HR 20 november 2009 (LJN: BI6320), NJ 2009/581.
HR, 12-10-2012, nr. 07/13259
ECLI:NL:HR:2012:BW8301
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12-10-2012
- Zaaknummer
07/13259
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BW8301
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW8301, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW8301
ECLI:NL:HR:2012:BW8301, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8301
ECLI:NL:HR:2009:BI6320, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI6320
ECLI:NL:PHR:2009:BI6320, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI6320
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑09‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑09‑2007
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑10‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
07/13259
Mr. F.F. Langemeijer
- 8.
juni 2012
Conclusie inzake:
Stichting De Thuiskopie
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerster 2]
- 3.
Opus Supplies Deutschland GmbH
In dit geding, over de uitleg van art. 16c Auteurswet, wordt de procedure voortgezet na het tussenarrest van de Hoge Raad van 20 november 20091. en na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 20112..
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan en voor het procesverloop tot aan het tussenarrest van 20 november 2009 wordt verwezen naar dat arrest. De Hoge Raad heeft onderdeel I van het cassatiemiddel verworpen. Naar aanleiding van onderdeel II heeft de Hoge Raad de volgende vragen van uitleg voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:
- "(i)
Biedt richtlijn 2001/29/EG in het bijzonder in art. 5, lid 2 onder b en lid 5, aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wie in de nationale wetgeving behoort te worden aangemerkt als de schuldenaar van de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde 'billijke vergoeding'? Zo ja, welke?
- (ii)
Indien sprake is van een koop op afstand waarbij de koper in een andere lidstaat is gevestigd dan de verkoper, noopt art. 5 lid 5 van de richtlijn dan tot een zo ruime uitleg van het nationale recht dat ten minste in één van de bij de koop op afstand betrokken landen de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde 'billijke compensatie' is verschuldigd door een bedrijfsmatig handelende schuldenaar?"
1.2.
Bij arrest van 16 juni 2011 heeft het Hof van Justitie hierop geantwoord:
- "(i)
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, in het bijzonder artikel 5, leden 2, sub b, en 5 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de eindgebruiker die voor privégebruik een reproductie vervaardigt van een beschermd werk, in beginsel moet worden aangemerkt als de schuldenaar van de in voornoemd lid 2, sub b, bedoelde billijke compensatie. Het staat de lidstaten evenwel vrij een vergoeding voor privégebruik in te voeren die dient te worden betaald door de personen die installaties, apparaten of informatiedragers ter beschikking stellen van de eindgebruiker, wanneer die personen beschikken over de mogelijkheid om het bedrag van die vergoeding door te berekenen in de door de eindgebruiker betaalde prijs van die terbeschikkingstelling.
- (ii)
Richtlijn 2001/29, in het bijzonder artikel 5, leden 2, sub b, en 5 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die een stelsel heeft ingevoerd waarin de vergoedingen voor het kopiëren voor privégebruik van beschermde werken moeten worden betaald door de fabrikant of importeur van informatiedragers, en op wiens grondgebied het nadeel ontstaat dat auteurs lijden als gevolg van het privégebruik van hun werken door de aldaar wonende kopers, verplicht is om te garanderen dat die auteurs daadwerkelijk de billijke compensatie ontvangen die is bestemd om hen schadeloos te stellen voor dat nadeel. Dienaangaande is de enkele omstandigheid dat de bedrijfsmatig handelende verkoper van installaties, apparaten en informatiedragers is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de kopers wonen, niet van invloed op die resultaatsverplichting. Het staat aan de nationale rechter om, wanneer het onmogelijk is om de billijke compensatie bij de kopers te incasseren, het nationale recht aldus uit te leggen dat die compensatie bij een schuldenaar die optreedt als handelaar kan worden geïncasseerd."
1.3.
Stichting De Thuiskopie heeft naar aanleiding van dit antwoord haar standpunt schriftelijk nader laten toelichten. Opus GmbH heeft afgezien van nadere toelichting.
2. Verdere bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel II is gericht tegen de oordelen van het hof die de Hoge Raad in rov. 3.2.3 van het tussenarrest heeft aangehaald. Het middelonderdeel klaagt over een schending van art. 16c van de Auteurswet (Aw), zoals deze bepaling behoort te worden geïnterpreteerd in het licht van art. 5, lid 2 onder b en lid 5, van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 (Pb EG L 167/10), betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij, en van de hierna te noemen verdragsbepalingen. Deze algemene klacht is uitgewerkt in vier deelklachten, die zeer kort samengevat inhouden3.:
- a.
het hof heeft het begrip "importeur" in art. 16c Aw niet uitgelegd in overeenstemming met Richtlijn 2001/29/EG;
- b.
het hof heeft het begrip "importeur" in art. 16c Aw niet uitgelegd in overeenstemming met art. 9 lid 2 van de Berner Conventie, art. 9 lid 1 van het TRIPs-verdrag en art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM;
- c.
het hof heeft het begrip "importeur" in art. 16c Aw niet uitgelegd in overeenstemming met de uitleg die naar nationaal recht daaraan moet worden gegeven, in het bijzonder in het licht van de parlementaire geschiedenis van deze bepaling;
- d.
de vaststelling door het hof dat de aflevering van de blanco informatiedragers aan de koper plaatsvindt in Duitsland (en niet in Nederland) is om diverse redenen rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk.
2.2.
In rov. 3.4 van het tussenarrest heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de Nederlandse wetgever de richtlijn 2001/29/EG heeft geïmplementeerd in art. 16c, leden 1 - 5 Aw. De verplichting tot betaling van de heffing, uit de opbrengst waarvan de billijke compensatie aan de rechthebbenden wordt voldaan, rust volgens art. 16c lid 2 Aw op de fabrikant of importeur van de met de heffing belaste voorwerpen. Richtlijn 2001/29/EG maakt geen gebruik van de begrippen 'fabrikant' of 'importeur'. Het tussen partijen (bedoeld zijn: de partijen bij de koopovereenkomst) toepasselijke Nederlandse recht brengt mee dat levering van de informatiedragers plaatsvindt door bezitsoverdracht. Partijen mogen in hun overeenkomst bepalen waar en hoe deze zal geschieden. Dat hebben zij in dit geval gedaan als in het tussenarrest in 3.1 onder (ii) aangeduid. Naar de letter van het desbetreffende beding rust op de particuliere koper, als importeur van de informatiedragers in Nederland, de verplichting tot betaling van de vorenbedoelde billijke compensatie. Daardoor is zij in feite oninbaar. In dit licht is de vraag gerezen of voormeld resultaat verenigbaar is met de richtlijn, althans of de richtlijn ertoe noopt dit begrip 'importeur' ruimer op te vatten dan naar zijn taalkundige betekenis het geval zou zijn, door mede rekening te houden met de uiteindelijke, ook voor de bedrijfsmatig handelende verkoper kenbare, bestemming van de informatiedragers.
2.3.
In een Spaanse procedure is een verwante vraag aan het Hof van Justitie gesteld4.. Het ging in dat geval om een thuiskopieheffing die werd geïncasseerd bij Padawan SL, een verkoper van cd's, dvd's en MP3-spelers. Deze weigerde betaling, met het argument dat toepassing van deze heffing, zonder onderscheid te maken naar het gebruik waarvoor de digitale dragers zijn bestemd (privé of zakelijk), in strijd is met Richtlijn 2001/29/EG. Op de desbetreffende prejudiciële vragen van de Spaanse rechter verklaarde het Hof van Justitie voor recht (in Nederlandse vertaling):
"1.
Het begrip 'billijke compensatie' in de zin van art. 5 lid 2 sub b Richtlijn 2001/29/EG (...) is een autonoom unierechtelijk begrip dat uniform moet worden uitgelegd in alle lidstaten die een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik hebben ingevoerd, ongeacht hun bevoegdheid om binnen de door het Unierecht en in het bijzonder door die richtlijn gestelde grenzen de vorm, de wijze van financiering en inning en het niveau van deze billijke compensatie te bepalen.
2.
Art. 5 lid 2 sub b Richtlijn 2001/29/EG moet aldus worden uitgelegd dat het tussen de betrokken personen te vinden 'rechtvaardige evenwicht' impliceert dat de billijke compensatie moet worden berekend op basis van het criterium van de schade geleden door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik. Een regeling volgens welke de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze op die grond juridisch of feitelijk ter beschikking van privégebruikers stellen of daarmee ten behoeve van hen reproductiediensten verrichten, de billijke compensatie dienen te financieren, voldoet aan de vereisten van dit 'rechtvaardige evenwicht', aangezien die personen de daadwerkelijke last van die financiering kunnen afwentelen op de privégebruikers.
3.
Art. 5 lid 2 sub b Richtlijn 2001/29/EG moet aldus worden uitgelegd dat er een verband moet bestaan tussen de toepassing van de heffing voor de financiering van de billijke compensatie op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie en het vermoedelijke gebruik van deze installaties, apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privégebruik. Bijgevolg is de ongedifferentieerde toepassing van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik, met name op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie die niet ter beschikking van privégebruikers worden gesteld en duidelijk bestemd zijn voor andere doelen dan voor het kopiëren voor privégebruik, niet in overeenstemming met Richtlijn 2001/29/EG."
2.4.
De mogelijkheid om van een auteursrechtelijk beschermd werk een kopie te maken voor privégebruik is een uitzondering op het verbod van verveelvoudiging zonder toestemming van de rechthebbende. Een juiste uitleg van de richtlijn brengt volgens het Hof van Justitie mee dat de billijke compensatie voor de rechthebbenden, die in art. 5, lid 2 onder b, van deze richtlijn als voorwaarde wordt gesteld, moet worden berekend op basis van de schade die door de auteurs van beschermde werken wordt geleden als gevolg van de uitzondering (in de nationale wetgeving) voor het kopiëren voor privégebruik5.. Met betrekking tot de vraag voor wiens rekening deze billijke compensatie komt, overwoog het Hof van Justitie in de zaak Padawan het volgende:
"44.
Het maken van een kopie voor privégebruik door een natuurlijk persoon moet worden beschouwd als een handeling die de auteur van het betrokken werk kan benadelen.
45.
De persoon die de exclusieve houder van het reproductierecht benadeelt is dus degene die voor privégebruik een dergelijke reproductie van een beschermd werk vervaardigt zonder vooraf toestemming te vragen aan bedoelde houder. In beginsel is dan ook die persoon verplicht het nadeel te vergoeden dat gepaard gaat met die reproductie, door het bekostigen van de compensatie die aan die houder zal worden betaald.
46.
Gelet op de praktische moeilijkheden om de particuliere gebruikers te identificeren en om hen te verplichten om de rechthebbenden te compenseren voor de schade die zij hen berokkenen, en op het feit dat de schade als gevolg van elk individueel gebruik op zichzelf beschouwd minimaal kan zijn en bijgevolg geen betalingsverplichting in het leven kan roepen, zoals de laatste zin van punt 35 van de considerans van Richtlijn 2001/29 aangeeft, staat het de lidstaten evenwel vrij om met het oog op de financiering van de billijke compensatie een 'heffing voor het kopiëren voor privégebruik' in te voeren die niet door de betrokken particulieren dient te worden betaald, maar door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze daartoe juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van particulieren of aan hen reproductiediensten verlenen. In het kader van een dergelijke regeling dienen de personen die over die installaties beschikken de heffing voor het kopiëren voor privégebruik te betalen.
47.
Het is juist dat bij een dergelijk stelsel, in tegenstelling tot hetgeen punt 31 van de considerans van Richtlijn 2001/29 lijkt te verlangen, de billijke compensatie niet door de gebruikers van beschermd materiaal wordt gefinancierd.
48.
Evenwel moet enerzijds worden opgemerkt dat de activiteit van de betalingsplichtigen, te weten de terbeschikkingstelling aan privégebruikers van installaties, apparaten en dragers waarmee reproducties kunnen worden gemaakt, of de reproductiediensten die zij verlenen, de noodzakelijke feitelijke premisse vormt voor het verkrijgen van kopieën voor privégebruik door natuurlijke personen. Anderzijds staat niets eraan in de weg dat die betalingsplichtigen het bedrag van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik doorberekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van die installaties, apparaten en dragers waarmee reproducties kunnen worden gemaakt of in de prijs voor de reproductiedienstverlening. Aldus zal de last van de compensatie uiteindelijk worden gedragen door de privégebruiker die deze prijs betaalt. In die omstandigheden moet de privégebruiker aan wie de installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie ter beschikking worden gesteld of die gebruik maakt van een reproductiedienst worden geacht in feite de 'indirecte betalingsplichtige' van de billijke compensatie te zijn."
2.5.
In de onderhavige zaak, tegen Opus GmbH (zie rov. 22 - 28), heeft het Hof van Justitie verscheidene van deze overwegingen uit het arrest inzake Padawan herhaald. Hieruit volgde zijn oordeel dat de eindgebruiker (de consument) die voor privégebruik een reproductie vervaardigt van een beschermd werk in beginsel moet worden aangemerkt als de schuldenaar van de in art. 5, lid 2 sub b, van de richtlijn bedoelde billijke compensatie. Met dat uitgangspunt is, vanzelfsprekend, niet in strijd dat de thuiskopieheffing rechtstreeks wordt geïncasseerd bij de eindgebruiker. Met dat uitgangspunt is echter evenmin in strijd dat de thuiskopieheffing wordt geïncasseerd bij een derde, die bij de vaststelling van zijn verkoopprijzen het bedrag van de heffing vervolgens doorberekent aan de eindgebruiker.
2.6.
Voor de lidstaten van de Europese Unie die een uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik hebben ingevoerd stelt art. 5, lid 2 onder b, van richtlijn 2001/29/EG de voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. Bovendien mag, gelet op het bepaalde in lid 5 van dat artikel, de invoering van een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik de wettige belangen van de auteursrechthebbende niet schaden. Hieruit volgt, aldus het Hof van Justitie, dat die bepalingen - opdat niet elk nuttig effect eraan wordt ontnomen - aan de lidstaat die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in zijn nationale recht heeft ingevoerd een resultaatsverplichting opleggen. Deze houdt in dat die lidstaat, binnen het kader van zijn bevoegdheden, behoort te verzekeren dat de billijke compensatie die bedoeld is om de benadeelde auteurs te compenseren voor het nadeel dat zij ondervinden, met name wanneer dit is ontstaan op het grondgebied van die lidstaat, daadwerkelijk wordt geïncasseerd6..
2.7.
