Een aantekening in de trant van ‘Volgens [verweerster] is dit wanprestatie (?)’ geeft immers een ander beeld dan de aantekening ‘[verweerster] kwalificeert dit als wanprestatie’.
HR, 29-01-2010, nr. 09/00505
ECLI:NL:PHR:2010:BK2007, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-01-2010
- Zaaknummer
09/00505
- LJN
BK2007
- Roepnaam
Van Wassenaar van Catwijck/Knowsley
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK2007, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑01‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2008:BG9050, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK2007
ECLI:NL:PHR:2010:BK2007, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK2007
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2008:BG9050
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑01‑2009
- Wetingang
art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 843a
- Vindplaatsen
NJ 2011/270 met annotatie van H.J. Snijders
JBPr 2011/15 met annotatie van mw. mr. I.P.M. van den Nieuwendijk
JBPR 2011/15 met annotatie van mw. mr. I.P.M. van den Nieuwendijk
RvdW 2010, 214
NJ 2011/270
TVA 2010, 19
NJB 2010, 334
JWB 2010/25
Uitspraak 29‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Procesrecht; arbitrage. Vraag of procespartijen de aantekeningen van de secretaris van een scheidsgerecht, die tijdens de behandeling zijn opgemaakt, kunnen opeisen. Beleidsvrijheid arbiters, die niet wordt doorkruist door art. 843a Rv. Informatie- en verantwoordingsplichten arbiters; art. 7:403 BW.
29 januari 2010
Eerste Kamer
09/00505
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
mede in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [betrokkene 1] en [betrokkene 2],
kantoorhoudende te Amsterdam,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging [verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 14 mei 2008 [eiser] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, het scheidsgerecht (bestaande uit de arbiters [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [eiser]) te veroordelen een volledig afschrift af te geven van het originele verslag van de hoorzitting van 2 oktober 2007 geschreven door [betrokkene 3], op straffe van dwangsom.
[A] B.V. (hierna: [A]) heeft bij incidentele conclusie tot voeging verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van het scheidsgerecht.
[Verweerster] heeft verzocht de incidentele vordering tot voeging af te wijzen.
[Eiser] heeft de vordering in de hoofdzaak bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 19 juni 2008 de vordering tot voeging van [A] afgewezen en in de hoofdzaak de gevraagde voorziening geweigerd.
Tegen voornoemd vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. In hoger beroep heeft [verweerster] haar eis gewijzigd.
Bij arrest van 2 december 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld om binnen 48 uur nadat partijen een onafhankelijke derde hebben aangewezen een afschrift van de originele, door de secretaris van het scheidsgerecht vervaardigde, aantekeningen van de hoorzitting van 2 oktober 2007 aan die onafhankelijke derde af te geven om vervolgens binnen 48 uur nadat hij dit afschrift, waarop de niet onder de afgifteverplichting vallende onderdelen door die derde zijn geschrapt, heeft terugontvangen, dit aan [verweerster] af te geven, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsom.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 2 december 2008 en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen [verweerster] en [A] is een arbitrageprocedure gevoerd waarop mede het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) van toepassing was. Het geschil tussen partijen betrof een gestelde vordering ter zake van werkzaamheden die [A] in onderaanneming voor [verweerster] heeft verricht bij de bouw van een petrochemische installatie op de Maasvlakte in Rotterdam. Van haar kant stelde [verweerster] een tegenvordering in.
(ii) Als arbiters zijn benoemd [eiser] als voorzitter, [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. [Eiser] treedt in dit geding mede op namens de beide andere arbiters.
[Betrokkene 3] is door de arbiters als secretaris aangesteld.
(iii) Op 2 oktober 2007 hebben de arbiters een hoorzitting gehouden. De secretaris heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting. Deze aantekeningen zijn niet aan partijen ter beschikking gesteld. Evenmin is een schriftelijk verslag van die zitting opgemaakt.
(iv) De arbiters hebben bij eindvonnis ("final award") van 23 januari 2008 [verweerster] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 960.560,34 aan [A]. Zij hebben de tegenvordering van [verweerster] afgewezen. De arbiters hebben bovendien [A] en [verweerster] veroordeeld in respectievelijk 25 en 75% van de arbitragekosten.
(v) [Verweerster] heeft vervolgens een verzoek tot aanvulling/wijziging van het eindvonnis gedaan en de arbiters verzocht een afschrift af te geven van de aantekeningen die de secretaris tijdens de arbitrale hoorzitting heeft gemaakt.
(vi)In de "decision on the request for rectification of the final award, on the request for an additional award and on the request for disclosure of notes" van de arbiters van 14 april 2008 (waarin [verweerster] wordt aangeduid als [verweerster]) is voor zover van belang het volgende opgenomen:
"(...) 5.17 The Tribunal, finally, will not provide notes made by the secretary (nor by the individual members of the Tribunal) to the Parties. These notes are confidential as of nature and there exists no legal obligation to provide such notes to the Parties. Article 843a Dutch Code of Civil Proceedings does not apply to the documents such as these notes for several reasons:
(a) There is no legal relationschip ("rechtsbetrekking") as referred to in art. 843a(1) Dutch Code of Civil Proceedings between [verweerster] and the Tribunal which would justify exhibition of these notes;
(b) [verweerster] has not justified interest ("rechtmatig belang") in obtaining a copy of these notes;
(c) The exception of art. 843a(4) Dutch Code of Civil Proceedings applies;
(d) The notes do also contain reference to discussions which the Tribunal had after the hearing was finished which fall within the scope of the "Privilige of the Tribunal" ("geheim van de raadkamer").
6. DECISION
Now therefore the Tribunal decides to deny the request for:
(...)
Disclosure of the notes of the Tribunal (...)"
(vii) [Verweerster] heeft daarop in rechte vernietiging van het arbitrale eindvonnis gevorderd.
(viii) Ook een hernieuwd verzoek van [verweerster] om afgifte van de aantekeningen van de secretaris, is door de arbiters afgewezen.
3.2 In dit kort geding heeft [verweerster] gevorderd dat de arbiters zullen worden veroordeeld een volledig afschrift van het originele verslag van de hoorzitting van het scheidsgerecht (dat wil zeggen: de door de secretaris gemaakte aantekeningen) aan haar ter beschikking te stellen, zulks met uitzondering van eventuele aantekeningen die een aanzet tot de beslissing inhouden, of het overleg tussen de arbiters betreffen. Aan deze vordering heeft [verweerster] primair art. 843a Rv. ten grondslag gelegd, subsidiair de overeenkomst van opdracht die is gesloten tussen de arbiters en de beide procespartijen, en meer subsidiair onrechtmatige daad. Zij heeft aangevoerd dat zij de aantekeningen van de secretaris nodig heeft in de hiervoor in 3.1 onder (vii) bedoelde vernietigingsprocedure om, kort gezegd, te kunnen bewijzen dat in verband met hetgeen tijdens de hoorzitting is voorgevallen het recht van hoor en wederhoor en het fair-play-beginsel zijn geschonden. In cassatie doen alleen de eerste twee gronden voor de gevraagde voorziening nog terzake.
3.3 De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de arbiters alsnog veroordeeld om - kort samengevat - de aantekeningen van de secretaris aan [verweerster] af te geven voor zover deze naar het oordeel van een onafhankelijke derde het feitelijk verloop van de hoorzitting betreffen. Het hof overwoog daartoe in de kern dat [verweerster], gelet op de artikelen 7:403 BW en 843a Rv., in redelijkheid kan verlangen dat de aantekeningen van de secretaris, die mede zijn gemaakt in het kader van de door partijen aan arbiters gegeven, en door hen aanvaarde, opdracht, aan haar in afschrift worden verschaft ter verantwoording van de uitvoering van die opdracht (rov. 4.4).
3.4 Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld. De wettelijke regeling van het arbitrale geding in de artikelen 1036-1048 Rv. wordt mede gekenmerkt door een, ten opzichte van het voor de overheidsrechter gevoerde geding, grote(re) vrijheid van arbiters om de rechtsgang in te richten, mits de fundamentele rechten van procespartijen worden gewaarborgd. De wet voorziet niet in een verplichting van de arbiters een schriftelijk verslag aan partijen ter beschikking te stellen van hetgeen tijdens een eventuele mondelinge behandeling is voorgevallen. Het op de onderhavige arbitrage mede toepasselijk arbitragereglement van het NAI bevat evenmin een zodanige verplichting.
3.5.1 Omdat de door de arbiters aanvaarde opdracht hen dus in beginsel niet verplicht een schriftelijk verslag als evenbedoeld aan partijen ter beschikking te stellen, geldt hetzelfde voor de aantekeningen die de secretaris tijdens de mondelinge behandeling heeft gemaakt.
Art. 7:403 BW maakt dit niet anders omdat op de arbiters bij de voldoening aan hun opdracht op grond van deze bepaling geen andere informatie- en verantwoordingsplichten rusten dan om partijen te informeren over de procedure die de arbiters zich voorstellen te volgen, en om tijdens de behandeling van het geschil genomen beslissingen - al naar gelang de aard daarvan - te motiveren, evenals de uitspraak zelf.
3.5.2 Voor zover echter de arbiters ter zitting beslissingen hebben genomen, of partijen afspraken hebben gemaakt dan wel stellingen van de wederpartij als juist hebben erkend, volgt uit de aard van de door de arbiters aanvaarde opdracht dat zij wel degelijk zijn gehouden op verzoek van partijen of een van hen die beslissingen, afspraken of erkenningen alsnog vast te leggen in een schriftelijk verslag. Dit geldt ook indien dit niet uitdrukkelijk tussen de procespartijen en de arbiters is overeengekomen.
3.5.3 De in deze zaak ingestelde vordering strekt echter niet tot vastlegging als hiervoor bedoeld.
3.6.1 Wat betreft het mede door [verweerster] gedane beroep op art. 843a Rv., wordt vooropgesteld dat persoonlijke aantekeningen die de secretaris van het scheidsgerecht of de arbiters zelf tijdens of na de zitting hebben gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is gezegd en voorgevallen, en waarin informatie is neergelegd over hetgeen door de partijen en de arbiters met betrekking tot de inhoud of de behandeling van de zaak op de zitting is meegedeeld, bescheiden zijn aangaande de rechtsbetrekking die tussen partijen in de arbitrage aan de orde is. Zij kunnen ook de rechtsbetrekking tussen de arbiters, hun secretaris en de partijen betreffen.
