HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983, NJ 1995/500, m.nt. T.M. Schalken, rov. 5.3.
HR, 06-06-2023, nr. 21/05007
ECLI:NL:HR:2023:818
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2023
- Zaaknummer
21/05007
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:818, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:321
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:4483
ECLI:NL:PHR:2023:321, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:818
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑05‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0113
Uitspraak 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Niet voldoen aan vordering om als kentekenhouder naam en personalia van bestuurder bekend te maken, art. 165.1 WVW 1994. Hof (enkelvoudige kamer) heeft verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.a Sv en art. 36e.1 en 36e.2.b Sv. Is dagvaarding in eerste aanleg uitgereikt aan verdachte in persoon, nu dagvaarding is aangeboden op BRP-adres van verdachte maar verdachte heeft geweigerd dagvaarding in ontvangst te nemen, waarna dagvaarding is uitgereikt aan medewerker OM? Hof heeft verdachte n-o verklaard in het door hem ingestelde h.b., omdat h.b. niet binnen wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld. Hof heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat omstandigheid dat verdachte heeft geweigerd dagvaarding in e.a. in ontvangst te nemen, betekent dat dagvaarding aan verdachte in persoon is uitgereikt. Dat oordeel is onjuist, omdat in art. 36e Sv niet is voorzien in bepaling die weigering van verdachte om gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in art. 385.3 Sv (vgl. m.b.t. art. 588 (oud) Sv, voorloper van art. 36e Sv, HR:2007:BA7912). Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05007
Datum 6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2021, nummer 23-002028-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte wegens overschrijding van de wettelijk voorgeschreven beroepstermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Daartoe is aangevoerd dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de weigering van de verdachte om de dagvaarding in eerste aanleg in ontvangst te nemen gelijk te stellen met een betekening aan de verdachte in persoon van die dagvaarding.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:- de dagvaarding in eerste aanleg is op 19 april 2021 aangeboden aan de verdachte op het adres waarop de verdachte is ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP), maar de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen;- de dagvaarding is vervolgens op 19 april 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het BRP-adres van de verdachte;- op 29 april 2021 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld;- op 14 juli 2021 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
2.3.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsheer deelt mee dat de verdachte op 29 april 2021 is veroordeeld, dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2021 en dat allereerst de vraag aan de orde is of de verdachte kan worden ontvangen in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Het klopt niet dat er politieagenten aan mijn deur kwamen. Ik had de indruk dat het buitengewone opsporingsambtenaren waren. Zij kwamen langs en zeiden: we hebben een gerechtelijk stuk voor u. Zij vroegen mij vervolgens of ik mij wilde legitimeren. Ik heb toen gezegd dat dat niet nodig is in mijn eigen huis. Onder bepaalde omstandigheden moet je je legitimeren, maar niet in je eigen huis. Toen zeiden zij dat ze het stuk niet mochten overhandigen. Ik heb dit eerder gehad. Ze hadden het gerechtelijk stuk gewoon kunnen overhandigen. Op die manier is het ook gegaan met de dagvaarding in hoger beroep. Ik heb niet geweigerd om het stuk in ontvangst te nemen, zij hebben geweigerd om het af te geven.
Ik wist niet dat er een zitting was bij de rechtbank. Ik heb onmiddellijk hoger beroep laten instellen toen ik op de hoogte raakte van de uitspraak.”
2.3.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 29 april 2021 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Blijkens de akte van uitreiking heeft de verdachte geweigerd de dagvaarding voor de zitting van 29 april 2021 in ontvangst te nemen, hetgeen betekent dat de dagvaarding aan de verdachte op 19 april 2021 in persoon is betekend.
De verdachte is op 29 april 2021 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 juli 2021.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
2.4.1
Op grond van artikel 408 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moet het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld als de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
2.4.2
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,(...)b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.5
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, omdat het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld. Het hof heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in eerste aanleg in ontvangst te nemen, betekent dat de dagvaarding aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Dat oordeel is onjuist omdat in artikel 36e Sv niet is voorzien in een bepaling die de weigering van de verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met de uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in artikel 385 lid 3 Sv (vgl. met betrekking tot artikel 588 (oud) Sv, de voorloper van artikel 36e Sv, HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912).
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2023.
