Zie p. 1-2 van het proces-verbaal van aanhouding van 16 augustus 2010 met nr. PL1512 2010167745-2.
HR, 27-06-2017, nr. 15/05812
ECLI:NL:HR:2017:1160, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2017
- Zaaknummer
15/05812
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1160, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:540, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:540, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1160, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑05‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2017/354 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2017-0293
Uitspraak 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
H.b. te laat ingesteld, art. 408.1.c Sv. Het Hof heeft vastgesteld dat een verbalisant heeft getracht de dagvaarding voor de tz. van de Pr aan verdachte uit te reiken, doch dat dit niet is gelukt omdat verdachte weigerde het stuk in ontvangst te nemen, waarop de verbalisant de inhoud daarvan heeft medegedeeld aan verdachte. Gelet hierop getuigt ’s Hofs oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de tz. in e.a. aan verdachte tevoren bekend was en dat hij binnen 14 dagen na de in e.a. gegeven einduitspraak h.b. had moeten instellen, niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. CAG: anders.
Partij(en)
27 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/05812
AJ/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2015, nummer 22/003470-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn het hoger beroep heeft ingesteld zodat hij daarin niet-ontvankelijk is.
2.2.1.
Het vonnis in eerste aanleg is bij verstek gewezen en is uitgesproken op 27 oktober 2010. De verdachte heeft op 31 juli 2015 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Daartoe heeft zij - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte blijkens het dossier op de dag van zijn aanhouding door de politie in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, met een dubbele tong sprak en rooddoorlopen ogen had en dat in het licht daarvan de akte uitreiking die zich in het dossier bevindt niet kan worden gezien als een geldige uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte. Derhalve kan de verdachte niet geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de datum van de zitting in eerste aanleg en heeft hij, nadat hij van de uitspraak op de hoogte is geraakt, tijdig hoger beroep in gesteld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 16 augustus 2010 om 15:53 uur is aangehouden. Enkele uren later, om 18:20 uur, is de verdachte verhoord op het politiebureau. Uit het proces-verbaal van dat verhoor komt naar voren dat de verdachte weliswaar een wat obstinate houding vertoonde, maar geenszins blijkt daaruit dat hij in een zodanige staat verkeerde dat hij niet besefte wat hij deed. Het proces-verbaal laat naar het oordeel van het hof juist zien dat de verdachte voldoende inzicht had in de hem gestelde vragen, dat hij deze vragen begreep en ook adequaat antwoorden kon geven. Hij heeft het proces-verbaal van verhoor bovendien ondertekend.
Op 16 augustus 2010 om 19:30, weer een uur later derhalve, heeft de rechercheur [verbalisant] geprobeerd een dagvaarding (c.q. de gerechtelijke brief en bijbehorend mededelingenformulier van de officier van justitie) aan de verdachte uit te reiken. Blijkens de handgeschreven opmerking van de verbalisant op de akte van uitreiking weigerde de verdachte deze akte te ondertekenen en in ontvangst te nemen, maar is de tekst wel aan de verdachte medegedeeld. De datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging maken deel uit van de dagvaarding.
Dat de verdachte in een zodanige staat van dronkenschap verkeerde dat hij de strekking van de aan hem gedane mededeling met betrekking tot de datum en het tijdstip van de zitting in eerste aanleg en de inhoud van de tenlastelegging niet kon begrijpen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Op grond van het voorgaande moet daarentegen ervan uit worden gegaan dat de verdachte op 16 augustus 2010 bekend is geworden met de dag en het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 27 oktober 2010 in eerste aanleg gegeven einduitspraak. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 31 juli 2015, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.3.
Art. 408, eerste lid, Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
(...)
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was."
2.4.
Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat een verbalisant op 16 augustus 2010 heeft getracht de dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2010 te 13.30 uur aan de verdachte uit te reiken, doch dat dit niet is gelukt omdat de verdachte weigerde het stuk in ontvangst te nemen waarna de verbalisant de inhoud daarvan heeft medegedeeld aan de verdachte. Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat zich aldus een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 27 oktober 2010 aan de verdachte tevoren bekend was en dat de verdachte binnen veertien dagen na de op 27 oktober 2010 in eerste aanleg gegeven einduitspraak het hoger beroep had moeten instellen, niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.5.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017.
Conclusie 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
H.b. te laat ingesteld, art. 408.1.c Sv. Het Hof heeft vastgesteld dat een verbalisant heeft getracht de dagvaarding voor de tz. van de Pr aan verdachte uit te reiken, doch dat dit niet is gelukt omdat verdachte weigerde het stuk in ontvangst te nemen, waarop de verbalisant de inhoud daarvan heeft medegedeeld aan verdachte. Gelet hierop getuigt ’s Hofs oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de tz. in e.a. aan verdachte tevoren bekend was en dat hij binnen 14 dagen na de in e.a. gegeven einduitspraak h.b. had moeten instellen, niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. CAG: anders.
Nr. 15/05812 Zitting: 16 mei 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 2 december 2015 heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 oktober 2010. In het genoemde vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van veertig uren (subsidiair twintig dagen hechtenis).
