Rechtbank Noord-Nederland 25 juli 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2925.
HR, 17-12-2021, nr. 20/02707
ECLI:NL:HR:2021:1924
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2021
- Zaaknummer
20/02707
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1924, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑12‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:695, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:4579, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2021:695, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1924, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑09‑2020
- Vindplaatsen
JIN 2022/9 met annotatie van mr. M.A.J.G. Janssen
TvPP 2022, afl. 2, p. 56
JBPr 2022/22 met annotatie van Fruytier, P.A., Pletting, Y.
NJ 2023/63 met annotatie van H.J. Snijders
JBPr 2022/22 met annotatie van Fruytier, P.A., Pletting, Y.
Uitspraak 17‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Hoger beroep. Art. 337 lid 2 Rv. Openstelling tussentijds hoger beroep tussenvonnis; ontvankelijkheid tussentijds hoger beroep eerder tussenvonnis. Hoge Raad komt gedeeltelijk terug van HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen/Stratex).
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/02707
Datum 17 december 2021
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] ,
2. [eiseres 2] ,
3. [eiser 3] ,
4. [eiser 4] ,
5. [eiseres 5] ,
6. [eiser 6] ,
wonende te [woonplaats]
EISERS tot cassatie,
hierna: [eisers] ,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
GEMEENTE BORGER-ODOORN,gevestigd te Exloo, gemeente Borger-Odoorn,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de Gemeente,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/19/118329 / HA ZA 17-73 van de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2017, 25 juli 2018 en 28 november 2018;
de arresten in de zaak 200.255.674/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 oktober 2019 en 16 juni 2020.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof van 16 juni 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de Gemeente is verstek verleend.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Deze uitspraak gaat over het alsnog openstellen van tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis.
2.2
In cassatie kan, kort samengevat, van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] zijn eigenaren van huizen te Borger. De huizen zijn in 2012 opgeleverd en liggen in een nieuwbouwwijk op een terrein met natuurlijke hoogteverschillen.
(ii) In 2014 zijn nieuwe woningen gebouwd achter de huizen van [eisers] , op percelen die hoger gelegen zijn dan de percelen van [eisers]
(iii) [eisers] hebben de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het hoogteverschil met de achterliggende percelen.
2.3
[eisers] vorderen in deze procedure een verklaring voor recht dat de Gemeente bij de inrichting van het nieuwbouwplan onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor het feit dat hun woningen veel lager gelegen zijn dan de achter hen gelegen woningen, en veroordeling van de Gemeente tot schadevergoeding.
2.4
Bij tussenvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank overwogen dat de Gemeente toerekenbaar onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld.1.Met betrekking tot de schade heeft de rechtbank vastgesteld dat [eisers] schade lijden, maar dat de rechtbank de omvang van de schade niet kan vaststellen, en daarom overweegt een deskundige te benoemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat partijen zich mogen uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage.
2.5
Partijen hebben ieder een akte genomen. De Gemeente heeft daarbij verzocht van het eerstvolgende tussenvonnis (tussentijds) hoger beroep open te stellen. Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 28 november 2018 bepaald dat van dit vonnis (tussentijds) hoger beroep kan worden ingesteld, iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de parkeerrol verwezen.
2.6
Het hof heeft de Gemeente ontvankelijk geacht in haar hoger beroep tegen beide tussenvonnissen, het beroep tegen het tussenvonnis van 28 november 2018 ongegrond verklaard, het tussenvonnis van 25 juli 2018 vernietigd en de vorderingen van [eisers] afgewezen.2.Met betrekking tot de ontvankelijkheid heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“2.6 Het staat vast dat de Gemeente ruimschoots na het verstrijken [van de appeltermijn, HR] van het tussenvonnis van 25 juli 2018 hoger beroep heeft ingesteld. Dat is geen probleem wanneer zij ontvangen kan worden in haar hoger beroep tegen de beslissing van 28 november 2018. Tussentijds hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis kan ook worden ingesteld ter gelegenheid van een (tijdig) hoger beroep tegen een later gewezen op zichzelf voor hoger beroep vatbaar eindvonnis of tussenvonnis (vgl. Hoge Raad 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168). Voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 25 juli 2018 is dan ook doorslaggevend of de beslissing van 28 november 2018 een voor hoger beroep vatbaar tussenvonnis is.
