Met weglating van voetnoten.
HR, 17-03-2020, nr. 19/01002
ECLI:NL:HR:2020:380
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
19/01002
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:380, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:62
ECLI:NL:PHR:2020:62, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:380
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Betekening dagvaarding in persoon, art. 585-588 Sv. De dagvaarding is aan verdachte uitgereikt. Verdachte heeft geweigerd te tekenen voor ontvangst. Is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in persoon is uitgereikt aan verdachte begrijpelijk? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/00450.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01002
Datum 17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 februari 2019, nummer 23/002406-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.
Conclusie 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de rechtsgeldigheid van een betekening van een dagvaarding in persoon op het moment dat de verdachte is aangehouden op het politiebureau met toepassing van art. 587 lid 2 Sv. De dagvaarding is door de verbalisant aan de verdachte overhandigd, waarop de verdachte deze heeft teruggegeven c.q. niet heeft meegenomen. Is hier sprake van een weigering de dagvaarding in ontvangst te nemen? Vergelijking met HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1160. De AG komt tot de conclusie dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding in persoon is betekend juist is en adviseert de Hoge Raad het beroep te verwerpen (art. 81.1. RO)
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01002
Zitting 28 januari 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 12 februari 2019 door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 96-020118-18 omdat het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld. Bij dat vonnis is de verdachte wegens feit 1 “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en feit 2 “overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 1100,00 euro subsidiair 21 dagen hechtenis en is hem ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden opgelegd. Tot slot is aan de verdachte voor feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken opgelegd.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3.
In onderhavige zaak gaat het, net als in de zaak van dezelfde verdachte waarin ik vandaag eveneens concludeer (19/00450) om de vraag of er een geldige betekening van de dagvaarding in persoon heeft plaatsgevonden voor de zitting in eerste aanleg. In beide gevallen is de dagvaarding aan de verdachte uitgereikt terwijl hij was aangehouden op het politiebureau en heeft de verdachte geweigerd te tekenen voor ontvangst. Het hof heeft in beide zaken, die gelijktijdig bij het hof zijn behandeld, vastgesteld dat er sprake is geweest van een betekening van de dagvaarding in persoon en de verdachte niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat dit niet binnen twee weken na de einduitspraak in eerste aanleg is ingesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn het hoger beroep heeft ingesteld zodat hij daarin niet-ontvankelijk is.
2.2.
Het bestreden arrest houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 5 april 2018 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte op 3 januari 2018 in persoon betekend. Dit is bevestigd middels een aanvullend proces-verbaal van 24 januari 2019 van verbalisant [verbalisant] .
De verdachte is op 30 april 2018 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 4 juli 2018.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2019 houdt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat er eerste gekeken moet worden naar de ontvankelijkheid in deze zaak, omdat de dagvaarding op 30 januari 2018 in persoon is uitgereikt aan de verdachte en de politierechter vonnis heeft gewezen op 30 april 2018. Het hoger beroep is pas ingesteld op 4 juli 2018.
De verdachte verklaart dat hij altijd op een zitting verschijnt als hij moet voorkomen. Hij zegt dat hij bij de douane is aangehouden. Hij ontkent niets.
De advocaat-generaal geeft aan dat de verdachte niet wenste te tekenen voor ontvangst van de dagvaarding en de dagvaarding ook niet heeft meegenomen. De dagvaarding in deze zaak is in persoon uitgereikt, ondanks dat hij niet heeft getekend en de dagvaarding niet heeft meegenomen. Het hoger beroep dient niet ontvankelijk verklaard te worden, volgens de advocaat-generaal.
De raadsvrouw legt een pleitnota over waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De advocaat-generaal persisteert bij zijn standpunt.
De verdachte geeft aan zich aan te sluiten bij zijn raadsvrouw.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de zaak wordt aangehouden, zodat de advocaat-generaal opdracht kan geven aan de verbalisant die de dagvaarding wilde uitreiken om een nader proces-verbaal op te maken, over wat er aan de verdachte is medegedeeld.