Conclusie 11‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 408.1.a Sv. Hof heeft verdachte niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld. Slagende klacht dat hof ten onrechte heeft geoordeeld dat inleidende dagvaarding in persoon is uitgereikt, aangezien verdachte heeft geweigerd dagvaarding in ontvangst te nemen. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05007
Zitting 11 april 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 1 december 2021 door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Namens de verdachte heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.3
Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Het tweede middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het daarop gebaseerde arrest nietig zijn nu uit het van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 niet blijkt dat aan de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken.
1.4
Voordat ik begin met een bespreking van het eerste middel, geef ik eerst het procesverloop weer.
2. Procesverloop
2.1
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
2.2
De “Akte van uitreiking” van de dagvaarding in eerste aanleg houdt in dat op 19 april 2021 om 11:45 uur [verbalisant], hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam, geprobeerd heeft de bijbehorende gerechtelijke brief, te weten de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter op 29 april 2021 om 16:25 uur, aan de verdachte uit te reiken, maar dat dit niet is gelukt omdat de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen.
2.3
Vervolgens is op 19 april 2021 om 13:00 uur de dagvaarding in eerste aanleg uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie. Diezelfde dag is een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het adres van de verdachte.
2.4
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 29 april 2021 de verdachte in de strafzaak met het parketnummer 13-026936-21 bij verstek vrijgesproken wegens het onder feit 1 tenlastegelegde en veroordeeld wegens feit 2 “overtreding van artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” tot een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals nader bepaald in de aantekening mondeling vonnis.
2.5
De “Akte instellen hoger beroep” houdt in dat de verdachte op 14 juli 2021 ter griffie van de rechtbank Amsterdam is verschenen en heeft verklaard hoger beroep in te stellen tegen bovengenoemd eindvonnis van 29 april 2021.
2.6
De “Akte van uitreiking” van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2021 om 14:30 uur houdt in dat deze dagvaarding op 19 oktober 2021 om 17:08 uur aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
2.7
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 houdt in:
“De raadsheer deelt mee dat de verdachte op 29 april 2021 is veroordeeld, dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2021 en dat allereerst de vraag aan de orde is of de verdachte kan worden ontvangen in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Het klopt niet dat er politieagenten aan mijn deur kwamen. Ik had de indruk dat het buitengewone opsporingsambtenaren waren. Zij kwamen langs en zeiden: we hebben een gerechtelijk stuk voor u. Zij vroegen mij vervolgens of ik mij wilde legitimeren. Ik heb toen gezegd dat dat niet nodig is in mijn eigen huis. Onder bepaalde omstandigheden moet je je legitimeren, maar niet in je eigen huis. Toen zeiden zij dat ze het stuk niet mochten overhandigen. Ik heb dit eerder gehad. Ze hadden het gerechtelijk stuk gewoon kunnen overhandigen. Op die manier is het ook gegaan met de dagvaarding in hoger beroep. Ik heb niet geweigerd om het stuk in ontvangst te nemen, zij hebben geweigerd om het af te geven.
Ik wist niet dat er een zitting was bij de rechtbank. Ik heb onmiddellijk hoger beroep laten instellen toen ik op de hoogte raakte van de uitspraak.
De advocaat-generaal voert aan:
Meneer zegt dat er politiemensen aan de deur zijn geweest. Hij wilde het gerechtelijk stuk onder zijn voorwaarden in ontvangst nemen. De uitreikende instanties willen weten wie ze voor zich hebben. Dat is relevant voor bijvoorbeeld de dagvaarding. Het niet in ontvangst nemen is voor zijn risico. Het hoger beroep is niet binnen 14 dagen ingesteld, dus moet de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
De verdachte verklaart vervolgens:
Het zijn niet mijn voorwaarden. De ambtenaren hebben dit zelf bedacht, dat ik me moest legitimeren. Wat de officier van justitie nu stelt over de termijn van 14 dagen snap ik niet.
De raadsheer deelt mee dat als de dagvaarding in persoon is uitgereikt dat u dan wist van de zitting en dat u in dat geval 14 dagen, te tellen vanaf de datum van de uitspraak, de tijd had om hoger beroep in te stellen.
De raadsheer onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit.”
2.8
Het hof heeft op de zitting van 1 december 2021 direct uitspraak gedaan. Het mondeling arrest is ex art. 425 lid 3 sub c Sv aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 en houdt het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 29 april 2021 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Blijkens de akte van uitreiking heeft de verdachte geweigerd de dagvaarding voor de zitting van 29 april 2021 in ontvangst te nemen. hetgeen betekent dat de dagvaarding aan de verdachte op 19 april 2021 in persoon is betekend.