2.7
De rechtbank is daar wel van uitgegaan. De rechtbank heeft haar beslissing van 28 november 2018 aangemerkt als een vonnis en heeft ook bepaald dat tegen dat vonnis - de beslissing van 28 november 2018 dus - hoger beroep kan worden ingesteld. Het hof zal de rechtbank daarin volgen. Daarbij is het volgende van belang:
* omdat in de uitspraak van 28 november 2018 ook een beslissing kan worden gelezen over een geschil tussen partijen - het al wel of niet benoemen van een deskundige: de rechtbank kiest ervoor nog geen deskundige te benoemen - houdt de uitspraak meer in dan alleen het gevraagde verlof om tussentijds hoger beroep in te stellen. Indien de uitspraak niet meer zou inhouden dan een dergelijk verlof, zou het (ondanks de aanduiding vonnis) een rolbeschikking zijn, een administratieve maatregel van ondergeschikte betekenis, ter bevordering van de proces-economie. Tegen zo’n uitspraak staat geen hoger beroep open. In dit geval bevat de uitspraak ook een beslissing over de benoeming van een deskundige;
* beide partijen hebben belang bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en zijn door de keuze van de rechtbank om op deze manier te beslissen op het gevraagde verlof op het spoor gezet van een tussentijds hoger beroep tegen de uitspraak van 28 november 2018. Met de ruimhartige lezing en duiding van deze uitspraak als tussenvonnis, wordt de proces-economie gediend. Het alternatief zou zijn dat de Gemeente niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, dat er alsnog een inhoudelijk tussenvonnis zou worden gewezen waartegen tussentijds hoger beroep wordt opengesteld en dat de Gemeente vervolgens opnieuw tussentijds hoger beroep zou instellen.
2.8
De conclusie is dat de Gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen beide tussenvonnissen. Omdat de Gemeente geen grieven heeft gericht tegen het tussenvonnis van 28 november 2018 is het hoger beroep tegen dat tussenvonnis ongegrond.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel I van het middel klaagt onder meer dat onjuist is het oordeel van het hof (in rov. 2.7 en 2.8) dat de Gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep van zowel het tussenvonnis van 25 juli 2018 als het tussenvonnis van 28 november 2018. Het onderdeel voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Het vonnis van 28 november 2018 houdt niet meer in dan het verlof om tussentijds hoger beroep te mogen instellen. Dat beide partijen belang hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en dat met een ruimhartige lezing en duiding van de uitspraak van 28 november 2018 als tussenvonnis de proces-economie wordt gediend, is onvoldoende voor het maken van een uitzondering op art. 337 lid 2 Rv. Met betrekking tot het vonnis van 25 juli 2018 heeft de Gemeente niet verzocht om tussentijds hoger beroep te mogen instellen en in dat vonnis is evenmin tussentijds hoger beroep toegelaten. Het hof had daarom de Gemeente in haar hoger beroep van dat vonnis niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus nog steeds het onderdeel.
3.2.1
Met betrekking tot het verkrijgen van gelegenheid om tussentijds hoger beroep in te stellen van een tussenvonnis, wordt het volgende vooropgesteld.
3.2.2
Voor zover een tussenvonnis vatbaar is voor hoger beroep, kan hoger beroep steeds tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis worden ingesteld. In de volgende gevallen kan in plaats daarvan al eerder – tussentijds – hoger beroep worden ingesteld.
a. Van een tussenvonnis waarbij een voorlopige voorziening is getroffen of geweigerd, kan steeds tussentijds hoger beroep worden ingesteld (art. 337 lid 1 Rv).
b. Van andere dan de onder a bedoelde tussenvonnissen kan tussentijds hoger beroep worden ingesteld indien de rechter dat heeft bepaald (art. 337 lid 2 Rv). De rechter kan aanstonds in het desbetreffende tussenvonnis tussentijds hoger beroep openstellen, maar ook nadien. Over deze laatste mogelijkheid overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 23 januari 20043.het volgende:
“In de tweede plaats moet worden aangenomen dat de rechter ook nadat hij uitspraak heeft gedaan, desverzocht – en na de wederpartij op het verzoek te hebben gehoord – alsnog kan bepalen dat beroep kan worden ingesteld voor de einduitspraak, ongeacht of een daartoe strekkend verzoek aanvankelijk in de processtukken is gedaan. In het belang van een goede procesorde dient te worden aangenomen dat een zodanig verzoek binnen de beroepstermijn dient te worden gedaan. De rechter behoeft zijn beslissing op het verzoek, waarmee hij een bevoegdheid uitoefent die aan zijn procesbeleid is overgelaten, niet te motiveren, net zomin als wanneer hij een beslissing zoals bedoeld in art. 337 lid 2 Rv aanstonds in zijn tussenuitspraak neemt. Met het instellen van het desbetreffende rechtsmiddel – binnen de wettelijke termijn – hoeft niet te worden gewacht totdat op het verzoek is beslist; de beslissing op dat verzoek zal immers niet steeds kunnen worden genomen voordat die termijn is verstreken. Bij de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het in art. 337 lid 2 Rv besloten verbod, mag het feit dat de zaak inmiddels reeds in de hogere instantie aanhangig is gemaakt, geen rol spelen.”
c. Heeft de rechter met betrekking tot een tussenvonnis geen tussentijds hoger beroep opengesteld maar met betrekking tot een later tussenvonnis wel, dan kan ter gelegenheid van het tussentijds hoger beroep van het latere tussenvonnis ook het eerdere tussenvonnis in het hoger beroep worden betrokken, zonder dat daarbij ook tegen het latere tussenvonnis grieven behoeven te worden gericht.4.
d. Wordt in een vonnis door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt aan de instantie, dan is dat vonnis in zoverre een eindvonnis en voor het overige een tussenvonnis. Wordt van het eindvonnisgedeelte van een zodanig vonnis hoger beroep ingesteld, dan kan daarin ook het tussenvonnisgedeelte worden betrokken.5.