In overweging 46 van het arrest inzake Padawan, herhaald in het arrest inzake Opus, heeft het Hof van Justitie gewezen op de praktische moeilijkheden bij het incasseren van de thuiskopieheffing bij de eindgebruiker7.. In rov. 3.4 van het tussenarrest had de Hoge Raad al geconstateerd dat een thuiskopieheffing in feite oninbaar is, indien - overeenkomstig de letter van het beding - de verplichting tot betaling van de billijke compensatie op de particuliere kopers rust, als importeurs van de informatiedragers in Nederland. Indien artikel 16c Aw zodanig zou worden uitgelegd dat de betalingsverplichting uitsluitend op de particuliere koper rust, en deze uitleg tot gevolg heeft dat aan de auteursrechthebbenden of rechthebbenden van naburige rechten in feite geen billijke compensatie wordt betaald voor de schade die zij lijden, is dat resultaat in strijd met deze resultaatsverplichting. Dit is ook de feitelijke situatie: het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft in cassatie onbestreden vastgesteld dat voor de door Opus GmbH aan Nederlandse klanten geleverde informatiedragers geen thuiskopievergoeding aan de Stichting wordt betaald en dat Opus GmbH ook in Duitsland niet een met de thuiskopieheffing vergelijkbare vergoeding voor deze informatiedragers betaalt.
2.8.
In theorie kan de hier bedoelde strijdigheid met de richtlijn 2001/29/EG worden opgeheven door aan de rechthebbenden een billijke compensatie te betalen ten laste van de algemene middelen. De billijke compensatie zou dan worden opgebracht door de belastingbetaler8.. Dat standpunt is in de onderhavige zaak door geen der partijen verdedigd; in elk geval is in Nederland hierin niet bij wet voorzien. Het profijtbeginsel wijst in de richting dat het billijker is degene die de privékopie maakt (uiteindelijk) te laten betalen voor de billijke compensatie van de rechthebbende dan dat de belastingbetaler hiervoor opdraait. Anderzijds is bij de discussie over dit onderwerp ook een algemeen maatschappelijk belang betrokken, namelijk dat de overheid de privacy en de vrijheid van informatiegaring respecteert, door zich niet in te laten met de vraag van welke data personen kopieën maken voor privégebruik. Verder zou de hier bedoelde strijdigheid met de richtlijn kunnen worden voorkomen door een algeheel verbod van het maken van kopieën voor privégebruik. Een dergelijk verbod zou in de praktijk echter niet te handhaven zijn. Hoe dan ook, de Nederlandse wetgever heeft ervoor gekozen voor het maken van een privékopie een uitzondering te maken op de auteursrechtelijke bescherming. Inmiddels heeft de Hoge Raad in een ander geding beslist dat de regeling van art. 16c e.v. Aw voorziet in een vergoeding voor het kopiëren van beeld- en geluidsopnamen voor eigen oefening, studie of gebruik (het privékopiëren of thuiskopiëren), welke vorm van gebruik van het auteursrechtelijk beschermde werk is toegestaan zonder dat toestemming van de rechthebbende is vereist. Deze wettelijke licentie brengt volgens de Hoge Raad mee dat tegen het thuiskopiëren als zodanig niet door een auteursrechthebbende met een verbodsvordering in rechte kan worden opgekomen, ook niet indien aan de in art. 16c - 16ga Aw opgenomen verplichtingen niet is of wordt voldaan9.. De vraag of de thuiskopieregeling betrekking heeft op zowel legaal als illegaal kopiëren is aan de orde in een ander, thans bij de Hoge Raad aanhangig geding10..
2.9.
In het onderhavige geding heeft Opus GmbH aangevoerd dat, ook al zou de uitleg van art. 16c Aw waarbij de consument en niet Opus GmbH als de importeur wordt beschouwd tot een met de richtlijn onverenigbaar resultaat leiden, die omstandigheid niet aan haar, als particuliere onderneming, mag worden tegengeworpen11.. Op zich is juist, dat een Europese richtlijn - anders dan een Europese verordening - niet rechtstreeks aan particulieren verplichtingen kan opleggen, dus ook niet een verplichting tot betaling van een heffing met de opbrengsten waarvan de rechthebbenden worden gecompenseerd. Dit neemt niet weg, dat de rechter gehouden is, daar waar mogelijk de nationale wetgeving uit te leggen in overeenstemming met de richtlijn. Voor het thans te berechten geval betekent deze rechtsregel dat de rechter gehouden is art. 16c Aw, voor zover dit mogelijk is, zodanig uit te leggen dat het door de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt. In de conclusie voor het tussenarrest is er al op gewezen dat dit kan meebrengen dat voor een andere methode van uitleg wordt gekozen dan de wetshistorische interpretatie, die in het vonnis in eerste aanleg en in het bestreden arrest zo'n belangrijke rol heeft gespeeld12..
2.10.
Ongeacht de gekozen interpretatiemethode, voor een heffing moet in ieder geval een wettelijke basis bestaan. Het vereiste van een wettelijke basis heeft in dit geding de vraag opgeroepen of Nederland volkenrechtelijk bevoegd is een heffing op te leggen aan een bedrijf dat buiten Nederland gevestigd is: volgens Opus GmbH is een 'extraterritoriale toepassing' van de Nederlandse thuiskopieregeling internationaalrechtelijk onmogelijk en kan deze ook niet door richtlijn 2001/29/EG worden geëist13..
2.11.
Op dit punt is het pleit grotendeels beslecht door het antwoord van het Hof van Justitie: de lidstaat die een stelsel heeft ingevoerd waarin de vergoedingen voor het kopiëren voor privégebruik van beschermde werken moeten worden betaald door de fabrikant of importeur van informatiedragers, en op wiens grondgebied het nadeel ontstaat dat auteurs lijden als gevolg van het privégebruik van hun werken door de aldaar wonende kopers, is verplicht te garanderen dat die auteurs daadwerkelijk de billijke compensatie ontvangen die is bestemd om hen schadeloos te stellen voor dat nadeel. In de onderhavige zaak is niet in geschil dat het nadeel voor de auteurs of andere rechthebbenden als gevolg van het privégebruik van hun beschermde werken door de in Nederland wonende kopers door middel van de litigieuze blanco cd's en dvd's ontstaat op het grondgebied van Nederland en niet op Duits grondgebied14..
2.12.
De omstandigheid dat het nadeel voor de rechthebbenden op Nederlands grondgebied ontstaat maakt Nederland bevoegd een wettelijke regeling voor de thuiskopieheffing te treffen, maar daarmee is nog niet gegeven dat Nederland bevoegd is een in het buitenland gevestigde onderneming als schuldenaar van deze heffing aan te merken. De advocaat-generaal Jääskinen heeft gesteld dat bepaalde restricties nodig zijn omdat een onderneming anders in alle landen ter wereld betalingsplichtig zou zijn15.. De advocaat-generaal zocht deze restricties in een vergelijking met de EEX-verordening en het op die verordening betrekking hebbende arrest van het HvJ EU in de zaken Pammer en Hotel Alpenhof16., waarin criteria zijn genoemd om te bepalen of de activiteit van een ondernemer (de verkoop van producten) is gericht op een bepaalde lidstaat. Het Hof van Justitie heeft zich in het arrest inzake Opus GmbH niet vastgelegd op die criteria, maar een meer op het onderhavige geval toegespitste motivering gegeven:
"40.
Dienaangaande is, in omstandigheden als die welke met name in herinnering zijn gebracht in punt 12 van het onderhavige arrest, het feit dat bij op afstand gesloten overeenkomsten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, de bedrijfsmatig handelende verkoper die installaties, apparaten en informatiedragers ter beschikking stelt van op het grondgebied van die lidstaat wonende kopers, die er de eindgebruikers van zijn, is gevestigd in een andere lidstaat, niet van invloed op de op eerstgenoemde lidstaat rustende verplichting."17.
2.13.
Daarmee kan het in alinea 2.10 genoemde volkenrechtelijke bezwaar van Opus GmbH worden gepasseerd en kom ik bij de vraag, hoe art. 16c Aw - met inachtneming van het voorgaande - moet worden uitgelegd. Aan de genoemde randvoorwaarden is voldaan: Opus GmbH beschikte over de mogelijkheid bij het totstandkomen van de verkoop het bedrag van de heffing door te berekenen aan de koper van de goederen (de cd's en dvd's). Door het verdisconteren in de verkoopprijs komt de thuiskopieheffing uiteindelijk ten laste van degene die in beginsel de bekostiging van de billijke compensatie behoort te dragen: de consument die de thuiskopieën maakt. Voor een dubbele heffing behoeft in dit geval niet te worden gevreesd indien het gevorderde zou worden toegewezen: Opus GmbH heeft noch in Nederland noch in Duitsland een thuiskopievergoeding betaald.
2.14.
Dan resteert nog de vraag of het door de richtlijn 2001/29/EG beoogde resultaat slechts door middel van een wijziging van de Auteurswet kan worden bereikt of ook, door middel van een richtlijnconforme uitleg van het begrip 'importeur' in art. 16c Aw, door de rechter. Een strikt taalkundige interpretatie van de term 'importeur' steunt het standpunt van Opus GmbH, doch leidt tot een met de richtlijn strijdig resultaat. Een interpretatie van deze bepaling die uitsluitend afgaat op de wijze waarop de bezitsoverdracht in de overeenkomst (c.q. in de algemene verkoopvoorwaarden van Opus GmbH) is geregeld en die erop neerkomt dat de cd's en dvd's verbintenisrechtelijk geacht moeten worden in Duitsland te zijn afgeleverd en in opdracht van de particuliere koper vanuit Duitsland in Nederland te zijn ingevoerd18., leidt in dit geval tot een met de richtlijn strijdig resultaat. Zo beschouwd, zou de wetgever nu aan zet zijn.
2.15.
De vraag is evenwel, of de rechter bij de uitleg van het begrip "importeur" in art. 16c Aw gebonden is aan de wijze waarop de partijen bij de koopovereenkomst vermogensrechtelijk hun betrekking hebben geregeld. In de gedingstukken is het voorbeeld genoemd van de particuliere koper die (bij een kantoorboekhandel of warenhuis) in de Bondsrepubliek een paar blanco dvd's of cd's koopt, deze ter plekke in ontvangst neemt en vervolgens meeneemt op zijn terugreis naar Nederland of, in voorkomend geval, per post opstuurt naar een adres in Nederland. Het arrest van het Hof van Justitie heeft op deze situatie geen betrekking: zoals gezegd, heeft het hof een op de omstandigheden van het geval afgestemde maatstaf gegeven. Bovendien zal in de zo-even geschetste situatie - in landen die een systeem van thuiskopieheffingen kennen - doorgaans al een thuiskopieheffing naar het recht van dat land aan de consument zijn doorberekend op het moment van aflevering. Wanneer een koper in een winkel in het buitenland op grote schaal19. blanco dvd's of cd's zou inslaan en deze, met het oogmerk van doorverkoop in Nederland, fysiek over de grens meeneemt, is mijns inziens verdedigbaar dat - indien over die goederen nog door niemand een thuiskopieheffing is afgedragen - hij wordt beschouwd als degene die de goederen in Nederland invoert en voor de toepassing van art. 16c Aw wordt aangemerkt als de "importeur": de werkelijke situatie wijkt niet af van de situatie op papier.
2.16.
Een meer economisch georiënteerde methode van uitleg, waarbij wordt gekeken naar de wijze waarop in feite de goederen in Nederland in het economische verkeer worden gebracht, leidt tot een andere uitkomst dan die waartoe het hof in het bestreden arrest is gekomen. Aan de bepaling in het tweede lid van art. 16c Aw ("De verplichting tot betaling van de vergoeding rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen") ligt - economisch beschouwd - de gedachte ten grondslag: (a) dat het bedrag in eerste instantie wordt geheven van degene die de goederen fabriceert of invoert, niet van degene die daarmee kopieën maakt voor privégebruik en (b) dat, wat betreft de bedrijfsmatige vervaardiging en invoer, een sluitend systeem van heffingen wordt verkregen indien (bij fabricage in Nederland) de fabrikant of (bij fabricage buiten Nederland) de importeur verplicht is tot betaling van de heffing. Aldus zou zijn gewaarborgd dat de auteursrechthebbenden de in artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG bedoelde billijke compensatie ontvangen.
2.17.
Met een economische uitleg van het begrip 'importeur' in art. 16c Aw, waarbij niet beslissend is welke plaats van aflevering tussen koper en verkoper is overeengekomen, maar beslissend is wie de goederen bedrijfsmatig op de Nederlandse markt brengt, kan het door de richtlijn beoogde resultaat wel worden bereikt. Het hof is in het bestreden arrest van een andere maatstaf uitgegaan. Om deze reden acht ik middelonderdeel II.a gegrond20. en kan het bestreden arrest m.i. niet in stand blijven. Ik geef toe: beschouwd vanuit het streven naar éénwording van de Europese markt is deze benadering niet ideaal. Zij veronderstelt immers het bestaan van een afzonderlijke Nederlandse markt voor dit type informatiedragers, een Duitse markt, een Franse markt enzovoort. Het gebruik van het wereldwijde internet voor het doen van bestellingen heeft dit onderscheid grotendeels doen vervagen. Het onderscheid tussen nationale markten is echter onvermijdelijk, nu een pan-Europese regeling van de thuiskopieheffing ontbreekt en ook niet op korte termijn in het verschiet ligt. Art. 5 lid 2 van richtlijn 2001/29/EG laat de regeling van dit onderwerp, zij het onder bepaalde restricties, over aan elk van de lidstaten van de Europese Unie.
2.18.
In haar nadere schriftelijke toelichting heeft de Stichting voorgesteld dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet. Wat betreft het antwoord op de vraag of Opus GmbH nu wel of niet moet worden aangemerkt als "importeur" in de zin van art. 16c Aw - een rechtsoordeel - zie ik daartoe een mogelijkheid. De Hoge Raad kan uitgaan van de volgende, door het hof vastgestelde feiten:
- -
dat Opus GmbH blanco (d.w.z. lege, onbespeelde) informatiedragers aanbiedt, onder meer, via Nederlandse en op Nederland gerichte websites en tegen prijzen waarvan duidelijk is dat daarin geen thuiskopievergoeding is verwerkt;
- -
dat voor de door Opus GmbH aan Nederlandse afnemers geleverde informatiedragers geen thuiskopievergoeding aan de Stichting wordt betaald, ook niet door de afnemers;
- -
dat Opus GmbH hiervoor ook in Duitsland niet een met de thuiskopievergoeding vergelijkbare vergoeding betaalt;
- -
dat via de websites bij Opus GmbH binnengekomen bestellingen door haar per e-mail worden bevestigd, waarna de bestelde goederen in Duitsland worden gereedgemaakt voor verzending, waarna zij, via feitelijk door Opus GmbH ingeschakelde vervoerders, vanuit Duitsland per post worden bezorgd in Nederland.
2.19.