De verdachte is op 29 april 2021 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 juli 2021.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
[…]”
3. Het eerste middel
3.1
In het eerste middel wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn hoger beroep heeft ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk is. Aangevoerd wordt dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
3.2
Voor de beoordeling van het eerste middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
“1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als voorzien in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door:
betekening;
[…]
2. Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door middel van uitreiking of elektronische overdracht, op de bij de wet voorziene wijze. Indien betekening door elektronische overdracht niet of niet binnen een redelijke termijn mogelijk is, geschiedt betekening door uitreiking.”
- Art. 36c lid 1 Sv:
“1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen behoeft alleen door betekening te geschieden in de bij de wet bepaalde gevallen. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn opgedragen, worden steeds betekend, tenzij de wet anders bepaalt.”
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt door een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 dan wel door een hiertoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst of andere instelling van vervoer.
[…]
3. Het openbaar ministerie kan indien dit wenselijk is de uitreiking opdragen aan een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel aan een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris daartoe bij ministeriële regeling is aangewezen.”
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
[…];
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
“1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat;
b. het nummer van de gerechtelijke mededeling;
c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is;
d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt;
e. de plaats van uitreiking;
f. de dag en het uur van uitreiking.
2. Wordt met de gerechtelijke mededeling gehandeld overeenkomstig de tweede volzin van artikel 36e, tweede lid, aanhef en onder b, dan vermeldt de akte de dag van aanbieding van het stuk aan het adres van degene voor wie het is bestemd.
3. De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, van die bevindingen en handelingen naar waarheid opgemaakt en ondertekend. Zo mogelijk wordt de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, onder d, vastgesteld aan de hand van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.”
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 36g en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
3.3
Bij de bespreking van het eerste middel moet het volgende worden vooropgesteld. De wet bepaalt in welke gevallen en binnen welke termijn een rechtsmiddel kan worden ingesteld. Deze termijnen zijn van openbare orde.1.Overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep betekent dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Slechts als sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn, kan het gevolg van niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.2.
3.4
Ingevolge art. 408 lid 1 Sv moet de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep instellen indien a. de dagvaarding in eerste aanleg in persoon is betekend, b. de verdachte op de terechtzitting is verschenen, c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was of d. de dagvaarding binnen zes weken nadat de verdachte verzet heeft aangetekend rechtsgeldig is betekend en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur dan zes maanden meebrengt. Ingevolge art. 408 lid 2 Sv moet de verdachte in andere gevallen dan de in lid 1 genoemde gevallen hoger beroep instellen binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
3.5
Voor een geldige betekening van een dagvaarding in persoon is vereist dat de dagvaarding daadwerkelijk aan de verdachte is overhandigd.3.Als de dagvaarding door de verdachte in ontvangst is genomen, al is dit maar voor een korte tijd, dan is sprake van een rechtsgeldige betekening in persoon.4.Niet is vereist dat de verdachte heeft getekend voor ontvangst.5.Het door de verdachte weigeren om de dagvaarding in ontvangst te nemen, kan dus niet worden gelijkgesteld aan een uitreiking van de dagvaarding in persoon.6.Als de verdachte niet alleen heeft geweigerd te tekenen voor ontvangst, maar ook heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen, dan moet de rechter nagaan of zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte tevoren bekend was. Anders blijft het bij een ‘poging tot uitreiking’ en begint de appeltermijn niet te lopen op de dag van de uitspraak.7.Bij een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte tevoren bekend was, kan worden gedacht aan de situatie waarin de verbalisant, die er niet in is geslaagd de dagvaarding aan de verdachte ter hand te stellen, de inhoud van die dagvaarding aan de verdachte heeft medegedeeld en daarvan op de akte van betekening een aantekening maakt.8.
3.6
Uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven “akte van uitreiking“ heeft het hof afgeleid dat politieagent [verbalisant] er niet in is geslaagd de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte ter hand te stellen, omdat hij heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen. In zoverre verschilt het onderhavige geval van de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2020, waarin de dagvaarding door de verbalisant wel was overhandigd aan de verdachte, maar de verdachte kort daarna de dagvaarding niet had meegenomen.9.