Namens de verdachte heeft mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat een klacht over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep en is met name gericht tegen het oordeel van het hof dat de verdachte gelet op de inhoud van de stukken in het dossier moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de datum van de terechtzitting in eerste aanleg en dat de verdachte derhalve ingevolge het bepaalde in art. 408, eerste lid en onder c, Sv binnen veertien dagen na de einduitspraak van de rechtbank van 27 oktober 2010 hoger beroep had moeten instellen.
3.1. Het bestreden arrest houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
“De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Daartoe heeft zij - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte blijkens het dossier op de dag van zijn aanhouding door de politie in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, met een dubbele tong sprak en rooddoorlopen ogen had en dat in het licht daarvan de akte uitreiking die zich in het dossier bevindt niet kan worden gezien als een geldige uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte. Derhalve kan de verdachte niet geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de datum van de zitting in eerste aanleg en heeft hij, nadat hij van de uitspraak op de hoogte is geraakt, tijdig hoger beroep in gesteld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 16 augustus 2010 om 15:53 uur is aangehouden. Enkele uren later, om 18:20 uur, is de verdachte verhoord op het politiebureau. Uit het proces-verbaal van dat verhoor komt naar voren dat de verdachte weliswaar een wat obstinate houding vertoonde, maar geenszins blijkt daaruit dat hij in een zodanige staat verkeerde dat hij niet besefte wat hij deed. Het proces-verbaal laat naar het oordeel van het hof juist zien dat de verdachte voldoende inzicht had in de hem gestelde vragen, dat hij deze vragen begreep en ook adequaat antwoorden kon geven. Hij heeft het proces-verbaal van verhoor bovendien ondertekend.
Op 16 augustus 2010 om 19:30, weer een uur later derhalve, heeft de rechercheur [verbalisant] geprobeerd een dagvaarding (c.q. de gerechtelijke brief en bijbehorend mededelingenformulier van de officier van justitie) aan de verdachte uit te reiken. Blijkens de handgeschreven opmerking van de verbalisant op de akte van uitreiking weigerde de verdachte deze akte te ondertekenen en in ontvangst te nemen, maar is de tekst wel aan de verdachte medegedeeld. De datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging maken deel uit van de dagvaarding.
Dat de verdachte in een zodanige staat van dronkenschap verkeerde dat hij de strekking van de aan hem gedane mededeling met betrekking tot de datum en het tijdstip van de zitting in eerste aanleg en de inhoud van de tenlastelegging niet kon begrijpen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Op grond van het voorgaande moet daarentegen ervan uit worden gegaan dat de verdachte op 16 augustus 2010 bekend is geworden met de dag en het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 27 oktober 2010 in eerste aanleg gegeven einduitspraak. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 31 juli 2015, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
3.2.
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep staat met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte het volgende vermeld:
“De voorzitter deelt mede dat eerst moet worden onderzocht of de verdachte tijdig in hoger beroep is gekomen, nu het vonnis van de rechtbank dateert van 27 oktober 2010 en de verdachte eerst op 31 juli 2015 hoger beroep heeft ingesteld. De voorzitter deelt voorts mede dat zich in het dossier een akte van uitreiking bevindt, waaruit blijkt dat op 16 augustus 2010 is gepoogd een dagvaarding aan de verdachte uit te reiken. Op de akte is met de hand geschreven dat de verdachte de dagvaarding niet wenste te ondertekenen en in ontvangst te nemen, maar dat de tekst aan de verdachte is medegedeeld. De datum en het tijdstip van de zitting maken deel uit van de dagvaarding.
De raadsvrouw voert het woord:
Ik heb de door u voorgehouden akte niet gezien. Ik heb u gisteren nog wel een fax gestuurd. Ik hoor u zeggen dat u die niet heeft ontvangen. Ik zal het stuk nu overleggen. Uit het stuk blijkt dat de verdachte behandeld is voor alcoholisme. De Hoge Raad heeft inmiddels bepaald dat alcoholisme als ziekte kan worden beschouwd. De verdachte is op 16 augustus 2010 om 15:53 uur aangehouden in kennelijke staat van dronkenschap. Hij sprak met dubbele tong en hij had bloeddoorlopen ogen. Om 19:34 uur is hij heengezonden, dat is niet zo veel later dat het al weer gezakt was. Op deze manier aanzeggen aan de verdachte kan niet als een geldige uitbrenging van de dagvaarding worden beschouwd. Hij herinnert zich er niets van, en dat is gezien zijn toestand destijds ook niet gek. De dagvaarding had in deze zaak in ieder geval ook nog op een andere manier moeten worden uitgereikt.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd zijn standpunt mede :
Ik maak uit deze akte op dat op 16 augustus 2010 om 19.30 uur is geprobeerd de dagvaarding voor de zitting van 27 oktober 2010 uit te reiken. Er is nadrukkelijk bij geschreven dat de verdachte niet wenste te tekenen en de dagvaarding niet in ontvangst wilde nemen. De verdachte beheerst de Nederlandse taal en beheerste die toen ook. De houding die blijkt uit deze mededeling op de akte past bij het beeld dat uit de documentatie van de verdachte in 2010 naar voren komt. Hij heeft meermalen politieambtenaren beledigd en zich verzet. Dat hij recalcitrant was blijkt ook uit deze mededeling op de akte. Uit deze akte blijkt dat me neer op de hoogte was van de datum van de zitting en dus had hij binnen 14 dagen na het vonnis hoger beroep moeten instellen en dat is niet gebeurd. De termijn was verstreken en de verdachte dient dan ook niet-ontvankelijk in het hoger beroep te worden verklaard.