3.2.3
De Hoge Raad ziet aanleiding om de hiervoor onder b en c genoemde gevallen van tussentijds hoger beroep nader op elkaar af te stemmen. Uitgangspunt daarbij is dat het steeds aan het procesbeleid van de rechter is overgelaten om – in afwijking van de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv – tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis open te stellen. Er is geen reden om de rechter te beperken in zijn mogelijkheden om op dit punt regie te voeren.
3.2.4
Gelet op het voorgaande geldt voortaan het volgende. De rechter kan na een tussenvonnis te allen tijde, zolang geen eindvonnis is gewezen, desverzocht of ambtshalve – en na partijen te hebben gehoord – alsnog bepalen dat van het tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Bij de beoordeling dient te worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (vgl. art. 20 Rv).
Het openstellen van tussentijds hoger beroep, op verzoek of ambtshalve, geschiedt bij vonnis, met het oog op de daaraan verbonden termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep, zoals hierna vermeld. Afwijzing van een daartoe strekkend verzoek kan ook op andere wijze, mits schriftelijk. De rechter hoeft zijn beslissing niet te motiveren.
De beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt mee dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, met inbegrip van het laatste tussenvonnis voor zover dit nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep. Het tussentijds hoger beroep kan evenwel geen betrekking hebben op vonnissen voor zover deze niet vatbaar zijn voor hoger beroep, en evenmin op vonnissen die in een door de appellant eerder ingesteld hoger beroep hadden kunnen worden betrokken (de zogenoemde ‘een-keer-schieten regel’6.).
Met het instellen van het hoger beroep hoeft niet te worden gewacht totdat op een daartoe gedaan verzoek is beslist. Zolang de rechter het verzoek niet heeft toegewezen, schorst het hoger beroep de tenuitvoerlegging van het tussenvonnis niet (art. 350 lid 2 Rv).
Het hoger beroep dient te worden ingesteld voordat de appeltermijn is verstreken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis waarbij tussentijds hoger beroep is opengesteld.
3.2.5
Van de beslissing om al dan niet tussentijds hoger beroep open te stellen staat naar haar aard geen hogere voorziening open, ook niet met een beroep op doorbrekingsgronden.7.Die beslissing is immers overgelaten aan het procesbeleid van de rechter die het tussenvonnis heeft gewezen. Het gaat om een regiebeslissing waarmee partijen geen rechten worden ontnomen.
3.2.6
3.2.7
Hetgeen hiervoor in 3.2.4-3.2.6 is overwogen, betekent dat de Hoge Raad gedeeltelijk terugkomt van zijn arresten van 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 ( Ponteecen / Stratex ), 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168 en 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3170.
3.3
De klacht dat het hof de Gemeente niet-ontvankelijk had moeten verklaren in het hoger beroep van het vonnis van 25 juli 2018, faalt. Het vonnis van 28 november 2018 strekte er in wezen toe om de Gemeente in de gelegenheid te stellen alsnog tussentijds hoger beroep in te stellen van het tussenvonnis van 25 juli 2018. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2-3.2.5 is overwogen, volgt dat de Gemeente terecht ontvankelijk is geoordeeld in het hoger beroep van het vonnis van 25 juli 2018.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 17 december 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑12‑2021
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4579.
HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 ( Ponteecen / Stratex ), rov. 3.4. Vgl. ook HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3170, rov. 3.3.
HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168.
Vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905.
HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, rov. 3.3.4.
Vgl. HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598, rov. 4.5, HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2914, rov. 3.4 en HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1712, rov. 3.4.2.
Conclusie 02‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Procesrecht; art. 337 lid 2 Rv; openstelling hoger beroep van tussenvonnis; ontvankelijkheid hoger beroep van dat tussenvonnis en van eerder tussenvonnis; procesbeleid rechter
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02707
Zitting 2 juli 2021
CONCLUSIE
E.M. Wesseling-van Gent
In de zaak
1. [eiser 1]
2. [eiseres 2]
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
5. [eiseres 5]
Tegen
Gemeente Borger-Odoorn
In cassatie is uitsluitend de ontvankelijkheid van verweerster in cassatie (hierna: de Gemeente) aan de orde in het door haar ingestelde hoger beroep van twee tussenvonnissen.