3.7
In de onderhavige zaak is het hof ondanks het voorgaande van oordeel dat zich de situatie van art. 408 lid 1 aanhef en onder a Sv voordoet. Echter, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen, heeft de uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg niet te gelden als een uitreiking in persoon. Het andersluidende oordeel van het hof getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
3.8
Aan het voorgaande voeg ik nog toe dat de verdachte in eerste aanleg niet op de terechtzitting is verschenen (art. 408 lid 1 aanhef en onder b Sv), dat uit geen van de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting van de politierechter de verdachte desalniettemin tevoren bekend was (art. 408 lid 1 aanhef en onder c Sv) en in de onderhavige zaak door de verdachte geen verzet ex art. 257e Sv is aangetekend, waardoor zich niet de situatie voordoet dat de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter hoger beroep had moeten instellen.
3.9
Nu mijns inziens het eerste middel slaagt, hetgeen zal dienen te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest, behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid ten aanzien van het tweede middel aanvullend te concluderen.
4. Conclusie
4.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel behoeft geen bespreking.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2023
Vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, rov. 3.4; HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, rov. 3.3; HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6059, rov. 2.4; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1557, NJ 2014/179, m.nt. T.M. Schalken, rov. 3.4.
HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912. Zie met name de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga voorafgaand aan dit arrest onder de punten 13 en 14. Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 944.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:380. In de zaak die heeft geleid tot dit arrest was de dagvaarding door de verbalisant overhandigd aan de verdachte, maar had de verdachte deze teruggegeven c.q. niet meegenomen. Spronken nam in haar conclusie aan dat ook als de dagvaarding door de verdachte in ontvangst is genomen, al is dit maar voor een korte tijd, is voldaan aan de vereisten voor een rechtsgeldige betekening in persoon. Dat de verdachte geen kennis heeft genomen van de inhoud van de dagvaarding, doet daaraan niet af. De Hoge Raad deed die zaak af met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5251, rov. 2.
HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, rov. 3.4.
HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, rov. 3.4.
HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1160, NJ 2017/354, m.nt. T. Kooijmans, rov. 2.4.
HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:380.
Beroepschrift 02‑05‑2022
De Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1960, wonende [adres] te [woonplaats] ([postcode]), rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 1 december 2021 (parketnummer: 23/002028021).
Rekwirant van cassatie dient hierbij de volgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd en/of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 36e lid 1, aanhef en onder b, 408 lid 1, aanhef en onder a en 422 lid 2Wetboek van Strafvordering geschonden, nu het gerechtshof met zijn oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep is, aangezien hij niet binnen de termijn van 14 dagen na het vonnis appèl heeft ingesteld, terwijl de dagvaarding voor de betreffende terechtzitting aan hem in persoon was uitgereikt omdat hij immers had geweigerd om de dagvaarding in ontvangst te nemen, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans heeft het hof dat oordeel (betreffende termijnen van waarbinnen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, welke termijnen van openbare orde zijn) ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Het proces-verbaal terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam d.d. 1 december 2021 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.
‘De raadsheer doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [adres], [postcode] [woonplaats].
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsheer deelt mee dat de verdachte op 29 april 2021 is veroordeeld, dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2021 en dat allereerst de vraag aan de orde is of de verdachte kan worden ontvangen in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Het klopt niet dat er politieagenten aan mijn deur kwamen. Ik had de indruk dat het buitengewone opsporingsambtenaren waren. Zij kwamen langs en zeiden: we hebben een gerechtelijk stuk voor u. Zij vroegen mij vervolgens of ik mij wilde legitimeren. Ik heb toen gezegd dat dat niet nodig is in mijn eigen huis. Onder bepaalde omstandigheden moet je je legitimeren, maar niet in je eigen huis. Toen zeiden zij dat ze het stuk niet mochten overhandigen. Ik heb dit eerder gehad. Ze hadden het gerechtelijk stuk gewoon kunnen overhandigen. Op die manier is het ook gegaan met de dagvaarding in hoger beroep. Ik heb niet geweigerd om het stuk in ontvangst te nemen, zij hebben geweigerd om het afte geven. Ik wist niet dat er een zitting was bij de rechtbank. Ik heb onmiddellijk hoger beroep laten instellen toen ik op de hoogte raakte van de uitspraak.
