MvT-RO (1969)), waar het volgende staat vermeld: “De waarheid van partij verklaringen, hetzij eenzijdige, hetzij meerzijdige, wordt door de akte dwingend bewezen, wijl de partijen ze hebben afgelegd met het doel elkander aangaande haar rechtsbetrekking een ‘preuve préconstituée’ te verschaffen en al zo over haar rechtspositie bij voorbaat een beschikking te treffen.”
Asser Procesrecht/W.D.H. Asser, Deel 3. Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2017, nr. 259 (onderstreping in citaat toegevoegd door mij, A-G).
HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:566, NJ 2017/166.
Zie in deze zin bijvoorbeeld ook Rb. Groningen 22 februari 2012, ECLI:NL:RBGRO:2012:BW5742, rov. 5.13 e.v., waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrije bewijskracht alleen zag op het door de schuldenaar in de verklaring genoemde, verschuldigde bedrag en de verklaring dwingende bewijskracht behield voor zover het een beschrijving bevat van het handelen van de schuldenaar. Zie ook Rb. Amsterdam 1 februari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3669, rov. 4.5., waarin de rechtbank een schuldbekentenis in de zin van art. 158 lid 1 Rv heeft vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, maar alleen voor zover het de verklaring betrof dat de schuldenaar bereid was om € 115.500 aan schadevergoeding en kosten te betalen.
Ik merk in dit kader op dat A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie voor het arrest van Uw Raad heeft geschreven dat zij de mogelijkheid van een dergelijke tweedeling in de bewijskracht van een onderhandse schuldbekentenis niet heeft teruggevonden in wetgeving, rechtspraak of literatuur, waarbij zij met ‘dergelijke tweedeling’ doelt op enerzijds de in de onderhandse akte opgenomen geldverbintenis en anderzijds de in de akte vermelde reden voor verschuldigdheid van het geldbedrag. Zie randnummer 2.18 van haar conclusie (ECLI:NL:PHR:2017:48) voor HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:566, NJ 2017/166.
Art. 158 lid 1 Rv is een beschermingsbepaling die beoogt te voorkomen dat men al te gemakkelijk eenzijdig een geldschuld op zich neemt (randnummer 3.12 hiervoor). De bescherming bestaat in een beperkte(re) bewijskracht dan in het algemeen aan de orde is bij een onderhandse akte. Deze bescherming is niet nodig of opportuun wanneer betrokkene de tekst zelf met de hand heeft geschreven of wanneer sprake is van een goedschrift. Dat betrokkene, zoals hier, een diefstal erkent, draagt uiteindelijk wel bij aan de conclusie dat op hem of haar een geldschuld rust, maar met de enkele erkenning van de diefstal is deze schuld nog niet geconcretiseerd en juist op dat vlak waakt art. 158 lid 1 Rv nog steeds tegen overhaasting, ook al heeft de akte voor het gedeelte waarin de diefstal wordt erkend dan dwingende bewijskracht.
[eiser] verwijst naar p. 13 van zijn memorie van grieven (overgelegd als bijlage 11 van het procesdossier).
[eiser] verwijst naar p. 14 van de antwoord akte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van 1 april 2019 (overgelegd als bijlage 8 van het procesdossier).
Asser Procesrecht/W.D.H. Asser, Deel 3. Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2017, nr. 222, onder verwijzing naar HR 9 januari 1998: ECLI:NL:HR:1998:ZC2543, NJ 1999/413 m.nt. H.J. Snijders en AB 1998/280 m.nt. T.G. Drupsteen (L./de gemeente Utrecht).
Productie B bij de conclusie na comparitie tevens vermeerdering van eis van 18 februari 2019 (overgelegd als bijlage 7 van het procesdossier).
P. 20 van de antwoord akte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van 1 april 2019 van [eiser] (overgelegd als bijlage 8 van het procesdossier).
Proces-verbaal van digitale mondelinge behandeling van 22 maart 2021, p. 2, onder 7 (overgelegd als bijlage 18 van het procesdossier).
Zie ook p. 10 en 11 van het rapport van 27 maart 2018 van Fox-IT (overgelegd als bijlage 5 van het procesdossier).