Gehoord de advocaat-generaal deelt de voorzitter vervolgens als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst tot de terechtzitting van 12 februari 2019 (…), in de (…) meervoudige strafkamer van dit hof.”
2.4.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2019 gehechte pleitnota van de raadsvrouw houdt onder meer het volgende in:1.
“1. Het gaat vandaag om twee namens cliënt ingestelde hoger beroepen. De eerste betreft een verstekvonnis van 5 april 2018. De tweede betreft een verstekvonnis van 30 april 2018. Namens cliënt is in beide zaken op 4 juli jl. hoger beroep ingediend direct nadat cliënt op de hoogte was van het feit dat hij vervolgd was en was veroordeeld.
Ontvankelijkheid
2. Allereest dient beoordeeld te worden of cliënt tijdig in hoger beroep is gekomen. Cliënt stelt zich op het standpunt dat er in de beide vandaag voorliggende zaken geen (geldige) betekening in persoon heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden gesteld dat er binnen 14 dagen na het vonnis van de politierechter hoger beroep had moeten worden ingesteld.
(…)
4. In de zaak met kenmerk 96-020118-18 (zittingsdatum eerste aanleg 30 april 2018) is het volgende relevant. Cliënt is op 29 januari 2018 om 23:29 gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een blaastest nu uit het PV blijkt dat de verbalisanten het idee hadden dat cliënt onder invloed was en niet begreep wat hij aan het doen was. Cliënt heeft vervolgens steeds aangegeven nergens aan mee te werken. Op 30 januari om 02:10 uur is cliënt verhoord waarbij cliënt naar ik vermoed nog in zijn cel heeft aangegeven “ga weg". Het verhoor is vervolgens direct beëindigd (2:11) en om 3:00 uur is gepoogd een dagvaarding aan cliënt uit te reiken. Op die akte is voor2.de verbalisant aangekruist dat de akte aan cliënt is uitgereikt. Vervolgens staat er een handgeschreven opmerking bij van de verbalisant: “ Wenst niet te tekenen verdachte heeft de brief niet meegenomen".
5. In beide zaken blijkt niet dat de inhoud van de dagvaarding aan cliënt is voorgelezen nadat hij heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen of dat de dagvaarding vervolgens op een andere wijze aan cliënt is betekend.
6. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA7912) brengt een poging de stukken aan verdachte uit te reiken niet zonder meer met zich mee dat er sprake is van een uitreiking in persoon.
7. Uit de jurisprudentie kan worden voorts worden afgeleid dat aan de weigering een gerechtelijke mededeling, zoals in dit geval een dagvaarding, in ontvangst te nemen, niet de consequentie mag worden verbonden dat de verdachte (formeel bezien) bekend geacht mag geworden met de inhoud van deze mededeling omdat hij daarvan wel kennis had kunnen nemen als hij de mededeling in ontvangst had genomen. Bepalend is of de verdachte daadwerkelijk kennis heeft genomen van de inhoud van een dergelijk stuk en van overige informatie die van belang is voor zijn besluitvorming.
8. Verder blijkt uit de memorie van toelichting voor zover het artikel artikel 408 Sv betreft het volgende: “De twijfel werkt hier (...) in het voordeel van verdachte. Zolang niet in rechte is gebleken dat het gerechtelijk schrijven, inhoudende onder meer de oproeping voor de (nadere) terechtzitting, door de verdachte is ontvangen, moet worden aangenomen dat zulks niet in geschied”.
9. In dit geval heeft cliënt in beide gevallen alle medewerking geweigerd, was hij zwaar onder invloed blijkens de PV’s, heeft hij niets willen tekenen en blijkt niet dat cliënt de brief überhaupt heeft aangenomen. In de akte van uitreiking van de zitting van 30 april 2018 (96-20118-18) staat zelfs als opmerking dat cliënt de brief niet heeft meegenomen.