3.6.2 De arbitrage-overeenkomst strekt echter naar haar aard ertoe een tussen partijen bestaand geschil te beslissen. De procedure die daarbij in acht moet worden genomen, is uitgewerkt in de voormelde bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het eventueel tussen partijen overeengekomen arbitragereglement. Binnen deze grenzen is het in beginsel aan het beleid van de arbiters overgelaten de procesvoering te bepalen. Afgezien van de hiervoor in 3.5.2 bedoelde gevallen geldt dit ook voor beantwoording van de vragen of, en zo ja op welke wijze, een verslag van de mondelinge behandeling wordt opgemaakt en aan partijen ter beschikking gesteld, en of de tijdens de mondelinge behandeling door de secretaris gemaakte aantekeningen aan partijen ter beschikking worden gesteld. Dienaangaande door de arbiters genomen beslissingen kunnen slechts worden aangetast in arbitraal hoger beroep, indien dit laatste tussen partijen is overeengekomen, of in het kader van een vernietigingsprocedure.
3.6.3 Deze beleidsvrijheid van arbiters kan, gelet op de aard van de arbitrageprocedure, niet worden doorkruist door een beroep op het algemeen geformuleerde, en niet specifiek op het arbitrale geding toegesneden, art. 843a Rv.
3.6.4 Het vorenoverwogene verzet zich mede tegen de inschakeling van een onafhankelijke derde, zoals door het hof gelast. Overigens ligt aan die inschakeling het uitgangspunt ten grondslag dat procespartijen in beginsel recht hebben op afgifte van deze aantekeningen. Blijkens het vorenoverwogene berust dit uitgangspunt niet op goede grond.
3.7 Het hof heeft dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel op het voorgaande gerichte klachten bevat, treft het doel; voor het overige behoeft het geen behandeling. Het bestreden arrest dient te worden vernietigd en het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 2 december 2008;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2008;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot
- in hoger beroep op € 2.985,-- in totaal;
- in cassatie op € 480,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. Numann op 29 januari 2010.
Conclusie 29‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Procesrecht; arbitrage. Vraag of procespartijen de aantekeningen van de secretaris van een scheidsgerecht, die tijdens de behandeling zijn opgemaakt, kunnen opeisen. Beleidsvrijheid arbiters, die niet wordt doorkruist door art. 843a Rv. Informatie- en verantwoordingsplichten arbiters; art. 7:403 BW.
Rolnr. 09/00505
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 30 oktober 2009
Conclusie inzake:
[Eiser]
mede in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
tegen
[Verweerster]
In deze zaak wordt de vraag aan de orde gesteld of procespartijen de aantekeningen van de secretaris van een scheidsgerecht, die tijdens de behandeling zijn opgemaakt, kunnen opeisen. Het hof heeft deze vraag - anders dan de voorzieningenrechter - aan de hand van de art. 7:403 BW en 843a Rv. bevestigend beantwoord.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Verweerster in cassatie, hierna: [verweerster], en [A] B.V., hierna: [A], hebben vanaf 2004 op basis van een overeenkomst een arbitrageprocedure gevoerd. Het geschil tussen partijen betrof (de vergoeding van) de werkzaamheden die [A] in onderaanneming voor [verweerster] had verricht bij de bouw van een petrochemische installatie op de Maasvlakte in Rotterdam.
1.2 Als arbiters waren benoemd [betrokkene 1], [betrokkene 2], alsmede eiser tot cassatie, [eiser], hierna gezamenlijk: het scheidsgerecht. [Betrokkene 3] is als secretaris opgetreden.
1.3 Op 2 oktober 2007 heeft een arbitrale hoorzitting plaatsgevonden.
1.4 Het scheidsgerecht heeft [verweerster] bij eindvonnis van 23 januari 2008 onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 960.560,34 aan [A] en heeft de vorderingen van [verweerster] afgewezen. Het scheidsgerecht heeft [A] en [verweerster] daarnaast bevolen respectievelijk 25 % en 75 % van de arbitragekosten te dragen.
1.5 [Verweerster] heeft op 15 februari 2008 een verzoek tot aanvulling/wijziging van het eindvonnis ingediend en het scheidsgerecht op 14 maart 2008 verzocht een afschrift van de aantekeningen af te geven die de secretaris tijdens de arbitrale hoorzitting heeft gemaakt.
1.6 In "the decision on the request for rectification of the final award, on the request for an additional award and on the request for disclosure of notes" van het scheidsgerecht van 14 april 2008 (waarin [verweerster] wordt aangeduid als [verweerster]), is voor zover van belang het volgende opgenomen:
"(...) 5.17 The Tribunal, finally, will not provide notes made by the secretary (nor by the individual members of the Tribunal) to the Parties. These notes are confidential as of nature and there exists no legal obligation to provide such notes to the Parties. Article 843a Dutch Code of Civil Proceedings does not apply to the documents such as these notes for several reasons:
(a) There is no legal relationschip ("rechtsbetrekking") as referred to in art. 843a(1) Dutch Code of Civil Proceedings between [verweerster] and the Tribunal wich would justify exhibition of these notes;
(b) [Verweerster] has not justified interest ("rechtmatig belang") in obtaining a copy of these notes;
(c) The exception of art. 843a(4) Dutch Code of Civil Proceedings applies;
(d) The notes do also contain reference to discussions which the Tribunal had after the hearing was finished which fall within the scope of the "Privilige of the Tribunal" ("geheim van de raadkamer").
6. DECISION
Now therefore the Tribunal decides to deny the request for:
(...)
Disclosure of the notes of the Tribunal (...)"
1.7 [Verweerster] heeft [A] bij dagvaarding van 25 april 2008 gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en daarbij onder meer vernietiging van het arbitrale eindvonnis gevorderd.
1.8 Bij e-mail van 28 april 2008 heeft de raadsman van [verweerster] het scheidsgerecht wederom verzocht om afgifte van de aantekeningen van de secretaris, welk verzoek door het scheidsgerecht bij e-mail van 2 mei 2008 andermaal is afgewezen.
1.9 Bij inleidende dagvaarding van 14 mei 2008 heeft [verweerster] [eiser] in zijn hoedanigheid van voorzitter van het scheidsgerecht gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en daarbij, op straffe van een dwangsom, afgifte gevorderd van een volledig afschrift van het originele verslag van de hoorzitting van het scheidsgerecht van 2 oktober 2007 dat door de secretaris is geschreven.
1.10 Aan deze vordering heeft [verweerster] primair art. 843a Rv. ten grondslag gelegd, subsidiair toerekenbaar tekortschieten van het scheidsgerecht in zijn opdrachtverhouding tot [verweerster] en meer subsidiair onrechtmatige daad. Zij heeft daarbij gesteld dat zij een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van het verslag aangezien zij de aantekeningen nodig heeft als bewijs in de vernietigingsprocedure van de arbitrale vonnissen, voorts dat de aantekeningen mede in haar opdracht zijn gemaakt en zij er (mede) voor heeft betaald, en ten slotte dat zij schade lijdt als zij zonder de aantekeningen in bewijsnood komt.
1.11 [Eiser] heeft bij de behandeling van het kort geding ter zitting van de voorzieningenrechter van 4 juni 2008 gemotiveerd verweer gevoerd.
Tijdens deze terechtzitting heeft [A] bij incidentele conclusie tot voeging verzocht zich te voegen aan de zijde van [eiser]. [Verweerster] heeft zich tegen deze voeging verzet.
1.12 De voorzieningenrechter heeft de vordering tot voeging van [A] bij vonnis van 19 juni 2008 afgewezen en in de hoofdzaak de gevraagde voorziening geweigerd.
1.13 [Verweerster] is, onder aanvoering van vijf grieven, van dit vonnis in hoger beroep (spoedappel) gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam en heeft, na eiswijziging, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende [eiser] alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het gewezen arrest een afschrift af te geven van het originele verslag van de hoorzitting van 2 oktober 2007 welk verslag door de secretaris van het scheidsgerecht ([betrokkene 3]) is geschreven waarbij de onderdelen van het verslag die niet slechts een feitelijke beschrijving van de gebeurtenissen van de zitting van 2 oktober 2007 bevatten door een door het hof aan te wijzen onpartijdige derde onleesbaar zullen zijn gemaakt, althans af te geven een uittreksel van het verslag, welk uittreksel door een door het hof aan te wijzen onafhankelijke derde zal worden opgemaakt en slechts zal bevatten die onderdelen van het verslag die een feitelijke uiteenzetting van de gebeurtenissen op de hoorzitting van 2 oktober 2007 bevatten, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag dat het scheidsgerecht in gebreke blijft om aan het door het hof te wijzen arrest te voldoen, tot een maximum van € 1.000.000,- althans op straffe van een door het hof in goede justitie nader vast te stellen dwangsom.
1.14 [Eiser] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen.
Vervolgens hebben partijen de zaak doen bepleiten ter zitting van het hof op 7 november 2008.
1.15 Het hof heeft bij arrest van 2 december 2008 het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om binnen 48 uur nadat partijen een onafhankelijke derde als voormeld hebben aangewezen afschrift van de originele, door de secretaris van het scheidsgerecht vervaardigde, aantekeningen van de hoorzitting van 2 oktober 2007 aan die onafhankelijke derde af te geven en om vervolgens binnen 48 uur nadat hij dit afschrift, waarop de niet onder de afgifteverplichting vallende onderdelen door die derde zijn geschrapt, heeft terug ontvangen, dit aan [verweerster] af te geven of ermee in te stemmen dat de derde dit binnen diezelfde termijn aan [verweerster] afgeeft, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,-.
1.16 [Eiser] heeft tijdig(2) beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel stelt allereerst in het algemeen aan de orde of procespartijen de aantekeningen van de secretaris van een scheidsgerecht moeten kunnen opeisen en valt vervolgens uiteen in vijf onderdelen. Volgens onderdeel 1 is afgifte in strijd met het karakter van de arbitrage, onderdeel 2 betoogt dat de overeenkomst van opdracht geen basis kan vormen voor afgifte, onderdeel 3 richt zich tegen het oordeel van het hof dat sprake is van een rechtsbetrekking in geschil als bedoeld in art. 843a Rv., onderdeel 4 klaagt dat nu in de onderhavige zaak de mogelijkheid bestaat om getuigen te horen, het vierde lid van art. 843a Rv. in de weg staat aan verstrekking van de aantekeningen en onderdeel 5 betoogt ten slotte dat de beperking van de afgifteverplichting de bezwaren tegen verstrekking niet oplost.