De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter:
Ik begrijp dat dit een technisch juridische discussie is. Ik begrijp waar het over gaat, maar ik kan het me allemaal niet meer zo goed herinneren. Ik was zwaar aan de drank. U houdt mij voor dat ik kennelijk eerst een tijdje in de cel heb gezeten en dat ik daarna pas ben verhoord. U houdt mij voor dat ik in mijn verhoor wel antwoorden heb gegeven en dat ik het proces-verbaal heb ondertekend. Ik kan het me niet herinneren.
De raadsvrouw van de verdachte voert het woord:
Het probleem is dat papier geduldig is. De politie zegt in het proces-verbaal van aanhouding dat de verdachte zich in een kennelijke staat van dronkenschap bevindt. Zoiets zakt tussen 15:53 en 18:20 uur niet zodanig dat er vanuit gegaan kan worden dat iemand het allemaal snapt. Dat hij het niet snapte blijkt ook uit zijn reactie op de betekening. De verdachte heeft ook niet om een advocaat gevraagd, dat is typisch voor iemand die zich in zo'n situatie bevindt. Er is bovendien maar twintig minuten over het verhoor gedaan. Zelfs een kort verhoor als dit is niet in twintig minuten gebeurd. Ik vind dat je niet op deze manier met dronken mensen om kan gaan. De verdachte is lang behandeld in Tanzania voor zijn alcoholisme. Ten tijde van de zitting in eerste aanleg was hij al in Tanzania. Toen hij terug kwam in Nederland moest hij allerlei straffen en boetes uitzitten. Ik heb vervolgens nagevraagd of er nog meer open stond en toen kwam deze zaak naar boven. Bij de rechtbank bestond er kennelijk ook behoorlijke twijfel over de vraag of het vonnis in kracht van gewijsde was gegaan. Daarom heb ik namens de verdachte hoger beroep in gesteld.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek wordt gesloten en doet terstond uitspraak.”
3.3.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken kan worden opgemaakt dat de verdachte op 16 augustus 2010 omstreeks 15.53 uur door twee verbalisanten in kennelijke staat van dronkenschap is gezien op het Spuiplein te Den Haag. De verdachte is vervolgens door de betreffende verbalisanten bekeurd voor het drinken van alcoholhoudend bier op de openbare weg en heeft de verbalisanten hierop uitgescholden.1.Voorts houden deze stukken in dat de verdachte diezelfde dag omstreeks 18.20 uur in verband met het beledigen van de verbalisanten is gehoord op het politiebureau en bij dit verhoor een (grotendeels bekennende) verklaring heeft afgelegd en ondertekend.2.Blijkens een in het dossier zittende akte van uitreiking is op 16 augustus 2016, na afloop van het verhoor van de verdachte op het politiebureau, geprobeerd om de inleidende dagvaarding aan de verdachte uit te reiken.
3.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een dagvaarding, voorzien van een handgeschreven en omcirkeld nummer 11 in de rechter bovenhoek en een rood stempel met de tekst “Kopie conform origineel Bureau Jan Hendrikstraat”. Achter “handtekening” is met pen een handtekening geplaatst. Aan dit exemplaar van de dagvaarding zijn niet de mededelingen onder 1 t/m 10, waarnaar in de dagvaarding wordt verwezen, gehecht.3.Wel is daaraan een akte van uitreiking gehecht met de navolgende tekst4.:
“Arrondissementsparket te ’s-Gravenhage
postbus 20302 postcode 2500 EM
UITREIKEN IN PERSOON
A K T E V A N U I T R E I K I N G
Akte van uitreiking van de gerechtelijke brief en bijbehorend mededelingenformulier van de officier van justitie bij het bovengenoemde parket, genummerd als hieronder vermeld en bestemd voor:
Parketnummer: 09/670289-10
naam: [verdachte]
voornamen: [voornaam verdachte]
geboren op: [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te: [woonplaats]
adres: [a-straat 1]
---------------------------------------------------------------------------------------------------
De hierboven bedoelde gerechtelijke brief en het bijbehorende mededelingenformulier heb ik, ondergetekende, heden, Maandag 16 augustus 2010, te 19.30 uur te (plaatsnaam en adres) Den Haag Jan Hendrikstraat 85 uitgereikt aan de geadresseerde in persoon.
---------------------------------------------------------------------------------------------------
Deze akte heb ik terstond en op ambtseed (ambtsbelofte) opgemaakt en ondertekend.
naam en voorletters : [verbalisant]
functie : rechercheur B
standplaats : bureau Jan Hendrikstraat
handtekening : [handtekening]
----------------------------------------------------------------------------------------------------
De in deze akte bedoelde gerechtelijke brief en het bijbehorende mededelingenformulier zijn aan mij uitgereikt.
