Einde inhoudsopgave
RvdW 2011/602
Afleggen eed of belofte op een aan zijn godsdienstige gezindheid ontleende vorm.
HR 19-04-2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3839
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 april 2011
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos
- Zaaknummer
09/01734
- Conclusie
A-G Aben
- LJN
BP3839
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Algemeen
Juridische beroepen / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
Strafprocesrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BP3839, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BP3839, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2011
- Wetingang
Essentie
Uit het proces-verbaal behoeft niet te blijken in welke vorm de eed is afgelegd en dus ook niet of de getuige deze heeft afgelegd op een aan zijn godsdienstige gezindheid ontleende, van de in art. 1 Eedswet 1911 voor het afleggen van de eed voorgeschreven vorm afwijkende wijze (NJ 1924, blz. 152 en NJ 1978/37). Voldoende is dat in dat proces-verbaal is vermeld dat de betrokkene de door de wet gevorderde eed (of belofte dan wel bevestiging) op de bij de wet voorgeschreven wijze heeft afgelegd. 2. Het bewijs dat een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.