Beroepschrift 12‑11‑2021
PROCESINLEIDING
Eiser tot cassatie is:
de heer [eiser], wonende te [woonplaats] en te dezer zake domicilie kiezende te Leiden aan de Rijnsburgerweg nr. 141 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. N.C. van Steijn kantoorhoudende aan de Rijnsburgerweg 141 te Leiden (Postadres: Postbus 788, 2300 AT Leiden), die in deze zaak tot advocaat wordt aangewezen om hem als zodanig in na te melden geding in cassatie te vertegenwoordigen (eiser in cassatie hierna te noemen: ‘[eiser]’)
Verweerder in cassatie is:
De heer [verweerder], wonende te [woonplaats], [provincie] (verweerder in cassatie hierna te noemen: ‘[verweerder]’)
te dezer zake laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de advocaat mevr. mr. R.H. Stam kantoorhoudende aan de Brigittenstraat 24, 3512 KM Utrecht (Jens advocaten).
[eiser] stelt door indiening van deze procesinleiding op de voet van art. 407 (nieuw) Rv beroep in cassatie in tegen:
- —
het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem van 22 juni 2021 met zaaknummer 200.260.598 met [eiser] als appellant en [verweerder] als geïntimeerde
[verweerder] kan in cassatie ten laatste verschijnen op vrijdag 12 november 2021 niet in persoon maar door tussenkomst van en vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden. De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in art. 15 van het Besluit orde van dienstgerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het Procesreglement van de Hoge Raad voor civiele vorderingszaken (STCRT. 2017/5928) om 10:00 uur. De behandeling van de zaken vindt plaats in het gebouw aan het Korte Voorhout 8 (2511EK) te Den Haag.
Middel van cassatie
[eiser] kan zich met het arrest waarvan beroep niet verenigen en voert daartegen het navolgende middel aan:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het gerechtshof heeft overwogen en beslist als vermeld in de arresten waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
Onderdeel 1 (bewijskracht verklaring)
1.
In r.o. 4.14 oordeelt het hof dat [eiser] ten onrechte stelt dat zijn verklaring een onderhandse schuldbekentenis ex art. 158 Rv. betreft en dat daarmee art. 157 lid 2 Rv. niet van toepassing is.1. Volgens het hof is de bekentenis van [eiser] (inzake de vermeende diefstal) een door hem aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom en is op dit gedeelte van de verklaring art. 158 lid 1 Rv. dus in elk geval niet van toepassing. Dat betekent volgens het hof dat art. 157 lid 2 Rv. onverkort van toepassing is op zijn verklaring.
2.
Dit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting of is onbegrijpelijk. Nu het hof de bekentenis van [eiser] kwalificeert als een door hem aangegane verbintenis tot voldoening van een geldsom is art. 158 Rv. juist wel van toepassing. Mocht het hof om andere redenen van oordeel zijn dat art. 158 Rv. niet van toepassing is dan is dat oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
3.
Mocht uw Raad echter van oordeel zijn dat het hof heeft bedoeld te zeggen dat juist geen sprake is van een verbintenis tot voldoening van een geldsom dan is het hierboven (in nr. 1) aangevallen oordeel eveneens onjuist.
In dat geval heeft het hof de verklaring van [eiser] ten onrechte in tweeën gedeeld, althans ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen het deel van de verklaring dat toeziet op de voldoening van een geldsom en het deel van de verklaring dat daar niet op toeziet.2. De vermeende diefstal is immers de reden voor de verschuldigdheid van de geldsom.3. [verweerder] stelt in dit verband ook dat [eiser] heeft erkend schuldig te zijn aan diefstal, dat hij een gedeelte van de overboeking heeft teruggestort en heeft beloofd het resterende deel later te voldoen, hetgeen in de verklaring op schrift is gesteld en door [eiser] ondertekend.4. Nu de wettekst spreekt van verbintenissen die ‘strekken tot voldoening van een geldsom’ en uw Raad spreekt over verbintenissen die ‘(mede) strekken tot voldoening van een geldsom’5., dient daaronder ook de grondslag of reden voor de verschuldigdheid daarvan te worden verstaan.6. Nu in het oordeel van het hof7. ligt besloten dat de verklaring van [eiser] in ieder geval mede strekt tot voldoening van een geldsom8. had het hof geen toepassing mogen geven aan art. 157 lid 2 Rv., althans had het hof behoren te onderzoeken of de verklaring in zijn geheel bezien mede strekt tot voldoening van een geldsom.