Naar mijn mening rechtvaardigen deze feiten de gevolgtrekking dat in economisch opzicht Opus GmbH degene is die de goederen bedrijfsmatig op de Nederlandse markt brengt. Eventueel kan nog worden toegevoegd dat betaling op een Nederlandse bankrekening kan plaatsvinden en dat retouren naar een Nederlands adres worden verstuurd. In rov. 3.4 van het tussenarrest heeft de Hoge Raad van belang geacht of rekening mag worden gehouden "met de uiteindelijke, ook voor de bedrijfsmatig handelende verkoper kenbare, bestemming van de informatiedragers". Gelet op de vermelde feiten, mag worden aangenomen dat de uiteindelijke, voor Opus GmbH kenbare bestemming van de informatiedragers was gelegen in Nederland. Mocht de Hoge Raad tot het oordeel komen dat dit nog niet voldoende is en dat ook nodig is dat Opus GmbH zich bewust op de Nederlandse markt richt21. - teneinde te voorkomen dat een in het buitenland gevestigde ondernemer met een website, die incidenteel (toevallig, als "bijvangst") een bestelling aanneemt van een koper uit Nederland, meteen wordt aangeslagen voor de Nederlandse thuiskopieheffing - dan zou m.i. uit de vaststaande feiten al kunnen worden afgeleid dat Opus GmbH zich bewust op de Nederlandse markt richt. Overigens komt het mij voor, gelet op het arrest van het Hof van Justitie, dat een eenmalige bedrijfsmatige verkoop aan een in Nederland wonende koper onder overigens gelijke omstandigheden tot heffing bij de handelaar als importeur zal moeten leiden, wil Nederland niet in strijd komen met de voornoemde Europeesrechtelijke resultaatsverplichting.
2.20.
De slotsom is dat Opus GmbH voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt als de importeur van de desbetreffende goederen. Anders dan Opus GmbH in de feitelijke instanties als argument heeft aangevoerd, is niet vereist dat de importeur woont of gevestigd is in het land waarin de goederen worden ingevoerd. Grief 2 slaagt en, in het voetspoor daarvan, ook grief 5.
2.21.
Bij gegrondbevinding van onderdeel II.a behoeven de klachten in onderdeel II.b (het beroep op de Berner Conventie in verband met het TRIPs-verdrag en art. 1 Eerste Protocol EVRM) geen bespreking meer. Opmerking verdient dat, ook indien zou worden aangenomen dat de door het hof aan art. 16c Aw gegeven uitleg ertoe leidt dat de rechten die de rechthebbenden aan de Berner Conventie respectievelijk aan art. 1 Eerste Protocol kunnen ontlenen zijn geschonden (omdat wel een uitzondering op de auteursrechtelijke bescherming wordt gemaakt, maar daarvoor geen billijke compensatie wordt verstrekt), daarmee niet onmiddellijk gegeven is dat de heffing ten laste van Opus GmbH moet komen.
2.22.
Met betrekking tot onderdeel II.c (uitleg van het begrip "importeur" naar nationaal recht) kwam ik in de conclusie voor het tussenarrest tot de slotsom dat de klachten onder II.c.1 en II.c.2 niet slagen. Met betrekking tot de klachten onder II.c.3 en II.c.4 was de slotsom dat zij niet opgaan wanneer uitsluitend wordt gelet op de parlementaire geschiedenis en op de nationale context. Dit nam niet weg dat onderzocht moest worden - en inmiddels onderzocht is - of richtlijn 2001/29/EG tot een ruimere uitleg van het begrip 'importeur' noopt. Bij deze klachten heeft de Stichting thans geen belang meer.
2.23.
Bij haar klachten in onderdeel II.d over de bedongen plaats van aflevering heeft de Stichting geen belang meer indien onderdeel II.a slaagt en de wijze waarop de plaats van aflevering van de goederen in de algemene voorwaarden van Opus GmbH is bepaald niet beslissend is voor de uitleg die aan het begrip 'importeur' in art. 16c Aw wordt gegeven.
2.24.
Indien de Hoge Raad één of meer van de grieven in de memorie van grieven zou laten slagen, kan ook het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg niet onverkort in stand blijven. Daarmee komt de vraag aan de orde of alle vorderingen van de Stichting, voor zover in appel aan de orde, toewijsbaar zijn. De Stichting vorderde, na eiswijziging in hoger beroep, in het kort het volgende22.:
- a.
Opus GmbH te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest, aan de Stichting volledig en gespecificeerd opgave te doen van het aantal, vanaf het moment van oprichting van Opus GmbH23., door in Nederland wonende of gevestigde afnemers, door middel van middellijk of onmiddellijk (mede) door Opus GmbH geëxploiteerde websites, waaronder in ieder geval de websites waarvan de domeinnamen staan vermeld op productie A bij de memorie van grieven, gekochte blanco informatiedragers, met vermelding van soort, aantal, opslagcapaciteit en/of speelduur, alsmede zulke opgave te blijven doen;
- b.
Opus GmbH te veroordelen om de onder a bedoelde opgave, althans die over het verleden, vergezeld te doen gaan van een verklaring van een registeraccountant die ertoe strekt dat hij aan de hand van de boeken en voorraden van geïntimeerden24. heeft vastgesteld dat deze opgave juist en volledig is;
- c.
Opus GmbH te veroordelen om, binnen 14 dagen na verstrekking van de onder b bedoelde opgave over het verleden, de thuiskopievergoeding aan de Stichting te betalen die correspondeert met het opgegeven aantal blanco informatiedragers, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van import, en verder steeds uiterlijk op het moment van import;
- d.
Opus GmbH en haar gedagvaarde bestuurders, tezamen en ieder voor zich, te verbieden om, voor eigen rekening of voor rekening van een ander, blanco informatiedragers in Nederland te importeren of te verhandelen zonder daarover volledig en gespecificeerd opgave te doen aan de Stichting en/of zonder de verschuldigde thuiskopievergoeding aan de Stichting te betalen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom als in de memorie van grieven nader aangeduid.
2.25.
Naast het verweer dat zij geen importeur is en daarom rechtens niet gehouden tot betaling van de thuiskopieheffing op grond van art. 16c Aw, heeft Opus GmbH tot verweer aangevoerd dat de vordering onder c niet kan worden toegewezen in kort geding: het zou in wezen gaan om een vordering tot betaling van een geldsom, waarbij het spoedeisend belang ontbreekt. De voorzieningenrechter heeft dit verweer aanvaard (rov. 3.9 in eerste aanleg). Daartegen was grief 4 gericht. Deze grief is door het hof verworpen, enkel omdat Opus GmbH op grond van art. 16c Aw niet tot betaling van de thuiskopieheffing kon worden gehouden. Grief 4 zal alsnog moeten worden behandeld, waarbij opnieuw een belangenafweging moet worden gemaakt.
2.26.
Voor zover de vordering mede was gericht tegen de bestuurders van Opus GmbH, heeft de voorzieningenrechter deze afgewezen als feitelijk onvoldoende onderbouwd (rov. 3.3 in eerste aanleg). Daartegen was grief 3 gericht. Deze grief is door het hof verworpen, enkel op de grond dat Opus GmbH niet tot betaling van de thuiskopieheffing verplicht is. Ook grief 3 zal derhalve opnieuw moeten worden behandeld. Om te kunnen beoordelen of inderdaad sprake is van dreigend onrechtmatig handelen door deze personen jegens de Stichting (het onderwerp van grief 3) is een onderzoek naar de feiten nodig.
2.27.
Om de redenen, genoemd in de twee vorige alinea's, meen ik dat - ondanks het verzoek van de Stichting dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet - toch een verwijzing naar een ander gerechtshof aangewezen is. Met betrekking tot de kosten van de procedure in cassatie verdient opmerking dat partijen onderling overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van deze kosten25.. Aan de door collega Huydecoper aan de orde gestelde vraag of art. 1019h Rv ook van toepassing is wanneer een organisatie zoals de Stichting De Thuiskopie als eisende partij optreedt, en aan de in verband daarmee rijzende vragen van uitleg van richtlijn 2004/48/EG, zou op die grond kunnen worden voorbijgegaan26..
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑10‑2012
HvJ EU 16 juni 2011, C-462/09, (LJN: BQ9325), NJ 2011/510 m.nt. P.B. Hugenholtz.
Omdat de klachten in de conclusie voor het tussenarrest al zijn besproken, wordt op deze plaats volstaan met een zeer korte samenvatting.
HvJ EU 21 oktober 2010, C-467/08, (LJN: BO3185), NJ 2011/509 m.nt. P.B. Hugenholtz; IER 2011/26 m.nt. K.J. Koelman.
Zie de punten 39 - 42 in het arrest in de zaak Padawan.
HvJ EU 16 juni 2011, reeds aangehaald, punten 33 en 34.
Zie ook punt 26 van de conclusie van de A-G Jääskinen, die een koppeling legt met het effectiviteitsbeginsel, te weten dat niet het nuttig effect (effet utile) aan de regel wordt ontnomen: 'Het nuttig effect van die bepalingen kan naar mijn mening in de praktijk alleen worden bereikt indien de lidstaat een stelsel invoert waarin de rechthebbenden worden gecompenseerd via een collectieve regeling'. In punt 34 van het arrest inzake Opus legt ook het Hof van Justitie zelf een verband met deze leer.
Vgl. Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012 (LJN: BV9880; nog niet onherroepelijk).
HR 8 juli 2011 (LJN: BQ1703), NJ 2011/373; IER 2011/68 m.nt. FWG.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Huydecoper d.d. 11 mei 2012 (zaak nr. 11/01131 betreffende Hof 's-Gravenhage 15 november 2010, LJN: BO3982), die het stellen van prejudiciële vragen heeft geadviseerd.
Cassatiedupliek d.d. 19 september 2008, alinea 8, onder verwijzing naar HvJ EG 26 februari 1986 (Marshall, LJN: BF2374), C- 152/84, rov. 48; HvJ EG 14 juli 1994 (Faccini Dori, LJN: AC3677), C-91/92, NJ 1995/321, rov. 20; HvJ EG 7 januari 2004 (Wells, LJN: AO8039), C-201/02, AB 2004/150 m.nt. AdMvV, rov. 56.
Conclusie voor het tussenarrest, alinea's 3.26 en 3.27.
Zie de s.t. namens Opus GmbH, alinea's 8 - 19; cassatiedupliek alinea 14. De territoriale beperkingen van het auteursrecht zijn besproken in de alinea's 3.18 en 3.19 van de conclusie voor het tussenarrest.
Daarvan is ook het Hof van Justitie uitgegaan: zie de overwegingen 35 en 37.
Punt 49 van zijn conclusie inzake Opus.
Verordening (EG) 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG L 12/1); HvJ EU 7 december 2010 (gevoegde zaken C-585/08 en C-144/09, Pammer en Hotel Alpenhof, (LJN: BO7973), NJ 2011/164 m.nt. M.V. Polak.
Onder 12 vermeldde het HvJ EU als relevante feiten: 'Opus betaalt voor de aan haar Nederlandse afnemers geleverde informatiedragers geen vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik, noch in Nederland, noch in Duitsland. Bovendien merkt de verwijzende rechter op dat in de prijs van de aldus door Opus verkochte informatiedragers geen vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik is inbegrepen.'
In rov. 3.1 van het tussenarrest is de Hoge Raad 'ten dele veronderstellenderwijs' van de daar genoemde feiten uitgegaan. Dat voorbehoud hangt, naar ik veronderstel, samen met hetgeen de Stichting De Thuiskopie bij MvG onder 33 had gesteld: in hoger beroep was de stichting bereid veronderstellenderwijs ervan uit te gaan dat de door Nederlandse klanten bij Opus bestelde informatiedragers daadwerkelijk de Duits-Nederlandse grens zijn gepasseerd (en dat het niet gaat om een schijnconstructie waarbij Opus BV in Nederland de werkelijke verkoper en leverancier is); de Stichting heeft in hoger beroep haar vordering tegen Opus BV ingetrokken.
Een particulier die in het buitenland grote partijen blanco cd's en dvd's opkoopt om deze door te verkopen in Nederland, mag worden beschouwd als een bedrijfsmatig handelende invoerder.
In alinea 3.24 van mijn conclusie voor het tussenarrest zijn de klachten van onderdeel II.a samengevat. In het bijzonder de klachten in de cassatiedagvaarding onder 21 en 24 acht ik gegrond. Bij gegrondbevinding daarvan kunnen de klachten in de cassatiedagvaarding onder 22 en 23 onbesproken blijven.
Waarbij de criteria van het arrest Palmer en Hotel Alpenhof, hoewel in een ander kader ontwikkeld, volgens de A-G Jääskinen goede diensten kunnen bewijzen. In de s.t. namens de Stichting (onder 5.8) is ook een beroep gedaan op punt 57 in de considerans van de Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten en diensten van de informatiemaatschappij, met name electronische handel, Pb EG L 178/1, luidende: 'Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie behoudt een lidstaat het recht om maatregelen te treffen tegen een dienstverlener die gevestigd is in een andere lidstaat maar die zijn activiteiten, of het merendeel daarvan, op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat richt, wanneer hij die vestigingsplaats heeft gekozen om de wetgeving te omzeilen die op hem van toepassing ware geweest indien hij op het grondgebied van eerstbedoelde lidstaat was gevestigd'.
MvG blz. 26 - 27.
De feitenrechter heeft de oprichtingsdatum van Opus GmbH niet vastgesteld; wel dat zij later is opgericht dan Opus BV. Gelet op de wederzijdse stellingen, zou Opus GmbH sinds 2003 actief zijn.
Geïntimeerden: meervoud.
Zie de s.t. namens Opus GmbH onder 61 en de s.t. namens de Stichting blz. 52.
Conclusie mr. Huydecoper d.d. 11 mei 2012, nr. 11/01131, alinea 122 e.v.
Uitspraak 12‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Richtlijn 2001/29/EG; art. 5. Vervolg HR 20 november 2009, LJN BI6320, NJ 2009/581. Verdere beoordeling in cassatie na beantwoording prejudiciële vragen door HvJEU in arrest van 16 juni 2011, LJN BQ9325, NJ 2011/510. Vraag of in buitenland gevestigde rechtspersoon kan worden aangemerkt als importeur van informatiedragers in Nederland als bedoeld in art. 16c lid 2 Auteurswet en dus de in deze bepaling bedoelde billijke vergoeding is verschuldigd.