2.2 Zoals het hof in rechtsoverweging 4.2 vermeldt en hiervoor onder 1.9 is opgenomen, heeft [verweerster] aan haar vordering tot afgifte ten grondslag gelegd dat zij over de aantekeningen van de secretaris wil beschikken zodat zij in de procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis over bewijs beschikt van haar stellingen dat het scheidsgerecht het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat ter zitting van het scheidsgerecht bepaalde afspraken zijn gemaakt.
2.3 De opbouw van het arrest van het hof is als volgt.
Het hof heeft in de tweede alinea van rechtsoverweging 4.4 voorshands geoordeeld dat [verweerster] gelet op de art. 7:403 BW en 843a Rv. in redelijkheid kan verlangen dat deze aantekeningen als (basale) verslaglegging van het verhandelde of als 'aide memoire' aan haar in afschrift worden verschaft, omdat - zo vat ik samen:
(i) deze aantekeningen mede in het kader van de arbitrageopdracht en ter verantwoording van de uitvoering van de opdracht zijn gemaakt (tweede alinea);
(ii) die aantekeningen bescheiden vormen 'aangaande een rechtsbetrekking'(derde alinea);
(iii) [verweerster] in beginsel een rechtmatig belang bij afgifte heeft (vierde alinea) en
(iv) het karakter van de arbitrage of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de secretaris zich niet tegen afgifte verzet (vijfde alinea), mede gelet op de beperking die het hof in de rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 op de afgifteplicht heeft aangebracht(3).
2.4 In rechtsoverweging 4.5 merkt het hof op dat de omstandigheid dat de arbitrageopdracht is verstrekt door twee partijen, te weten [verweerster] en [A], aan het voorgaande niet afdoet nu de aard van de opdracht meebrengt dat [verweerster] zelfstandig afgifte kan vragen, waarna het hof in de eerste zin van rechtsoverweging 4.6 oordeelt dat alle weren van [eiser] op het voorgaande afstuiten. Vervolgens gaat het hof in de alinea's 2-6 van rechtsoverweging 4.6 dan nog op enkele van die weren in.
2.5 Ik lees het voorshandse oordeel van het hof in rechtsoverweging 4.4 zo dat de motivering ervan onder (i) verband houdt met art. 7:403 BW en dat die onder (ii), (iii) en (iv) is ontleend aan art. 843a Rv. Het oordeel van het hof is m.i. dus gegrond op twee pijlers.
Arbitrage en opdracht
2.6 Arbitrage is een overeenkomst, waarbij partijen afspreken om de geschillen die tussen hen uit een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan dan wel zouden kunnen ontstaan, aan arbitrage te onderwerpen (art. 1020 lid 1 Rv.). De arbitrageovereenkomst kan zich blijkens lid 2 in twee vormen voordoen: partijen kunnen het geschil bij akte van compromis aan arbitrage onderwerpen of zij kunnen dit doen bij arbitraal beding. In dit geval gaat het om de eerste vorm nu partijen, nadat tussen hen een geschil was gerezen, daaromtrent een arbitrageovereenkomst hebben gesloten.
2.7 Art. 1024 Rv. bepaalt dat het compromis een aanduiding bevat van hetgeen de partijen aan arbitrage wensen te onderwerpen, waarna de arbiter of arbiters worden benoemd op de wijze zoals partijen zijn overeengekomen (art. 1027 lid 1 Rv.). In dit geval heeft het NAI een scheidsgerecht benoemd en zijn partijen beslechting van hun geschil overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het NAI overeengekomen(4).
2.8 Door de benoeming en de aanvaarding van de opdracht (zie daarover art. 1029 Rv. e.v.) ontstaat tussen de partijen en de arbiter(s) een overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 e.v. BW(5). De opdracht schept voor de arbiter(s) de verplichting om het geschil te berechten, partijen verplichten zich om de arbiter(s) hiertoe in staat te stellen en om een redelijk en billijk loon te betalen (7:405 lid 1 en 7:400 lid 2 BW)(6).
De arbitrageopdracht valt derhalve eveneens onder art. 7:403 BW.
Arbitrage en verslaglegging van de zitting
2.9 Partijen worden in hoge mate vrij gelaten bij de inrichting van de arbitrageprocedure. Art. 1036 Rv. bepaalt daarbij dat het arbitraal geding wordt gevoerd op de wijze als door partijen is overeengekomen of, voor zover de partijen daarin niet hebben voorzien, als door het scheidsgerecht bepaald.
2.10 De art. 1038 e.v. Rv. bevatten voorschriften over de gedingvoering. De wet bepaalt nergens dat van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of verslag moet worden opgemaakt(7), en rept in art. 1041 lid 3 en 4 Rv. slechts van het verslag dat wordt opgemaakt van een getuigenverhoor(8).
2.11 Ook in het NAI Arbitrage Reglement wordt niet voorgeschreven dat aantekening wordt gehouden van hetgeen ter zitting aan de orde komt en wordt uitsluitend in art. 29 lid 4 ten aanzien van het verhoor van getuigen bepaald dat het scheidsgerecht beslist of, en in welke vorm, een verslag van het verhoor wordt opgemaakt.
2.12 De secretaris wordt genoemd in art. 39 van het NAI Arbitrage Reglement. Daarin is bepaald dat op verzoek van het scheidsgerecht door de administrateur wordt zorggedragen voor een jurist als secretaris, op wie vervolgens dan de bepalingen van de art. 10, 11 en 19 over onpartijdigheid en wraking van overeenkomstige toepassing zijn (zie ook art. 1033 Rv.). Volgens Hombracht-Brinkman dient art. 39 lid 1 van het NAI Arbitrage Reglement zo te worden uitgelegd dat benoeming van een secretaris alleen op verzoek van het scheidsgerecht geschiedt en dat de secretaris uitsluitend als zodanig kan optreden als deze door het NAI is benoemd(9).
2.13 Zodra een secretaris aan het scheidsgerecht is toegevoegd, is deze m.i. - zoals voor overheidsrechtspraak uitdrukkelijk is voorgeschreven in art. 7 RO - gebonden aan het geheim van de raadkamer.
Dat het geheim van de raadkamer ook thans voor (Nederlandse) arbitrages geldt, wordt m.i. niet betwijfeld(10), maar wordt in de Voorstellen tot wijziging van het Vierde Boek (Arbitrage) van de Commissie Van den Berg uitdrukkelijk geregeld in art. 1069A dat bepaalt dat een arbitrage vertrouwelijk is en dat alle direct of indirect betrokken personen tot geheimhouding gehouden zijn, behoudens en voor zover openbaarmaking uit de wet of de overeenkomst van partijen voortvloeit(11). De secretaris behoort zeker tot de direct bij de arbitrage betrokken personen(12).
2.14 Volgens Smakman staat de secretaris het in een concrete procedure functionerend scheidsgerecht bij en voert deze de pen namens het scheidsgerecht. De secretaris maakt echter daarvan geen deel uit. Ter zitting notuleert de secretaris hetgeen wordt besproken, terwijl het voorts niet ongebruikelijk is dat de secretaris (actief) deelneemt aan het raadkameroverleg en daarvan notulen bijhoudt; echter, uitgangspunt blijft het strikt persoonlijke karakter van de opdracht van arbiters(13).
2.15 Het hof heeft niet vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de secretaris aantekeningen zou bijhouden van de hoorzitting die aan partijen ter beschikking zouden worden gesteld.
Niet gezegd kan derhalve worden dat in dit geval de (persoonlijke) aantekeningen van de secretaris in het kader van de opdracht als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn gemaakt.
2.16 Art. 7:403 BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat de opdrachtnemer de opdrachtgever op de hoogte moet houden van zijn werkzaamheden, hem in kennis moet stellen van de voltooiing van de opdracht (lid 1), verantwoording moet afleggen van de wijze waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd en rekening moet afleggen van de uitgegeven en ontvangen gelden (lid 2).
2.17 De informatieplicht van lid 1 strekt tot het informeren van de opdrachtgever van het (feitelijk) handelen van de opdrachtnemer. Onder de verantwoordingsplicht van lid 2 valt ook het waarom van zijn handelen. De reikwijdte van beide plichten hangt af van de aard van de opdracht en van de verhouding tussen partijen(14).
2.18 Bij arbitrage is de aard van de opdracht het beslechten van het geschil. Hoe die opdracht is uitgevoerd blijkt in het algemeen uit het arbitrale vonnis(15). Dit betekent m.i. dat arbiters in en door (de motivering van) hun vonnis aan de informatie- en verantwoordingsplicht van art. 7:403 BW voldoen. Het verstrekken van de persoonlijke aantekeningen van de secretaris van het scheidsgerecht valt m.i. - behoudens een daarover in de opdracht gemaakte afspraak - niet onder de inlichtingen- dan wel verantwoordingsplicht van art. 7:403 lid 1 resp. 2 BW.
2.19 Het oordeel van het hof dat de aantekeningen van de secretaris mede in het kader van de opdracht en ter verantwoording van de uitvoering van de opdracht zijn gemaakt geeft gelet op het voorgaande dan ook hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is onvoldoende gemotiveerd.
2.20 De constatering dat de aantekeningen van de secretaris niet in opdracht van partijen zijn gemaakt, werkt m.i. door bij de beoordeling van de vraag of afgifte van die aantekeningen op art. 843a lid 4 Rv. (de tweede pijler) kan worden gegrond.