1. Procesverloop1.
1.1 Bij inleidende dagvaarding van 6 maart 2017 hebben eisers tot cassatie (hierna: [eisers] ) de Gemeente gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen. Zij hebben daarbij – verkort weergegeven – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:2.
- voor recht zal verklaren dat de Gemeente door de gang van zaken rondom de inrichting van het nieuwbouwplan Daalkampen te Borger onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor het feit dat de woningen van [eisers] veel lager gelegen zijn dan de achter hen gelegen woningen;
- de Gemeente zal veroordelen tot vergoeding van alle door [eisers] reeds geleden en/of nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van de Gemeente, bestaande uit de waardevermindering van de woningen van [eisers] , welke schade dient te worden vastgesteld op € 62.000,–, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.2 Na verweer van de Gemeente, inhoudende dat zij betwist onrechtmatig jegens [eisers] te hebben gehandeld3., heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 24 mei 2017 een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft op 19 oktober 2017 plaatsgevonden.
1.3 Bij tussenvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank omtrent de aansprakelijkheid overwogen dat de Gemeente gedurende het bouwtraject onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van de bewoners en haar zorgplicht richting de bewoners heeft geschonden, en voorts dat de Gemeente toerekenbaar onrechtmatig jegens de bewoners heeft gehandeld, doordat zij geen maatregelen heeft genomen om de hoogteverschillen als hier aan de orde zoveel als mogelijk is te voorkomen (rov. 4.10). Met betrekking tot de schade heeft de rechtbank vastgesteld dat [eisers] door het hoogteverschil schade lijden (rov. 4.11), maar dat de rechtbank de omvang van de schade niet kan vaststellen en daarom overweegt een deskundige te benoemen om haar te adviseren over de waardedaling van de woningen als gevolg van het hoogteverschil (rov. 4.12). Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 september 2018 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage en heeft zij iedere verdere beslissing aangehouden.
1.4 Partijen hebben ieder een akte genomen.
1.5 Vervolgens heeft de rechtbank op 28 november 2018, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, een tussenvonnis gewezen en daarin bepaald dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
1.6 De Gemeente is bij exploot van 27 februari 2019 in hoger beroep gekomen van de tussenvonnissen van 25 juli 2018 en 28 november 2018 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden. Zij heeft vijf grieven aangevoerd, die zich richten tegen het tussenvonnis van 25 juli 2018.
1.7 [eisers] hebben de grieven bestreden.
1.8 Bij tussenarrest van 29 oktober 2019 heeft het hof een meervoudige comparitie van partijen gelast, die zou plaatsvinden op 11 juni 2020.Vanwege de gevolgen van het coronavirus is de comparitie, na overleg met partijen, niet doorgegaan. Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van het ten behoeve van de comparitie overgelegde procesdossier.4.
1.9 Het hof heeft bij eindarrest van 16 juni 2020, voor zover thans van belang, overwogen dat de Gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen beide tussenvonnissen (rov. 2.8). Het hof is, na behandeling van de grieven, in rov. 4.13 tot de slotsom gekomen dat de Gemeente niet aansprakelijk is jegens [eisers] en dat daarom een onderzoek naar de omvang van de schade van het handelen van de Gemeente niet zinvol is.Het hof heeft in het dictum, voor zover thans van belang,:
- het beroep tegen het tussenvonnis van 28 november 2018 ongegrond verklaard;
- het tussenvonnis van 25 juli 2018 vernietigd en opnieuw rechtdoende:
(i) de vorderingen van [eisers] afgewezen;
(ii) [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van de procedure in beide instanties veroordeeld;
(iii) het meer of anders gevorderde door de Gemeente afgewezen.
1.10 [eisers] hebben van het eindarrest tijdig5.cassatieberoep ingesteld.Tegen de Gemeente is verstek verleend.[eisers] hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen.Onderdeel I is gericht tegen rov. 2.7 en 2.8, waarin het hof het volgende heeft overwogen (ik citeer tevens rov. 2.6):
“2.6 Het staat vast dat de Gemeente ruimschoots na het verstrijken van het tussenvonnis van 25 juli 2018 hoger beroep heeft ingesteld. Dat is geen probleem wanneer zij ontvangen kan worden in haar hoger beroep tegen de beslissing van 28 november 2018. Tussentijds hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis kan ook worden ingesteld ter gelegenheid van een (tijdig) hoger beroep tegen een later gewezen op zichzelf voor hoger beroep vatbaar eindvonnis of tussenvonnis (vgl. Hoge Raad 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168). Voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 25 juli 2018 is dan ook doorslaggevend of de beslissing van 28 november 2018 een voor hoger beroep vatbaar tussenvonnis is.