Partij(en)
12 oktober 2012
Eerste Kamer
07/13259
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING DE THUISKOPIE,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk en mr. P.A. Ruig, thans mr. T. Cohen Jehoram en, mr. V. Rörsch,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. OPUS SUPPLIES DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Heinsberg, Duitsland,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting, [verweerder 1], [verweerster 2] en Opus GmbH.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1
De Hoge Raad verwijst naar zijn tussenarrest van 20 november 2009, LJN BI6320, NJ 2009/581 (hierna ook: het tussenarrest), voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding. In dat arrest heeft de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJEU) de volgende vragen inzake de uitleg van richtlijn 2001/29/EG (hierna ook: de ARtl) gesteld:
- (i)
Biedt richtlijn 2001/29/EG, in het bijzonder in art. 5 lid 2 onder b en lid 5, aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wie in de nationale wetgeving behoort te worden aangemerkt als de schuldenaar van de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde 'billijke vergoeding'?
Zo ja, welke?
- (ii)
Indien sprake is van een koop op afstand waarbij de koper in een andere lidstaat is gevestigd dan de verkoper, noopt art. 5 lid 5 van de richtlijn dan tot een zo ruime uitleg van het nationale recht dat ten minste in één van de bij de koop op afstand betrokken landen de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde 'billijke compensatie' is verschuldigd door een bedrijfsmatig handelende schuldenaar?
1.2
Het HvJEU heeft in zijn arrest van 16 juni 2011, LJN BQ9325, NJ 2011/510 deze beide vragen beantwoord op de hierna in 2.1 vermelde wijze.
1.3
Vervolgens heeft de advocaat van de Stichting de zaak nader schriftelijk toegelicht.
1.4
De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
2. Verdere beoordeling van het middel
2.1
Het HvJEU heeft de hiervoor in 1.1 vermelde vragen als volgt beantwoord:
- "(i)
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, in het bijzonder artikel 5, leden 2, sub b, en 5 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de eindgebruiker die voor privégebruik een reproductie vervaardigt van een beschermd werk, in beginsel moet worden aangemerkt als de schuldenaar van de in voornoemd lid 2, sub b, bedoelde billijke compensatie. Het staat de lidstaten evenwel vrij een vergoeding voor privégebruik in te voeren die dient te worden betaald door de personen die installaties, apparaten of informatiedragers ter beschikking stellen van de eindgebruiker, wanneer die personen beschikken over de mogelijkheid om het bedrag van die vergoeding door te berekenen in de door de eindgebruiker betaalde prijs van die terbeschikkingstelling.
- (ii)
Richtlijn 2001/29, in het bijzonder artikel 5, leden 2, sub b, en 5 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die een stelsel heeft ingevoerd waarin de vergoedingen voor het kopiëren voor privégebruik van beschermde werken moeten worden betaald door de fabrikant of importeur van informatiedragers, en op wiens grondgebied het nadeel ontstaat dat auteurs lijden als gevolg van het privégebruik van hun werken door de aldaar wonende kopers, verplicht is om te garanderen dat die auteurs daadwerkelijk de billijke compensatie ontvangen die is bestemd om hen schadeloos te stellen voor dat nadeel. Dienaangaande is de enkele omstandigheid dat de bedrijfsmatig handelende verkoper van installaties, apparaten en informatiedragers is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de kopers wonen, niet van invloed op die resultaatsverplichting. Het staat aan de nationale rechter om, wanneer het onmogelijk is om de billijke compensatie bij de kopers te incasseren, het nationale recht aldus uit te leggen dat die compensatie bij een schuldenaar die optreedt als handelaar kan worden geïncasseerd."
2.2
In het tussenarrest is al geoordeeld dat onderdeel I niet tot cassatie kan leiden. Onderdeel II.a bestrijdt de juistheid van rov. 7 van het hof, zoals weergegeven in 3.2.3 van het tussenarrest. Hierin overwoog het hof kort samengevat
- (a)
dat de ARtl niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd;
- (b)
dat het begrip 'importeur' in art. 16c lid 2 Aw, dat is geïntroduceerd vóór de implementatie van de ARtl, niet richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd;
- (c)
dat partijen in het onderhavige geval bij de op hun rechtsverhouding toepasselijke algemene voorwaarden van Opus GmbH zijn overeengekomen dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt, waaruit volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland, en
- (d)
dat Opus GmbH dan naar het voorlopig oordeel van het hof niet als importeur kan worden aangemerkt.
2.3
De vorderingen van de Stichting zijn in de kern erop gebaseerd dat Opus GmbH bij de leverantie van de in het tussenarrest in 3.1 onder (vii) bedoelde bestellingen aan de Nederlandse consument, optreedt als importeur in de zin van art. 16c lid 2 Aw (zie het tussenarrest onder 3.2.1).
2.4
Het hiervoor in 2.2(b) samengevat weergegeven oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat richtlijnconforme interpretatie van art. 16c lid 2 Aw onmogelijk is omdat de ARtl het begrip 'importeur' niet kent. Het tegen dit oordeel gerichte onderdeel II.a treft doel in het licht van de hiervoor in 2.1 weergegeven beantwoording door het HvJEU van de hem door de Hoge Raad gestelde vragen van uitleg. Op zichzelf staat het partijen bij een koopovereenkomst vrij overeen te komen waar de verkochte zaken aan de koper zullen worden afgeleverd, en de in dit geval toepasselijke leveringsvoorwaarden van Opus GmbH (zie 3.1 van het tussenarrest onder (ii)) brengen mee dat de informatiedragers in Duitsland aan de koper/consument worden afgeleverd en vervolgens in opdracht en op naam van laatstgenoemde naar Nederland worden vervoerd. Dit is echter niet beslissend voor de beantwoording van de vraag wie in de zin van art. 16c lid 2 Aw als importeur van de informatiedragers in Nederland dient te worden aangemerkt. In het licht van de in het tussenarrest vastgestelde feiten, zoals herhaald en samengevat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18, en in aanmerking genomen
- (i)
dat, zoals in het tussenarrest al is overwogen, indien de koper/consument voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw als importeur heeft te gelden op de grond dat hij ingevolge de leveringsvoorwaarden van de verkoper in de rechtsverhouding tussen partijen als zodanig is aangemerkt, zulks zou leiden tot de situatie dat de billijke vergoeding in feite oninbaar zou zijn en daarmee sprake is van het "onmogelijk" zijn als bedoeld aan het slot van het tweede antwoord van het HvJEU (zie 2.1),
- (ii)
dat in de door het hof vastgestelde feiten besloten ligt dat op het grondgebied van Nederland het nadeel ontstaat dat auteurs van auteursrechtelijk beschermde werken lijden als gevolg van het reproduceren, bedoeld in art. 16c lid 1 Aw, van zulke werken op de informatiedragers door de in Nederland wonende kopers daarvan, en
- (iii)
dat Opus GmbH over de mogelijkheid beschikt het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen in de door de kopers betaalde prijs voor de informatiedragers, moet worden geoordeeld dat Opus GmbH in de zin van art. 16c lid 2 Aw als importeur van de informatiedragers in Nederland heeft te gelden en dus de in deze bepaling bedoelde billijke vergoeding is verschuldigd.
2.5
Daaraan doet niet af dat, zoals in 3.1 onder (vi) van het tussenarrest is overwogen, Opus GmbH geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen aan de kopers van de informatiedragers. Dit berust op een door Opus GmbH gemaakte keuze waarvan de gevolgen voor haar rekening komen.
2.6
Gelet op het antwoord dat het HvJEU heeft gegeven op de tweede door de Hoge Raad gestelde vraag van uitleg staat aan de hiervoor in 2.4 aan art. 16c lid 2 Aw gegeven uitleg voor het onderhavige geval, evenmin in de weg dat Opus GmbH een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon is.
2.7
Het slagen van onderdeel II.a brengt mee dat de onderdelen II.b-d geen behandeling behoeven.
2.8
Partijen hebben in hun schriftelijke toelichting eenparig opgemerkt dat zij overeenstemming hebben bereikt over het bedrag van de redelijke en evenredige proceskosten waarin de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld. De advocaat van de Stichting heeft in zijn "schriftelijke toelichting na prejudicieel arrest" bij toewijzing van dit bedrag gepersisteerd.
De Hoge Raad zal partijen hierin volgen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juli 2007;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Opus GmbH, [verweerder 1] en [verweerster 2] in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 452,03 aan verschotten en € 20.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 12 oktober 2012.
Uitspraak 20‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Intellectuele eigendom, auteursrecht. Thuiskopievergoeding ex art. 16c Aw. Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. Vraag wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt. Prejudiciële vragen aan HvJ EG over uitleg van art. 5 lid 2 en lid 5 Richtlijn 2001/29/EG (‘Auteursrecht in de informatiemaatschappij’).
20 november 2009
Eerste Kamer
07/13259
EV/SV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING DE THUISKOPIE,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. T. Cohen Jehoram, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. OPUS SUPPLIES DEUTSCHLAND GmbH,
gevestigd te Heinsberg, Duitsland,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting, beide directeuren en Opus GmbH.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Stichting heeft bij exploot van 26 juli 2005 Opus Supplies B.V., Opus GmbH en beide directeuren in kort geding gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd:
- veroordeling van Opus B.V. en Opus GmbH tot het doen van opgave van het aantal geïmporteerde blanco informatiedragers, zulks vergezeld van een accountantsverklaring;
- veroordeling van Opus B.V. en Opus GmbH om bescheiden aan de Stichting te verstrekken waaruit kan blijken of de thuiskopievergoeding door de fabrikant of importeur is betaald;
- veroordeling van Opus B.V. en Opus GmbH om de thuiskopievergoeding te betalen, overeenkomstig de hiervoor bedoelde opgave;
- jegens alle gedaagden een verbod om, voor eigen rekening of voor rekening van een ander, blanco informatiedragers te importeren of te verhandelen zonder aan de Stichting opgave te doen en de verschuldigde thuiskopievergoeding af te dragen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Opus Supplies B.V., Opus GmbH en beide directeuren hebben de vorderingen bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 september 2005 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Stichting hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en een akte vermindering van eis ingediend. De Stichting heeft haar vordering tegen Opus B.V. ingetrokken.
Bij arrest van 12 juli 2007 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Opus GmbH en beide directeuren hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht, voor de Stichting door mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch en voor Opus GmbH en beide directeuren door mrs. D.J.G. Visser en A.A. Quaedvlieg, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de in alinea's 3.37 en 3.38 van de in de conclusie aangeduide onderwerpen en tot aanhouding van de zaak.
De advocaat van [Verweerders] en Opus GmbH heeft bij brief van 11 juni 2009 op de conclusie gereageerd; de advocaat van de Stichting heeft hetzelfde gedaan bij brief van 12 juni 2009.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan, ten dele veronderstellenderwijs, van het volgende worden uitgegaan.
(ii) Opus GmbH is gevestigd in Duitsland. Zij biedt blanco (lege, onbespeelde) informatiedragers aan, onder meer, via Nederlandstalige en op Nederland gerichte websites. In haar algemene voorwaarden, waarvan kan worden kennisgenomen door deze op de websites aan te klikken, is vermeld:
"Bestellingen worden rechtstreeks door de klant besteld bij Opus Supplies Deutschland GmbH in Heinsberg, Duitsland.
(...)
De getoonde prijzen zijn exclusief Levy, Auvibel, Thuiskopie, GEMA en andere heffingen. Transport van de goederen wordt in opdracht van de klant via TPG Post of DHL Express verzonden en is ten alle tijden in naam van de klant. Hierdoor kan het zijn dat u in uw land als importeur wordt gezien (...)".
(iii) Voor de door Opus GmbH aan Nederlandse afnemers geleverde informatiedragers wordt geen thuiskopievergoeding aan de Stichting betaald door Opus GmbH, noch door de afnemers. Opus GmbH betaalt hiervoor ook in Duitsland niet een met de thuiskopievergoeding vergelijkbare vergoeding.
(iv) [Verweerders 1 en 2] zijn (middellijk) bestuurders van Opus Supplies B.V. en van Opus GmbH.
(v) Opus Supplies B.V. hield zich aanvankelijk bezig met de verkoop van blanco informatiedragers aan afnemers in Nederland. Ten behoeve van deze activiteit had zij een zgn. 'A-contract' afgesloten met de Stichting. Thans is zij niet langer actief op dit terrein.
(vi) Sinds eind 2003 biedt Opus GmbH blanco informatiedragers aan tegen prijzen waarvan duidelijk is dat daarin geen thuiskopievergoeding is verwerkt, omdat de prijzen veelal lager zijn dan het bedrag waarop in Nederland de thuiskopievergoeding voor de desbetreffende categorie informatiedragers is vastgesteld.
(vii) Via de websites binnengekomen bestellingen worden door Opus GmbH per e-mail aan de klant bevestigd. Vervolgens wordt de bestelling in Duitsland verwerkt en worden de goederen gereedgemaakt voor verzending, waarna zij via feitelijk door Opus GmbH ingeschakelde vervoerders vanuit Duitsland per post worden bezorgd in, onder meer, Nederland.
(viii) De informatiedragers kunnen on line worden besteld zonder dat de consument hoeft kennis te nemen van de op de website van Opus GmbH geplaatste algemene voorwaarden. Betaling kan op een Nederlandse bankrekening plaatsvinden. Retouren kunnen naar een Nederlands adres worden verstuurd.
(ix) Andere ondernemingen, zoals Schlecker, een grote Duitse retailer die ook blanco informatiedragers online verkoopt, dragen in tegenstelling tot Opus GmbH wel een thuiskopievergoeding af aan de Stichting Thuiskopie over verkopen aan Nederlandse ingezetenen. Opus GmbH betaalt ook in Duitsland geen (met de thuiskopievergoeding vergelijkbare) vergoeding voor deze verkopen.
3.2.1 De Stichting heeft in dit kort geding de hiervoor in 1 vermelde vorderingen ingesteld. Deze vorderingen zijn in de kern erop gebaseerd dat Opus GmbH bij de leverantie van de hiervoor in 3.1 onder (vii) bedoelde bestellingen aan de Nederlandse consument, optreedt als importeur in de zin van art. 16c Aw, dat als volgt luidt, voor zover thans van belang:
"1. Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd het reproduceren van het werk of een gedeelte ervan op een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.
2. Voor het reproduceren, bedoeld in het eerste lid, is ten behoeve van de maker of diens rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd. De verplichting tot betaling van de vergoeding rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid.
3. Voor de fabrikant ontstaat de verplichting tot betaling op het tijdstip dat de door hem vervaardigde voorwerpen in het verkeer kunnen worden gebracht. Voor de importeur ontstaat deze verplichting op het tijdstip van invoer.
4. De verplichting tot betaling van de vergoeding vervalt indien de ingevolge het tweede lid betalingsplichtige een voorwerp als bedoeld in het eerste lid uitvoert.
