Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering
Artikel 27 Procedure voor de terugkeer van een kind
Geldend
Geldend vanaf 22-07-2019
- Bronpublicatie:
25-06-2019, PbEU 2019, L 178 (uitgifte: 02-07-2019, regelingnummer: 2019/1111)
- Inwerkingtreding
22-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-06-2019, PbEU 2019, L 178 (uitgifte: 02-07-2019, regelingnummer: 2019/1111)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Europees burgerlijk procesrecht
Personen- en familierecht / Europees personen- en familierecht
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
1.
Een gerecht kan de terugkeer van een kind niet weigeren tenzij de persoon die om de terugkeer van het kind verzoekt in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
2.
Het gerecht kan in elke fase van de procedures overeenkomstig artikel 15 onderzoeken of het contact tussen het kind en de persoon die om de terugkeer van het kind verzoekt moet worden verzekerd, daarbij rekening houdend met de belangen van het kind.
3.
Indien een gerecht overweegt de terugkeer van een kind te weigeren enkel op basis van artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, mag het de terugkeer van het kind niet weigeren als de partij die om de terugkeer van het kind verzoekt het gerecht er aan de hand van toereikende bewijzen van kan overtuigen, of als het gerecht er op andere wijze van overtuigd is, dat adequate regelingen zijn getroffen om de bescherming van het kind na de terugkeer te waarborgen.
4.
Het gerecht kan, hetzij rechtstreeks overeenkomstig artikel 86, hetzij met de hulp van de centrale autoriteit, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel communiceren met de bevoegde instanties van de lidstaat waar het kind net vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had.
5.
Wanneer het gerecht de terugkeer van het kind gelast, kan het in voorkomend geval overeenkomstig artikel 15 van deze verordening voorlopige en bewarende maatregelen nemen om het kind te beschermen tegen het ernstige risico waarnaar wordt verwezen in artikel 13, lid 1, onder b) van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 te minimaliseren, op voorwaarde dat het onderzoeken en nemen van dergelijke maatregelen de terugkeerprocedure niet onnodig vertraagt.
6.
Een beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, kan uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening in beroep, indien vóór enige beroepsuitspraak de terugkeer van het kind is vereist in het belang van het kind zelf.