Rb. Amsterdam, 01-02-2012, nr. 494317 / HA ZA 11-2071
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3669
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
01-02-2012
- Magistraten
Mr. R.A. Dudok van Heel
- Zaaknummer
494317 / HA ZA 11-2071
- LJN
BV3669
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3669, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 01‑02‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2012-0114
VAAN-AR-Updates.nl 2012-0114
Uitspraak 01‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Gedaagde was werkzaam bij V&D en heeft goederen gestolen. V&D heeft haar een schuldbekentenis laten ondertekenen waarin gedaagde niet alleen de diefstal bekende maar ook een schuldbekentenis waarin zij erkende een schadevergoeding van EUR 115.500 aan V&D te zijn verschuldigd. V&D vordert betaling van EUR 115.500 (met rente). Gedaagde beroept zich op misbruik van omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat inderdaad sprake is van misbruik van omstandigheden aan de zijde van V&D gelet op de volgende omstandigheden: gedaagde is onvoorbereid het gesprek ingegaan; zij bevond zich in een benarde en zeer ongelijkwaardige positie; V&D heeft nagelaten gedaagde te informeren over de (juridische) gevolgen van het ondertekenen van de schuldbekentenis; gedaagde heeft een voor haar nadelige beslissing genomen die zij bij een normaal te achten voorbereiding niet zo zou hebben genomen; en het is volstrekt onduidelijk of de schade van V&D wel EUR 115.500 bedraagt. Dit betekent dat gedaagde de schuldbekentenis – voor zover het de verklaring betreft dat zij bereid is een bedrag van EUR 115.500 aan schadevergoeding en kosten aan V&D te betalen – terecht heeft vernietigd, zodat de vordering van V&D wordt afgewezen.
Mr. R.A. Dudok van Heel
Partij(en)
Vonnis van 1 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V&D B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.G. Keizer te Amsterdam,
tegen
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. B.A. Zevenbergen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna V&D en [A] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding van 24 juni 2011 met producties;
- —
de conclusie van antwoord;
- —
het tussenvonnis van 31 augustus 2011 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- —
het proces-verbaal van comparitie van 3 november 2011 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] is op 20 oktober 2008 in dienst getreden bij V&D. Zij was werkzaam als verkoopster in de winkel van V&D in Amstelveen.
2.2.
In september 2010 heeft V&D een onderzoek naar [A] gestart omdat zij haar verdacht van diefstal. Daartoe zijn onder meer camera's geplaatst in twee magazijnen in de vestiging in Amstelveen.
2.3.
Op 21 oktober 2010 heeft V&D [A] geconfronteerd met het feit dat zij goederen had gestolen. [A] werd die dag door de hoofdverkoopster geïnformeerd dat de bedrijfsleider haar wilde spreken. Vervolgens vond een gesprek plaats waar bij [A], de bedrijfsleider [B] en [C] van de bedrijfsrecherche aanwezig waren. Tijdens dit gesprek heeft [A] de diefstal bekend en heeft men aan de hand van verklaringen van [A] berekend voor welk bedrag zij goederen had weggenomen. Dit bedrag werd vastgesteld op € 115.000. Het gesprek heeft 15 minuten geduurd. Daarna heeft [C] het gesprek op zijn laptop uitgetikt en hebben partijen het stuk van ruim drie A4-tjes ondertekend. In het ondertekende stuk (hierna: de schuldbekentenis) staat, voor zover van belang, het volgende:
‘Risc & Fraud Investigations
Naar aanleiding van een ingesteld onderzoek heeft ondergetekende(n):
[C], bedrijfsrechercheur(s) (= rapporteur)
In het bijzijn van; [B] bedrijfsleider V&D Amstelveen
Op donderdag 21-10-2010, van 11.00 uur tot 11.15 uur in V&D Amstelveen een gesprek gevoerd met: [achternaam A], [voornamen A]. ([roepnaam A])
(…)
Bij aanvang van het gesprek is betrokkene in kennis gesteld van de voor een dergelijk gesprek vastgestelde richtlijnen. Tevens is betrokkene medegedeeld dat de bedrijfsleider er op toeziet dat deze richtlijnen op een juiste wijze worden gehanteerd.