5. De vergoeding is slechts eenmaal per voorwerp verschuldigd."
3.2.2 [Verweerders] en Opus GmbH hebben betwist dat Opus GmbH importeur in Nederland is van de hiervoor bedoelde blanco informatiedragers in de zin van voormelde bepaling. Zij hebben daartoe met name een beroep gedaan op (a) de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde algemene voorwaarden en (b) de volgende uitlating van de betrokken minister bij de behandeling van het wetsvoorstel "Aanvulling van de Auteurswet 1912 inzake de thuiskopie tot invoering van verlengde aansprakelijkheid voor verkopers" in de Eerste Kamer (cursivering toegevoegd):
"De leden van de VVD-fractie vroegen hoe het systeem van de thuiskopievergoeding moet worden beoordeeld nu consumenten hun blanco informatie-dragers via internet bij aanbieders uit andere landen kunnen aanschaffen. Deze leden vroegen in dit kader of ik hun opvatting deel dat, in het licht van de mogelijkheden die internet biedt, een harmonisering op dit terrein zeer gewenst is teneinde concurrentievervalsing tegen te gaan en of ik voornemens ben om deze problematiek op Europees niveau aan de orde te stellen met als inzet harmonisering van de regelingen inzake de thuiskopie c.q. een harmonisering van de tarieven. Ik wil voorop stellen dat het begrip "importeur" niet is gekwalificeerd in de wet. De betalingsverplichting strekt zich daarom niet alleen uit over beroeps- en bedrijfsmatig handelende importeurs, maar ook over privé-personen die partijen dragers invoeren die bestemd zijn om beschermd materiaal op vast te leggen (vgl. Kamerstukken II, vergaderjaar 1988-1989, 20 656, nr. 5, blz. 18). De wet gaat naar mijn mening evenwel niet zo ver dat ook consumenten die in het buitenland dragers aanschaffen voor eigen gebruik, betalingsplichtig zouden zijn. Indien consumenten daartoe in toenemende mate overgaan, zou dat ten koste kunnen gaan van de inning van de thuiskopie-vergoeding in Nederland. De andere Europese landen kennen weliswaar ook systemen waarin de rechthebbenden worden gecompenseerd voor het thuiskopiëren van hun beschermde materiaal, maar de manier waarop de inning van de vergoeding plaatsvindt, verschilt tussen de lidstaten. Toch moet de omvang van het probleem niet worden overschat, de verzendkosten van in het buitenland gekochte blanco dragers zijn veelal hoger dan de compensatie voor het privé-kopiëren. Bovendien kosten dragers en ook apparatuur, los van de compensatie voor privé-kopiëren, in de meeste Europese landen niet steeds hetzelfde. Dat laat onverlet dat ik met de aan het woord zijnde leden van mening ben dat het opheffen van de verschillen tussen nationale thuiskopiesystemen via harmonisatie op Europees niveau tot een evenwichtiger systeem kan leiden. (...)" (Kamerstukken I 2003-2004, nr. 28 486, C, Memorie van antwoord, blz. 3-4)
3.2.3 De voorzieningenrechter heeft de verlangde voorzieningen geweigerd; het hof heeft het daartegen gerichte beroep verworpen. Het hof overwoog daartoe met name als volgt:
"7. Het hof stelt voorop dat richtlijn nr. 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd. Het begrip 'importeur' is geïntroduceerd bij de invoering van artikel 16 c lid 2 Aw, dus vóór de implementatie van de richtlijn. Anders dan de Stichting meent, kan dit begrip niet richtlijnconform worden geïnterpreteerd. Het hof is voorshands van oordeel dat uit de geciteerde parlementaire geschiedenis van artikel 16c Aw, in onderling verband beschouwd, kan worden afgeleid dat de wetgever de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat Nederlandse particulieren in het buitenland blanco geluidsdragers kopen en deze in Nederland importeren. Daarbij wijst het hof erop dat hetgeen de minister bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van artikel 16ga Aw in de Eerste Kamer over het begrip importeur opmerkt, een herhaling is van de toelichting van dit begrip in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot invoering van artikel 16c Aw (TK 1987-1988, 20 656, nr. 5, p. 18). Slechts bij de behandeling van het voorstel tot invoering van artikel 16ga Aw gaat de minister ervan uit dat deze als importeur aan te merken consumenten geen thuiskopievergoeding verschuldigd zijn, wat daar ook van zij. Het hof overweegt voorts dat indien twee in verschillende (EU-)landen woonachtige of gevestigde partijen een koopovereenkomst sluiten, zij zelf kunnen bepalen waar de zaak moet worden afgeleverd en dus wie - de koper of de verkoper - moet zorgdragen voor het vervoer. In het onderhavige geval contracteert Opus GmbH met Nederlandse kopers onder toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarde dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt. Hieruit volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland. Opus GmbH kan dan naar het voorlopig oordeel van het hof niet als importeur worden aangemerkt. Het hof merkt in dit verband op dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer en dat zij de blanco informatiedragers in Nederland aflevert, Opus GmbH naar zijn voorlopig oordeel niet als importeur, maar als exporteur moet worden aangemerkt. De (taalkundige) betekenis van het begrip importeren - het over en binnen de grenzen brengen - brengt immers mee dat de importeur zich bevindt in het land van import. De exporteur daarentegen brengt de te exporteren zaak buiten zijn eigen landsgrenzen, in het geval van Opus GmbH: buiten de Duitse landsgrenzen.
Het hof merkt in dit verband op dat deze uitleg ook in lijn is met het doel van de thuiskopievergoedingsregeling, zoals dit blijkt uit de parlementaire geschiedenis."
3.3 Onderdeel I van het tegen het arrest van het hof gerichte middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de door het onderdeel aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Onderdeel II van het middel keert zich tegen de hiervoor in 3.2.3 aangehaalde overwegingen van het hof. Het onderdeel doet vragen van uitleg rijzen over richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, Pb EG L 167/10, betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: de richtlijn). Ter toelichting daarvan dient het volgende.
De Nederlandse wetgever heeft de richtlijn geïmplementeerd op de hiervoor in 3.2.1 weergegeven wijze, door de minister onder meer toegelicht als hiervoor in 3.2.2 vermeld. De in de richtlijn bedoelde verplichting tot betaling van een billijke compensatie rust ingevolge art. 16c lid 2 Aw op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen. De richtlijn maakt echter niet gebruik van de begrippen fabrikant of importeur. In dit verband is voorts van belang dat naar Duits recht de richtlijn aldus is geïmplementeerd dat de billijke compensatie is verschuldigd door de exporteur of de importeur van blanco informatiedragers, of onder omstandigheden door de handelaar.
Het tussen partijen toepasselijke Nederlandse recht brengt mee dat levering van de informatiedragers plaatsvindt door bezitsoverdracht. Partijen mogen in hun overeenkomst bepalen waar en hoe deze levering zal geschieden. Dat hebben zij in dit geval gedaan als hiervoor in 3.1 onder (ii) aangehaald. Naar de letter van het desbetreffende beding rust op de particuliere koper, als importeur van de informatiedragers in Nederland, de verplichting tot betaling van de vorenbedoelde billijke compensatie. Daardoor is zij in feite oninbaar. In dit licht rijst de vraag of voormeld resultaat verenigbaar is met de richtlijn, althans of de richtlijn ertoe noopt dit begrip 'importeur' ruimer op te vatten dan naar zijn taalkundige betekenis het geval zou zijn, door mede rekening te houden met de uiteindelijke, ook voor de bedrijfsmatig handelende verkoper kenbare, bestemming van de informatiedragers.
De Hoge Raad ziet hierin aanleiding - met verwijzing naar de aangehechte conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.23- 3.33 - de hierna in 5 te formuleren vragen van uitleg over de richtlijn voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
4. Omschrijving van de feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
5. Vragen van uitleg
(i) Biedt richtlijn 2001/29/EG in het bijzonder in art. 5, lid 2 onder b en lid 5, aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wie in de nationale wetgeving behoort te worden aangemerkt als de schuldenaar van de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde 'billijke vergoeding'? Zo ja, welke?
(ii) Indien sprake is van een koop op afstand waarbij de koper in een andere lidstaat is gevestigd dan de verkoper, noopt art. 5 lid 5 van de richtlijn dan tot een zo ruime uitleg van het nationale recht dat ten minste in één van de bij de koop op afstand betrokken landen de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde 'billijke compensatie' is verschuldigd door een bedrijfsmatig handelende schuldenaar?
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de hiervoor onder 5 geformuleerde vragen uitspraak te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het Hof van Justitie naar aanleiding van dit verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 november 2009.
Conclusie 29‑05‑2009
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
Stichting De Thuiskopie
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerster 2]
- 3.
Opus Supplies Deutschland GmbH
In dit geding gaat het om de uitleg van het begrip ‘importeur’ in art. 16c Auteurswet 1912.
1. Inleidende beschouwingen
1.1.
Tot een goed begrip van de feiten schets ik eerst het juridisch kader waarin het geschil zich afspeelt. Het auteursrecht is het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen behoudens de beperkingen bij de wet gesteld (art. 1 Auteurswet 1912; Aw). Tot de bij de wet gestelde beperkingen behoort van oudsher de mogelijkheid van het maken van een kopie voor eigen gebruik. Deze wordt in de wandeling wel aangeduid als een ‘thuiskopie’1.. In Duitsland spreekt men van een ‘Privatkopie’. De herziene Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst biedt hiervoor ruimte in artikel 9, dat voor zover van belang bepaalt:
- ‘1.
Authors of literary and artistic works protected by this Convention shall have the exclusive right of authorizing the reproduction of these works, in any manner or form.
- 2.
It shall be a matter for legislation in the countries of the Union to permit the reproduction of such works in certain special cases, provided that such reproduction does not conflict with a normal exploitation of the work and does not unreasonably prejudice the legitimate interests of the author.
- 3.
(…).’
1.2.
Opeenvolgende technologische ontwikkelingen hebben het steeds gemakkelijker gemaakt auteursrechtelijk beschermde werken te verveelvoudigen. Dit geldt voor afbeeldingen en teksten, die met behulp van een fotokopieerapparaat worden verveelvoudigd2.. Het geldt ook voor muziek, die op een geluidsdrager kan worden opgenomen. Voor zover teksten, muziek en films digitaal beschikbaar zijn, kunnen zij eenvoudig worden gekopieerd (gedownload en verder verspreid). Voor consumenten is het aantrekkelijk om gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden tot verveelvoudiging met behoud van kwaliteit en tegen geringe kosten. Dezelfde technologische ontwikkelingen hebben het voor auteursrechthebbenden echter moeilijk gemaakt hun rechten te handhaven. Bij verveelvoudiging op grote schaal, zonder dat de auteursrechthebbende praktisch in staat is een vergoeding te bedingen en te verkrijgen voor het kopiëren van zijn werk, kan de economische bestaansgrond voor makers van werken van letterkunde, wetenschap of kunst wegvallen. Om te voorkomen dat letterkunde, wetenschap en kunst verkommeren bij gebrek aan inkomsten uit auteursrecht is in veel staten wetgeving tot stand gebracht.
1.3.
In de praktijk is het niet doenlijk bij verveelvoudiging op grote schaal een vergoeding rechtstreeks in rekening te brengen bij de persoon die voor privégebruik een kopie maakt. In de eerste plaats is voor de rechthebbende(n) noch voor de overheid te controleren wie op welk moment voor privégebruik een kopie maakt van een beschermd werk. Men kan bezwaarlijk huiszoekingen gaan doen om te controleren of iemand gekopieerde beschermde werken in huis heeft. In de tweede plaats zou bij zoveel consumenten een gering bedrag moeten worden geïncasseerd, dat de transactiekosten en de kosten van invordering in een wanverhouding tot de opbrengst zouden komen te staan. In de meeste landen is daarom gekozen voor een systeem van heffingen (in het Engels: levy) op apparatuur waarmee de consument beschermde werken kan kopiëren of op de informatiedragers waarop kopieën van beschermd werk kunnen worden gemaakt, zoals geluids- en videobanden, cassettes, diskettes, compactdiscs, dvd's en dergelijke dragers van digitale gegevens. Deze heffingen worden geïnd door een collectieve beheersorganisatie voor de gezamenlijke auteursrechthebbenden, los van de concrete kopieerhandeling. Een belangrijk voordeel van zo'n heffingssysteem is dat het aantal schuldenaren beperkt blijft. De bedrijven die een bedrag aan de collectieve beheersorganisatie afdragen zullen het bij hen geheven bedrag doorberekenen aan hun afnemers. Op deze wijze komt de heffing indirect toch weer ten laste van de consument die beschermde werken kopieert. Wel zal, bij gebreke van een rechtstreeks verband tussen de heffing en de individuele kopieerhandeling, een voor alle partijen aanvaardbare sleutel moeten worden gevonden om de hoogte van de heffing te bepalen en de opbrengst aan de juiste auteursrechthebbende(n) te doen toekomen. Een nadeel van een heffingssysteem is de betrekkelijke botheid van het instrument: de kopieerapparatuur of informatiedragers waarop de heffing drukt kunnen door een consument immers ook worden gebruikt om geluiden of beelden op te nemen waarop helemaal geen auteursrecht rust (bijv. vogelgeluiden) of in gevallen waarin het auteursrecht op het werk door tijdsverloop is verstreken, of voor het kopiëren van werken waarop de consument zelf het auteursrecht heeft dan wel een licentie van de rechthebbende heeft verkregen. Afhankelijk van het type beeld- of geluiddrager kan in de tariefstelling met het verwachte gebruik rekening worden gehouden.
1.4.
Het subject van de heffing kan de fabrikant zijn, de importeur, de tussenhandelaar of de winkelier die het apparaat of de informatiedrager aan de consument verkoopt. Met de keuze van de betalingsplichtige houdt ook het tijdstip van heffing verband. Het object van de heffing kan de apparatuur zijn waarmee de kopie wordt gemaakt of de blanco (d.w.z. lege, onbespeelde) informatiedrager waarop de kopie wordt gemaakt. Een combinatie is mogelijk. Een internationale werkgroep van deskundigen heeft Principles relating to the Protection of Copyright and the Rights of Performers, Phonogram Producers and Broadcasting Organizations in Respect of Audiovisual Works and Phonograms opgesteld3.. Uit het hoofdstuk ‘Audiovisual works’ zijn voor dit geding de volgende principles van belang:
Principle AW 2: Widespread reproduction of audiovisual works for private purposes prejudices the legitimate interests of copyright owners. It is an obligation of States party to the Berne Convention or the Universal Copyright Convention to eliminate such prejudice.
Principle AW 3: The most appropriate way of eliminating the prejudice mentioned in Principle AW2 is the introduction of a charge on recording equipment and/or blank material supports (tapes, cassettes). The charge should be paid by the manufacturers or importers and collected by organizations responsible for the collective administration of the rights in question.