Mocht het hof van oordeel zijn geweest dat de verklaring in het geheel niet (mede) strekt tot voldoening van een geldsom dan is dat onbegrijpelijk in het licht van voorgaande stellingen.9.
Onderdeel 2 (passeren tegenbewijsaanbod)
4.
Het hof oordeelt in r.o. 4.15 dat [eiser] ‘evenmin enig bewijsaanbod’ heeft gedaan. Dat oordeel is onbegrijpelijk nu [eiser] wel degelijk een bewijsaanbod heeft gedaan.
In de MvG op p. 13 staat immers: ‘Ook heeft [eiser] aangeboden bewijs te leveren o.a. en met name door [verweerder] te horen, uiteraard voor zover op hem bewijslast zou drukken.’ Ook bij de rechtbank had [eiser] bewijs aangeboden.10. Het hof had deze bewijsaanboden — mede in het kader van de devolutieve werking — niet mogen passeren nu het om tegenbewijs gaat.11.
5.
Mocht het hof in voornoemde passage, met name die uit de MvG, geen bewijsaanbod hebben gelezen dan is dat onjuist of onbegrijpelijk nu in het noemen van getuigen al een bewijsaanbod besloten ligt12. en gelet op de herkansingsfunctie van het hoger beroep nu uit niets blijkt dat [eiser] zijn bewijsaanbod heeft willen beperken of intrekken.
Onderdeel 3 (wachtwoord)
6.
[eiser] heeft in zijn verklaring verklaard dat hij in augustus 2017 het desbetreffende wachtwoord zou hebben gezien door dit na invoer in de browser zichtbaar te maken. [eiser] heeft het waarheidsgehalte van zijn verklaring betwist door o.a. te stellen dat hij het wachtwoord niet wist en dat het onmogelijk was het wachtwoord zichtbaar te maken in de browser die [verweerder] gebruikte.13. Voor zover [eiser] kan zien is deze onmogelijkheid niet door [verweerder] in de onderhavige procedure betwist.14. Het hof had niet ongemotiveerd aan deze essentiële stelling van [eiser] voorbij mogen gaan.15. Deze tast immers het waarheidsgehalte van zijn verklaring in de kern aan.16. Zonder kennis van het wachtwoord konden de bitcoins en bitcash niet door hem verhandeld worden.17.
7.
Het hof stelt in r.o. 4.16 weliswaar dat het niet relevant is wanneer hij het wachtwoord van de bitcoinwallet zou hebben gezien, maar het hof had gemotiveerd behoren in te gaan op de stelling of hij het wachtwoord überhaupt had kunnen inzien. Dit klemt temeer in verband met het door [eiser] aangeboden tegenbewijs om onder meer [verweerder] te horen die hierover zou kunnen verklaren (zie vorige onderdeel).
8.
Daarnaast is de discussie wanneer [eiser] het wachtwoord zou hebben verkregen wel degelijk relevant. Allereerst is dit relevant in verband met het waarheidsgehalte van zijn eigen verklaring dat hij het in augustus 2017 zou hebben ingezien. Daarnaast is dit relevant omdat hij zonder kennis van het wachtwoord vóór of op het moment van de gewraakte transacties nooit de diefstal kan hebben gepleegd. Het is daarom onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 4.16 aan deze discussie voorbijgaat omdat dit niet relevant is en niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Onderdeel 4 (fishing mail)
9.
[eiser] heeft gewezen op de e-mail van de heer [betrokkene 1] aan [verweerder] van 12 oktober 2017.18. De heer [betrokkene 1] wijst daarin op een ‘fishing’ e-mail van 1 september 2017 van ‘blockfchain’ waar [verweerder] op zou hebben geklikt en getracht in te loggen. Het gaat hier om informatie van een ‘eigen adviseur’ van [verweerder] die zegt de bewuste e-mail te hebben gezien. Nu het om precies de datum van de eerste transacties gaat19., is het onbegrijpelijk waarom het hof dit in r.o. 4.15 wegschrijft als een speculatief, ongeloofwaardig en nauwelijks onderbouwd scenario. [verweerder] betwist dit scenario onder verwijzing naar rapporten van Fox-IT, maar de weerlegging is voornamelijk onderbouwd door het niet kunnen terugvinden van de betreffende e-mail.20. Die e-mail is echter door de heer [betrokkene 1] wel gezien en [eiser] heeft gesteld dat deze natuurlijk verwijderd kan zijn.21. In dat verband heeft [eiser] ook gesteld dat [verweerder] hem op 1 september 2017 belde met de mededeling ‘dat zijn computer zo raar deed en dat zijn muis alle kanten op ging’, hetgeen er op wijst dat ‘sessies’ (door hackers) worden overgenomen die de code door middel van de fishing mail hebben bemachtigd, toegang tot het systeem van [verweerder] hebben gekregen en zo de bitcoins/ bitcoincash hebben ontvreemd.22. Nu het hier gaat om redelijke, onderbouwde en relevante stellingen van [eiser] had het hof gemotiveerd op dit scenario had moeten ingaan, althans gelegenheid moeten bieden voor tegenbewijs.23.