Art. 843a Rv.(16)
2.21 Art. 843a Rv. bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking kan vorderen van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Voor het vorderen van inzage, een afschrift of een uittreksel van bepaalde informatie geldt aldus een drietal cumulatieve voorwaarden:
(a) rechtmatig belang
2.22 Met het vereiste van een rechtmatig belang worden de grenzen aan de verplichting tot het produceren van stukken aangegeven. De enkele interesse van een partij is in geen geval voldoende(17), evenmin het hebben van een rechtens relevant belang(18). De vordering tot het verstrekken van informatie mag er niet op gericht zijn om bescheiden te verkrijgen ter onderbouwing van een vorderingsrecht waarvan men überhaupt niet of niet met zekerheid weet of men dit geldend kan maken. Nagegaan moet worden of het verstrekken van de gegevens noodzakelijk is voor effectuering van het materiële recht dat de eisende partij geldend maakt respectievelijk wil maken(19).
Ekelmans merkt op dat in de rechtspraak inmiddels meer betekenis wordt toegekend aan bewijsnood en de nadruk minder ligt op de aannemelijkheid van het achterliggende geschil. Voorwaarde is wel dat verzoeker voldoende stelt om aan de eisen van art. 843a Rv. te voldoen(20).
2.23 Gewichtige redenen kunnen aan de verstrekking van informatie in de weg staan en indien productie van bewijsmiddelen uit een oogpunt van een behoorlijke rechtspleging kan worden gemist - omdat, aldus de toelichting, bijvoorbeeld bewijs kan worden verkregen door het horen van getuigen(21) -, bestaat geen rechtmatig belang (lid 4). Dit komt neer op een belangenafweging(22). Bij toewijzing van de vordering op grond van de exhibitieplicht zal het belang van eiser bij afgifte van informatie zwaarder moeten wegen dan de belangen van gedaagde bij niet openbaarmaking of overlegging aan zijn wederpartij. Hierbij komt het in beginsel erop aan of een partij een onredelijk of unfair voordeel geniet, of haar wederpartij een dito nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet (als bewijsmiddel) beschikbaar komt(23).
(b) bepaalde bescheiden
2.24 Onder het vóór 1 januari 2002 geldende procesrecht was de exhibitieplicht beperkt tot onderhandse akten, doch dit is verruimd naar bescheiden. Vereist is nog steeds dat het gaat om bepaalde, gespecificeerde, bescheiden - zij het in de ruimste zin des woords -(24). Zomaar door de boeken bladeren van een andere partij om te kijken of en wat zich daar heeft afgespeeld, is niet mogelijk(25). De exhibitieplicht is beperkt tot documenten en gegevens, waarvan men het bestaan weet of vermoedt, maar (slechts) niet onder zich heeft(26). In 2002 is deze eis in zoverre versoepeld dat niet meer op voorhand behoeft vast te staan dat de bescheiden een bepaald processueel standpunt onderschrijven.
Interne stukken die geen externe dienst doen, behoeven echter niet te worden overgelegd(27).
(c) rechtsbetrekking in geschil
2.25 Onder het oude recht is in de lagere rechtspraak het begrip "rechtsbetrekking in geschil" strikt uitgelegd. Slechts documenten die betrekking hadden op een rechtsbetrekking, waarin de aanvrager partij was, konden worden opgevraagd of ingezien(28). Art. 843a Rv. is echter per 1 januari 2002 gemoderniseerd in verband met verruiming van de exhibitieplicht(29). Uit de Memorie van Toelichting op art. 843a Rv. zou kunnen worden afgeleid dat de wetgever de verruiming ook betrekking laat hebben op het criterium 'rechtsbetrekking in geschil'. In de literatuur is er dan ook voor gepleit om het vereiste thans zodanig uit te leggen dat voldoende is dat de opgevraagde informatie betekenis heeft of verband houdt met de rechtsbetrekking waarin de eisende partij verkeert(30). Volgens Sijmonsma is niet onvoorstelbaar dat het begrip 'rechtsbetrekking zo ruim wordt uitgelegd dat ook van een derde die als getuige kan worden gehoord, inzage van stukken kan worden verlangd(31).
Beoordeling
2.26 Zoals hiervoor vermeld zijn partijen in hoge mate vrij bij het bepalen van de inrichting van de arbitrageprocedure en kunnen zij afspreken dat van de zitting een verslag of proces-verbaal wordt opgemaakt dat aan partijen ter ondertekening wordt voorgelegd en/of waarvan partijen afschrift krijgen, zoals de gang van zaken is bij de overheidsrechter. Indien partijen dit niet afspreken, zijn de door de secretaris (en arbiters) gemaakte aantekeningen per definitie persoonlijke, voor zichzelf en voor intern gebruik opgetekende opmerkingen waarvan geen afgifte op de voet van art. 843a Rv. kan worden verkregen.
Voor zover de aantekeningen van de secretaris zijn gebruikt in het raadkameroverleg vallen ze daarnaast onder het geheim van de raadkamer.
2.27 Het hof heeft voorshands aannemelijk geacht dat de inhoud van de aantekeningen van de secretaris relevant kan zijn ter ondersteuning van de stellingen van [verweerster] in de vernietigingsprocedure, zodat een rechtmatig belang bij afgifte aanwezig is. Uit de vijfde alinea van rechtsoverweging 4.6 blijkt dat het hof kennelijk daarbij in ogenschouw heeft genomen of een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder het verstrekken van de gegevens is gewaarborgd, bijvoorbeeld door het horen van de arbiters als getuigen(32) doordat het hof daar het daarop betrekking hebbende verweer van [eiser] heeft verworpen.
2.28 In de eerste plaats schiet de motivering van dat oordeel n.m.m. tekort nu het hof slechts in het algemeen heeft overwogen dat resultaten en betrouwbaarheid van een getuigenverhoor alleen al door het tijdsverloop kunnen afwijken van de aantekeningen. Voormeld oordeel komt neer op een (verboden) bewijsprognose. Het oordeel van het hof over het rechtmatig belang van [verweerster] bij haar vordering is verder niet toegelicht.
2.29 Daarnaast moet m.i. in het onderhavige geval uitgangspunt van de op de voet van art. 843a lid 4 Rv. vereiste belangenafweging zijn dat gewichtige redenen zich tegen afgifte als bedoeld in art. 843a Rv. verzetten tenzij er reden is daarvan af te wijken. Het hof heeft niet dit uitgangspunt voorop gesteld, maar is op basis van de onjuiste veronderstelling dat de aantekeningen in opdracht van partijen zijn gemaakt, uitgegaan van een afgifteplicht tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.30 Het middel, dat voor het overige geen bespreking meer behoeft, slaagt mitsdien in zoverre.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 2 december 2008 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 juni 2008 onder 2.1 t/m 2.8, van welke feiten ook het hof is uitgegaan (rov. 3 van het bestreden arrest), alsmede de samenvatting door het hof van die feiten in rov. 4.1 van zijn arrest.
2 De cassatiedagvaarding is op 27 januari 2009 uitgebracht.
3 Het hof heeft daarbij gebruik gemaakt van de hem gegeven mogelijkheid van het tweede lid van art. 843a Rv. waarin is voorgeschreven dat de rechter de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft, bepaalt. Zie daarover J. Ekelmans, De exhibitieplicht in de praktijk: de ruime mogelijkheid tot het opvragen van bescheiden, TCR 2005, nr. 3, p. 66 die wijst op lagere rechtspraak waarin de rechter een deskundige heeft laten bepalen wat wel en wat niet (al dan niet deels) verstrekt moet worden en op de mogelijkheid dat partijen instemmen met toetsing door de rechter gekoppeld aan een voorziening voor het geval de rechter meent dat het stuk verstrekt moet worden en de houder van het stuk daartoe niet bereid is.
4 Zie o.a. de final award van 23 januari 2008, p. 1.
5 Zie Burgerlijk Rechtsvordering, H.J. Snijders, art. 1029, aant. 1; P. Sanders, Het Nederlandse arbitragerecht, vierde druk, p. 66; Meijer, 2008 (T&C Rv), art. 1029, aant. 1a; Asser-Kortmann- De Leede-Thunissen, nr 49.
6 Burgerlijk Rechtsvordering, H.J. Snijders, art. 1029, aant. 1
7 Volgens Meijer, 2008 (T&C Rv), art. 1039, aant. 3d, kan het wel raadzaam zijn een verslag op te maken omdat aldus kan worden voorkomen dat later bijvoorbeeld met getuigenbewijs moet worden aangetoond hetgeen ter zitting is voorgevallen.
8 Voor een rechter-commissaris in geval van onvrijwillige getuige(n).
9 F.D. Hombracht-Brinkman, Er zijn secretarissen en secretarissen!, reactie op het artikel van prof. mr. P. Sanders, "De secretaris van het scheidsgerecht", TvA 2008, 17.
10 Zie impliciet R. van Delden, Internationale handelsarbitrage, 1996, nr. 163. Zie voorts de toelichting van de Commissie Van den Berg op het in noot 10 genoemde art. 1069A van de Voorstellen.
11 Tekst van de Voorstellen tot wijziging van het Vierde Boek (Arbitrage), artikelen 1020-1076 Rv, TvA 2005, 36.
12 Zie P. Sanders, De secretaris van het scheidsgerecht, TvA 2007, 29.
13 M.P.J. Smakman, De rol van de secretaris van het scheidsgerecht belicht, TvA 2007, 2.
14 Zie Bijzondere Overeenkomsten I (van Neer-van den Broek), art. 7:403, aant. 1 en 2 en Asser-Kortmann- De Leede-Thunissen, nr. 62 en 63.
15 Burgerlijke Rechtsvordering, H.J. Snijders, art. 1029, aant. 1.
16 Deels ontleend aan mijn artikel To fish or not to fish, that's the question in: Het verzamelen van feiten en bewijs; begrenzing versus verruiming, een kruisbestuiving tussen civiel procesrecht en ondernemingsprocesrecht, NVvP 2006, nr. 59 e.v.
17 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 188.
18 HR 18 februari 2000, NJ 2001, 259 m.nt. PV.
19 Linssen in zijn noot onder 1 onder Rb. Zutphen 7 mei 2003, JBPr 2003, 66. Zie ook Rb. Rotterdam 3 oktober 1996, JOR 1996, 122 m.nt. C.M. Grundmann-van der Krol, waarin het doel was eisers aanknopingpunten te bieden voor de juistheid van hun stellingen.
20 J. Ekelmans, De exibitieplicht in kort bestek, 2007, p. 32-35.
21 Kamerstukken II, 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 188.
22 Burgerlijke Rechtsvordering, Rutgers, art. 843a Rv., aant. 6; J.F. Garvelink en P.F. Hopman, Verboden te vissen: informatieplicht van banken en de afdwingbaarheid daarvan, TvE, 2004, nr. 1/2, p. 13. Zie Rb. Rotterdam 19 mei 2004, JBPr 2004, 77 m.nt. Linssen.