Principle AW 4: Recording equipment and material supports exported into another country should be exempt from any charge in the country of manufacture.
1.5.
In die lidstaten van de Europese Unie waar gekozen is voor een stelsel van heffingen op apparatuur of informatiedragers4., vindt de heffing op uiteenlopende wijzen plaats5.. Ook de hoogte van de heffingen varieert, evenals de uitzonderingen die in de lidstaten worden gemaakt voor bepaalde soorten apparatuur6.. Zonder harmonisatie zouden de wetgevende werkzaamheden waarmee in een aantal lidstaten als reactie op deze technologische uitdagingen een aanvang is gemaakt, kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd7.. Het Europees Parlement en de Raad hebben hierin aanleiding gezien tot het uitvaardigen van een Richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij8.. Art. 2 van deze richtlijn geeft de lidstaten opdracht tot regeling van het recht van verveelvoudiging (reproductierecht). Het luidt, voor zover van belang:
‘De lidstaten voorzien ten behoeve van:
- a.
auteurs, met betrekking tot hun werken,
- b.
uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,
- c.
producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,
- d.
(…)
- e.
(…),
in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.’
1.6.
Art. 5 van Richtlijn 2001/29 biedt een mogelijkheid voor uitzonderingen en beperkingen. Voor dit geding zijn de volgende bepalingen van belang:
- ‘1.
Tijdelijke reproductiehandelingen, als bedoeld in artikel 2, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en die worden toegepast met als enig doel:
- a.
(…)
- b.
een rechtmatig gebruik
van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, zijn van het in artikel 2 bedoelde reproductierecht uitgezonderd.
- 2.
De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:
- a.
(…)
- b.
de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privé-gebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;
- c – e.
(…)
(…)
- 5.
De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.’9.
1.7.
Het vijfde lid van art. 5 van Richtlijn 2001/29 hangt samen met art. 9 lid 2 van de Berner Conventie. Wanneer de lidstaten in uitzonderingen of beperkingen voorzien dienen zij naar behoren rekening te houden met de sterkere economische uitwerking, welke die beperkingen of restricties kunnen hebben in de (toen: nieuwe) elektronische omgeving10.. Ten aanzien van het niveau van de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde ‘billijke compensatie’ geeft de preambule van deze richtlijn onder 35 enige aanwijzingen.
1.8.
De Europese Commissie is al geruime tijd bezig met onderzoek naar heffingssystemen en met consultatie van belanghebbenden11.. De consultatie zal uiteindelijk ertoe kunnen leiden dat ook de systemen en vergoedingen voor het kopiëren voor privégebruik in Europa worden geharmoniseerd. Op dit terrein holt de regelgever — onvermijdelijk — achter de feiten aan: als gevolg van de snelle technologische ontwikkeling breiden mogelijkheden tot verveelvoudiging van beschermde werken zich voortdurend uit, hetgeen bij organisaties van auteursrechthebbenden telkens de behoefte oproept aan heffingen op nieuwe soorten kopieerapparatuur en beeld- en geluidsdragers. Dit roept weerstand op bij de ICT-industrie en anderen die zich op het standpunt stellen dat handcomputers en media voor opslag en verwerking van digitale gegevens hoofdzakelijk worden gebruikt voor andere doeleinden dan het kopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken12.. De verwachting bestaat dat, naarmate de technische ontwikkeling voortschrijdt, in de toekomst de controle van auteursrechthebbenden op het kopiëren van (film- en muziek-)bestanden zal kunnen worden verzekerd met behulp van technische beschermingsmaatregelen, het zogenaamde Digital Rights Management (DRM)13., en dat dit heffingsstelsels (levies) op den duur overbodig zal maken. In Richtlijn 2001/29 is met deze ontwikkeling bij voorbaat rekening gehouden. Bij het vaststelling van de hoogte van de vergoeding — waarover hierna meer — kan nu al worden verdisconteerd of het kopiëren van beschermd werk met behulp van het desbetreffende apparaat of op de desbetreffende gegevensdrager technisch mogelijk is.
1.9.
Al voordat Richtlijn 2001/29 werd uitgevaardigd had de Nederlandse wetgever in navolging van Duitsland en andere landen gekozen voor een systeem van verplicht door de fabrikant of importeur van informatiedragers af te dragen vergoedingen, die door een daartoe aangewezen collectieve beheersorganisatie worden geïncasseerd langs privaatrechtelijke weg. Art. 16c Aw bepaalt thans, voor zover hier van belang:
- ‘1.
Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd het reproduceren van het werk of een gedeelte ervan op een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.
- 2.
Voor het reproduceren, bedoeld in het eerste lid, is ten behoeve van de maker of diens rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd. De verplichting tot betaling van de vergoeding rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Voor de fabrikant ontstaat de verplichting tot betaling op het tijdstip dat de door hem vervaardigde voorwerpen in het verkeer kunnen worden gebracht. Voor de importeur ontstaat deze verplichting op het tijdstip van invoer.
- 4.
De verplichting tot betaling van de vergoeding vervalt indien de ingevolge het tweede lid betalingsplichtige een voorwerp als bedoeld in het eerste lid uitvoert.
- 5.
De vergoeding is slechts eenmaal per voorwerp verschuldigd.
- 6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gegeven met betrekking tot de voorwerpen ten aanzien waarvan de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, verschuldigd is. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regelen worden gegeven en voorwaarden worden gesteld ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel met betrekking tot de hoogte, verschuldigdheid en vorm van de billijke vergoeding.
- 7 en 8.
(…).’
De bepalingen van het tweede tot en met het zevende lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing verklaard in art. 10, onder e, van de Wet op de naburige rechten.
1.10.
De AMvB, bedoeld in lid 6, is het Koninklijk Besluit van 5 november 2007, Stb. 435. In art. 16d Aw is bepaald dat de betaling van de in art. 16c bedoelde vergoeding dient te geschieden aan een door de minister van Justitie aan te wijzen rechtspersoon. Als zodanig is aangewezen de Stichting De Thuiskopie, thans eiseres in cassatie14.. Om de incasso te vergemakkelijken is de betalingsplichtige jegens deze collectieve beheersorganisatie verplicht van het aantal door hem geïmporteerde of vervaardigde informatiedragers opgave te doen en bewijsstukken ter inzage te geven (art. 16f Aw). Bij wet van 9 februari 2006, Stb. 60, is daaraan toegevoegd de verplichting van de verkoper van de in art. 16c, eerste lid, bedoelde voorwerpen om aan deze beheersorganisatie die bescheiden ter inzage te geven waarvan de kennisneming noodzakelijk is om vast te stellen of de in art. 16c, tweede lid, bedoelde vergoeding door de fabrikant of de importeur is betaald. Wordt aan deze verplichting niet tijdig voldaan, dan is de verkoper zelf aansprakelijk voor de vergoeding (art. 16ga Aw). De hoogte van de vergoeding wordt niet vastgesteld door de Stichting De Thuiskopie, maar in onderhandelingen tussen de wederzijdse belangenorganisaties in het verband van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT)15..
1.11.
De Berner Conventie gaat uit van een bundel nationaal geregelde auteursrechten. Ook de Auteurswet 1912 gaat uit van het territorialiteitsbeginsel, dat wil zeggen dat de wet regelt wie in Nederland auteursrechtsrechtelijke bescherming geniet en onder welke voorwaarden. Het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw is niet nader omschreven in de wet. De parlementaire geschiedenis van deze bepaling vermeldt over de keuze van de wetgever voor een heffing bij de importeur het volgende:
‘Het ligt in de rede dat de vergoeding ten laste komt van degene die de verveelvoudiging voor eigen oefening, studie of gebruik maakt: de consument. Inning rechtstreeks bij degene die de kopie maakt is, afgezien van privacybezwaren, in de praktijk echter ondoenlijk. Voorts is niet te traceren wie dergelijke voorwerpen heeft en daarmee geluids- of beeldkopieën maakt. Daarom wordt — evenals in de Duitse, Oostenrijkse, Franse en Finse regeling en conform de in WIPO/UNESCO-verband geformuleerde beginselbepalingen — voorgesteld de vergoeding te innen bij de fabrikant of de importeur teneinde de incasso eenvoudig en het aantal inningspunten beperkt te houden. (…) De fabrikant of importeur zal de door hem betaalde vergoeding in beginsel doorberekenen in de verkoopprijs, zodat uiteindelijk de vergoeding toch betaald wordt door degene die de kopie maakt. Het is naar mijn mening niet onbillijk dat de fabrikant of importeur in eerste instantie met de betaling wordt belast; de door hem geleverde produkten maken immers het voor eigen gebruik opnemen van werken van auteurs mogelijk en danken hun economische betekenis voor een groot deel aan deze mogelijkheid.’16..
Op een vraag vanuit de Tweede Kamer heeft de minister geantwoord:
‘De leden van de C.D.A.-fractie vroegen naar aanleiding van de toelichting bij het vierde lid of in de tekst van het gehele artikel voldoende duidelijk is, dat ook derden — niet zijnde importeur of fabrikant — betalingsplichtig zijn, indien zij voorwerpen op de markt brengen die vallen onder de voorgestelde regeling. Benadrukt zij dat de verplichting tot betaling van de vergoeding rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen. Het begrip ‘importeur’ is derhalve niet beperkt tot hen die beroeps- of bedrijfsmatig de in artikel 16c bedoelde voorwerpen invoeren. Ook de privé-persoon, die een partij blanco banden in Nederland invoert, is als importeur betalingsplichtig. Naar mijn mening behoeft de tekst van het wetsvoorstel op dit punt geen verduidelijking.’17.
1.12.
In het nader rapport bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Auteurswet aan Richtlijn 2001/29 heeft de minister naar aanleiding van het advies van de Raad van State nog opgemerkt:
‘De begrippen ‘importeur’, ‘invoer’ en ‘uitvoer’ komen voor in de beperking voor privé-kopiëren ex artikel 16c van de Auteurswet 1912. De beperking is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn. Lidstaten zijn niet verplicht in die beperking, waaraan de voorwaarde van een billijke compensatie/redelijke tegemoetkoming is verbonden, te voorzien. Van volledige harmonisatie is hier dan ook geen sprake. De begrippen moeten worden beschouwd tegen de auteursrechtelijke achtergrond waarin ze worden gebruikt en waarin landsgrenzen — ook binnen de EG — nog niet aan betekenis hebben verloren. Ook binnen de EG leidt de invoer door een importeur van de in artikel 16c van de Auteurswet 1912 bedoelde voorwerpen tot een tegemoetkomingsverplichting. De uitvoer doet de verplichting tot betaling van een tegemoetkoming vervallen. De begrippen kunnen dus niet gemist worden.’18.
1.13.
Eind 2003/begin 2004 is, bij het voorstel tot invoering van het reeds genoemde artikel 16ga Aw (controlebepaling), vanuit de Eerste Kamer gevraagd hoe het gaat met aankopen via het internet. Daarop werd door de minister geantwoord als volgt19.:
‘De leden van de VVD-fractie vroegen hoe het systeem van de thuiskopievergoeding moet worden beoordeeld nu consumenten hun blanco informatiedragers via internet bij aanbieders uit andere landen kunnen aanschaffen. Deze leden vroegen in dit kader of ik hun opvatting deel dat, in het licht van de mogelijkheden die internet biedt, een harmonisering op dit terrein zeer gewenst is teneinde concurrentievervalsing tegen te gaan en of ik voornemens ben om deze problematiek op Europees niveau aan de orde te stellen met als inzet harmonisering van de regelingen inzake de thuiskopie c.q. een harmonisering van de tarieven. Ik wil voorop stellen dat het begrip ‘importeur’ niet is gekwalificeerd in de wet. De betalingsverplichting strekt zich daarom niet alleen uit over beroeps- en bedrijfsmatig handelende importeurs, maar ook over privé-personen die partijen dragers invoeren die bestemd zijn om beschermd materiaal op vast te leggen (Vgl. Kamerstukken II, vergaderjaar 1988–1989, 20 656, nr. 5, blz. 18). De wet gaat naar mijn mening evenwel niet zo ver dat ook consumenten die in het buitenland dragers aanschaffen voor eigen gebruik, betalingsplichtig zouden zijn. Indien consumenten daartoe in toenemende mate overgaan, zou dat ten koste kunnen gaan van de inning van de thuiskopievergoeding in Nederland. De andere Europese landen kennen weliswaar ook systemen waarin de rechthebbenden worden gecompenseerd voor het thuiskopiëren van hun beschermde materiaal, maar de manier waarop de inning van de vergoeding plaatsvindt, verschilt tussen de lidstaten. Toch moet de omvang van het probleem niet worden overschat, de verzendkosten van in het buitenland gekochte blanco dragers zijn veelal hoger dan de compensatie voor het privé-kopiëren. Bovendien kosten dragers en ook apparatuur, los van de compensatie voor privé-kopiëren, in de meeste Europese landen niet steeds hetzelfde. Dat laat onverlet dat ik met de aan het woord zijnde leden van mening ben dat het opheffen van de verschillen tussen nationale thuiskopiesystemen via harmonisatie op Europees niveau tot een evenwichtiger systeem kan leiden. (…)’
1.14.
Voor dit geschil is naast de Nederlandse ook de Duitse wettelijke regeling van belang. Het maken van een kopie voor privégebruik is geregeld in par. 53 van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte (Urheberrechtsgesetz; UrhG)20.. In Duitsland is een collectieve beheersorganisatie, de Zentralstelle für private Überspielungsrechte (ZPÜ), namens een organisatie van houders van muziekauteursrechten21. belast met het innen van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik. De heffing geschiedt in beginsel bij de fabrikant van de desbetreffende apparatuur en informatiedragers (par. 54, lid 1, UrhG). Mede aansprakelijk zijn de importeur en de handelaar. Importeur is degene die de desbetreffende apparatuur of informatiedragers in Duitsland invoert. De aansprakelijkheid van de importeur en de handelaar is geregeld in par. 54b UrhG, welk artikel voor zover van belang luidt:
- ‘1.
Neben dem Hersteller haftet als Gesamtschuldner, wer die Geräte oder Speichermedien in den Geltungsbereich dieses Gesetzes gewerblich einführt oder wiedereinführt oder wer mit ihnen handelt.
- 2.
Einführer ist, wer die Geräte oder Speichermedien in den Geltungsbereich dieses Gesetzes verbringt oder verbringen lässt. Liegt der Einführ ein Vertrag mit einem Gebietsfremden zugrunde, so ist Einführer nur der im Geltungsbereich dieses Gesetzes ansässige Vertragspartner, soweit er gewerblich tätig wird. Wer lediglich als Spediteur oder Frachtführer oder in einer ähnlichen Stellung bei dem Verbringen der Waren tätig wird, ist nicht Einführer. (…)
- 3.