2.7
2.7 De rechtbank is daar wel van uitgegaan. De rechtbank heeft haar beslissing van 28 november 2018 aangemerkt als een vonnis en heeft ook bepaald dat tegen dat vonnis – de beslissing van 28 november 2018 dus – hoger beroep kan worden ingesteld. Het hof zal de rechtbank daarin volgen. Daarbij is het volgende van belang:* omdat in de uitspraak van 28 november 2018 ook een beslissing kan worden gelezen over een geschil tussen partijen – het al wel of niet benoemen van een deskundige: de rechtbank kiest ervoor nog geen deskundige te benoemen – houdt de uitspraak meer in dan alleen het gevraagde verlof om tussentijds hoger beroep in te stellen. Indien de uitspraak niet meer zou inhouden dan een dergelijk verlof, zou het (ondanks de aanduiding vonnis) een rolbeschikking zijn, een administratieve maatregel van ondergeschikte betekenis, ter bevordering van de proces-economie. Tegen zo’n uitspraak staat geen hoger beroep open. In dit geval bevat de uitspraak ook een beslissing over de benoeming van een deskundige;* beide partijen hebben belang bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en zijn door de keuze van de rechtbank om op deze manier te beslissen op het gevraagde verlof op het spoor gezet van een tussentijds hoger beroep tegen de uitspraak van 28 november 2018. Met de ruimhartige lezing en duiding van deze uitspraak als tussenvonnis, wordt de proces-economie gediend. Het alternatief zou zijn dat de Gemeente niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, dat er alsnog een inhoudelijk tussenvonnis zou worden gewezen waartegen tussentijds hoger beroep wordt opengesteld en dat de Gemeente vervolgens opnieuw tussentijds hoger beroep zou instellen.
2.8
2.8 De conclusie is dat de Gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen beide tussenvonnissen. Omdat de Gemeente geen grieven heeft gericht tegen het tussenvonnis van 28 november 2018 is het hoger beroep tegen dat tussenvonnis ongegrond.”
2.2
Het onderdeel bevat – samengevat – de volgende vier klachten:(i) de overweging van het hof in rov. 2.7 dat de uitspraak van 28 november 2018 meer inhoudt dan alleen het gevraagde verlof om tussentijds hoger beroep te mogen instellen, is onbegrijpelijk;(ii) de overweging van het hof in rov. 2.7 dat beide partijen belang hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en dat met een ruimhartige lezing en duiding van de uitspraak van 28 november 2018 als tussenvonnis de proces-economie wordt gediend, is niet of althans onvoldoende redengevend, omdat geen uitzondering op het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv kan worden gemaakt op gronden van processuele doelmatigheid6.; (iii) het hof had de Gemeente niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar hoger beroep van het tussenvonnis van 25 juli 2018, omdat de Gemeente niet (binnen de beroepstermijn) aan de rechtbank heeft verzocht daarvan tussentijds hoger beroep te mogen instellen en in dat vonnis is geen hoger beroep toegelaten; en (iv) niet is voldaan aan het door de Hoge Raad in zijn arrest van 23 januari 2004 (NJ 2005/510) gestelde vereiste, dat [eisers] op het verzoek van de Gemeente, om tegen het eerstvolgende tussenvonnis hoger beroep open te stellen, dienen te worden gehoord. [eisers] hebben slechts op hetzelfde moment, namelijk op 5 september 2018, een akte kunnen nemen.7.
2.3
De klachten stuiten af op het volgende.
2.4
De rechter kan in zijn tussenuitspraak de in het ongelijk gestelde partij de mogelijkheid bieden tussentijds beroep in te stellen van die tussenuitspraak, bijvoorbeeld omdat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nut is betwist. Daarnaast heeft de rechter de bevoegdheid om (desgevraagd) achteraf toestemming te geven tot tussentijds instellen van een rechtsmiddel tegen een tussenuitspraak. Beide beslissingen behoeven geen motivering omdat de rechter alsdan een bevoegdheid uitoefent die aan zijn procesbeleid is overgelaten.8.
2.5
Er zijn verschillende wijzen waarop een openstelling van tussentijds beroep kan worden gevraagd, en er zijn verschillende manieren om daarop te beslissen. Er kan bijvoorbeeld door een procespartij langs informele weg9.(bij brief, fax, e-mail, telefoon of anderszins) worden verzocht om tussentijds beroep toe te staan of bijvoorbeeld, zoals in deze zaak, in een processtuk. De beslissing van de rechter op het verzoek kan ook diverse vormen aannemen. De beslissing kan o.a. worden vervat in een brief of een rolbeslissing, maar ook in een vonnis.
2.6
Ook kan de rechter zelf na een tussenvonnis tot het inzicht komen dat een goede procesorde ermee is gediend dat de hogere rechter zich een oordeel vormt over een eerder uitgesproken tussenvonnis. Hij kan dan in een later tussenvonnis bepalen dat tussentijds hoger beroep mogelijk is.10.Ook die wijze van openstellen van tussentijds beroep van een tussenuitspraak behoort tot het procesbeleid van de rechter.