23 Van Mierlo/Bart 2002, p. 553.
24 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 187-188.
25 Vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589 m.nt. JBMV en JBPr 2002, 2 m.nt. Van Hoof en Linssen; Vz. Rb. Den Bosch 27 maart 2002, JBPr 2002, 10 m.nt. Linssen; Vz. Rb. Amsterdam 4 juli 2002, JOR 2002, 142; Rb. Zutphen 7 mei 2003, NJ 2003, 480 en JBPr 2003, 66 m.nt. Linssen.
26 Parl. Gesch. van het bewijsrecht, 1988, p. 417.
27 Zie Hof Den Bosch 14 oktober 2003, LJN AM7927 en daarover instemmend: Sijmonsma, a.w., p. 52 en Ekelmans, a.w., p. 41-42 met verdere verwijzingen.
28 HR 18 februari 2000, NJ 2001, 259 m.nt. PV (News/ABN AMRO Bank). Zie bijv. ook Pres. Rb. Amsterdam 22 mei 2000, KG 2000, 129 met commentaar van J.B. Huizink, Kort geding-vonnis World Online; recht op informatie?, WPNR 00/6412, p. 553-555. Wel toewijzing door Rb. Groningen 22 november 2002, NJ 2003, 102 gezien een voldoende gemotiveerd rechtmatig belang. Zie voorts de bij Ekelmans, a.w., p. 14 in de noten genoemde uitspraken.
29 Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 553.
30 M. Barendrecht en W.A.J.P. van den Reek, Exhibitieplicht en bewijsbeslag, WPNR 94/6155, p. 739; P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, Opening van zaken, TCR 2002, nr. 1, p. 12; Ekelmans, t.a.p., p. 61.
31 J.R. Sijmonsma, Art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ont(k)leed, p. 44.
32 Dat het horen van arbiters als getuigen tot de mogelijkheden behoort, kan naar analogie van HR 7 juni 2002, NJ 2002, 394 worden aangenomen. Terzijde merk ik op dat het nog maar de vraag is of de gang van zaken tijdens de arbitrale hoorzitting, waarop [verweerster] het oog heeft, uit de aantekeningen van de secretaris valt te putten; m.i. kan daarover gemakkelijker tijdens een getuigenverhoor worden verklaard. Bij die gelegenheid komt m.i. arbiters en de secretaris een verschoningsrecht toe met betrekking tot vragen die tot openbaarmaking van het raadkamergeheim nopen. Zie daarover ook de Commissie Van den Berg in de toelichting op het voorgestelde art. 1069A.
Beroepschrift 21‑01‑2009
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, dinsdag zevenentwintig januari tweeduizendnegen (27-01-2009), op verzoek van [eiser], mede in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], (het ‘Scheidsgerecht’), kantoorhoudende aan de [adres] te [vestigingsplaats] ten kantore van [B] en te dezer zake woonplaats kiezende aan het Burgerweeshuispad 301, (1076 HR) Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaten Mr M. Ynzonides en Mr E.D. van Geuns (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan de Dr. Kuyperstraat 14, (2514 BB) Den Haag, ten kantore van Mr R.A.A. Duk (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), welke laatste door het Scheidsgerecht tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
[Heb ik, Dirk Wouter Jonathan van Leeuwen, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Jan Sebastiaan Evers, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258,]
AAN:
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging [verweerster] Limited zonder bekend kantooradres binnen Nederland, maar met als bekend adres [adres], [vestigingsplaats] ([postcode]), Verenigd Koninkrijk, (‘[verweerster]’) die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft aan Cronenburg 75, (1081 GM) Amsterdam, ten kantore van de advocaat Mr R.P.M. van Leeuwen (Hampe Meyjes Advocaten), op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [Mr. R.P.M. van Leeuwen, aldaar werkzaam.]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
Bij het doen van dit exploot heb ik (zekerheidshalve) tevens de wijze van betekening van de Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de ‘EG Betekeningsverordening’) in verbinding met artikel 56 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht genomen, en wel als volgt:
- 1.
Ik heb twee afschriften van dit exploot ter betekening of ter kennisgeving aan degene voor wie dit exploot is bestemd, verzonden:
- a.
aan [the Royal Court of Justice Strand, WC2A 2LL Londen]
- b.
per [aangetekende post met bevestiging van ontvangst]
- c.
vergezeld van het formulier als bedoeld in artikel 4 lid 3 van de EG Betekeningsverordening ingevuld in de Engelse taal.
Daarbij heb ik verzocht dit exploot te betekenen of ter kennis te brengen overeenkomstig het recht van de staat waarin het adres van [verweerster] is gelegen.
Daarbij heb ik tevens verzocht om teruggave van één afschrift van dit exploot.
- 2.
Tevens heb ik een afschrift van dit exploot rechtstreeks per aangetekende post (met handtekening retour) verzonden naar het hiervoor vermelde adres van [verweerster].
AANGEZEGD:
dat het Scheidsgerecht in cassatieberoep komt van het door het Gerechtshof te Amsterdam onder zaaknummer 200.010.430/01 SKG in kort geding gewezen arrest tussen het Scheidsgerecht als geïntimeerde en [verweerster] als appellante, dat is uitgesproken op 2 december 2008.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [verweerster]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 6 februari tweeduizendnegen (06-02-2009) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
TENEINDE:
alsdan namens het Scheidsgerecht tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Het Hof heeft het Scheidsgerecht in deze zaak verplicht tot afgifte van de handgeschreven aantekeningen van de secretaris van het Scheidsgerecht in verband met een door [verweerster] aangespannen — op eerste oog niet erg kansrijke — vernietigingsprocedure. Deze uitspraak heeft tot zorgen geleid in de arbitragepraktijk. Het is voor arbiters en de secretaris van groot belang dat zij bekend staan als onpartijdig (vgl. artikel 1033 Rv dat zowel arbiters als de secretaris noemt). In aantekeningen die ter zitting zijn gemaakt, zal echter onvermijdelijk een persoonlijk oordeel doorklinken1., hetgeen aanleiding zou kunnen geven tot twijfels over de onpartijdigheid. De aantekeningen kunnen ook gemakkelijk een verkeerd beeld geven van de zitting.2. Indien partijen bewijs willen hebben van hetgeen zich voordoet op de zittingen, kunnen zij dan ook beter afspreken dat arbiters daarvan verslagen (laten) opmaken. Het achteraf opvragen van aantekeningen van de secretaris is niet alleen bijzonder onpraktisch, maar ook onwenselijk voor het goed functioneren van de arbitragepraktijk.3.
Arbitrage is een informele wijze van geschilbeslechting
2.
De wetgever heeft partijen en arbiters in hoge mate vrij gelaten bij de inrichting van de arbitrageprocedure. De wet stelt beduidend minder procedurele eisen aan een arbitrage dan aan een procedure bij de overheidsrechter. Het voordeel daarvan is dat de arbitrageprocedure een informeler karakter heeft, en mede daardoor in veel gevallen sneller is dan een procedure bij de overheidsrechter. De keerzijde is dat arbitrage iets minder waarborgen biedt dan een procedure bij de overheidsrechter. Het is aan partijen om af te wegen wat voor hen belangrijker is en welke wijze van geschilbeslechting zij prefereren.
3.
In het kader van deze procedure is van belang dat de overheidsrechter verplicht is een proces-verbaal op te maken van iedere inlichtingencomparitie (artikel 88 Rv) en ieder getuigenverhoor (artikel 180 Rv). Arbiters zijn daarentegen niet van rechtswege verplicht een verslag op te maken van enige zitting. Indien partijen willen veiligstellen dat zij beschikken over bewijs ten aanzien van hetgeen tijdens zittingen voorvalt, kunnen zij overeenkomen dat arbiters wel verslagen van de zittingen moeten opmaken,4. zodat op dit punt dezelfde waarborgen gelden als bij een inlichtingencomparitie bij de overheidsrechter. Daarnaast kan een partij ook eenzijdig maatregelen nemen om haar bewijspositie veilig te stellen, bijvoorbeeld door zelf aantekeningen of notulen te maken van de zittingen.
4.
Indien partijen arbiters niet hebben verplicht om verslagen van de zittingen op te maken, is het aan arbiters om te bepalen of zij dit zullen doen (artikel 1036 Rv). Ter besparing van tijd en kosten, kiezen arbiters er dan meestal voor geen verslagen van de zittingen op te maken.
De rol van de secretaris
5.
In arbitrages wordt vaak een secretaris toegevoegd aan het scheidsgerecht. Het is gebruikelijk (en volgens verschillende arbitragereglementen vereist)5. dat de secretaris een jurist is.6. Het maken van verslagen is vaak niet de belangrijkste taak van de secretaris. Zoals vermeld, worden in arbitrages meestal geen verslagen van de zittingen opgemaakt. De taak van de secretaris bestaat veelal uit (onder meer) het bewaken van de procesorde en, afhankelijk van de instructies van arbiters, uit het concipiëren van het arbitraal vonnis (waarvan inhoud en bewoordingen uiteindelijk uiteraard door arbiters worden bepaald).7. Hoewel de secretaris formeel geen stemrecht heeft in het scheidsgerecht, doet hij gewoonlijk wel mee aan de beraadslagingen van het scheidsgerecht. De secretaris kan in de praktijk een niet-geringe invloed uitoefenen op de beslissing van arbiters.8. De wetgever heeft hiermee rekening gehouden en daarom de secretaris onder de wrakingsregeling gebracht.9.
De gevolgen voor de arbitragepraktijk
6.
Indien het arrest van het Hof in stand blijft, zullen arbiters — in deze tijd van toenemende vernietigingsprocedures — vaker geconfronteerd gaan worden met vorderingen tot afgifte van aantekeningen van de secretaris. De tijd en kosten die arbiters besteden aan verweer tegen dergelijke vorderingen (of aan overleg met een derde die de aantekeningen schoont)10. kunnen zij niet in rekening brengen bij partijen. Arbiters zullen het in de regel ook zeer ongewenst vinden om de aantekeningen van de secretaris te verstrekken aan partijen, zelfs indien een derde de aantekeningen vooraf schoont van waardeoordelen van de secretaris en eventueel raadkameroverleg. Zij moeten immers maar afwachten of de derde de aantekeningen zorgvuldig schoont en of de derde de opvattingen van arbiters volgt over datgene dat onleesbaar gemaakt moet worden. Daar kan gemakkelijk verschil van mening over bestaan.