10. In de visie van de verdediging is er geen sprake van een geldige betekening in persoon. Daarnaast blijkt uit beide dossiers niet dat de dagvaarding nog op een andere wijze aan cliënt is betekend dan wel mondeling is medegedeeld op het politiebureau.
11. Concluderend stelt cliënt zich dan ook op het standpunt dat er geen betekening in persoon heeft plaatsgevonden nu hij heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen en heeft geweigerd te tekenen voor ontvangst. De inleidende dagvaarding is dan ook niet juist betekend en daardoor nietig.
12. Doordat er geen (rechtsgeldige) betekening in persoon heeft plaatsgevonden is de termijn voor het instellen van hoger beroep pas gaan lopen toen cliënt op de hoogte is gebracht van het bestaan van beide vonnissen. Dit was op 26 juni 2018 om 19:30 uur. Cliënt is toen door de politie gebeld waar cliënt is medegedeeld dat hij (onder meer) op 5 en 30 april was veroordeeld en hij zich moest melden om zijn straf te ondergaan. Naar aanleiding van dat telefoontje is er namens cliënt (tijdig) op 4 juli 2018 hoger beroep ingesteld en is hij ontvankelijk.”
2.5.
Daarop heeft het hof de zaak aangehouden tot 12 februari 2019 en verzocht om een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant die de dagvaarding wilde uiteiken over wat er aan de verdachte is medegedeeld. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2019 houdt vervolgens het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat er een aanvullend proces-verbaal is binnengekomen van verbalisant [verbalisant] . De verbalisant bevestigt in dit proces-verbaal dat de dagvaarding op 3 januari 2018 aan de verdachte in persoon is betekend.
De advocaat-generaal voert het woord en leest zijn vordering voor en legt die aan het hof over. Hij
vordert dat de verdachte, wegens overschrijding van de appeltermijn, niet-ontvankelijk zal moeten
worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. De akte heeft de verdachte in persoon ontvangen. De verdachte wenste niet te tekenen en heeft de dagvaarding ook niet meegenomen. Op die akte staat het tijdstip en de dag van de terechtzitting. De verdachte kon daarom van deze zitting op de hoogte zijn.
De raadsvrouw betwist dat de akte van uitreiking correct is uitgereikt. Zij doet dit aan de hand van haar pleitnota die door haar aan het hof wordt overgelegd en welke achter het proces-verbaal zal worden gevoegd.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na beraad in raadkamer verklaart de voorzitter het onderzoek voor gesloten en doet onmiddellijk uitspraak en verklaart dat de verdachte tegen deze beslissing binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
2.6.
Het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] is gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 februari 2019 en heeft de volgende inhoud:
“Ik, verbalisant, [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, verklaar het volgende :
Dit proces-verbaal maak ik op naar aanleiding van een vraag van de Officier van Justitie met betrekking tot de akte van uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte [verdachte] .
Ik, verbalisant, heb op 30 januari 2018 de akte van uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte [verdachte] overhandigd. De verdachte heeft de akte bekeken en heeft deze vervolgens weer terug gegeven omdat hij deze niet mee wilde nemen. Tevens gaf de verdachte aan dat hij de akte niet wenste te ondertekenen.”
2.7.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2019 gehechte pleitnota van de raadsvrouw houdt in:3.
“Ontvankelijkheid
2. Allereest dient beoordeeld te worden of cliënt tijdig in hoger beroep is gekomen. Naar aanleiding van de vorige zitting is verzocht om een aanvullen proces-verbaal van de politieagent die de dagvaarding aan cliënt heeft (gepoogd) uit te reiken.