De advocaat-generaal voert aan:
Meneer zegt dat er politiemensen aan de deur zijn geweest. Hij wilde het gerechtelijk stuk onder zijn voorwaarden in ontvangst nemen. De uitreikende instanties willen weten wie ze voor zich hebben. Dat is relevant voor bijvoorbeeld de dagvaarding. Het niet in ontvangst nemen is voor zijn risico. Het hoger beroep is niet binnen 14 dagen ingesteld, dus moet de verdachte nietontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
De verdachte verklaart vervolgens:
Het zijn niet mijn voorwaarden. De ambtenaren hebben dit zelfbedacht, dat ik me moest legitimeren. Wat de officier van justitie nu stelt over de tentlijn van 14 dagen snap ik niet.
De raadsheer deelt mee dat als de dagvaarding in persoon is uitgereikt dat u dan wist van de zitting en dat u in dat geval 14 dagen, te tellen vanaf de datum van de uitspraak, de tijd had om hoger beroep in te stellen.
De raadsheer onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit.
Aantekening van het mondeling arrest
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 29 april 2021 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Blijkens de akte van uitreiking heeft de verdachte geweigerd de dagvaarding voor de zitting van 29 april 2021 in ontvangst te nemen, hetgeen betekent dat de dagvaarding aan de verdachte op 19 april 2021 in persoon is betekend.
De verdachte is op 29 april 2021 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 juli 2021.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De raadsheer deelt mee dat de verdachte binnen 14 dagen in cassatie kan gaan bij de Hoge Raad.’
2.
De ‘Akte van uitreiking’ houdt het volgende in:
‘Bezorger, u kunt de brief niet uitreiken. Kruis aan waarom niet en bepaal hoe u de akte verder moet invullen.
▶ Geadresseerde weigert de brief
▼ [X] Ja
[X] 1e poging uitreiking datum: 19-4-21 tijd: 11.45
[…]
[X] Ik heb de brief niet uitgereikt en deze akte naar waarheid ingevuld [handtekening]’;
3.
Uit de betekeningsstukken en de door rekwirant ter zitting van het gerechtshof gegeven toelichting kan worden opgemaakt dat er op 19 april 2021 geen daadwerkelijke uitreiking van de dagvaarding voor de zitting van 29 april 2021 heeft plaatsgevonden en dat die dagvaarding ook niet door de betreffende politieambtenaar in de brievenbus of anderszins op het adres van rekwirant is achtergelaten. Evenmin blijkt hieruit dat door de betreffende ambtenaar enige mededeling aan rewkirant is gedaan betreffende de aard of inhoud van het gerechtelijk schrijven. Uit die stukken blijkt voorts dat de dagvaarding aan een medewerker van het Openbaar Ministerie (‘zvw’) is betekend en vervolgens is verzonden naar het adres van rekwirant.
4.
De Hamvraag luidt of 's hofs oordeel dat er niettemin een betekening in persoon heeft plaatsgevonden, rechtens juist en begrijpelijk is.
5.
AG mr. B.F. Keulen heeft in ECLI:NL:PHR:2021:1250 aandacht besteed aan de toepasselijke jurisprudentie in een enigszins vergelijkbaar geval (inclusief eindnoten):
- ‘4.
Ingevolge art. 432, eerste lid, onder a, Sv dient het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de einduitspraak te worden ingesteld indien de dagvaarding (of oproeping) om op de terechtzitting te verschijnen in persoon aan de verdachte is betekend. In het onderhavige geval is in de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep vermeld dat de brief met parketnummer 23-001071-20 op 7 september 2020 aan de geadresseerde is uitgereikt. Een ‘Aanvulling op de akte van uitreiking’ bevat informatie over de feitelijke gang van zaken bij de uitreiking. De ontvanger heeft aan de betreffende medewerker IPKD1. desgevraagd de naam en geboortedatum van de geadresseerde opgegeven. De aanvulling vermeldt voorts dat de medewerker IPKD nadat hij of zij ‘de ontvanger had gesproken en dit aan hem/haar had aangekondigd, de gerechtelijke mededeling in de bij zijn/haar woning behorende brievenbus (heeft) gedaan’.
- 5.