7.
Teneinde het risico te verkleinen dat zij veroordeeld worden tot afgifte van de aantekeningen van de secretaris zouden arbiters zich gedwongen kunnen voelen de secretaris altijd verslagen van de zittingen te laten maken. Dat zou betekenen dat afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van arbiters en partijen om de arbitrageprocedure in te richten en af te wegen of de kosten van het maken van een verslag opwegen tegen het risico dat bewijs nodig is omtrent hetgeen ter zitting geschiedt. Hoe dit ook zij, het is niet duidelijk of bij het bestaan van een verslag van een zitting een vordering tot afgifte van de aantekeningen van de secretaris wel wordt afgewezen. Zo is bijvoorbeeld goed denkbaar dat het verslag geen melding maakt van de feiten waarover de verliezende partij bewijs wil leveren. Zou dan, ondanks het bestaan van een verslag, toch afgifte van de aantekeningen van de secretaris gevorderd kunnen worden?
8.
Arbiters kunnen er ook voor kiezen om de secretaris geen of zeer beperkt aantekeningen van de zitting te laten maken (of te laten bewaren). Het is duidelijk dat dit niet gewenst is vanuit het oogpunt van een zorgvuldige geschilbeslechting. Het afzien van het laten maken van aantekeningen is echter de enige mogelijkheid die arbiters hebben om zeker te zijn dat zij niet geconfronteerd worden met ongewenste vorderingen tot afgifte van aantekeningen. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat arbiters deze weg zullen volgen indien het arrest van het Hof in stand blijft.
Vragen over afgifte van andere aantekeningen
9.
Het arrest van het Hof maakt geen principieel onderscheid tussen afgifte van de aantekeningen van de secretaris en afgifte van aantekeningen van arbiters. Het Hof overweegt in de derde alinea van r.ov. 4.7 op zichzelf wel dat het bij aantekeningen van arbiters doorgaans moeilijk zal zijn onderscheid te maken tussen de onderdelen van de aantekeningen die zien op een neutrale weergave van hetgeen tijdens de zitting is voorgevallen en oordelen tijdens de zitting, maar dat dit gezien zijn (beperktere) taak anders is bij aantekeningen van de secretaris. Daar kan echter ook anders over worden gedacht. Het verschil tussen de taak van de secretaris en die van arbiters is, zoals gezegd, in veel gevallen minder groot dan het Hof aanneemt. Dat roept de vraag op of aantekeningen van arbiters ook onderwerp kunnen zijn van een vordering tot afgifte. Hoewel het arrest van het Hof natuurlijk niet ziet op deze casuspositie, lijkt het ruimte te laten voor een dergelijke vordering, terwijl ook moeilijk in te zien valt waarom een principieel verschil gemaakt moet worden tussen aantekeningen van arbiters en aantekeningen van de secretaris.
Ook de vergelijking met de overheidsrechter is snel gemaakt.11. Als afgifte van de aantekeningen van de secretaris van een scheidsgerecht mogelijk is, waarom dan niet ook afgifte van de aantekeningen van een griffier? Zelfs indien de griffier een proces-verbaal heeft vervaardigd, kunnen deze aantekeningen aanvullende informatie over de zitting bevatten. Bovendien wordt bij een pleidooi meestal geen proces-verbaal opgemaakt, terwijl zeker denkbaar is dat een partij belang heeft bij bewijs van hetgeen bij repliek of dupliek wordt gezegd, bijvoorbeeld omdat de wederpartij daarin een bepaald standpunt betrekt of bepaalde feiten erkent. Ten slotte maakt ook de rechter zelf aantekeningen van zittingen. Kunnen partijen ook de aantekeningen van de rechter opvragen?12.
10.
Het Scheidsgerecht geeft toe dat al deze vragen in deze zaak formeel gezien niet aan de orde zijn en dat het per definitie mogelijk is om onderscheid te maken tussen verschillende casusposities. Dat neemt echter niet weg dat deze vragen zonder twijfel in literatuur en rechtspraak aan de orde zullen komen naar aanleiding van het te wijzen arrest van de Hoge Raad in deze zaak en dat procespartijen dat arrest, zo mogelijk, zullen gebruiken bij pogingen om afgifte van andere aantekeningen te verkrijgen. Verder meent het Scheidsgerecht dat het voor de rechtsvinding op een nog deels braakliggend terrein als artikel 843a Rv, waarover hierna, behulpzaam kan zijn om verschillende casusposities te vergelijken. In de ogen het Scheidsgerecht is er geen principieel onderscheid tussen al deze casusposities en zouden deze tot vergelijkbare uitkomsten moeten leiden, namelijk tot afwijzing van de vordering tot afgifte van aantekeningen van deze personen.
Belang voor toepassing van artikel 843a Rv
11.
De onderhavige zaak is niet alleen van belang voor de arbitragepraktijk, maar ook voor de toepassing van artikel 843a Rv. Sinds de uitbreiding van artikel 843a Rv bij de herziening van het burgerlijk procesrecht in 2002, kan deze bepaling zich blijkens lagere jurisprudentie in grote populariteit verheugen. Er is echter nog bijzonder weinig rechtspraak van de Hoge Raad over deze bepaling. In de lagere rechtspraak wordt artikel 843a Rv dan ook op verschillende wijze toegepast, hetgeen leidt tot conflicterende beslissingen van rechters. De praktijk heeft daarom behoefte aan duidelijkheid over de grenzen van artikel 843a Rv.
12.
Daarbij is van belang dat de wetgever in 2002 de reikwijdte van artikel 843a Rv wilde uitbreiden, maar hij heeft ook uitdrukkelijk grenzen willen stellen. De rechter moet volgens de wetgever het belang van een behoorlijke rechtspleging afwegen tegen de redenen die zich verzetten tegen een verplichting tot verstrekking van stukken. De wetgever merkt daarover op:13.
‘Hierbij komt het in beginsel erop aan of een partij een onredelijk (of: ‘unfair’) voordeel geniet, of haar wederpartij een dito nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet (als bewijsmiddel) beschikbaar komt.’
13.
De rechter dient dus te toetsen of het niet verstrekken van een bepaald stuk ‘unfair’ is. Bij deze toetsing is van belang of er een alternatief bestaat voor afgifte van bescheiden. De wetgever wijst daarbij uitdrukkelijk op de mogelijkheid van het horen van getuigen:14.
‘In het algemeen zal aangenomen kunnen worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook gewaarborgd is indien bewijs van de onderwerpelijke feiten redelijkerwijs ook langs andere weg, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, kan worden verkregen. Onder omstandigheden, bijvoorbeeld als de relevante getuigen in een ver buitenland wonen, kan dat echter anders zijn.’
14.
De wetgever ziet het getuigenverhoor dus als volwaardig alternatief voor de afgifte van documenten. Indien bewijs van de feiten door het horen van getuigen kan worden verkregen is een behoorlijke rechtsbedeling gewaarborgd en dient de vordering tot afgifte van bescheiden te worden afgewezen.15.
15.
De benadering van het Hof staat daar haaks op. Hoewel de zitting nog maar een jaar geleden is,16. meent het Hof toch dat een getuigenverhoor geen volwaardig alternatief is omdat de resultaten en de betrouwbaarheid van een voorlopig getuigenverhoor kunnen afwijken van de bescheiden zelf (r.ov. 4.6, vijfde alinea). Het Hof is dus beduidend negatiever over het nut van een getuigenverhoor dan de wetgever, en is zelfs niet bereid om af te wachten wat de resultaten van een getuigenverhoor zijn voordat het afgifte van de aantekeningen van de secretaris beveelt. In de benadering van het Hof zal de mogelijkheid om een getuigenverhoor te houden vrijwel nooit in de weg staan aan een vordering ex artikel 843a Rv. Het is niet aan het Hof, maar aan de wetgever om te besluiten of een dergelijke koerswijziging gewenst is. Naar aanleiding van het rapport fundamentele herbezinning procesrecht, beraadt de wetgever zich hierover.17. Op verzoek van de Minister heeft de adviescommissie Burgerlijk Procesrecht recent (onder meer) over dit punt geadviseerd en een wetswijziging voorgesteld.18. De wetgever dient nu te beoordelen of deze wetswijziging gewenst is. De beslissing van het Hof doorkruist dit proces.
16.
Het Hof wijkt ook af van de door de wetgever uitgezette koers ten aanzien van de vraag of gewichtige redenen zich verzetten tegen afgifte van de stukken. In de aanpak van het Hof wordt niet getoetst of het bij afweging van het belang van de eiser bij afgifte en de gewichtige redenen die zich verzetten tegen afgifte, ‘unfair’ is dat een bepaald stuk niet beschikbaar komt in de procedure, zoals de wetgever voor ogen had. In plaats daarvan meent het Hof dat het bestaan van gewichtige redenen die zich tegen afgifte van de aantekeningen verzetten, wordt opgelost doordat een derde een deel van het document onleesbaar maakt (r.ov. 4.6, vierde alinea). Daarna valt de belangenafweging in de ogen van het Hof kennelijk altijd ten gunste van de eiser uit. Dit zou betekenen dat ook de aanwezigheid van gewichtige redenen die zich tegen afgifte verzetten vrijwel19. nooit in de weg staat aan een vordering ex artikel 843a Rv. Daar komt bij dat de partij die de documenten moet afgeven geen enkele waarborg heeft dat de derde zijn taak naar behoren zal vervullen. Hij heeft geen rechtsmiddel (anders dan een kort geding, dat in deze zaak, gegeven de 48-uurseis, binnen wel heel kort tijdsbestek zou moeten worden gevoerd) om de beslissingen van de derde over datgene wat leesbaar gelaten kan worden aan het oordeel van de rechter te onderwerpen. De derde heeft ook geen geheimhoudingsplicht, of verschoningsrecht omtrent hetgeen hij of zij onleesbaar heeft gemaakt. De oplossing van het Hof komt dus vergaand aan eiser tegemoet zonder voldoende waarborgen te bieden aan de partij die een document moet afgeven.