Handtekening :
zittingsdatum: 27 oktober 2010
92/FJHI/PR-006
Opm. verb
Tekst aan verdachte medegedeeld
Wenst niet te tekenen & niet in ontvangst te nemen. [handtekening]”
3.5.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het oordeel van het hof dat de verdachte moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de datum van de terechtzitting in eerste aanleg om verschillende redenen onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is. Met name wijst de steller van het middel erop:
(i) dat de akte van uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg weliswaar vermeldt dat “de tekst” aan de (ontvangst en ondertekening weigerende) verdachte is medegedeeld, maar dat uit deze akte zelf niet nader kan worden opgemaakt welke tekst van de dagvaarding en het bijbehorende mededelingenformulier precies aan de verdachte is overgebracht en evenmin of en in hoeverre de verdachte de hem gedane mededelingen begreep;
(ii) dat de verdachte blijkens de inhoud van het proces-verbaal van aanhouding van 16 augustus 2010, slechts enkele uren voordat (tevergeefs) geprobeerd werd om de dagvaarding in eerste aanleg aan hem uit te reiken, in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde;
(iii) en dat uit de betekeningsstukken in het dossier niet blijkt dat de dagvaarding in eerste aanleg na de (mislukte) poging om deze in persoon aan de verdachte te betekenen ook nog met analoge toepassing van art. 588, derde lid en onder c, Sv als gewone brief aan de verdachte is gezonden.
3.6.
Art. 408, eerste lid en onder a-c, Sv luidt:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voortgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.”
3.7.
Het Hof heeft zijn beslissing dat de verdachte niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, doen steunen op zijn oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, zoals bedoeld in art. 408, eerste lid onder c, Sv en de verdachte dus ingevolge het eerste lid van art. 408 Sv binnen veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep had moeten instellen. Het hof heeft dit oordeel gemotiveerd met de overweging dat op de akte van uitreiking door de verbalisant is aangetekend dat de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen, dat aan de verdachte “de tekst is medegedeeld” en dat de datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging deel uitmaken van de dagvaarding. Het hof acht het verder, op grond van de inhoud van stukken in het dossier, met name het aan de uitreiking van de dagvaarding voorafgaande proces-verbaal van verhoor van de verdachte, niet aannemelijk dat de verdachte na dit verhoor niet in staat was om de hem gedane mededeling over de datum en het tijdstip van de terechtzitting en de inhoud van de tenlastelegging te begrijpen.
3.8.
Dit oordeel van het hof, dat grotendeels feitelijk van aard is en daarom in cassatie maar marginaal getoetst kan worden, bevat twee gevolgtrekkingen. In de eerste plaats dat uit de mededeling “de tekst is medegedeeld” op de akte van uitreiking kan worden afgeleid dat aan de verdachte de datum en het tijdstip van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging zoals vermeld op de dagvaarding is medegedeeld. In de tweede plaats – voortbouwend op de eerste aanname – dat uit de inhoud van het proces-verbaal van verhoor van de verdachte kan worden afgeleid dat het niet aannemelijk is dat de verdachte in een zodanige staat van dronkenschap verkeerde dat hij de strekking van de aan hem gedane mededeling met betrekking tot de datum en het tijdstip van de zitting in eerste aanleg en de inhoud van de tenlastelegging niet kon begrijpen.
3.9.
Ik zal mij om te beginnen concentreren op de houdbaarheid van de eerste gevolgtrekking, nu de tweede daaruit voortvloeit. Daarbij staat de vraag voorop of het hof uit de summiere schriftelijke aantekening van de verbalisant op de akte van uitreiking, zonder nadere motivering, mocht of kon afleiden dat de datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging aan de verdachte zijn medegedeeld. Nu de aantekening op de akte van uitreiking niets bevat over wat er precies is medegedeeld, blijft deze vaststelling enigszins in de lucht hangen. De vervolgvraag is hoe strikt het voorschrift van art. 408 lid 1 sub c Sv, dat zich een omstandigheid moet hebben voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, moet worden opgevat.
3.10.
Uit de jurisprudentie hierover kan worden afgeleid dat aan de weigering een gerechtelijke mededeling, zoals een dagvaarding of een uitspraak, in ontvangst te nemen, niet de consequentie mag worden verbonden dat de verdachte (formeel bezien) bekend geacht mag geworden met de inhoud van deze mededeling omdat hij daarvan wel kennis had kunnen nemen als hij de mededeling in ontvangst had genomen.5.Bepalend is of de verdachte daadwerkelijk kennis heeft genomen van de inhoud van een dergelijk stuk en van overige informatie die van belang is voor zijn besluitvorming.6.
3.11.
Verder wordt in de rechtspraak de eis gesteld dat door de rechter, bij de beoordeling van de vraag of zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat mag worden aangenomen dat de verdachte de dag van de terechtzitting (of de van de einduitspraak ingevolge art. 408 lid 2 Sv) tevoren bekend was, voldoende concreet moet worden vastgesteld van welke gegevens de verdachte op de hoogte is gesteld.7.Hieruit leid ik af dat voorzichtigheid is geboden om aan algemene mededelingen zoals de onderhavige op de akte van uitreiking, namelijk dat de “tekst” aan de verdachte is medegedeeld conclusies te verbinden wat betreft de bekendheid van de verdachte met de dag van de terechtzitting. Ook in onderhavige zaak staat niet zonder meer vast, dat deze datum en het tijdstip met zoveel woorden aan de verdachte is medegedeeld, terwijl het daarnaast, gelet op de informatiefunctie die de dagvaarding heeft, uiteraard ook nog van belang is dat de verdachte ermee bekend is waar de terechtzitting plaatsvindt, over welk strafbaar feit het dan gaat en dat hij geïnformeerd wordt over het bestaan van een aantal rechten dat hem toekomt.8.