(…)
Betrokkene verklaarde; (…)
Ik hoor van u dat er een onderzoek gaande is naar aanleiding van vermiste goederen op verschillende afdelingen. Ik hoor van u dat ik in magazijnen op de damesmode goederen verzamel.
(…)
Ik hoor van u dat er tevens een accessoires magazijn voor kinderen is waar ik ook goederen verzamel, al dan niet aangeleverd door kennissen van mij, Deze kennissen komen dan bij mij langs en geven mij dan goederen die ik naar het magazijn toebreng.
Ik verzamel daar zelf ook goederen.
Ik zorg er dan voor dat deze goederen ontwafert ( dit doe ik gewoon bij de kassa ) worden en van hangers ontdaan in V&D tassen komen en op afgesproken momenten worden deze goederen dan door deze kennissen opgehaald zonder dat deze goederen worden afgerekend. (…)
Ik neem ook regelmatig goederen mee zonder deze ter betaling aan te bieden.
Ik verzamel deze goederen dan eerst in het genoemde magazijn en stop deze goederen aan het einde van mijn dienst onder mijn kleding weg.
Ik kan u hier het volgende over vertellen; Het klopt dat ik op bovengenoemde wijze goederen mee geef aan kennissen van mij. Ik kan u vertellen dat dit inderdaad gebeurd is op de wijze zoals u dat hierboven heeft beschreven.
Ik kan u vertellen dat ik dit nu al voor een periode van tenminste een jaar doe en dat ik iedere keer tenminste 3 of 4 tassen vol met goederen meegeef. Dit gebeurd dan twee keer per week.
Ik denk dat deze tassen gemiddeld een inhoud hebben met een waarde van € 400,-- (…), dit betekend dat ik per week dus voor een bedrag van € 2800,- weggeef aan goederen.
Doorgerekend over 40 weken ( Ik ben wel eens ziek of op vakantie of een van de kennissen kan niet ) heb ik dus voor een bedrag van tenminste € 112.000,- (…) aan goederen mee gegeven.
Ik neem dus ook zelf wel eens goederen mee wat het bedrag totaal op € 115.000,- brengt.
(…) Ik ben bereid aan V&D € 500,- (…) aan interne en externe onderzoekskosten te betalen.
Ik ben bereid het totale schadebedrag, groot tenminste € 115.500,- (…) aan V&D terug te betalen door middel van mijn nog openstaande salaris en/of vakantietegoeden. Mocht dit niet toereikend zij dan ben ik bereid het dan nog openstaande bedrag door middel van een terugbetalingsregeling aan V&D te voldoen.
(…)
Om redenen van formele aard schrijf ik hieronder het door mij aan V&D verschuldigde bedrag in cijfers en in letters en ik teken hiervoor.
Cijfers: € 115.500 [handgeschreven, rb]
Letters: honderdvijftienduizend vijfhonderd euro [handgeschreven, rb]
Handtekening: [[A]]
(…)
Betrokkene heeft deze verklaring vrijwillig en zonder enige dwang afgelegd en — na gelezen te hebben — ondertekend.
(…)’
2.4.
V&D heeft [A] bij brief van 21 oktober 2010 met onmiddellijke ingang geschorst.
2.5.
V&D heeft op 29 oktober 2010 aangifte gedaan van de diefstal door [A].
2.6.
Op enig moment — waarschijnlijk ergens in november 2010; in het dossier bevindt zich slechts een ongedateerde ontslagbrief — heeft V&D [A] op staande voet ontslagen.
2.7.
Bij brief van 29 november 2010 heeft V&D [A] bericht dat zij op basis van de door haar afgelegde verklaring nog een bedrag van € 115.500 aan V&D was verschuldigd en haar verzocht dit bedrag binnen 14 dagen naar de rekening van V&D over te maken. V&D heeft haar in de brief de mogelijkheid geboden een schriftelijk voorstel te doen voor een afbetalingsregeling.
2.8.
Bij brief van 20 december 2010 heeft V&D dit verzoek herhaald, waarna zij de vordering uit handen heeft gegeven aan het incassobureau GGN Nederland. GGN heeft [A] bij brief van 28 januari 2011 gesommeerd het bedrag vermeerderd met rente en kosten te betalen.