De opzet van het middel
17.
Het middel stelt naar de kern genomen aan de orde of procespartijen (in het algemeen) de aantekeningen van de secretaris van een scheidsgerecht moeten kunnen opeisen en meent dat deze vraag linksom of rechtsom ontkennend moet worden beantwoord. De onderhavige zaak bevat in de ogen van het Scheidsgerecht weinig bijzondere omstandigheden, zodat deze zeer geschikt is voor een algemene beslissing hierover. Er zijn dogmatisch meerdere gronden denkbaar waarop een dergelijke beslissing kan worden gebaseerd. Met het oog daarop heeft het Scheidsgerecht het middel breed opgezet.
Onderdeel 1: Afgifte is in strijd met het karakter van arbitrage
- a.
Het Hof beslist in de tweede alinea van r.ov. 4.4 van het arrest dat gelet op de artikelen 7:403 BW en 843a Rv [verweerster] in redelijkheid kan verlangen dat de aantekeningen van de secretaris van het scheidsgerecht, die mede in het kader van de opdracht zijn gemaakt, aan haar in afschrift worden verstrekt ter verantwoording van de uitvoering van de opdracht en als (basale) verslaglegging van het verhandelde ter hoorzitting of ‘aide mémoire’. Volgens het Hof is dit niet in strijd met het karakter van arbitrage, mede gezien de beperking van de afgifteverplichting (r.ov. 4.4, vijfde alinea), te weten tot aantekeningen die het verhandelde tijdens de hoorzitting feitelijk vastleggen of beogen vast te leggen (r.ov. 4.7, eerste alinea). Deze beslissing is rechtens onjuist omdat afgifte van de aantekeningen van de secretaris wel degelijk in strijd is met het karakter van de arbitrage, ook indien de afgifte is beperkt tot het deel van de aantekeningen die het verhandelde tijdens de hoorzitting feitelijke vastleggen of beogen vast te leggen. Voorzover door partijen niet anders is overeengekomen (hetgeen in casu gesteld noch gebleken is), komt het Scheidsgerecht mede op grond van artikel 1036 Rv een discretionaire bevoegdheid toe om te beslissen of het aan partijen een verslag van het ter zitting verhandelde ter beschikking zal stellen.20. Deze discretionaire bevoegdheid is onderdeel van de overeenkomst van opdracht tussen partijen en het Scheidsgerecht. Dit brengt mee dat het Scheidsgerecht in beginsel niet op grond van de arbitrageopdracht, artikel 7:403 BW, artikel 843a Rv en/of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid verplicht is een partij een verslag van een zitting, of de aantekeningen van de secretaris, ter beschikking te stellen. Een dergelijke verplichting zou de genoemde discretionaire bevoegdheid van het Scheidsgerecht immers doorkruisen en niet passen bij het informele karakter van de arbitrageprocedure.
- b.
Het Hof overweegt in de derde alinea van r.ov. 4.6 dat het feit dat het Scheidsgerecht niet verplicht was om een proces-verbaal (lees: verslag) op te maken niet afdoet aan het oordeel van het Hof, omdat de vordering niet gericht is op het vervaardigen van een proces-verbaal (lees: verslag) of van enig ander op te maken stuk, maar op de verkrijging van de aantekeningen van de secretaris waarvan vaststaat dat deze nu eenmaal wel zijn vervaardigd. Deze overweging is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk:
- (i)
Ten eerste ziet de discretionaire bevoegdheid van het Scheidsgerecht niet alleen op de beslissing of een verslag en/of aantekeningen van een zitting zal worden vervaardigd, maar tevens op de beslissing of de secretaris deze ter beschikking van partijen zal stellen.
- (ii)
Ten tweede is een verplichting tot het verstrekken van door een derde te schonen aantekeningen van de zitting een verdergaande verplichting dan een verplichting tot het verstrekken van een verslag waarvan de inhoud door het Scheidsgerecht zelf is bepaald zonder tussenkomst van een derde.
- (iii)
Ten derde komt de beslissing van het Hof er in feite op neer dat een onafhankelijke derde alsnog een verslag van de zitting zal maken op basis van de aantekeningen van de secretaris. Het Hof bepaalt immers dat deze derde het deel van de aantekeningen moet selecteren dat het verhandelde tijdens de hoorzitting feitelijke vastlegt of beoogt vast te leggen (r.ov. 4.8). De vraag of een verslag moet worden opgemaakt van de zitting, wordt daarmee in feite alsnog aan het oordeel van het Scheidsgerecht onttrokken.
Onderdeel 2: Overeenkomst van opdracht vormt geen basis voor afgifte
- a.
Voorzover de beslissing van het Hof dat de aantekeningen van de secretaris moeten worden afgegeven, blijkens de tweede alinea van r.ov. 4.4 en de vijfde alinea van r.ov. 4.6 is gebaseerd op artikel 7:403 lid 1 BW is dit rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. Artikel 7:403 lid 1 BW verplicht de opdrachtnemer onder meer om de opdrachtgever op de hoogte te houden van zijn werkzaamheden. Voorzover de opdrachtnemer echter reeds op de hoogte is van de werkzaamheden, hoeft de opdrachtnemer niet nog eens de opdrachtgever te informeren. Artikel 7:403 lid 1 BW verplicht het Scheidsgerecht niet om aan [verweerster] aantekeningen te verstrekken van een zitting waar [verweerster] zelf bij aanwezig was.
- b.
Voorzover de beslissing van het Hof dat de aantekeningen van de secretaris moeten worden afgegeven, is gebaseerd op artikel 7:403 lid 2 BW is dit eveneens rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. Uit het karakter van de arbitrageopdracht volgt dat de verplichting van het Scheidsgerecht tot verantwoording (zoals bedoeld in artikel 7:403 lid 2 BW) zich beperkt tot het wijzen van vonnis en het verantwoorden van het loon van arbiters en de kosten. Tot een verdergaande vorm van het afleggen van verantwoording is het Scheidsgerecht niet gehouden.
Onderdeel 3: Rechtsbetrekking in geschil
18.
Het Hof overweegt in de derde alinea van r.ov. 4.4 dat er geen twijfel over kan bestaan dat de aantekeningen van de secretaris bescheiden vormen aangaande een rechtsbetrekking waarin [verweerster] partij is (lees: in de zin van artikel 843a Rv), te weten zowel de rechtsbetrekking met [A] als die met het Scheidsgerecht.
- a.
Voorzover het Hof hier refereert aan de rechtsbetrekking tussen [verweerster] en het Scheidsgerecht, miskent het Hof dat dat niet de rechtsbetrekking in geschil is waar het in dit geval bij de toepassing van artikel 843a Rv om draait. De rechtsbetrekking in geschil is die tussen [verweerster] en [A]. Tegen deze achtergrond richt de vordering tot afgifte ex artikel 843a Rv zich derhalve tot een derde met wie [verweerster] toevallig ook een rechtsbetrekking heeft, te weten het Scheidsgerecht. Een dergelijke vordering tegen een derde dient beoordeeld te worden aan de hand van de rechten en verplichtingen zoals die uit die rechtsbetrekking voortvloeien. Er bestaat ten opzichte van het Scheidsgerecht immers geen rechtvaardiging om het Scheidsgerecht op de voet van artikel 843a Rv tot iets te veroordelen waartoe het Scheidsgerecht op de voet van haar rechtsbetrekking tot [verweerster] niet zou kunnen worden veroordeeld. Dat zou anders zijn indien de rechtsbetrekking in geschil die tussen [verweerster] en het Scheidsgerecht zou zijn, maar die situatie doet zich hier niet voor.
- b.
Voorzover het Hof refereert aan de rechtsbetrekking tussen [verweerster] en [A], miskent het Hof dat het Scheidsgerecht bij die rechtsbetrekking geen partij is, zodat uit die rechtsbetrekking voor het Scheidsgerecht niet een ruimere afgifteverplichting kan voortvloeien dan uit de rechtsbetrekking waar het Scheidsgerecht wel partij bij is.
Onderdeel 4: Een behoorlijke rechtsbedeling is reeds gewaarborgd
19.
In de vijfde alinea van r.ov. 4.6 van het arrest verwerpt het Hof het verweer van het Scheidsgerecht dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Dit oordeel is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, om de navolgende redenen:
- a.
Het Hof overweegt in r.ov. 4.6 dat het genoemde verweer ‘reeds daarom’ moet worden verworpen, omdat de resultaten en de betrouwbaarheid van een getuigenverhoor alleen al door het tijdsverloop kunnen afwijken van de aantekeningen. Dit oordeel is onjuist, althans onbegrijpelijk:
- (i)
Ten eerste zal op grond van artikel 843a lid 4 Rv in het algemeen kunnen worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook gewaarborgd is indien bewijs van de feiten redelijkerwijs ook langs andere weg, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, kan worden verkregen.21.
- (ii)
Ten tweede betekent het enkele feit dat de resultaten en betrouwbaarheid van een getuigenverhoor kunnen afwijken van de aantekeningen niet dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de aantekeningen van de secretaris is gewaarborgd. Daarvoor zou vereist zijn dat aannemelijk is dat de resultaten en betrouwbaarheid van het getuigenverhoor zullen afwijken van de aantekeningen.
- (iii)
Ten derde valt gezien het feit dat de zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2007,22. i.e. ongeveer een jaar voor de beslissing van het Hof, en het feit dat in Amsterdam op korte termijn een voorlopig getuigenverhoor kan worden gehouden,23. zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom de resultaten en de betrouwbaarheid van een getuigenverhoor door het tijdsverloop zouden (kunnen) afwijken van de aantekeningen, laat staan waarom in dit geval een behoorlijke rechtsbedeling niet zou zijn gewaarborgd door de mogelijkheid een voorlopig getuigenverhoor te gelasten.
- b.
Voorzover de verwerping van het genoemde verweer van het Scheidsgerecht mede is gebaseerd op het oordeel van het Hof (in de zesde alinea van r.ov. 4.6) dat afgifte van de aantekeningen in ieder geval minder ‘nuisance’ zal meebrengen dan het als getuige horen van de ter hoorzitting aanwezigen, is dit rechtens onjuist. Het Hof miskent dat voor afwijzing van een vordering tot afgifte voldoende is dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Het is niet vereist dat de rechtsbedeling minder of evenveel ‘nuisance’ meebrengt als de vordering tot afgifte.