10.
Bij het slagen van de klachten in dit onderdeel kunnen ook de overwegingen in r.o. 4.15 op p. 10 van het bestreden arrest niet in stand blijven vanwege de nauwe samenhang. Het hof overweegt immers dat niet is gebleken dat er andere dan [eiser] bij de beschreven handelingen betrokken waren geweest, dat Fox-IT uitvoerig is ingegaan op de door [eiser] aangevoerde alternatieve scenario's en dat het deze scenario's zeer onaannemelijk heeft geacht, dat [eiser] niet inhoudelijk is ingegaan op deze bevindingen en dat het hof geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de bevindingen van Fox-IT. Zoals hiervoor opgemerkt kan het ‘niet meer kunnen terugvinden’ van de bewuste door de heer [betrokkene 1] genoemde e-mail van 1 september 2017 de verwerping van dit alternatieve scenario niet dragen in het licht van de door [eiser] aangevoerde stellingen.24.
Onderdeel 5 (overboeking)
11.
In r.o. 4.15 overweegt het hof dat [eiser] geen verifieerbare verklaring geeft voor de storting van de aanzienlijke bedragen op zijn rekening. Dat is onbegrijpelijk nu [eiser] in de stukken en op de zitting heeft aangegeven dat de bron van deze overboeking cryptomunten waren die in 2011 zijn aangeschaft door zijn vader.25. Dit is wel degelijk een verifieerbare verklaring althans een verklaring die zich leent voor tegenbewijs.
Onderdeel 6 (bitcoinadres en wallet)
12.
In r.o. 4.6 overweegt het hof dat het, gezien de bevindingen van Fox-IT, op de weg van [eiser] had gelegen om voldoende toe te lichten waarom er twijfel zou bestaan over de vraag of het bitcoinadres van [verweerder] is, hetgeen [eiser] volgens het hof niet heeft gedaan. Het hof concludeert daarom dat [eiser] de stelling van [verweerder] dat het bitcoinadres van hem is onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat vast is komen te staan dat het bitcoinadres van [verweerder] is. Dit oordeel is onjuist of onbegrijpelijk.
[verweerder] stelt dat hij eigenaar van/ rechthebbende op het bitcoinadres en de wallet is en dat sprake is van diefstal. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat de bitcoinadressen genoemd door Fox-IT van [verweerder] zijn en gewezen op het grote belang van de printscreen waarmee kan worden bewezen dat de wallet van [verweerder] is, dat de bitcoins zijn verdwenen en naar welke bitcoinadressen.26. In dat verband heeft hij gesteld dat de door Fox-IT genoemde transacties van een openbaar net komen, maar dat dit helemaal niks zegt over van wie/welke wallet de bitcoins komen of naar toe gaan. Het zegt niet meer dan dat er op de genoemde momenten 30 bitcoins zijn verhandeld, zoals ook gezien kan worden dat elk willekeurig aantal bitcoins verhandeld zal zijn.27. [eiser] heeft verder gesteld dat het eenvoudig zou moeten zijn voor [verweerder] om een screenshot van zijn wallet over te leggen waaruit blijkt dat er 30 bitcoins uitgingen en dat dit ook op zijn weg ligt.28. Hij heeft daarbij gewezen op de uitlatingen van [verweerder] ter comparitie bij de rechtbank dat: (i) als dat nodig is nader kan worden onderbouwd dat het voldoende duidelijk is dat de beschreven transacties inderdaad vanuit de bitcoin wallet van [verweerder] zijn gedaan en (ii) dat er een print vanuit zijn wallet kan worden overgelegd.29.