3.12.
Ik wil hier in het bijzonder een arrest van de Hoge Raad van 4 december 2007 aanhalen over een vergelijkbaar geval, waarbij de verdachte geweigerd had voor de ontvangst van de dagvaarding in eerste aanleg te tekenen. Op de terechtzitting in hoger beroep, waarbij eveneens de ontvankelijkheidsvraag aan de orde was omdat de verdachte niet binnen twee weken na de einduitspraak in eerste aanleg beroep had ingesteld, voerde de verdachte het verweer dat hij ook de dagvaarding niet had ontvangen. In dat verband werd door de verdediging verzocht de verbalisant die de dagvaarding had uitgereikt als getuige te horen. Dat verzoek werd door het hof afgewezen, onder andere omdat de verdachte op de zitting had verklaard dat de ‘akte’ hem op het politiebureau was voorgehouden. Daarop oordeelde de Hoge Raad:
“3.4. Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek doen steunen op een tweetal gronden. De eerste is ondeugdelijk, omdat 's Hofs vaststelling dat "toen op zijn minst is gepoogd deze stukken aan hem uit te reiken" niet zonder meer meebrengt dat sprake is van uitreiking van die dagvaarding in persoon. Daarbij verdient opmerking dat in art. 588 Sv niet is voorzien in een bepaling die de weigering van de verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in art. 385, derde lid, Sv. Bij de tweede grond waarop het Hof de afwijzing heeft doen steunen, heeft het kennelijk het oog op art. 408, eerste lid onder c, Sv. Zijn oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, is evenwel niet zonder meer begrijpelijk. Dat de "akte" op het politiebureau aan de verdachte is voorgehouden, levert niet zonder meer een dergelijke omstandigheid op. Het Hof heeft de afwijzing van het in het middel bedoelde verzoek dan ook ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.”
3.13.
In zijn aan deze uitspraak voorafgaande conclusie schrijft Vellinga dat in art. 587 e.v. Sv geen voorziening is getroffen voor de situatie dat degene aan wie een gerechtelijk schrijven wordt aangeboden, dit schrijven niet in ontvangst neemt. Hij doet daarbij de suggestie dat in een dergelijk geval de uitreikende ambtenaar de inhoud van dit gerechtelijk schrijven aan de geadresseerde zou kunnen mededelen en van die mededeling proces-verbaal zou kunnen opmaken. Op grond daarvan zou dan kunnen worden aangenomen dat de verdachte conform art. 408 lid 1 sub c met de dag van de zitting tevoren bekend is geworden. Ik voeg daaraan toe dat in een dergelijk proces-verbaal uitdrukkelijk en precies zou moeten worden gerelateerd wat er aan de verdachte is medegedeeld en dat daarin ook verslag wordt gedaan of de verdachte desgevraagd deze mededeling(en) heeft begrepen. Als dat is gebeurd, dan kan ik mij voorstellen dat een rechter op grond van een dergelijk proces-verbaal kan aannemen dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. De mededeling op de akte van uitreiking in het onderhavige geval, die niet meer inhoudt dan “tekst aan de verdachte medegedeeld” is voor een dergelijke aanname onvoldoende. Ik acht het oordeel van het hof dat de verdachte niet ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep dan ook onvoldoende gemotiveerd. Daarom meen ik dat het middel slaagt op grond van de hiervoor onder 3.5. (i) weergegeven inhoud van het middel. Gelet hierop kunnen de onder 3.5.(ii) en (iii) genoemde punten hier verder onbesproken blijven.
3.14.
Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag om opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑05‑2017
Zie p. 1-2 van het proces-verbaal van verhoor van 16 augustus 2010 met nr. PL1512 2010167745-4.
Bij de stukken bevinden zich wel twee andere kopieën van de dagvaarding die op gelijke wijze voor kopie conform zijn verklaard, waaraan deze mededelingen zijn gehecht.
De met pen geschreven passages zijn in dit citaat cursief weergegeven. Dit betreft de akte van uitreiking waarnaar onder (1.3) in de schriftuur wordt verwezen en die eveneens aan de schriftuur is gehecht..
HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3574, NJ 2016/142, m.nt. Schalken.
Zie met name de aan het hiervoor vermelde arrest van 15 december 2015 voorafgaande conclusie van Bleichrodt, onder 8-10. Hij verwijst hierbij onder andere naar HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2780, rov. 2.3.; HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7689, rov. 2.4.
HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1940, rov. 2.5. In casu ging het om de bekendheid met de de uitspraak ingevolge art. 408, tweede lid, Sv, maar aangenomen mag worden dat dit criterium mutatis mutandis ook geldt voor art. 408, eerste lid en onder c, Sv, dat een gelijksoortige maatstaf inhoudt ten aanzien van de bekendheid met de dag van de terechtzitting.
Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 631 en p. 645. Zie in dit verband ook de art. 3, 6 en 8 van de Richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures en de implementatie hiervan bij Wet van 5 november 2014, houdende implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142).
Beroepschrift 04‑05‑2016
De Hoge Raad der Nederlanden
Te Den Haag
Parketnummer 09-670289-10
Griffienummer S15/05812
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening 5 maart 2016
Hoogedelachtbaar College,
Ondergetekende:
Mr.G.B.M.Later, advocaat te 's‑Gravenhage, kantoorhoudende aan de Riouwstraat no. 131 (2585 HP) , die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
De heer [rekwirant]
Geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ([geboorteland]) ,
Wonende te [woonplaats] aan de [adres] ([postcode]),
Heeft hierbij de eer aan Uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 09-670289-10 en rolnummer 22-003470-15 , van 2 december 2015 , waarbij het Gerechtshof requirant niet ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's‑Gravenhage van 27 oktober 2010 blijkens welk vonnis hij werd veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voor eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening gepleegd op 16 augustus 2010;
Rekwirant voert de navolgende middel van cassatie aan :
I. Schending van de artikelen 349 lid 1, 358 lid 3, 359 lid 2 en artikel 588 lid 1 onder a Sv jo. artikel 415 Sv. jo. artikel 6 lid 1 en 3 EVRM, althans en in ieder geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen,
Meer in het bijzonder heeft het hof rekwirant niet ontvankelijk geacht in het hoger beroep, daartoe overwegende :
‘De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dal de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Daartoe heeft zij — kort en zakelijk weergegeven — aangevoerd dat de verdachte blijkens het dossier op de dag van zijn aanhouding door de politie in kennelijk staat van dronkenschap verkeerde, met dubbele tong sprak en rooddoorlopen ogen had en dat in het licht daarvan de akte van uitreiking die zich in het dossier bevindt niet kan worden gezien als een geldige uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte. Derhalve kan de verdachte niet geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de datum van de zitting in eerste aanleg en heeft hij, nadat hij van de uitspraak op de hoogte is geraakt, tijdig hoger beroep ingesteld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 16 augustus 2010 om 15.53 uur is aangehouden. Enkele uren later, om 18.20 uur, is de verdachte verhoord op het politiebureau. Uit het proces-verbaal van dat verhoor komt naar voren dat de verdachte weliswaar een wat obstinate houding vertoont, maar geenszins blijkt daaruit dat hij in een zodanige staat verkeerde dat hij niet besefte wat hij deed. Het proces-verbaal laat naar het oordeel van het hof juist zien dat de verdachte voldoende inzicht had in de hem gestelde vragen, dat hij deze vragen begreep en ook adequaat antwoorden kon geven. Hij heeft het proces-verbaal van verhoor bovendien ondertekend.
Op 16 augustus 2010 om 19.30 uur , weer een uur later derhalve, heeft de rechercheur [verbalisant 1] geprobeerd een dagvaarding (c.q. de gerechtelijke brief en bijbehorende mededelingenformulier van de officier van justitie) aan de verdachte uit te reiken. Blijkens de handgeschreven opmerking van de verbalisant op de akte van uitreiking weigerde de verdachte deze akte te ondertekenen en in ontvangst te nemen, maar is de tekst wel aan de verdachte medegedeeld. De datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging maken deel uit van de dagvaarding.
Dat de verdachte in een zodanige staat van dronkenschap verkeerde dat hij de strekking van de aan hem gedane mededeling met betrekking tot de datum en het tijdstip van de zitting in eerste aanleg en de inhoud van tenlastelegging niet kon begrijpen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Op grond van het voorgaande moet daarentegen ervan uit worden gegaan dat de verdachte op 16 augustus 2010 bekend is geworden met de dag en het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 27 oktober 2010 in eerste aanleg gegeven einduitspraak. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 31 juli 2015, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard…’
hebbende het hof naar de mening van rekwirant te gemakkelijk aangenomen dat rekwirant op de hoogte was van de tegen hem ingestelde vervolging en dat de dagvaarding in eerste aanleg op geldige wijze aan hem is uitgebracht, en dat hij daarom niet ontvankelijk is in het hoger beroep dat door hem is ingesteld nadat hij op de hoogte kwam van de veroordeling, althans heeft het hof een en ander onvoldoende gemotiveerd.
(A) Toelichting, algemeen
Rekwirant was verslaafd aan alcohol en drugs.
Bij brief van 1 december 2015 is bericht aan de voorzitter van de strafkamer van het hof dat rekwirant op 31 augustus 2010 naar Tanzania is vertrokken — waar hij geboren is — om hulp te krijgen voor zijn alcohol — en drugsverslaving. Hij heeft langdurig hulp gehad van de Recovery Community Zanzibar. De behandeling is heel effectief geweest. Rekwirant gebruikt geen alcohol en drugs meer. Hij is pas op 13 juni 2015 teruggekeerd naar Nederland.
(B) Toelichting met betrekking tot het bekend maken van de vervolging van rekwirant
(1) Uitreiking dagvaarding?