2.9.
Bij brief van 28 januari 2011 heeft (de advocaat van) [A] de schuldbekentenis vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden.
3. Het geschil
3.1.
V&D vordert — samengevat — dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [A] veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van € 115.500, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
V&D legt aan haar vordering kort gezegd ten grondslag dat [A] een schuldbekentenis heeft ondertekend waarin zij verklaart dat zij een bedrag van € 115.500 aan V&D is verschuldigd.
3.3.
[A] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[A] voert tot haar verweer allereerst aan dat geen sprake was van wilsovereenstemming. Zij heeft nooit daadwerkelijk willen verklaren dat zij bereid was een bedrag van € 115.500 aan schadevergoeding en kosten aan V&D te betalen en V&D mocht daar ook niet op vertrouwen. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de schuldbekentenis — voor zover het de verklaring betreft dat zij bereid was een bedrag van € 115.500 aan schadevergoeding en kosten aan V&D te betalen — tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. [A] wijst op het volgende. Op zich is juist dat zij goederen heeft weggenomen. Zij voelde zich tijdens het gesprek op 21 oktober 2010 niet op haar gemak met ‘twee van die heren tegenover zich’ en toen [B] en [C] haar met de door haar gepleegde diefstal confronteerden, voelde zij zich dermate beschaamd dat zij zo snel mogelijk weg wilde uit het gesprek. Daarom heeft zij op alle vragen bevestigend beantwoord. Dit blijkt ook uit het verslag van het gesprek en het feit dat dit gesprek slechts 15 minuten heeft geduurd. In die 15 minuten hebben [B] en [C] haar het bewijs dat zij hadden verzameld voorgehouden, heeft zij bekend en is ook nog het schadebedrag vastgesteld op € 115.000. [A] betwist dat — zoals V&D stelt — het schadebedrag is berekend aan de hand van haar verklaringen. Zij heeft in het gesprek gezegd dat het stelen zes maanden aan de gang was; [C] heeft daar toen een jaar van gemaakt. Ook overigens heeft [C] haar woorden in de mond gelegd. Zij besefte niet goed wat zij deed toen zij de schuldbekentenis ondertekende met daarin de verklaring dat zij bereid was een bedrag van € 115.500 aan schadevergoeding en kosten aan V&D te betalen. Pas toen zij thuis was, realiseerde zij zich dat zij getekend had dat zij een bedrag van € 115.500 zou gaan betalen. Ten slotte wijst [A] erop dat het daadwerkelijke bedrag ter waarde waarvan zij goederen heeft gestolen waarschijnlijk veel lager is. Met de politie heeft zij het bedrag berekend op € 4.000 – 5.000.
4.2.
V&D stelt hier het volgende tegenover. Door het ondertekenen van de schuldbekentenis heeft [A] uitdrukkelijk aangegeven dat zij akkoord was met de inhoud daarvan. Het gesprek heeft, zo heeft [B] verklaard, ‘in alle open en eerlijkheid plaatsgevonden’. [A] is op geen enkele wijze onder druk gezet tijdens het gesprek. [A] begon zelf te praten en bleef maar praten. Het schadebedrag is berekend aan de hand van de verklaring van [A] zelf en V&D heeft dat bedrag nog naar beneden afgerond.
4.3.
Het verweer van [A] dat (V&D had moeten begrijpen dat) zij de schuldbekentenis niet daadwerkelijk wilde ondertekenen en dat dus geen sprake was van wilsovereenstemming gaat niet op. Door de ondertekening van de schuldbekentenis (die ook op alle pagina's door [A] is geparafeerd en waarin zij het verschuldigde bedrag bovendien in cijfers en letters zelf heeft opgeschreven) mocht V&D aannemen dat zij met de gehele inhoud van de schuldbekentenis instemde.