Nu een bitcoinadres en bitcoinwallet — zoals algemeen bekend — anoniem zijn30. en [verweerder] ondanks aanvankelijke bereidheid geen printscreen in de procedure heeft gebracht is het oordeel van het hof onbegrijpelijk dat [eiser] onvoldoende zou hebben toegelicht waarom er twijfel zou bestaan over de vraag of het bitcoinadres van [verweerder] is. De door het hof in r.o. 4.5 genoemde bevindingen van Fox-IT tonen immers niet, althans niet sluitend aan, dat het bitcoinadres van [verweerder] is.31. De twijfel had eenvoudig kunnen worden weggenomen door de printscreen, maar die legt [verweerder] nu juist niet over, terwijl op hem de stelplicht rust.32. Dat het wachtwoord van [verweerder] niet meer zou werken kan geen dragende reden zijn, omdat zowel het hof als [verweerder] niet (gemotiveerd) zijn ingegaan op de (in dit verband essentiële) stelling van [eiser] dat hij met een ‘back-up regel’ alsnog toegang kan krijgen.33.
13.
De overweging in r.o. 4.7 dat [eiser] niet inhoudelijk zou hebben gereageerd op het genoemde rapport van Fox-IT en daarmee de stelling van [verweerder] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat 30 bitcoins en 30 bitcoinscash uit zijn bitcoinwallet zijn verdwenen, is eveneens onbegrijpelijk. [eiser] heeft immers, zoals hierboven aangegeven, gesteld dat de door Fox-IT genoemde transacties van een openbaar net komen, maar dat dit helemaal niks zegt over van wie/welke wallet de bitcoins komen of naar toe gaan. Het zegt niet meer dan dat er op de genoemde momenten 30 bitcoins zijn verhandeld, zoals ook gezien kan worden dat elk willekeurig aantal bitcoins verhandeld zal zijn.34. Het hof miskent dat voor de vaststelling of de 30 bitcoins en 30 bitcoinscash daadwerkelijk zijn verdwenen uit de bitcoinwallet, [verweerder] openheid van zaken dient te geven door zijn wallet te openen met het wachtwoord of de back-up regels mede gegeven de op [verweerder] rustende stelplicht (zie hiervoor).35.
Onderdeel 7 (voortbouwend)
14.
Wanneer de voorgaande onderdelen slagen kunnen de overwegingen en oordelen in 4.17 t/m 6.3 niet in stand blijven nu deze samenhangen of voortbouwen de aangevallen onderdelen.
Mitsdien
het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen het arrest waarvan beroep op grond van het daartegen aangevoerde middel te vernietigen, met zodanige uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens, waarbij wordt gevorderd dat de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑11‑2021
zie MvG, Grief 4, nr. 4, p. 10, de verklaring is niet geheel met de hand geschreven of voorzien van een goedschrift zoals bedoelt in art. 158 Rv.; [verweerder] heeft daar dan ook geen beroep op gedaan; zie verder: aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, p. 10 (bovenaan)
het hof spreekt immers over ‘dit gedeelte’
in de verklaring bood [eiser] op p. 3 aan om de schade te vergoeden en bereid te zijn direct € 77.951 aan [verweerder] over te boeken (zie prod 13 bij inleidende procesinleiding en ook eindvonnis van de rechtbank r.o. 3.3); [verweerder] en [eiser] vorderen over en weer terugbetaling van de overgemaakte bedragen (r.o. 3.1 en 3.2)
MvA nr. 7 (p. 4), zie ook aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, p. 10 (bovenaan)
HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:566
zie conclusie AG, nrs. 2.17-2.18 bij voornoemd arrest hoe
in de onderhavige lezing, niet die van nr. 2 van de procesinleiding
zie de eerder genoemde woorden: ‘op dit gedeelte’ in r.o. 4.14
zie vorige alinea van dit nr. 3 en o.a. voetnoot 3 en 4
antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, p. 14 waar hij aanbiedt zichzelf onder ede te horen over alles wat hij naar voren heeft gebracht, niets uitgezonderd nr. 14
een aanbod tot tegenbewijs hoeft immers niet te worden gespecificeerd