(1.1)
In het dossier dat rekwirant van het hof heeft gekregen na hoger beroep te hebben ingesteld bevonden zich geen stukken met betrekking tot betekening. Alleen kon in het dossier daarover de volgende opmerking worden gevonden:
‘…opmerkingen verbalisant
In opdracht van PPS [PPS] is op 16 augustus 2010 aan verdachte [rekwirant] een dagvaarding uitgereikt.
Waarvan door mij, [verbalisant 2], op ambtseed is opgemaakt, dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende te 's‑Gravenhage op 16 augustus 2010…’
(1.2)
Omdat rekwirants raadsvrouwe geen stukken met betrekking tot betekening had ontvangen en daar ter zitting van het hof wel over werd gesproken, zijn die stukken alsnog opgevraagd bij het ressortsparket.
Een afschrift van de email van het ressortsparket met bijlagen van 14 december 2015 wordt hierbij overgelegd (prod.1).
Bij die email van 14 december 2015 werd onder andere een akte van uitreiking gemaild, waarop naam, geboortedatum en adres van rekwirant staan vermeld alsmede voorgedrukt :
‘27 oktober 2010, zittingsdatum: 92/LRZA/PR-006-(0001) ‘
en, zonder dat er verder iets op vermeld is of ingevuld.
(1.3)
Een tweede akte van uitreiking vermeldt als datum maandag 16 augustus 2010 te 19.30 uur en de naam van de rechercheur [verbalisant 1].
Op dit document staat handgeschreven:
’…Opm. verb
Tekst aan verdachte medegedeeld
Wenst niet te tekenen & niet in ontvangst te nemen…’
Op deze akte staat verder vermeld de voorgedrukte tekst :
‘zittingsdatum: 27 oktober 2010 alsmede 92/FJHI/PR-006’.
(1.4)
Uit voormelde stukken, die door het hof voor de behandeling van het hoger beroep ter zitting van 2 december 2015 niet ter beschikking gesteld waren, wordt — mede gelet op het hierboven geciteerde uit het proces-verbaal van de politie — dus niet goed duidelijk wat er feitelijk is gebeurd.
Rekwirant kan zich niets van een en ander herinneren.
(2) Wat is medegedeeld?
De rechercheur [verbalisant 1] noteert de tekst te hebben medegedeeld. Er staat niet bij wat hij van de tekst heeft medegedeeld.
Wanneer de rechercheur de in de akte bedoelde gerechtelijke brief en het bijbehorende mededelingenformulier aan rekwirant zou hebben medegedeeld om 19.30 uur — het mededelingenformulier bedraagt meer dan 2 pagina's — dan wordt onbegrijpelijk dat rekwirant om 19.34 uur al is heen gezonden.
Het hof overweegt — blijkens het arrest — :
‘…Op 16 augustus 2010 om 19.30 uur , weer een uur later derhalve, heeft de rechercheur [verbalisant 1] geprobeerd een dagvaarding (c.q. de gerechtelijke brief en bijbehorende mededelingenformulier van de officier van justitie) aan de verdachte uit te reiken. Blijkens de handgeschreven opmerking van de verbalisant op de akte van uitreiking weigerde de verdachte deze akte te ondertekenen en in ontvangst te nemen, maar is de tekst wel aan de verdachte medegedeeld. De datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging maken deel uit van de dagvaarding…’
De rechercheur heeft genoteerd de tekst aan de verdachte te hebben medegedeeld, maar uit die opmerking valt niet te zien welke tekst c.q. welk deel van de tekst hij heeft medegedeeld aan de verdachte, die volgens het hof een wat obstinate houding aannam tijdens het kort daarvoor plaats gevonden hebbende verhoor.
Dat de datum en het tijdstip zijn medegedeeld is mogelijk, maar staat niet vast.
Of de tenlastelegging is medegedeeld, blijkt niet.
Het feit dat rekwirant de dagvaarding niet in ontvangst wil nemen en voor betekening niet wil tekenen, zou ook wat kunnen zeggen over de staat waarin rekwirant zich toen bevond, nadat hij dus een paar uur daarvoor werd gezien als in kennelijke staat van dronkenschap verkerend, met bloeddoorlopen ogen en sprekend met dubbele tong.
(C) Toelichting met betrekking tot geestelijke staat van rekwirant
(1) Gebeurtenissen op 16 augustus 2010
Blijkens het proces-verbaal van de politie werd rekwirant op 16 augustus 2010 om 15.53 uur aangehouden op heterdaad als verdacht van artikel 266 lid 1 jo. 267 lid 2 Sr.
Zij verklaren:
‘…Wij zagen dat [rekwirant] in kennelijk staat van dronkenschap verkeerde. [rekwirant] had bloeddoorlopen ogen, was verbaal agressief en sprak met dubbele tong…’
Hij wordt naar het politiebureau aan de Jan Hendrikstraat in Den Haag gebracht. Met betrekking tot het transport wordt opgemerkt:
‘Bijzonderheden niet betrekking tot het transport van de verdachte naar de plaats van voorgeleiding en onderzoek. De verdachte was verbaal agressief en onberekenbaar, hierop bij verdachte de handboeien aangelegd.’
Aankomst 16.15 uur.
Om 18.20 uur wordt hij gehoord.