- c.
Het oordeel van het Hof (in de zesde alinea van r.ov. 4.6) dat afgifte minder ‘nuisance’ zal meebrengen dan een voorlopig getuigenverhoor is voorts onbegrijpelijk, nu de rechter bij een voorlopig getuigenverhoor eenvoudigweg zijn vragen kan beperken tot hetgeen tijdens de hoorzitting is geschied en op grond van artikel 176 Rv kan beletten dat vragen worden gesteld over andere onderwerpen, terwijl het Hof in r.ov. 4.8 van het arrest zich gedwongen ziet een omslachtige procedure vast te stellen ten aanzien van de wijze waarop de afgifte van de aantekeningen dient plaats te vinden. Het Hof beslist immers dat
- (i)
bij afgifte van de aantekeningen een onafhankelijke derde het deel van de aantekeningen dat niet onder de afgifteverplichting valt onleesbaar moet maken,
- (ii)
het Scheidsgerecht onder de aandacht van de derde mag brengen welke delen van de aantekeningen naar zijn mening niet onder de afgifteverplichting vallen, en
- (iii)
de onafhankelijke derde — voorzover dat mogelijk is zonder prijs te geven wat vertrouwelijk moet blijven — verantwoording dient af te leggen van (aard en omvang van) hetgeen hij onleesbaar heeft gemaakt.
- d.
Ten slotte miskent het Hof dat bij de afweging of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte is gewaarborgd, rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. Mocht het Hof dit niet hebben miskend, dan is zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd doordat geen aandacht is besteed aan de volgende omstandigheden:
- (i)
[verweerster] heeft de personen die van haar zijde aanwezig waren bij de zitting reeds een schriftelijke verklaring laten opmaken,24.
- (ii)
het Scheidsgerecht heeft erkend dat het [verweerster] tijdens de zitting van 2 oktober 2007 het woord heeft ontnomen,25. terwijl [verweerster] in de vernietigingsprocedure aanvoert dat zij tijdens de zitting onvoldoende gelegenheid zou hebben gehad haar standpunt toe te lichten,26. en
- (iii)
niet is gesteld of is gebleken dat stellingen van [verweerster] omtrent het verloop van de zitting redelijkerwijs niet bewijsbaar zouden zijn zonder de aantekeningen van de secretaris.
Onderdeel 5: Gewichtige redenen verzetten zich tegen afgifte
20.
Het Scheidsgerecht heeft aangevoerd dat gewichtige redenen zich tegen afgifte van de aantekeningen verzetten.27. Het Hof verwerpt dit verweer, zo laat zich waarschijnlijk afleiden uit het slot van r.ov. 4.5 en de vierde alinea van r.ov. 4.6. De enige motivering die het Hof daarbij geeft, is dat één en ander zich oplost in beperking van de afgifteverplichting. Deze beslissing is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk:
- a.
Het Hof ziet eraan voorbij dat het Scheidsgerecht (in het dictum) wordt verplicht alle aantekeningen te verstrekken (aan een onafhankelijke derde) en niet slechts een deel van de aantekeningen.28.
- b.
Voorzover de beslissing van het Hof aldus moet worden begrepen dat afdoende rekening wordt gehouden met de gewichtige redenen doordat een derde de niet onder de afgifteverplichting vallende delen onleesbaar maakt, is dit rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. Primair geldt dat indien gewichtige redenen zich tegen afgifte van een document verzetten, de vordering tot afgifte van dit document dient te worden afgewezen.29.Subsidiair geldt dat de procedure waarin het Hof (in r.ov. 4.9 en het dictum) voorziet voor het onleesbaar maken van een deel van de aantekeningen onvoldoende waarborgen biedt aan het Scheidsgerecht dat alles dat niet onder de afgifteverplichting valt onleesbaar wordt gemaakt en geheim zal blijven. Deze procedure voorziet immers niet in rechterlijke toetsing van hetgeen de derde leesbaar laat, althans niet in een dergelijke toetsing voorafgaande aan de verstrekking van het door de derde gemaakte afschrift aan [verweerster].30. Het Hof verplicht het Scheidsgerecht namelijk om — op straffe van een dwangsom — binnen 48 uur nadat het het door de derde gemaakte afschrift heeft ontvangen, dit aan [verweerster] af te geven of ermee in te stemmen dat de derde dit binnen dezelfde termijn aan [verweerster] afgeeft. Daarnaast heeft het Hof de derde geen geheimhoudingsplicht opgelegd en heeft deze ook geen verschoningsrecht.
Op grond van dit middel:
21.
vordert het Scheidsgerecht dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 85,98]
[Incl.verhoging ex art 10 Btag]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑01‑2009
Wie zegt immers dat de secretaris in de ogen van arbiters (en mogelijk ook partijen) op juiste wijze aantekeningen heeft gemaakt van het verhandelde tijdens een zitting? Besluiten arbiters van een zitting verslag te maken, dan kunnen arbiters waarborgen dat dat verslag ook op correcte wijze weergeeft hetgeen tijdens een zitting is voorgevallen. Bij ongeautoriseerde aantekeningen van een secretaris ontbreekt die waarborg.
Daarbij valt ook te denken aan aantekeningen die bijvoorbeeld tal van schrijffouten bevatten of allerhande tekeningen e.d. die erop duiden dat de opsteller het verhandelde niet bijster interessant vond. Zie voor de opmerking dat het achteraf opvragen van aantekeningen onpraktisch is ook onderdeel 4.c van het middel.
Een andere mogelijkheid is om een stenograaf een woordelijk verslag te laten maken van de bijeenkomst.
Artikel 39 Nai-reglement (http://www.nai-nl.org/reglement/reglement.doc). Artikel 7 Reglement van de Raad van arbitrage voor de Bouw (http://www.raadvanerbitrage.nl/arbitrageregelement/documenten/Arbltragereglement%202006.htm).
Zie bijvoorbeeld Van den Berg, Van Delden en Snijders, Arbitragerecht, p. 55.
Er bestaat enige discussie over de omvang van de taak van de secretaris. Zie daarover: Smakman, ‘De rol van de secretaris van het scheidsgerecht belicht’, TvA 2007, 2; Sanders, ‘De secretaris van het scheidsgerecht’, TvA 2007, 29; en Von Hombracht-Brinkman. ‘Er zijn secretarissen en secretarissenl Reactie op het artikel van prof. mr. P. Sanders, ‘De secretaris van het scheidsgerecht’’, TvA 2008, 17.
Burg. Rv. (Snijders), art. 1033, aant. 3. Volgens artikel 7 van het Reglement van de Raad van arbitrage voor de Bouw heeft de secretaris van het scheidsgerecht een adviserende stern (http://www.raadvanarbitrage,nl/arbitrageregelement/documenten/Arbitragereglement%202006.htm).
Sanders, Het Nederlandse arbitragerecht, p. 75 (Hoofdstuk III C3 / 4).
Het is overigens niet ondenkbaar dat de tijd die arbiters besteden aan dit overleg wel in rekening kan worden gebracht op grond van artikel 843a lid 1 Rv, namelijk indien het voor dit overleg verschuldigde salaris van arbiters gekwalificeerd kan worden als kosten van het maken van een afschrift.
Een verschil met arbitrage is natuurlijk dat geen overeenkomst van opdracht bestaat tussen partijen en de rechter, zodat getwijfeld kan worden of een vordering tot afgifte in dat geval niet afstuit op het ontbreken van een rechtsbetrekking. Een dergelijk technisch onderscheid spreekt echter niet aan, terwijl evengoed betoogd kan worden dat tussen de rechter en procespartijen wel degelijk een rechtsbetrekking bestaat, die beheerst wordt door wettelijke regels en de goede procesorde. Uit deze rechtsbetrekking vloeien immers ook (processuele) rechten en plichten voort.
Naast de aantekeningen van rechters zou men ook nog kunnen denken aan aantekeningen van advocaten (hun verschoningsrecht even weggedacht) en accountants. Ook deze groepen zullen er bezwaar tegen hebben om aantekeningen van besprekingen uit handen te geven.
MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 188.
MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 188.
Asser keert zich tegen de opvatting van de wetgever. Zie Asser in Burgerlijk procesrecht praktisch belicht, p. 262 en 263. Vergelijk ook Asser, Groen, Vranken, m.m.v. Tzankova, Uitgebalanceerd, Eindrapport Fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht, p. 71–76.
Arrest, r.ov. 4.1.
Kamerstukken II 2006–2007, 30 951, nr. 1, p. 16 (nr. 44).
Het advies van de commissie is gepubliceerd in TCR 2008/4, p. 123–130.
De uitzondering zou het geval zijn waarin het onleesbaar te maken onderwerp samenvalt met het onderwerp waarin de eiser is geïnteresseerd.
Plta. Tjittes in eerste instantie, paragraaf. 3.1 tot en met 3.8, memorie van antwoord, paragraaf 7.1 tot en met 7.9.
MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 188.
Arrest, r.ov. 4.1.
Plta. Tjittes in eerste instantie, paragraaf. 4.15. Memorie van antwoord, paragraaf 10.4.
Plta. Tjittes in eerste instantie, paragraaf. 4.17. Memorie van antwoord, paragraaf 10.5.
Memorie van antwoord, paragraaf 9.8. Plta. Margetson in hoger beroep, paragraaf 39.
Arrest, r.ov. 4.2.
Plta. Tjittes in eerste instantie, paragraaf. 4.2 tot en met 4.8. Memorie van antwoord, paragraaf 5.2 tot en met 5.7.
Vergelijk HR 20 oktober 2006, NJ 2007, 3, r.ov. 3.7.9 waarin een partij zelf documenten in geschoonde vorm mocht overleggen.
Vergelijk het beslissingsmodel zoals uiteengezet in HR 20 december 2002, NJ 2004, 4 m.nt. JBMV, Lightning Casino, en HR 11 juli 2008, RvdW 2008, 723; Telegraaf/AIVD.
Vergelijk de toetsing door de rechter zelf in het zojuist aangehaalde arrest Lightning Casino.