2.7
Door het openstellen van hoger beroep van een tweede tussenvonnis kan een partij alsnog appelleren van een eerste tussenvonnis. Een dergelijk hoger beroep moet binnen de beroepstermijn van het tweede tussenvonnis (de openstellende uitspraak) worden ingesteld.11.De partij mag dan appelleren van beide tussenvonnissen en vervolgens slechts grieven richten tegen het eerste tussenvonnis. Het beroep van het tweede tussenvonnis is in zo’n geval een noodzakelijk middel om de door de rechtbank alsnog opengestelde bevoegdheid te kunnen uitoefenen om van het eerste tussenvonnis te appelleren.12.
2.8
In het onderhavige geval heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 juli 2018 de zaak naar de rol van 5 september 2018 verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage. De rechtbank heeft tevens bepaald dat partijen elkaar uiterlijk een week voor 5 september 2018 de conceptakten zullen toesturen, opdat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij.13.
2.9
De Gemeente heeft in haar akte na het tussenvonnis van 25 juli 2018 gesteld – verkort weergegeven – dat het vonnis geen duidelijkheid biedt over het hoogteverschil dat had moeten worden bereikt, dat een makelaar/taxateur nog niets kan doen en dat over in dat verband relevante vragen en afwegingen nog niet of nauwelijks enig partijdebat heeft plaatsgehad, en dat zij geen aanleiding ziet om een voorstel te doen voor een deskundige. Aan het slot van de akte heeft de Gemeente de rechtbank verzocht om “uit proces-economische overwegingen, het eerstvolgende tussenvonnis voor hoger beroep open te stellen.”
2.10
Vervolgens heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 28 november 2018 overwogen dat het haar, gelet op het betoog van de Gemeente, geraden voorkomt om van dit tussenvonnis hoger beroep open te stellen alvorens een deskundige te benoemen en deze vragen ter beantwoording voor te leggen en dat de rechtbank dan ook zal bepalen dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld (rov. 2.6). Dit is dan ook in het dictum bepaald.
2.11
De bewoordingen van de rechtbank: “geraden voorkomt”, wijzen er m.i. op dat de rechtbank ambtshalve gebruik heeft gemaakt van de aan haar toekomende bevoegdheid om hoger beroep open te stellen (zie hierboven onder 2.6). In een dergelijk geval behoeft de rechter partijen niet om hun standpunt te vragen.14.
2.12
Voor zover het vonnis zo zou moeten worden opgevat dat de rechtbank het in de akte van de Gemeente opgenomen verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep heeft toegewezen, is aan het vereiste van het horen van de wederpartij voldaan. [eisers] hebben in hun akte van 5 september 2018 het volgende opgenomen:
“In tegenstelling tot gedaagde zijn eisers van mening dat er een helder vonnis is gewezen en een deskundige de waardedaling van de woningen als gevolg van de hoogteverschillen kan vaststellen.”
2.13
Uit deze akte van [eisers] blijkt dat de uitwisseling van de conceptaktes ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (zie hierboven onder 2.8), dat [eisers] op de hoogte waren van het verzoek van de Gemeente tot het openstellen van het eerstvolgende tussenvonnis voor hoger beroep en dat zij daarop hebben gerespondeerd. Dat [eisers] (schriftelijk) op het verzoek van de Gemeente hebben gereageerd, volstaat.15.
2.14
Het tussenvonnis waarin hoger beroep wordt opengesteld, behoeft niet zelf appellabel te zijn en behoeft ook geen inhoudelijke beslissingen over de zaak te bevatten. Het tussenvonnis is appellabel omdat daarin is bepaald dat hoger beroep van het vonnis mag worden ingesteld.
2.15
Wat er verder zij van de overwegingen van het hof, op grond van het voorgaande heeft het hof met juistheid geoordeeld dat de Gemeente ontvankelijk is in het hoger beroep van beide tussenvonnissen.Onderdeel I kan mitsdien niet tot cassatie leiden.
2.16
Onderdeel II betreft een voortbouwklacht en deelt in het lot van onderdeel I.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑07‑2021
Gelet op de in cassatie voorliggende vraag laat ik vermelding van de feiten achterwege.Het procesverloop is opgenomen voor zover van belang. Zie voor het volledige procesverloop in eerste aanleg de tussenvonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 24 mei 2017, 25 juli 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:2925) en 28 november 2018, alle rov. 1. Zie voor het procesverloop in hoger beroep het tussenarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 29 oktober 2019, rov. 2, en het eindarrest van 16 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4579 (hierna: het bestreden arrest), rov. 1.