3. Uit die verklaring blijkt dat de verbalisant de dichte enveloppe met daarop de te tekenen akte aan cliënt een overhandigd die hem vervolgens ongeopend aan de verbalisant terug heeft gegeven met de mededeling dat hij hem niet mee wilde nemen en niet wilde tekenen. Uit de verklaring blijkt niet dat de verbalisant aan cliënt die behoorlijk onder invloed was zo blijkt uit het dossier heeft uitgelegd dat het een zittingsdatum betrof dan wel wanneer en waar die zitting zou plaatsvinden. De dagvaarding is dan ook niet aan cliënt voorgelezen en er heeft zich ook geen situatie voorgedaan waaruit kan worden opgemaakt dat cliënt redelijkerwijs bekend zou zijn met de zittingsdatum in de enveloppe. De dagvaarding is zoals tijdens de vorige zitting aangegeven ook niet op een andere wijze aan cliënt betekend.
4. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA7912) brengt een poging de stukken aan verdachte uit te reiken niet zonder meer met zich mee dat er sprake is van een uitreiking in persoon.
5. Uit de jurisprudentie kan worden voorts worden afgeleid dat aan de weigering een gerechtelijke mededeling, zoals in dit geval een dagvaarding, in ontvangst te nemen, niet de consequentie mag worden verbonden dat de verdachte (formeel bezien) bekend geacht mag geworden met de inhoud van deze mededeling omdat hij daarvan wel kennis had kunnen nemen als hij de mededeling in ontvangst had genomen. Bepalend is of de verdachte daadwerkelijk kennis heeft genomen van de inhoud van een dergelijk stuk en van overige informatie die van belang is voor zijn besluitvorming.
6. Verder blijkt uit de memorie van toelichting voor zover het artikel artikel 408 Sv betreft het volgende: “De twijfel werkt hier (...) in het voordeel van verdachte. Zolang niet in rechte is gebleken dat het gerechtelijk schrijven, inhoudende onder meer de oproeping voor de (nadere) terechtzitting, door de verdachte is ontvangen, moet worden aangenomen dat zulks niet in geschied”.
7. In dit geval heeft cliënt alle medewerking geweigerd, was hij zwaar onder invloed blijkens de PV’s, heeft hij niets willen tekenen en blijkt uit de aanvullende verklaring dat de dagvaarding niet aan cliënt is voorgelezen.
8. op basis van het vorenstaande is er geen sprake van een geldige betekening in persoon.
9. Doordat er geen (rechtsgeldige) betekening in persoon heeft plaatsgevonden is de termijn voor het instellen van hoger beroep pas gaan lopen toen cliënt op de hoogte is gebracht van het bestaan van het vonnis. Dit was op 26 juni 2018 om 19:30 uur. Cliënt is toen door de politie gebeld waar cliënt is medegedeeld dat hij (onder meer) op 5 en 30 april was veroordeeld en hij zich moest meiden om zijn straf te ondergaan. Naar aanleiding van dat telefoontje is er namens cliënt (tijdig) op 4 juli 2018 hoger beroep ingesteld en is hij ontvankelijk.”
2.8.
Het middel bevat in de kern de klacht dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter te verschijnen rechtsgeldig aan de verdachte in persoon is betekend, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
2.9.
Het middel bevat voorts nog een drietal deelklachten. De eerste deelklacht houdt onder meer4.in dat de mededeling van de voorzitter tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 12 februari 2019 dat in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] wordt bevestigd dat de dagvaarding op 3 januari 2018 aan de verdachte in persoon is betekend, geen bevestiging vindt in de inhoud van het aanvullend proces-verbaal. Uit dat proces-verbaal kan enkel volgen dat er een akte van uitreiking aan de verdachte is overhandigd die de verdachte heeft bekeken en ongetekend weer heeft terug gegeven.