Het is de vraag of dit als een betekening in persoon kan worden aangemerkt. Uw Raad heeft in HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, NJ 2008/18 geconstateerd dat in art. 588 (oud) Sv niet was voorzien ‘in een bepaling die de weigering van de verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met uitreiking van dat stuk in persoon’ (rov. 3.4). Dat is in het ten tijde van de betekening geldende art. 36e Sv niet anders.2. Uit HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5251 volgt dat een handtekening voor ontvangst geen vereiste is voor een uitreiking in persoon. In HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1160, NJ 2017/354 m.nt. Kooijmans had het hof vastgesteld dat een verbalisant had getracht de dagvaarding aan de verdachte uit te reiken ‘doch dat dit niet is gelukt omdat de verdachte weigerde het stuk in ontvangst te nemen waarna de verbalisant de inhoud daarvan heeft medegedeeld aan de verdachte’, 's Hofs oordeel dat zich aldus een omstandigheid had voorgedaan waaruit voortvloeide dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting.3. In de conclusie voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:380 neemt A-G Spronken aan dat aan de vereisten voor een rechtsgeldige betekening in persoon is voldaan als ‘het stuk door de verdachte in ontvangst is genomen, al is dat maar voor een korte tijd’ (randnummer 3.11).4. Uw Raad deed het cassatieberoep af met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.’
[…]
6.
Uit deze beschrijving van de geldende jurisprudentie kan worden opgemaakt dat de stelregel nog immer is dat een weigering om een gerechtelijk schrijven in ontvangst te nemen niet kan worden gelijkgesteld met een uitreiking in persoon. Dat zich andere omstandigheden kunnen voordoen (zoals de mededeling van de ambtenaar omtrent de zittingsdatum of, zoals in het arrest dat volgde op bovenstaande conclusie, t.w. Hoge Raad 11 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:3, Coronagerelateerde beperkingen van een uitreiking in persoon) die de conclusie wettigen dat de verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum, maakt dat niet anders.
7.
Voorts kan in het midden blijven of rekwirant heeft geweigerd de brief in ontvangst te nemen (zoals is aangekruist op de Akte van uitreiking) of dat de ambtenaar heeft geweigerd de brief te overhandigen omdat rekwirant zich niet wilde te legitimeren (zoals rekwirant ter terechtzitting heeft toegelicht). Immers, in beide situaties is geen sprake geweest van een daadwerkelijke uitreiking, noch van omstandigheden waaruit voortvloeide dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte bekend was geworden. De Akte van uitreiking laat daarover geen enkel misverstand bestaan.
8.
's Hofs kennelijke oordeel dat een weigering om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen betekent dat sprake is van een betekening in persoon, kan derhalve geen standhouden. Rekwirant verzoekt Uw Raad 's hofs arrest te vernietigen en terug te wijzen dan wel te verwijzen naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Hoge Raad der Nederlanden
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd en/of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 311 lid 4 juncto 415Wetboek van Strafvordering en artikel 6 lid 1Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: ‘EVRM’) geschonden, nu de behandelend raadsheer heeft verzuimd aan rekwirant het recht te laten om als laatste te spreken, alvorens hem niet-ontvankelijk te verklaren in diens hoger beroep.
Toelichting:
1.
Het proces-verbaal terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam d.d. 1 december 2021 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.
‘De raadsheer doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [adres], [postcode] [woonplaats].
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsheer deelt mee dat de verdachte op 29 april 2021 is veroordeeld, dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2021 en dat allereerst de vraag aan de orde is of de verdachte kan worden ontvangen in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Het klopt niet dat er politieagenten aan mijn deur kwamen. Ik had de indruk dat het buitengewone opsporingsambtenaren waren. Zij kwamen langs en zeiden: we hebben een gerechtelijk stuk voor u. Zij vroegen mij vervolgens of ik mij wilde legitimeren. Ik heb toen gezegd dat dat niet nodig is in mijn eigen huis. Onder bepaalde omstandigheden moet je je legitimeren, maar niet in je eigen huis. Toen zeiden zij dat ze het stuk niet mochten overhandigen. Ik heb dit eerder gehad. Ze hadden het gerechtelijk stuk gewoon kunnen overhandigen. Op die manier is het ook gegaan met de dagvaarding in hoger beroep. Ik heb niet geweigerd om het stuk in ontvangst te nemen, zij hebben geweigerd om het afte geven. Ik wist niet dat er een zitting was bij de rechtbank. Ik heb onmiddellijk hoger beroep laten instellen toen ik op de hoogte raakte van de uitspraak.