Zie het tussenvonnis van 25 juli 2018, rov. 3.1.
Zie het tussenvonnis van 25 juli 2018, rov. 3.3.
Zie het bestreden arrest, rov. 1.2.
De procesinleiding is op 3 september 2020 ingediend in het portaal van de Hoge Raad.
[eisers] verwijzen hierbij naar HR 14 juli 2006, NJ 2006/432 (A] / [B.).
Dit wordt door [eisers] aangevoerd in de procesinleiding, onder voetnoot 7.
HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen / Stratex ), NJ 2005/510, rov. 3.4.
Zie mijn conclusies (ECLI:NL:PHR:2004:AR3170) vóór HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3170 (E] / [F.), NJ 2005/511 m.nt. W.D.H. Asser, onder 2.16 en 2.17.
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2018/37, met verdere verwijzing naar literatuur. Zie over tussentijds beroep ook: Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/74 en B.T.M. van der Wiel en N.T. Dempsey, in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/148.
Zie over appelleren binnen de wettelijke termijn van de uitspraak waartegen het tussentijds beroep zich richt ook HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051 (Ponteecen / Stratex ), NJ 2005/510, rov. 3.4, en HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3170 (E] / [F.), NJ 2005/511 m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.3.
Vgl. HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168 (G] / [H.), NJ 2006/229, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.4. Zie daarover ook Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2018/36 en S.M. Kingma, Tussentijds beroep tegen tussenuitspraken en deeluitspraken, TCR 2010/1, p. 11.
Zie het dictum van het tussenvonnis van 25 juli 2018.
Zie in diezelfde zin mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2004:AR3168) vóór HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, (G] / [H.), NJ 2006/229 m.nt. H.J. Snijders, onder 3.13.
Vgl ook de noot van W.D.H. Asser bij HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3170 (E] / [F.), NJ 2005/511.
Beroepschrift 03‑09‑2020
PROCESINLEIDING IN CASSATIE BIJ DE HOGE RAAD ALS BEDOELD IN ART. 407 RV
Eisers tot cassatie zijn:
- 1.
[eiser 1] en [eiseres 2].
- 2.
[eiser 3].
- 3.
[eiser 4] en [eiseres 5].
- 4.
[eiser 6],
hierna gezamenlijk te noemen ‘[eisers] c.s.’,
allen wonende te [woonplaats] en allen te dezer zake domicilie kiezende te Rijswijk ZH aan de Haagweg nr. 108 (2282 AE), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. K. Aantjes, die ten deze tot advocaat bij de Hoge Raad wordt aangewezen om hen in cassatie te vertegenwoordigen en als zodanig wordt gesteld (art. 407 lid 3 en 4 Rv);
Verweerster in cassatie is: de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE BORGER-ODOORN, gevestigd en kantoorhoudende te 7875 AD Exloo aan de Hoofdstraat nr. 50, in de vorige instantie van deze zaak uitdrukkelijk domicilie gekozen hebbende te Leeuwarden, aan de Wiardaplantage nr. 9 (8939 AA), ten kantore van haar advocaat mr. J.J. Veldhuis;
Eisers stellen hierdoor beroep in cassatie in tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2020 onder zaaknummer 200.255.674/01 tussen partijen gewezen.
Verweerster in cassatie kan in deze procedure ten laatste verschijnen op vrijdag 9 oktober 2020 (30a lid 3 onder c Rv, 115 en 116 Rv), niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan gehouden zal worden in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout nr. 8 te Den Haag;
De enkelvoudige civiele kamer behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden (Stort. 2017/5928) om 10.00 uur.
Eisers tot cassatie richten zich tegen voormeld arrest met het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, door te overwegen en op grond daarvan te beslissen als in voormeld arrest weergegeven, zulks om de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:I
I
Dit middelonderdeel richt zich tegen r.o. 2.7 en 2.8 van het bestreden arrest, waarin het hof, zakelijk weergegeven, tot het oordeel is gekomen dat de gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen zowel het tussenvonnis van 25 juli 2018 als het tussenvonnis van 28 november 2018. Die beslissing is rechtens onjuist en de redengeving daartoe onbegrijpelijk.
Nadere uitwerking en toelichting
Krachtens artikel 337 lid 2 Rv. kan de rechter bepalen dat van andere tussenuitspraken dan provisionele, tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
In het tussenvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, geoordeeld dat de gemeente zich jegens eisers schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad en dat de gemeente gehouden is de ten gevolge van die onrechtmatige daad veroorzaakte schade te vergoeden. Dat vonnis is een zuiver tussenvonnis; het dictum bevatte geen (gedeeltelijke) eindbeslissing en daarvan stond dan ook geen hoger beroep open. De rechtbank heeft daarbij immers niet bepaald, dat van dat tussenvonnis hoger beroep zou kunnen worden ingesteld.