Ten tweede bevat het middel de klacht dat het voor de vraag of van betekening in persoon sprake is, relevant is om vast te stellen dat uit het genoemde proces-verbaal niet kan blijken dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van de dagvaarding waarvan uitreiking werd beoogd, noch dat die inhoud door verbalisant [verbalisant] aan de verdachte is voorgelezen. Dat brengt mee dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat de verdachte kennis heeft genomen van de gegevens die betrekking hebben op de datum en/of plaats van de zitting en/of de inhoud van het hem ten laste gelegde, aldus de steller van het middel.
Tot slot bevat het middel de klacht dat het arrest van het hof onbegrijpelijk is aangezien i) de verdachte niet is gedagvaard om op 5 april 2018 op de terechtzitting van de politierechter te verschijnen, maar op 30 april 2018, ii) uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet kan volgen dat geprobeerd is om de dagvaarding op 3 januari 2018 aan de verdachte te betekenen, aangezien die betekening op 30 januari 2018 zou hebben plaatsgevonden.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Ik begin met de bespreking van de derde deelklacht. Door de steller van het middel wordt er terecht op gewezen dat de verdachte in de voorliggende zaak in eerste aanleg was gedagvaard om te verschijnen op de zitting van de politierechter van 30 april 2018 (en niet op 5 april 2018), terwijl het aanvullende proces-verbaal van verbalisant [verbalisant]5.inhoudt dat hij op 30 januari 2018 (en niet op 3 januari 2018) de akte van uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte heeft overhandigd. Aangenomen kan worden dat het hof als gevolg van een kennelijke vergissing de verkeerde data in zijn arrest heeft opgenomen. Daarbij wijs ik erop dat de verdachte in twee zaken hoger beroep heeft ingesteld: zowel tegen een verstekvonnis van 5 april 2018 als tegen een verstekvonnis van 30 april 2018.6.De beide zaken zijn op 8 januari 2018 door het hof behandeld, waarbij voor de onderhavige zaak geldt dat die vervolgens is aangehouden tot de terechtzitting van 12 februari 2019. In de zaak waarin het eerstgenoemde vonnis van 5 april 2018 centraal staat, is de dagvaarding op 3 januari 2018 aan de verdachte betekend.7.Tegen deze achtergrond kunnen de genoemde onvolkomenheden in de bestreden uitspraak door de Hoge Raad verbeterd worden gelezen. Dat brengt mee dat aan deze deelklacht de feitelijke grondslag komt te ontvallen.
3.2.
De overige deelklachten raken aan de kernklacht van het middel, die inhoudt dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter te verschijnen rechtsgeldig aan de verdachte in persoon is betekend, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
3.3.
Bij de beoordeling van deze klachten moeten het volgende worden vooropgesteld.
3.4.
Art. 408 lid 1 onder a Sv bepaalt onder meer dat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak moet worden ingesteld indien de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend. Betekening geschiedt door uitreiking van een gerechtelijk schrijven op de bij de wet voorziene wijze (art. 585 lid 2 Sv). Het belangrijkste voorbeeld van een gerechtelijke mededeling die moet worden betekend is de dagvaarding (art. 586 lid 1 Sv en art. 258 lid 1 Sv). Van iedere uitreiking als bedoeld in art. 585 lid 2 Sv wordt een akte opgemaakt met de in art. 589 lid 1 Sv vermelde gegevens. Betekening geschiedt volgens art. 585 lid 2 Sv door uitreiking van een gerechtelijk schrijven. Het gerechtelijk schrijven waarmee een dagvaarding wordt betekend, maakt deel uit van die dagvaarding.8.
3.5.
