HR, 11-01-2011, nr. 09/03124
ECLI:NL:HR:2011:BO5251
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-01-2011
- Zaaknummer
09/03124
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BO5251
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO5251, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO5251
ECLI:NL:PHR:2011:BO5251, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO5251
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. O.g.v. de inhoud van de aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking moet worden aangenomen dat die uitreiking - voor de geldigheid waarvan een op de akte gestelde handtekening voor ontvangst geen constitutief vereiste is - overeenkomstig art. 588.1 Sv in persoon is geschied. Verdachte kan ingevolge art. 432.1, aanhef en onder a, Sv niet in het beroep worden ontvangen.
11 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/03124
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 juni 2009, nummer 22/002672-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Breda, locatie De Boschpoort" te Breda.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie ingesteld op 6 augustus 2009. De aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking houdt in dat die dagvaarding op 30 juni 2009 aan de toen uit anderen hoofde gedetineerde verdachte is "uitgereikt aan de gedetineerde in persoon". In die akte is onder de rubriek "handtekening voor ontvangst:" geen handtekening gesteld. In de marge van die rubriek staat de handgeschreven aantekening: "wel uitgereikt, niet getekend". Op grond van de inhoud van die akte moet worden aangenomen dat die uitreiking - voor de rechtsgeldigheid waarvan een op de akte gestelde handtekening voor ontvangst geen vereiste is - overeenkomstig art. 588, eerste lid, Sv in persoon is geschied. Uit een en ander vloeit voort dat de verdachte ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv niet in het beroep kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 11 januari 2011.
Conclusie 16‑11‑2010
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 30 juni 2009 wegens diefstal bij verstek veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en daarbij aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair vervangende hechtenis, opgelegd, een en ander zoals in het bestreden arrest staat vermeld. Ten slotte heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging toegewezen en de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Middelburg van 26 mei 2004 opgelegde voorwaardelijke straf gelast, en daarbij de opgelegde acht weken jeugddetentie vervangen door evenzoveel weken gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.
3.
Alvorens deze middelen te kunnen bespreken, dient in casu te worden onderzocht of verzoeker kan worden ontvangen in zijn beroep.
4.
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich — voor zover hier relevant — een akte van uitreiking inhoudende dat op 8 mei 2009 om 16.30 uur in de Penitentiaire Inrichting ‘Torentijd’ te Middelburg aan de uit anderen hoofde gedetineerde verzoeker de bijbehorende gerechtelijke brief (te weten de dagvaarding van verzoeker in hoger beroep om op 30 juni 2009 te verschijnen voor het gerechtshof te 's‑Gravenhage) in persoon aan hem is uitgereikt. Voormelde akte vermeldt voorts de volgende door een medewerker van de betreffende penitentiaire inrichting met pen geschreven opmerking: ‘Wel uitgereikt, niet getekend!’. Het hof heeft op 30 juni 2009 verstek verleend tegen de niet verschenen verzoeker en hem op dezelfde datum veroordeeld zoals hiervoor onder 1 is weergegeven. Blijkens de akte cassatie is namens verzoeker op 6 augustus 2009 beroep in cassatie ingesteld tegen 's hofs arrest.
5.
De vraag is dus of de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen aan verzoeker in persoon is betekend. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan had het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de einduitspraak moeten zijn ingesteld (art. 432, eerste lid, aanhef en sub a, Sv).
6.
Naar mijn oordeel brengt het feit dat de akte van uitreiking de opmerking vermeldt dat de dagvaarding wel is uitgereikt maar niet is getekend, mee dat sprake is van een geldige betekening van die dagvaarding in persoon. Anders dan in het arrest HR 4 december 2007, LJN BA7912, NJ 2008, 18, heeft verzoeker blijkens voornoemde opmerking niet geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen, maar slechts de akte van uitreiking om hem moverende redenen niet willen tekenen (voor ontvangst). Onder deze omstandigheid kan het — mijns inziens — ervoor worden gehouden dat verzoeker, aan wie de dagvaarding in persoon is uitgereikt in die zin dat deze daadwerkelijk aan hem ter hand is gesteld, van de inhoud van die dagvaarding op de hoogte was en derhalve tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting.
7.
Nu het beroep in cassatie door of namens verzoeker niet binnen veertien dagen na 's hofs arrest werd ingesteld, dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
8.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G