4.4.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de omstandigheden waaronder [A] met het schadebedrag in de schuldbekentenis heeft ingestemd met zich brengen dat [A] zich terecht beroept op vernietigbaarheid van de schuldbekentenis omdat die omstandigheden zodanig waren dat gesproken kan worden van misbruik van omstandigheden door V&D. Van een zodanig misbruik zal sprake zijn indien
- (i)
V&D wist of had moeten begrijpen dat [A] door bijzondere omstandigheden (zoals bijvoorbeeld afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid) bewogen werd tot het instemmen met het in de schuldbekentenis opgenomen bedrag van € 115.500 en
- (ii)
zij (desalniettemin) de instemming van [A] bevorderde terwijl hetgeen zij wist of had moeten begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden.
4.5.
De rechtbank kan begrijpen dat V&D [A] niet tevoren heeft gewaarschuwd dat het gesprek op 21 oktober 2010 zou gaan plaatsvinden en wat het onderwerp van gesprek zou zijn. Dit brengt evenwel met zich dat [A] — dus — onvoorbereid het gesprek is ingegaan. Voorts geldt in het algemeen dat een werkgever een overwichtpositie heeft ten opzichte van een werknemer. Dat geldt in dit geval ook en des te meer, nu [A] in het gesprek alleen was terwijl aan de zijde van V&D twee heren aanwezig waren die in hiërarchie hoger stonden dan [A]. Bovendien bevond [A] zich — weliswaar door eigen toedoen — in het gesprek in een benarde positie omdat zij werd geconfronteerd met het feit dat de door haar gepleegde diefstal was ontdekt. Dat V&D haar in dat gesprek een schuldbekentenis heeft laten tekenen voor wat betreft de door haar gepleegde diefstal, kan V&D niet worden verweten — en dat verwijt [A] V&D ook niet — maar V&D kan wel worden aangerekend dat zij haar — in het korte tijdsbestek dat na de bekentenis nog restte — tevens een schuldbekentenis heeft laten tekenen voor de door haar verschuldigde schadevergoeding. Door de wijze waarop de schuldbekentenis is opgesteld, heeft deze verstrekkende gevolgen voor [A]. Het is immers een schuldbekentenis in de zin van artikel 158 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waaraan dwingende bewijskracht toekomt. Het had dan ook op de weg van V&D gelegen [A] te informeren over de (juridische) gevolgen van het ondertekenen van deze schuldbekentenis. Niet gesteld of gebleken is dat V&D dit heeft gedaan. De conclusie is dan ook dat [A] haar beslissing om met het schadebedrag van € 115.500 akkoord te gaan heeft genomen in een gesprek waarin zij in een zeer ongelijkwaardige positie stond tegenover V&D. Voorts kan worden aangenomen dat [A] in dat gesprek een voor haar nadelige beslissing heeft genomen, die zij bij een voor een dergelijke beslissing normaal te achten voorbereiding (waaronder het inwinnen van deskundig advies) niet zou hebben genomen. Ter comparitie is gebleken dat het volstrekt onduidelijk is of V&D door de diefstal van [A] daadwerkelijk voor een bedrag van € 115.500 schade heeft geleden en dat het voor V&D niet goed of zelfs onmogelijk is om de daadwerkelijk geleden schade vast te stellen. Dit is een gevolg van het feit dat veel van de gestolen goederen niet afkomstig waren uit de eigen collectie (voorraad) van V&D, maar van door derden in de vestiging van V&D gedreven winkels (zogenaamde ‘shop-in-shops’). V&D had moeten begrijpen dat [A] niet zou hebben ingestemd met het schadebedrag van € 115.500 wanneer zij de tijd had gekregen zich te beraden en advies in te winnen. De slotsom is dan ook dat inderdaad sprake is van misbruik van omstandigheden aan de zijde van V&D en dat [A] de schuldbekentenis — voor zover het de verklaring betreft dat zij bereid is een bedrag van € 115.500 aan schadevergoeding en kosten aan V&D te betalen — terecht heeft vernietigd, zodat de vordering van V&D zal worden afgewezen.
4.6.
V&D zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
— | vastrecht | € | 3.537,00 | |
— | salaris advocaat | 2.842,00 | (2 punten × tarief € 1.421) | |
Totaal | € | 6.379,00 |
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt V&D in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 6.379,00,
5.3.
veroordeelt V&D in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat V&D niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.