De dagvaarding is in de voorliggende zaak aan de verdachte uitgereikt in een situatie van Aanhouden en Uitreiken (AU-afdoening). Aan de verdachte, die zich na zijn aanhouding op het politiebureau bevindt, wordt dan direct een dagvaarding in persoon uitgereikt met toepassing van art. 587 lid 2 Sv.9.Voor de geldigheid van de betekening in persoon is vereist dat de dagvaarding daadwerkelijk aan de verdachte is overhandigd.10.Niet is vereist dat de verdachte voor ontvangst tekent.11.Als de verdachte niet alleen heeft geweigerd voor ontvangst te tekenen maar ook heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen, moet de rechter nagaan of zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte tevoren bekend was (art. 408 lid 1 sub c Sv). Daarvan is sprake als de verbalisant, die er niet in geslaagd is de dagvaarding aan de verdachte ter hand te stellen, de inhoud van die dagvaarding aan de verdachte heeft medegedeeld en daarvan op de akte van betekening een aantekening maakt.12.Anders blijft het bij een ‘poging tot uitreiking’ en begint de appeltermijn niet te lopen op de dag van de uitspraak.13.
3.6.
Ik keer terug naar de bespreking van het middel.
3.7.
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich – voor zover hier relevant – een akte van uitreiking inhoudende dat op dinsdag 30 januari 2018 om 03:00 uur aan de Van Leijenberglaan 15 te Amsterdam14.door de hoofdagent van het politiebureau aan de verdachte de bijbehorende gerechtelijke brief in persoon aan hem is uitgereikt. Gelet op de op die akte vermelde briefsoort betrof die bijbehorende gerechtelijke brief de dagvaarding van de verdachte in eerste aanleg voor de zitting van de politierechter van 30 april 2018 om 11:20 uur.15.Voorts vermeldt deze akte bij de rubriek “handtekening ontvanger” de tekst: “wenst niet te tekenen, verdachte heeft brief niet meegenomen”.
3.8.
Kennelijk vond het hof deze tekst niet voldoende om tot een oordeel te komen over de geldigheid van de betekening, c.q. de aanvang van de beroepstermijn en is om een aanvullend proces-verbaal verzocht om hierover duidelijkheid te verschaffen. Het door het hof verzochte aanvullende proces-verbaal houdt in dat de verbalisant [verbalisant] de akte van uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte heeft overhandigd, de verdachte de akte heeft bekeken en deze vervolgens weer heeft teruggegeven omdat hij deze niet wilde meenemen. Daarbij gaf de verdachte aan de akte niet te willen ondertekenen.
3.9.
Vervolgens heeft het hof in het bestreden arrest overwogen dat – verbeterd gelezen – de dagvaarding aan de verdachte op 30 januari 2018 in persoon is betekend, hetgeen is bevestigd in het aanvullende proces-verbaal van 24 jannuari 2019 van verbalisant [verbalisant] .
3.10.
Naar mijn mening is met dit oordeel van het hof niets mis. Uit het voorafgaande kan immers worden opgemaakt dat de verdachte de dagvaarding op het politiebureau in handen heeft gehad. Dat brengt mee dat moet worden aangenomen dat de betekening van de dagvaarding in persoon heeft plaatsgevonden. Voor de rechtsgeldigheid van die uitreiking is immers niet vereist dat de verdachte de akte heeft getekend.16.
3.11.
Ik geef toe, dat als we kijken naar de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak, het niet onwaarschijnlijk is dat de verdachte de dagvaarding ongelezen heeft teruggegeven of achtergelaten. Dit kan echter niet gelijk worden gesteld met een weigering de dagvaarding in ontvangst te nemen. Als het stuk door de verdachte in ontvangst is genomen, al is dat maar voor een korte tijd zoals in onderhavige zaak,17.dan is naar mijn mening voldaan aan alle vereisten voor een rechtsgeldige betekening in persoon. Wat de verdachte, nadat het gerechtelijk schrijven hem ter hand is gesteld, daarmee heeft gedaan en of hij van de inhoud daarvan kennis heeft genomen is niet van invloed op de daaraan voorafgaande betekening in persoon. Het voert te ver, zoals in de toelichting op het middel wordt betoogd, ook in dat geval de (aanvullende) eis te stellen die voortvloeit uit art. 408 lid 1 sub c Sv, dat door de uitreikende ambtenaar de inhoud van de dagvaarding aan de verdachte zou moeten worden voorgehouden of door deze ambtenaar zou moeten worden gecontroleerd of geverifieerd of de verdachte van de inhoud daarvan kennis heeft genomen.