Die Vergütungspflicht des Händlers entfällt,
- 1.
soweit ein zur Zahlung der Vergütung Verpflichteter, von dem der Händler die Geräte oder die Speichermedien bezieht, an einen Gesamtvertrag über die Vergütung gebunden ist oder
- 2.
wenn der Händler Art und Stückzahl der bezogenen Geräte und Speichermedien und seine Bezugsquelle (…) schriftlich mitteilt.’
1.15.
Ten tijde van de uitspraak van het bestreden arrest bepaalde par. 54c UrhG dat bij export vanuit Duitsland naar een ander land de betalingsverplichting (naar Duits recht) vervalt indien niet te verwachten is dat de verveelvoudiging in Duitsland zal plaatsvinden22.. Inmiddels is deze bepaling vervangen door par. 54, lid 2, UrhG:
‘Der Anspruch nach Absatz 1 entfällt, soweit nach den Umständen erwartet werden kann, dass die Geräte oder Speichermedien im Geltungsbereich dieses Gesetzes nicht zu Vervielfältigungen benutzt werden.’
Tot 1 januari 2008 was in Duitsland de hoogte van de vergoeding bij wet bepaald (par. 54d (oud) UrhG). De verschuldigde bedragen waren lager dan die welke in Nederland worden geheven23.. Sinds de herziening van het Urheberrechtsgesetz ingaande 1 januari 2008 wordt ook in Duitsland de hoogte van de heffing op informatiedragers of apparaten vastgesteld in onderhandelingen tussen organisaties van belanghebbenden. Op degene die in het kader van zijn beroep of bedrijf (‘gewerblich’) apparatuur of informatiedragers in Duitsland invoert, rust een verplichting daarvan opgave te doen aan de houder van het auteursrecht c.q. aan de collectieve beheersorganisatie (par. 54e UrhG). Ook op de handelaar rust een verplichting om de herkomst van de voorwerpen aan de houder van het auteursrecht c.q. aan de collectieve beheersorganisatie bekend te maken (par. 54f UrhG)24..
2. De feiten en het procesverloop
2.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten25.:
2.1.1.
Eiseres tot cassatie (hierna: de Stichting) is ingevolge art. 16d Aw belast met de inning van de in art. 16c lid 2 Aw bedoelde billijke vergoeding.
2.1.2.
Opus Supplies Deutschland GmbH (hierna: Opus GmbH) is gevestigd in Duitsland. Zij biedt blanco (lege, onbespeelde) informatiedragers aan, onder meer, via Nederlandse en op Nederland gerichte websites. In de leveringsvoorwaarden, waarvan kan worden kennisgenomen door deze op de websites aan te klikken, is vermeld:
‘Bestellingen worden rechtstreeks door de klant besteld bij Opus Supplies Deutschland GmbH in Heinsberg, Duitsland.
(…)
De getoonde prijzen zijn exclusief Levy, Auvibel, Thuiskopie, GEMA en andere heffingen. Transport van de goederen wordt in opdracht van de klant via TPG Post of DHL Express verzonden en is ten alle tijden in naam van de klant. Hierdoor kan het zijn dat u in uw land als importeur wordt gezien (…)’.
2.1.3.
Voor de door Opus GmbH aan Nederlandse afnemers geleverde informatiedragers wordt geen thuiskopievergoeding aan de Stichting betaald door Opus GmbH, noch door de afnemers. Opus GmbH betaalt hiervoor ook in Duitsland niet een met de thuiskopievergoeding vergelijkbare vergoeding.
2.1.4.
[Verweerders], in de gedingstukken aangeduid als [verweerder 1] respectievelijk [verweerster 2], zijn (middellijk) bestuurders van Opus Supplies B.V. en van Opus GmbH.
2.1.5.
Opus Supplies B.V. hield zich aanvankelijk bezig met de verkoop van blanco informatiedragers aan afnemers in Nederland. Ten behoeve van deze activiteit had zij een zgn. ‘A-contract’ afgesloten met de Stichting. Thans is zij niet langer actief op dit terrein.
2.1.6.
Sinds eind 2003 biedt Opus GmbH blanco informatiedragers aan tegen prijzen waarvan duidelijk is dat daarin geen thuiskopievergoeding is verwerkt, omdat de prijzen veelal lager zijn dan het bedrag waarop in Nederland de thuiskopievergoeding voor de desbetreffende categorie informatiedragers is vastgesteld.
2.1.7.
Via de websites binnengekomen bestellingen worden door Opus GmbH per e-mail aan de klant bevestigd. Vervolgens wordt de bestelling in Duitsland verwerkt en worden de goederen gereed gemaakt voor verzending, waarna zij via feitelijk door Opus GmbH ingeschakelde vervoerders vanuit Duitsland per post worden bezorgd in, onder meer, Nederland.
2.1.8.
Andere ondernemingen, zoals Schlecker, een grote Duitse retailer die ook blanco informatiedragers online verkoopt, dragen wel een thuiskopievergoeding af aan de Stichting Thuiskopie over verkopen aan Nederlandse ingezetenen.
2.2.
Op 26 juli 2005 heeft de Stichting Opus Supplies B.V., Opus GmbH en de beide directeuren in kort geding gedagvaard. Zij vorderde, kort samengevat:
- —
veroordeling van Opus B.V. en Opus GmbH tot het doen van opgave van het aantal geïmporteerde blanco informatiedragers, zulks vergezeld van een accountantsverklaring;
- —
veroordeling van Opus B.V. en Opus GmbH om bescheiden aan de Stichting te verstrekken waaruit kan blijken of de thuiskopievergoeding door de fabrikant of importeur is betaald;
- —
veroordeling van Opus B.V. en Opus GmbH om de thuiskopievergoeding te betalen, overeenkomstig de hiervoor bedoelde opgave;
- —
jegens alle gedaagden een verbod om, voor eigen rekening of voor rekening van een ander, blanco informatiedragers te importeren of te verhandelen zonder aan de Stichting opgave te doen en de verschuldigde thuiskopievergoeding af te dragen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.3.
De gedaagden hebben bestreden dat zij verplicht zijn aan deze eisen van de Stichting te voldoen. Zij beschouwen zich niet als fabrikant of importeur van informatiedragers in Nederland. Opus GmbH heeft gesteld dat zij op grond van de met de consument gesloten overeenkomsten de informatiedragers verkoopt en aflevert in Duitsland, waarna het verdere transport van de goederen geschiedt in opdracht van de koper. Volgens gedaagden zou de Stichting hoogstens de kopers zelf kunnen aanmerken als ‘importeur’ in de zin van art. 16c Aw. Zij wijst in dit verband op de in alinea 1.13 aangehaalde uitlatingen van de minister.
2.4.
Bij vonnis van 16 september 200526. heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank te 's‑Gravenhage de vorderingen van de Stichting afgewezen. De motivering van deze beslissing berustte in belangrijke mate op de in alinea 1.13 aangehaalde uitlatingen van de minister.
2.5.
De Stichting heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage en haar eis gewijzigd. In eerste aanleg had de Stichting ter onderbouwing van haar vorderingen aangevoerd dat de bestelde informatiedragers in werkelijkheid vanuit Nederland (door Opus Supplies B.V.) werden verzonden naar afnemers in Nederland, hoewel Opus GmbH stelt de verkoper te zijn. Deze stelling werd door de gedaagden gemotiveerd betwist. Met het argument dat zij dit kort geding niet wil belasten met een discussie over de feiten, heeft de Stichting in hoger beroep haar vorderingen tegen Opus Supplies B.V. ingetrokken en, voor wat betreft de gewijzigde vordering tegen Opus GmbH en de directeuren, in hoger beroep gesteld dat zij bereid is ervan uit te gaan dat de vanuit Nederland bij Opus GmbH bestelde informatiedragers daadwerkelijk vanuit Duitsland Nederland zijn binnengebracht27..
2.6.
Bij arrest van 12 juli 2007 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De kernoverweging luidt:
‘7.
Het hof stelt voorop dat richtlijn nr. 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd. Het begrip ‘importeur’ is geïntroduceerd bij de invoering van artikel 16c lid 2 Aw, dus vóór de implementatie van de richtlijn. Anders dan de Stichting meent, kan dit begrip niet richtlijnconform worden geïnterpreteerd. Het hof is voorshands van oordeel dat uit de geciteerde parlementaire geschiedenis van artikel 16c Aw, in onderling verband beschouwd, kan worden afgeleid dat de wetgever de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat Nederlandse particulieren in het buitenland blanco geluidsdragers kopen en deze in Nederland importeren. Daarbij wijst het hof erop dat hetgeen de minister bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van artikel 16ga Aw in de Eerste Kamer over het begrip importeur opmerkt, een herhaling is van de toelichting van dit begrip in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot invoering van artikel 16c Aw (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18). Slechts bij de behandeling van het voorstel tot invoering van artikel 16ga Aw gaat de minister ervan uit dat deze als importeur aan te merken consumenten geen thuiskopievergoeding verschuldigd zijn, wat daar ook van zij. Het hof overweegt voorts dat indien twee in verschillende (EU-)landen woonachtige of gevestigde partijen een koopovereenkomst sluiten, zij zelf kunnen bepalen waar de zaak moet worden afgeleverd en dus wie — de koper of de verkoper — moet zorgdragen voor het vervoer. In het onderhavige geval contracteert Opus GmbH met Nederlandse kopers onder toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarde dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt. Hieruit volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland. Opus GmbH kan dan naar het voorlopig oordeel van het hof niet als importeur worden aangemerkt.’
2.7.
Het hof heeft, ten overvloede, hieraan een subsidiair argument toegevoegd:
‘Het hof merkt in dit verband op dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer en dat zij de blanco informatiedragers in Nederland aflevert, Opus GmbH naar zijn voorlopig oordeel niet als importeur, maar als exporteur moet worden aangemerkt. De (taalkundige) betekenis van het begrip importeren — het over en binnen de grenzen brengen — brengt immers mee dat de importeur zich bevindt in het land van import. De exporteur daarentegen brengt de te exporteren zaak buiten zijn eigen landsgrenzen, in het geval van Opus GmbH: buiten de Duitse landsgrenzen. Het hof merkt in dit verband op dat deze uitleg ook in lijn is met het doel van de thuiskopievergoedingsregeling, zoals dit blijkt uit de parlementaire geschiedenis.’
2.8.
De Stichting heeft — tijdig28. — beroep in cassatie ingesteld. Opus GmbH en de beide directeuren hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, met re- en dupliek.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1.
Onderdeel I is gericht tegen rov. 1, waar het hof overweegt dat grief 1 weliswaar een klacht behelst over een onvolledige vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter, maar niet concreet aanduidt welke feiten deze ten onrechte buiten beschouwing zouden hebben gelaten. Onderdeel I klaagt dat het hof hiermee te hoge eisen aan de appellante stelt en dat uit de toelichting op deze grief voldoende kon worden opgemaakt op welke feiten de grief betrekking had. Het zou in het kort gaan om de aard en opzet van de betrokken ondernemingen29., de voorgeschiedenis van de zaak met inbegrip van een eerder gehanteerde ‘kruisconstructie’30., het voor afnemers onduidelijk houden dat zij een overeenkomst aangingen met een in Duitsland gevestigde vennootschap, alsmede de ‘constructie’ waarbij de afnemer in Nederland geacht werd opdracht te geven tot verzending vanuit Duitsland, doch in feite Opus GmbH de handelingen verrichtte welke nodig zijn voor het verzenden van de bestelde goederen aan de afnemer. Subsidiair acht onderdeel I 's hofs beslissing hieromtrent ontoereikend gemotiveerd.
3.2.
De uitleg van de gedingstukken, waaronder de memorie van grieven, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Deze uitleg kan daarom in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Uit de eisen van een goede procesorde volgt dat een appellant zijn bezwaren tegen de beroepen uitspraak naar voren dient te brengen op een wijze die voldoende duidelijk is voor de wederpartij om zich daartegen te kunnen verdedigen en voor de rechter om daarover een beslissing te kunnen nemen31.. Grief 1 luidde letterlijk: ‘Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter zich slechts gebaseerd op de feiten vermeld in de rechtsoverwegingen 1.1 t/m 1.7 van het vonnis’. Ter toelichting op deze grief werd slechts het volgende gesteld: ‘Stichting De Thuiskopie stelt niet dat de feiten als vastgesteld door de voorzieningenrechter onjuist zijn, doch zij meent dat de voorzieningenrechter feiten buiten zijn beoordeling heeft gelaten, die daarbij wel betrokken hadden moeten worden, namelijk de in de inleiding van deze memorie, en in de dagvaarding, genoemde.’ (MvG onder 32). De inleiding van de memorie van grieven telt 8 pagina's en de inleidende dagvaarding 19 pagina's. In feite heeft de Stichting het aan de geïntimeerde en de rechter overgelaten, uit de inleiding van de memorie van grieven en de inleidende dagvaarding de feiten te selecteren die als grondslag van de vordering in appel zouden moeten dienen. Bij memorie van antwoord heeft Opus GmbH c.s. gereageerd in die zin dat zij uit de memorie van grieven heeft opgemaakt dat de Stichting in hoger beroep de feiten niet langer ter discussie wilde stellen en slechts een antwoord verlangde op de rechtsvraag wie rechtens als importeur in de zin van art. 16c Aw heeft te gelden: de koper of Opus GmbH.
3.3.
Onder deze omstandigheden heeft het hof mogen oordelen zoals het heeft gedaan. De verwerping van grief 1 behoefde geen nadere motivering, mede in aanmerking genomen dat in een kort geding minder hoge motiveringseisen mogen worden gesteld dan in een bodemprocedure. Ten overvloede merk ik op dat het hof wel degelijk is ingegaan op de essentie van hetgeen de Stichting op de aangegeven vindplaatsen heeft betoogd, namelijk dat (de directie van) Opus Supplies B.V. de Nederlandse heffing op cd's en dvd's voor het kopiëren voor eigen gebruik te hoog vond en daarom ervoor heeft gekozen de Nederlandse consumentenmarkt voor onbespeelde cd's en dvd's niet langer te bedienen vanuit Nederland via Opus Supplies B.V., maar vanuit Opus GmbH in Duitsland. Daarom mist de Stichting ook belang bij de klacht van onderdeel I.
3.4.