Asser procesrecht 3 2017/ nr. 218
MvG p. 3, p. 7, p. 11 (de alinea met daarin de zin ‘Hij beschikte niet over de inloggegevens.’) en op p. 12 (de alinea waarin wordt gesproken over de onmogelijkheid om het wachtwoord zichtbaar te maken en de 2e alinea daarna), verweerschrift bij de rechtbank p. 2 (bovenaan), p. 8 (bovenaan) en p. 9 (bovenaan), zie ook PV zitting rechtbank 7 januari 2019, p. 3 nr. 2 en verder: aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, p. 5
MvG p. 12, 3e alinea van onder; en verder: aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, pp. 2 en 11
onder meer in r.o. 4.15 en 4.16 waar het hof ingaat op het tegenbewijs
en kan dus leiden tot ontzenuwing van het door het hof gestelde dwingend bewijs van de akte
zie ook de conclusies van FoX-IT in r.o. 2.13 die uitgaan van kennis van het wachtwoord
verweerschrift bij de rechtbank p. 11 en 12, MvG, p. 2, 11 en 17, zie ook productie 11 bij procesinleiding rechtbank en verder de bijlage in productie I bij akte overlegging producties ten behoeve van comparitie na antwoord 22 maart 2021, aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, p. 4
zie r.o. 2.6 van het bestreden arrest
zie r.o. 4.5 en MvA nr. 14; conclusie na comparitie tevens vermeerdering van eis van 18 februari 2019, productie B, p. 16
antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, nr. 5. p. 6, aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, p. 3
MvG p. 16 en antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, p 3/4 en p. 19 (nrs, 16 en 17), verweerschrift bij de rechtbank p. 10 mede verwijzend naar een e-mail van dhr Kessels
het ligt voor de hand om dan dhr [betrokkene 1] en [verweerder] te horen, zie het bewijsaanbod genoemd in onderdeel 2
de stellingen genoemd in nr. 9 van dit onderdeel
PV zitting hof, p. 2, zie ook PV zitting rechtbank p. 3, nr. 5, antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, p. 20
Verweerschrift bij de rechtbank nrs. 4 en 5 (pp. 3 t/m 6), nr. 12 (p. 14 onderaan), nr, 13 (p. 17 bovenaan); antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, pp. 2/3; MvG pp. 4 t/m 6 en p. 11; PV van de zitting van 7 januari 2019 nr. 3, p. 2 en verslag bespreking rechter en partijen op p. 3
Verweerschrift bij de rechtbank nr. 4 (p. 4, antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, p. 12, MvG p. 15
Verweerschrift bij de rechtbank pp. 4 en 5 (en zie in volgende voetnoot)
zie PV van de zitting van 7 januari 2019 nr. 3, p. 2, antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, pp. 2/3 en 13, MvG pp. 4 en 5, akte overlegging producties van [eiser] 22 maart 2021, p. 9, aantekeningen mr Van der Meer de Walcheren, zitting van 22 maart 2021 bij het hof, p. 3 (onderaan), p. 4 (bovenaan), p. 7, p. 9 (bovenaan)
zie ook De Graaf, NJB 2019/2, ‘De juridische kwalificatie van bitcoins’ (par. 2.4); zie ook Rb. Rotterdam, 07-04-2021 ECLI:NL:RBROT:2021:2968, waar in r.o. 6.5 het standpunt van DBB wordt besproken waarin het overleggen van een screenshot wordt genoemd als middel ter verificatie dat het bitcoinadres aan een bepaalde persoon is gekoppeld
FOX-IT spreekt van ‘zeer aannemelijk’
het hof beoordeelt deze stellingen niet in het kader van tegenbewijs zoals in r.o. 4.15 maar zelfs al zou dat het geval zijn dan had het hof behoren te responderen op de stellingen van [eiser] weergegeven in dit onderdeel 6 nu deze tot ontzenuwing van het bewijs kunnen leiden
MvG pp. 4, 5 en 16, antwoordakte na mondelinge behandeling tevens antwoord op de vermeerdering van vordering van [eiser] van 1 april 2019, pp. 5 en 9, [verweerder] noemt deze ook in het PV van de zitting van 7 januari 2019 nr. 6, p. 2, zie ook verweerschrift bij de rechtbank nr. 13, p. 17
verweerschrift bij de rechtbank p. 4, MvG p. 15
zie ook voetnoot 33