Het hof noemt in het arrest — zoals boven geciteerd — rekwirants gedrag tijdens dat verhoor aan de hand van de tekst van het verhoor, welke tekst natuurlijk door de verhorende ambtenaar genoteerd is, ‘wat obstinaat’.
Het verhoor eindigt om 18.40 uur.
Om 19.30 uur zou geprobeerd zijn de dagvaarding uit te reiken.
Rekwirant wilde niet tekenen en niet in ontvangst nemen. De rechercheur zou de tekst hebben medegedeeld.
Ter zitting van het hof op 2 december 2015 zegt rekwirant:
‘…Ik begrijp dat dit een technisch juridische discussie is. Ik begrijp waar het over gaat, maar ik kan het me allemaal niet meer zo goed herinneren. Ik was zwaar aan de drank. U houdt mij voor dat ik kennelijk eerst een tijdje in de cel heb gezeten en dat ik daarna pas ben verhoord. U houdt mij voor dat ik in mijn verhoor wel antwoorden heb gegeven en dat ik het proces-verbaal heb ondertekend, ik kan het me niet herinneren…’
Hoewel rekwirant om 15.53 uur gezien werd in kennelijke staat van dronkenschap, met bloeddoorlopen ogen, sprekend met dubbele tong, tijdens zijn verhoor tussen 18.20 en 18.40 uur volgens het hof wat obstinaat gedrag vertoonde, is er om 19.30 uur niet beoordeeld in hoeverre rekwirant in staat was te begrijpen wat hem werd verteld, nadat hij kennelijk geweigerd had de dagvaarding aan te nemen.
Hij had geen stuk in zijn handen waaruit bleek wanneer hij voor wat moest komen, en zijn mogelijkheden om een eerlijk proces te hebben als bedoeld te hebben als bedoeld in artikel 6 EVRM hingen dus af van wat er gebeurde tussen de rechercheur die hem de dagvaarding wilde betekenen althans ter hand stellen en die — volgens de aantekeningen — hem een en ander zou hebben medegedeeld.
De manier waarop dat mededelen ging, blijkt niet uit het dossier.
Niet blijkt dat de dagvaarding ook nog naar het adres van rekwirant is toegestuurd. Er heeft geen onderzoek plaats gevonden naar de vraag hoe het gesteld was met zijn eerdere genoemde kennelijk staat van dronkenschap.
Waarom het hof aannemelijk acht — zonder deskundig onderzoek en zelfs zonder dat hierover iets is gerelateerd in het proces-verbaal — dat rekwirant wat hem werd medegedeeld — de letterlijke tekst van wat tegen hem gezegd is blijkt niet uit het dossier — heeft kunnen begrijpen, wordt niet duidelijk.
Een en ander klemt temeer nu rekwirant ook niet heeft geacteerd op de in de dagvaarding verwoorde beschuldiging, geen advocaat heeft geraadpleegd en voor de datum van de zitting naar Tanzania is gegaan om daar behandeld te worden voor zijn verslaving, om vervolgens pas 5 jaar later — gezond — terug te komen.
(D) Conclusie
Om een eerlijk proces te kunnen hebben als bedoeld in artikel 6 EVRM is het noodzakelijk dat een verdachte weet en heeft kunnen begrijpen dat hij moet verschijnen voor de rechter, op welke dag en tijdstip, en waarvoor hij zich ter zitting moet verantwoorden.
De mededelingen die bij een dagvaarding horen en die door het ressortsparket zijn meegestuurd ( zie productie 1) moeten bekend zijn.
Maar behalve dat de rechercheur noteert dat hij de tekst heeft medegedeeld, zonder precies te vermelden welk deel van de tekst, is er geen bewijs dat rekwirant ook werkelijk wist en kon weten — gelet op de staat waarin hij (mogelijk nog) verkeerde en waar toen geen onderzoek naar is gedaan — wanneer hij zich voor wat moest verantwoorden bij de rechter.
De rechercheur noteert wel dat rekwirant niet wenst te tekenen en niet in ontvangst wenst te nemen, maar noteer niet hoe rekwirant reageerde op het mededelen van (welke?) tekst en of hij geacht kon worden toen begrepen te hebben wat de rechercheur hem mededeelde.
Gelet op een en ander kan er naar de mening van rekwirant geen geldige betekening als bedoeld in artikel 599 lid 1 onder a Sv hebben plaats gevonden.
Zoals ter zitting is uitdrukkelijk aangevoerd door rekwirants raadsvrouwe:
‘… Op deze manier aanzeggen aan de verdachte kan niet als een geldige uitbrenging van de dagvaarding worden beschouwd. Hij herinnert zich er niets van, en dat is gezien zijn toestand destijds ook niet gek. De dagvaarding had in ieder geval ook nog op een andere manier moeten worden uitgereikt…’
Als de dagvaarding niet geldig is uitgebracht, is rekwirant ten onrechte veroordeeld en had de inleidende dagvaarding nietig moeten worden verklaard.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant Uw Hoge Raad eerbiedig verzoekt om het arrest zoals gewezen door het Gerechtshof te Den Haag jegens hem op 2 december 2015 te vernietigen met zodanige uitspraak als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
De bijzonderlijke gemachtigde
Mr.G.E.M.Later
Den Haag, 4 mei 2016