Nu kan die toestemming ook worden gevraagd nadat de uitspraak al is gedaan. De rechter kan, ook nadat hij uitspraak heeft gedaan, desverzocht — en na de wederpartij op het verzoek te hebben gehoord — alsnog bepalen dat beroep kan worden ingesteld voor de einduitspraak, ongeacht of een daartoe strekkend verzoek aanvankelijk in de processtukken is gedaan1..
Een dergelijk verzoek heeft de gemeente echter niet gedaan. Wel heeft zij bij akte van 5 september 2018 (nota bene: dus wel binnen de beroepstermijn) de rechtbank verzocht (enigszins terloops, namelijk aan het slot van die akte) om ‘uit proceseconomische overwegingen, het eerstvolgende tussenvonnis voor hoger beroep open te stellen’2..
De rechtbank heeft aan dat verzoek gevolg gegeven. Na in het tussenvonnis van 28 november 2018 in r.o. 2.6 overwogen te hebben, dat de gemeente binnen de beroepstermijn heeft verzocht het eerstvolgende tussenvonnis voor hoger beroep open te stellen, heeft zij bepaald ‘dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld’3., waarmee dus (uitsluitend) kan zijn bedoeld dat vonnis van 28 november 20184..
Het vonnis van 28 november 2018 houdt echter (evenmin) een (partiële) eindbeslissing in en voor zover het hof anders heeft beslist, is die beslissing onbegrijpelijk.
Het hof overweegt (in r.o. 2.7) dat in de uitspraak van 28 november 2018 ook een beslissing kan worden gelezen over een geschil tussen partijen (namelijk het al wel of niet benoemen van een deskundige; de rechtbank kiest ervoor nog geen deskundige te benoemen, aldus het hof), maar een dergelijke beslissing is in dat tussenvonnis met geen mogelijkheid te lezen (in het tussenvonnis van 25 juli 2018 had de rechtbank bepaald, dat zij een deskundigenbericht wenste in te winnen, waarop de rechtbank in het tussenvonnis van 28 november 2018 beslist niet is teruggekomen). De overweging van het hof, dat de uitspraak meer inhoudt dan alleen het gevraagde verlof om tussentijds hoger beroep te mogen instellen, is (dan ook) onbegrijpelijk, zoals evenzeer onbegrijpelijk is de overweging, dat in dit geval de uitspraak ook een beslissing over de benoeming van een deskundige inhoudt.
Dat beide partijen belang hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en dat met een ruimhartige lezing en duiding van de uitspraak van 28 november 2018 als tussenvonnis de proces-economie wordt gediend, zoals het hof vervolgens in r.o. 2.7 overweegt, is niet, althans onvoldoende, redengevend. Een uitzondering op het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv. kan op gronden van processuele doelmatigheid immers niet worden gemaakt5.. Terecht is de Hoge Raad een streng bewaker van het verbod op tussentijds cassatieberoep tegen een zuiver tussenvonnis6..
In casu heeft de gemeente uitdrukkelijk niet (binnen de beroepstermijn) aan de rechtbank verzocht tussentijds hoger beroep te mogen instellen tegen het tussenvonnis van 25 juli 2018. Nu ook in dat vonnis geen tussentijds hoger beroep was toegelaten, had het hof de gemeente ook in haar hoger beroep met betrekking tot dat vonnis niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Overigens is in casu niet voldaan aan het door de Hoge Raad in diens voornoemde arrest van 23 januari 2004, NJ 2005, 510 gestelde vereiste, dat [eisers] c.s. op het verzoek van de gemeente, om tegen het eerstvolgende tussenvonnis hoger beroep open te stellen, te worden gehoord, aan welk vereiste in casu niet is voldaan, hetgeen het hof (evenzeer) heeft miskend7..
II
Gegrondbevinding van voornoemd middelonderdeel vitieert ook r.o. 3, 4 en 5 van het thans bestreden arrest, die dan evenmin in stand kunnen blijven.
Mitsdien:
het de Hoge Raad der Nederlanden behage te vernietigen het tussen partijen op 16 juni 2020 onder zaaknummer 200.255.674/01 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen arrest, met zodanige verdere voorziening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Rijswijk, 3 september 2020
Advocaat [A07813]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑09‑2020
HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510 (Ponteecen/Stratex)
Onderstreping door mij, advocaat.
Onderstreping weer door mij, advocaat
Zoals het hof blijkens de tweede volzin van r.o. 2.7 van het thans bestreden arrest ook goed heeft begrepen.
HR 14 juli 2006, NJ 2006, 432 (Hampden/Mondial)
Zie bijvoorbeeld HR 9 juli 2004, NJ 2005, 256 (Woudsend/[naam 1])
[eisers] c.s. hebben slechts op hetzelfde moment, namelijk op 5 september 2018, een akte kunnen nemen.