De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/6.3.5:6.3.5 Samenvatting
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/6.3.5
6.3.5 Samenvatting
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS378666:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
363. Een wettelijke uitsluiting van rechtsmiddelen kan naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden doorbroken indien een partij erover klaagt dat de rechter bij de totstandkoming van zijn beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdig behandeling van de zaak. In een dergelijk geval is de klagende partij, wat er ook zij van de gegrondheid van haar beroep, in haar beroep ontvankelijk. Bepaalde wettelijke rechtsmiddeluitsluitingen, zoals de uitsluiting van elke hogere voorziening tegen een beslissing over de toelaatbaarheid van een verandering of vermeerdering van eis en de uitsluiting van de mogelijkheid van tussentijds beroep tegen een tussenuitspraak, kunnen echter niet op deze grond worden doorbroken.
Tot op heden heeft de Hoge Raad enkel het beginsel van hoor en wederhoor uitdrukkelijk aangemerkt als een zo fundamenteel beginsel, dat bij schending ervan geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Daarnaast lijken ook het beginsel van een gelijkwaardige behandeling van partijen en het beginsel van onpartijdigheid van de rechter als zodanig te kunnen worden gekwalificeerd. Nu schendingen van het onpartijdigheidsbeginsel echter door gebruikmaking van het middel van wraking kunnen worden voorkomen, kan worden betoogd dat klachten over schending daarvan enkel tot een doorbraak van een rechtsmiddeluitsluiting kunnen leiden, indien de partij pas op een moment dat voor haar geen mogelijkheid meer bestond om wraking te verzoeken, op de hoogte is geraakt van feiten die gerede twijfel deden ontstaan over de onpartijdigheid van de rechter. Ten slotte is, mede met het oog op art. 6 EVRM, betoogd dat de doorbraak van een rechts-middeluitsluiting ook is aangewezen indien de partij die beroep instelt erover klaagt dat elke motivering van de bestreden beslissing ontbreekt, dan wel dat in de gegeven motivering geen enkel steekhoudende verklaring voor die beslissing kan worden gevonden (par. 63.1-63.2).
364. Hoewel een schending van fundamentele beginselen van een behoorlijke rechtspleging grond kan opleveren om wettelijke rechtsmiddeluitsluitingen buiten toepassing te laten, zal de klacht dat dergelijke uitsluiting in strijd is met de eisen van een goede procesorde of rechtspleging, afketsen op het grondwettelijk toetsingsverbod van art. 120 Grondwet. Naar het oordeel van de Hoge Raad verzet dit verbod zich immers niet alleen tegen een toetsing van formele wetgeving aan de Grondwet, maar evenzeer tegen toetsing van formele wetgeving aan fundamentele rechtsbeginselen. Afgezien daarvan is een asymmetrische rechtsmiddeluitsluiting niet noodzakelijkerwijs in strijd met art. 6 EVRM of de eisen van een goede procesorde of rechtspleging. Alhoewel het EHRM zich nog niet uitdrukkelijk over de toelaatbaarheid van dergelijke rechtsmiddeluitsluitingen heeft uitgelaten, kan met de Hoge Raad worden aangenomen dat een asymmetrie in beroepsmogelijkheden gerechtvaardigd kan worden door de specifieke kenmerken van de beslissingen waar de rechtsmiddelbeperking betrekking op heeft (par. 6.33).
365. Ten slotte bleken de eisen van een goede rechtspleging ook mee te brengen dat de uit art. 426 lid 1 Rv voortvloeiende beperking van de mogelijkheid om cassatieberoep tegen beschikkingen in te stellen, tot degenen die in een der vorige instanties zijn verschenen, wordt doorbroken in het geval dat de partij die in beroep komt geheel buiten haar schuld om niet in een van die instanties als belanghebbende door de rechter was opgeroepen of gehoord (par. 63.4).