De advocaat-generaal voert aan:
Meneer zegt dat er politiemensen aan de deur zijn geweest. Hij wilde het gerechtelijk stuk onder zijn voorwaarden in ontvangst nemen. De uitreikende instanties willen weten wie ze voor zich hebben. Dat is relevant voor bijvoorbeeld de dagvaarding. Het niet in ontvangst nemen is voor zijn risico. Het hoger beroep is niet binnen 14 dagen ingesteld, dus moet de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
De verdachte verklaart vervolgens:
Het zijn niet mijn voorwaarden. De ambtenaren hebben dit zelfbedacht, dat ik me moest legitimeren. Wat de officier van justitie nu stelt over de tentlijn van 14 dagen snap ik niet.
De raadsheer deelt mee dat als de dagvaarding in persoon is uitgereikt dat u dan wist van de zitting en dat u in dat geval 14 dagen, te tellen vanaf de datum van de uitspraak, de tijd had om hoger beroep in te stellen.
De raadsheer onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit.’
2.
De wet voorziet niet in een bepaling die het mogelijk maakt zodanige niet-ontvankelijkheid uit te spreken ‘zonder onderzoek van de zaak zelf’, zoals artikel 416 lid 2 Sv. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de raadsheer bij het op de voet van art. 422 Sv uitgevoerde onderzoek naar de geldigheid van het ingestelde hoger beroep, rekwirant vanwege overschrijding van de in artikel 408 Sv bedoelde termijn van 14 dagen, niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens hoger beroep. Bevestiging hiervoor kan worden gevonden in de omstandigheden dat de raadsheer de zaak heeft doen uitroepen (artikel 270 jo. 415 Sv.), de personalia van de verdachte heeft geverifieerd (artikel 273 jo. 415 Sv.) en ook de advocaat-generaal in de gelegenheid heeft gesteld de zaak voor te dragen, hetgeen deze heeft gedaan (artikel 284 jo. 415 Sv).
3.
Het onderzoek ter terechtzitting was derhalve in volle gang op het moment dat door de raadsheer standpunten worden gevraagd en door de advocaat-generaal en de verdachte worden ingenomen over de ontvankelijkheidskwestie. Deze uitswisseling van standpunten eindigt blijkens het process-verbaal met een mededeling van de raadsheer:
‘De raadsheer deelt mee dat als de dagvaarding in persoon is uitgereikt dat u dan wist van de zitting en dat u in dat geval 14 dagen, te tellen vanaf de datum van de uitspraak, de tijd had om hoger beroep in te stellen.’
4.
Op dit punt had de raadsheer m.i. de verdachte het recht moeten laten om het laatst te spreken, zeker nu de afsluitende mededeling van de raadsheer heel wel aanleiding had kunnen vormen voor de verdachte om relevante zaken naar voren te brengen, zoals bijvoorbeeld over de vraag of hij daadwerkelijk op de hoogte was geraakt van de zittingsdatum. Dat nog geen grondige(r) bespreking van de zaak had plaatsgehad, maakt niet dat het recht op het laatste woord (nog) niet zou hebben gegolden.
5.
Rekwirant verzoekt Uw Raad 's hofs arrest te vernietigen en terug te wijzen dan wel te verwijzen naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Belang
6.
Rekwirant heeft belang bij die nieuwe berechting en afdoening, aangezien hij in twee instanties is schuldig verklaard aan een strafbaar feit, zonder dat hij in de gelegenheid is geweest inhoudelijk verweer te voeren.
7.
Dat de door de Politierechter opgelegde sanctie, t.w. EURO 500,00, betekent dat zijn zaak in appèl onder het verlofstelsel valt, maakt dat niet anders, gelet op artikel 410a lid 2 Sv, waarin wordt bepaald dat een behandeling in ieder geval in het belang van een goede rechtsbedeling moet worden geacht, indien er in eerste aanleg sprake was van een verstekvonnis en de verdachte niet in persoon is gedagvaard en zich ook geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting hem tevoren bekend was.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. Hugo Bakker, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Koninginneweg 162 — I (1075 EG), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 2 mei 2022
Mr. Hugo Bakker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑05‑2022
De afkorting staat voor Interdepartementale Post- en Koeriersdienst.
Zie de Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82, in werking getreden op 1 januari 2020 (Stb. 2019, 507), zoals gewijzigd door de Wet van 24 juni 2020, Stb. 2020, 225, in werking getreden op 25 juli 2020 (Stb. 2020, 286).
Zie in gelijke zin G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 944: ‘Uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat zoveel mogelijk in persoon wordt uitgereikt. Dit betekent dat de postbesteller of de politiefunctionaris aanbelt, vraagt naar de geadresseerde en het stuk aan die geadresseerde geeft.’