3.12.
Ik meen dan ook dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding in persoon is betekend niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat dit oordeel ook niet onbegrijpelijk is.
3.13.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Conclusie
4.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑01‑2020
AG TS: bedoeld zal zijn ‘door’.
Met weglating van voetnoten.
De klacht dat ook het pleidooi van de raadsvrouw dat de verbalisant een dichte envelop met daarop de te tekenen akte aan de verdachte zou hebben overhandigd geen bevestiging vindt in de inhoud van het aanvullend proces-verbaal geldt wordt hier buiten bespreking gelaten omdat de toets in cassatie zich daarover niet uitstrekt. Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2015, p. 14.
Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een akte van uitreiking die betrekking heeft op de zitting van de politierechter van 30 april 2018.
In deze beide zaken is namens de verdachte ook beroep in cassatie ingesteld, zie de zaak met zaaknummer 19/00450. Ook in die zaak concludeer ik vandaag.
De stukken van het geding in die zaak (19/00450) bevinden zich ook bij de Hoge Raad. Uit het arrest van het hof in die zaak blijkt dat de verdachte in eerste aanleg is gedagvaard om op 5 april 2018 te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam en dat die dagvaarding op 3 januari 2018 aan de verdachte is betekend.
HR 26 november 1974, NJ 1976, 36, m.nt. A.L. Melai.
Pelser in T&C Strafvordering, art. 588 Sv, aant. 3b (online bijgewerkt t/m 1 juli 2019). Art. 587 lid 1 Sv bepaalt dat de uitreiking van het gerechtelijk schrijven geschiedt door de post. Op grond van art. 587 lid 2 Sr kan de uitreiking onder meer, indien dit om enige andere reden wenselijk is, door het openbaar ministerie onder andere worden opgedragen aan – kort gezegd – een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Een van deze redenen is dat de dagvaarding moet worden uitgereikt aan een verdachte die in een politiecel is gedetineerd. Zie Pelser in T&C Strafvordering, art. 587 Sv, aant. 2a (online bijgewerkt t/m 1 juli 2019).
HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912 zie met name de conclusie van Vellinga daaraan voorafgaand onder 13 en 14. Zie ook G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Kluwer 2018, p. 786.
HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5251 en vgl. de conclusie van Bleichrodt voorafgaand aan HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3574 onder 8.
HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1160, NJ 2017, 354, m.nt. T. Kooijmans.
HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, rov. 3.4. Daarin wordt ook opgemerkt dat art. 588 Sv niet voorziet in een bepaling die de weigering van de verdachte om de mededeling uitspraak in ontvangst te nemen op één lijn stelt met de uitreiking van die mededeling aan de verdachte in persoon, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in art. 385 lid 3 Sv (oproeping zitting kantonrechter). Zie in dit verband ook art. 450 lid 5 Sv (oproeping aan gemachtigde in het kader van het aanwenden van rechtsmiddelen). In art. 588, derde lid, onder b, Sv wordt slechts de uitreiking van een gerechtelijk stuk (op het postkantoor) aan een door de verdachte schriftelijk gemachtigde aangemerkt als betekening in persoon. Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt voorafgaand aan HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3574 onder 8.
Op dit adres is het politiebureau van de politie Amsterdam Zuid Buitenveldert gevestigd.
Ik wijs er daarbij nogmaals op dat het gerechtelijk schrijven door de uitreiking waarvan een dagvaarding wordt betekend, deel uit maakt van die dagvaarding. Zie HR 26 november 1974, NJ 1976, 36, m.nt. A.L. Melai.
HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5251.
Hierin verschilt de onderhavige zaak met het feitencomplex dat ten grondslag lag aan HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1160, NJ 2017, 354, m.nt. T. Kooijmans.