Onderdeel II is gericht tegen het slot van rov. 6, waarin het hof vaststelt dat de auteursrechtrichtlijn aan de lidstaten overlaat op welke wijze de bedoelde ‘billijke compensatie’ wordt geïncasseerd, en tegen rov. 7, geciteerd in alinea 2.6 hiervoor. Het middelonderdeel klaagt over schending van art. 16c, leden 1 – 6, Aw zoals deze bepalingen geïnterpreteerd en toegepast dienen te worden in het licht van art. 5, lid 2 onder b en lid 5, van Richtlijn 2001/29, art. 9 lid 2 Berner Conventie (reeds aangehaald), art. 9 lid 1 TRIPs-verdrag32. en art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Deze algemene klacht is nader uitgewerkt in vier nadere klachten, die kort samengevat het volgende inhouden:
- a.
het hof heeft het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw niet in overeenstemming met Richtlijn 2001/29 uitgelegd;
- b.
de uitleg door het hof van het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw levert bovendien een schending op van art. 9 lid 2 Berner Conventie, art. 9 lid 1 TRIPs-verdrag en/of van een in art. 1 Eerste Procotol EVRM beschermd recht van de auteursrechthebbenden;
- c.
ook beschouwd naar nationaal recht heeft het hof een onjuiste uitleg gegeven aan het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw;
- d.
de vaststelling van het hof dat de levering van de blanco informatiedrager aan de koper plaatsvindt in Duitsland (en niet in Nederland) is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk.
3.5.
Om redenen van systematiek zal ik de klachten in een andere volgorde bespreken. Ik begin met de klachten over de vastgestelde plaats van aflevering (punt d). Daarna bespreek ik de gevolgtrekkingen die uit het nationale recht, in het bijzonder de parlementaire geschiedenis van de wijzigingen van de Auteurswet 1912, kunnen worden gemaakt voor de uitleg van het begrip ‘importeur’ in art. 16c van die wet (punt c). Vervolgens zal ik Richtlijn 2001/29 (punt a) bespreken en te dien aanzien prejudiciële vragen aan het HvJ EG voorstellen. De klacht onder b kan voorlopig blijven rusten en wordt slechts kort besproken.
De plaats van aflevering
3.6.
In rov. 7 heeft het hof zijn beslissing vastgeknoopt aan het land waar, juridisch beschouwd, de aflevering van de cd's of dvd's aan de consument plaatsvindt. Het recht dat de verbintenissen uit de overeenkomst tussen een in Nederland wonende koper en de in Duitsland gevestigde onderneming van Opus GmbH beheerst, wordt vastgesteld aan de hand van het EG-Verbintenissenverdrag (EVO)33.. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat een rechtskeuze is gemaakt. Bij gebreke van een rechtskeuze worden de koopovereenkomst en de uitvoering daarvan in beginsel beheerst door het recht van de vestigingsplaats van de verkoper (art. 4 EVO). Art. 5 EVO geeft echter bijzondere regels voor overeenkomsten die betrekking hebben op de levering van roerende lichamelijke zaken aan een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd. Bij gebreke van een rechtskeuze worden die overeenkomsten beheerst door het recht waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, in dit geval: het Nederlandse recht. Er moet dan wel zijn voldaan aan de voorwaarde dat de sluiting van de overeenkomst in Nederland is voorafgegaan door een bijzonder voorstel of door publiciteit (reclame) en de voorwaarde dat de consument in Nederland de voor het sluiten van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht34..
3.7.
Aan de eerste van deze voorwaarden is voldaan, nu in Nederland informatiedragers kunnen worden besteld via de (Nederlandse, in elk geval Nederlandstalige) website van Opus GmbH en na voorafgaande publiciteit van Opus GmbH. Met intypen van de bestelling vanachter een computer in Nederland heeft de consument ook aan de tweede voorwaarde voldaan. Het hof is impliciet en in cassatie onbestreden uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse burgerlijk recht op de koopovereenkomst. Terzijde kan worden genoteerd dat in Verordening 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (Pb EU L 177/6) inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (‘Rome I’), die van toepassing zal zijn op overeenkomsten gesloten vanaf 17 december 2009, een bijzondere bepaling is opgenomen over consumentenovereenkomsten die via internet tot stand zijn gekomen. Art. 6, lid 1 aanhef en onder b, van deze Verordening verklaart op de overeenkomst, gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd (de consument) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (de verkoper), het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing, wanneer de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op (onder meer) dat land en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
3.8.
Indien het Nederlandse burgerlijk recht van toepassing is op de koopovereenkomst tussen een in Nederland wonende koper en Opus GmbH als verkoper, kan de overeenkomst worden gekwalificeerd als een ‘consumentenkoop’ in de zin van art. 7:5 BW35.. Bij een bestelling vanuit Nederland via een van de websites van Opus GmbH is tevens sprake van een ‘overeenkomst op afstand’ in de zin van 7:46a BW36.. Naar Nederlands recht is de verkoper verplicht de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af te leveren. Aflevering vindt plaats door het stellen van de zaak in het bezit van de koper (art. 7:9 lid 2 BW). Dit laatste geschiedt door bezitsoverdracht of door bezitsverschaffing (art. 3:114 resp. art. 3:115 BW). De plaats van aflevering kan uitdrukkelijk of stilzwijgend in de overeenkomst worden bepaald. Wanneer de overeenkomst bepaalt dat het transport door of in opdracht van de koper geschiedt, geldt als plaats van aflevering: de plaats waar de zaak (door de verkoper) aan de vervoerder wordt afgegeven ter verzending aan de koper37.. Er bestaat een afzonderlijke wettelijke regel voor de overgang van het risico van beschadiging of tenietgaan van de zaak38..
3.9.
Het hof heeft vastgesteld dat de vanuit Nederland bestelde informatiedragers door Opus GmbH in Duitsland worden geleverd aan de koper. Op grond van de leveringsvoorwaarden van Opus GmbH, reeds geciteerd in alinea 2.1.2, neemt het hof aan dat het transport van de goederen naar Nederland geschiedt in opdracht van de koper. Het hof gaat dus ervan uit dat de overeenkomst wordt beheerst door de leveringsvoorwaarden van Opus GmbH.
3.10.
De beslissing dat de levering van de informatiedragers op grond van de leveringsvoorwaarden van Opus GmbH plaatsvindt in Duitsland en dat Opus GmbH daarom niet kan worden aangemerkt als ‘importeur’ van deze voorwerpen in Nederland, is volgens het middelonderdeel rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. Ter toelichting op deze klachten voert de Stichting het volgende aan:
- (d.1)
Uit de gestelde feiten volgt dat Opus GmbH via Nederlandse websites en Nederlandse advertenties zich op kopers in Nederland richt zonder daarbij duidelijk te maken dat de onderneming in Duitsland gevestigd is; dat betaling op een Nederlandse bankrekening of met creditcard kan plaatsvinden; dat kopers zich niet bewust zijn van het grensoverschrijdende karakter van de transactie; dat de verantwoordelijkheid van het vervoer bij Opus GmbH ligt; dat de kopers immers geen opdracht aan de vervoerder geven, maar de gekochte blanco informatiedragers door Opus GmbH thuisgestuurd krijgen; en tot slot dat eventuele retourzendingen naar een adres in Roermond (moeten) worden verstuurd. Volgens de klacht vindt de bezitsverschaffing niet plaats in Duitsland, maar komen de gekochte cd's en dvd's pas bij de bezorging in Nederland in de macht van de koper. De enkele vermelding in algemene voorwaarden, die niet aangeklikt behoeven te worden om een overeenkomst met Opus GmbH te sluiten, is volgens de klacht onvoldoende om (mede met het oog op art. 6:234 lid 1 onder a, in verbinding met art. 6:233 onder b BW en art. 7:9 lid 2, 10 en 11 BW) te kunnen vaststellen dat levering van de blanco informatiedragers in Duitsland plaatsvindt (cass.dagv. 31).
- (d.2)
Het oordeel dat de levering op grond van de algemene voorwaarden in Duitsland plaatsvindt, is onbegrijpelijk, omdat de algemene voorwaarden niet aangeklikt behoeven te worden voordat een bestelling op de website bij Opus GmbH geplaatst wordt en deze voorwaarden daarom niet van toepassing zijn op de gesloten koopovereenkomsten. Voor zover het hof anders oordeelt, is dat oordeel in het licht van de gemotiveerde betwisting door de Stichting onvoldoende gemotiveerd, althans is het hof aan essentiële stellingen van de zijde van de Stichting voorbijgegaan (cass.dagv. 32).
- (d.3)
Het hof laat aan het slot van rov. 7 de mogelijkheid open dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer van blanco gegevensdragers. Daarmee kan dit als uitgangspunt gelden en mist de vaststelling dat op grond van de algemene voorwaarden de levering in Duitsland plaatsvindt, betekenis (cass.dagv. 33).
3.11.
Om met de laatste klacht te beginnen: blijkens rov. 7 gaat het hof ervan uit dat op grond van de leveringsvoorwaarden de levering van de bestelde cd's en dvd's plaatsvindt in Duitsland en dat het transport naar het opgegeven adres in Nederland na de levering geschiedt in opdracht van de koper. Eerst in zijn overweging ten overvloede, geciteerd in alinea 2.7 hiervoor, gaat het hof uit van de denkbeeldige situatie dat Opus GmbH wordt beschouwd als de opdrachtgever tot het transport vanuit Duitsland naar Nederland. De klacht onder d.3 mist daarom feitelijke grondslag.
3.12.
De klacht onder d.1 faalt. De stelling van de Stichting dat bezitsverschaffing niet in Duitsland plaatsvindt, maar eerst bij aflevering van de bestelling op een adres in Nederland, stuit af op het andersluidende feitelijke oordeel van het hof. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk: in de redenering van het hof zijn partijen zulks overeengekomen en is het bestelde voorwerp vanaf de levering in Duitsland in de macht van de koper.
3.13.
Voor zover in het middelonderdeel beroep wordt gedaan op feiten die niet door het hof zijn vastgesteld, stuit de klacht af op het bepaalde in art. 419 Rv. In hoger beroep was niet in geschil dat de consument-koper rechtstreeks een koopovereenkomst sluit met Opus GmbH, gevestigd in Heinsberg (Duitsland). De vaststelling van een overeenkomst tussen deze partijen sluit in zich het oordeel dat de koper moet hebben beseft dat hij te doen had met Opus GmbH als wederpartij. Weliswaar is mogelijk dat de feitelijke uitvoering van een koopovereenkomst afwijkt van hetgeen tussen de koper en de verkoper is overeengekomen, maar de door de Stichting aangevoerde feiten noopten het hof niet tot dat oordeel.
3.14.
De onder d.2 aangevoerde omstandigheid, dat de aspirant-koper de algemene voorwaarden niet behoeft aan te klikken op de website om een koopovereenkomst met Opus GmbH tot stand te brengen, noopte het hof niet tot de beslissing dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. Een verwijzing naar algemene voorwaarden, in dit geval op de website, kan voldoende zijn om gebondenheid daaraan tot stand te brengen (art. 6:232 BW)39.. De verwijzing in het middelonderdeel naar art. 6:234 lid 1 sub a jo. art. 6:233 onder b BW acht ik niet doorslaggevend. Weliswaar is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien de gebruiker van die voorwaarden aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (art. 6:233, lid 2 onder b, BW), welke maatstaf in art. 234, lid 1 onder a en onder c, BW nader is ingevuld, maar uit niets blijkt dat een of meer kopers het desbetreffende beding in de algemene voorwaarden inderdaad hebben vernietigd. Bij haar verwijzing naar art. 7:9 lid 2, 10 en 11 BW mist de Stichting m.i. belang omdat koper en verkoper zelf de plaats van aflevering kunnen overeenkomen. De slotsom is dat middelonderdeel II.d faalt.
Uitleg van het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw naar nationaal recht
3.15.
De klacht in onderdeel II onder c houdt in dat het bestreden oordeel in strijd is met art. 16c Aw. De Stichting voert daartoe aan:
- (c.1)
Art. 16c Aw heeft tot doel, te voorzien in een eenvoudig te realiseren incasso van de billijke vergoeding, waarbij de wetgever met name heeft bedoeld het aantal schuldenaren klein te houden. De beslissing van het hof dat individuele, niet bedrijfsmatig handelende kopers in Nederland, die bij Opus GmbH informatiedragers bestellen, als ‘importeur’ in de zin van art. 16c lid 2 Aw hebben te gelden, is daarmee in strijd (cass.dagv. 29).
- (c.2)
Het bestreden oordeel is rechtens onjuist waar het in strijd komt met de taalkundige betekenis van het woord ‘importeur’40., zoals deze betekenis ook blijkt uit andere wettelijke regelingen waarin het woord ‘importeur’ voorkomt41..
- (c.3)
Daarnaast acht de Stichting het bestreden oordeel in strijd met de wetssystematiek, in het bijzonder met de regeling van de koop in art. 7:9 – 7:11 BW (cass.dagv. 30).
- (c.4)
Tot slot acht de Stichting het bestreden oordeel rechtens onjuist in het licht van de wetsgeschiedenis van art. 16c Aw. Weliswaar heeft de minister van Justitie, bij wijze van uitzondering, aangegeven dat de betalingsverplichting niet zo ver gaat dat ook consumenten die in het buitenland informatiedragers voor eigen gebruik aanschaffen in Nederland betalingsplichtig worden, waarmee de minister doelde op personen die naar het buitenland reizen en daar in een winkel blanco informatiedragers aanschaffen, maar het hof rekt die uitzondering te ver op. Het bestreden oordeel leidt tot het onaanvaardbare resultaat dat voor blanco gegevensdragers, die consumenten in Nederland van deze buitenlandse onderneming kopen, geen enkele vergoeding aan auteursrechthebbenden wordt afgedragen (cass.dagv. 30).
3.16.
Op zichzelf is juist dat bij de totstandkoming van art. 16c Aw de bedoeling heeft voorgezeten het aantal betalingsplichtigen beperkt te houden. Om die reden heeft de wetgever gekozen voor een heffing bij de fabrikant of de importeur van de desbetreffende informatiedragers; niet voor een heffing bij de winkelier, laat staan voor een heffing rechtstreeks bij iedere individuele consument. Daarmee is echter nog niet gegeven dat een in het buitenland gevestigde onderneming, die een informatiedrager (blanco cd of dvd) aan een Nederlandse ingezetene verkoopt en het verkochte aflevert in Duitsland, kan worden aangesproken voor de Nederlandse thuiskopievergoeding. Het argument onder c.1 gaat daarom niet op.
3.17.
De taalkundige betekenis van het woord ‘importeur’ is: hij die invoert. Bij een functionele uitleg kan dit worden uitgebreid tot: hij die opdracht geeft tot invoer. Een dergelijke functionele uitleg ligt mijns inziens voor de hand, omdat anders de vrachtwagenchauffeur of transportonderneming die feitelijk de invoer verricht voor de thuiskopieheffing tot betaling van de billijke vergoeding zou moeten worden aangesproken. Indien de opdrachtgever tot invoer wordt beschouwd als de importeur in de zin van art. 16c Aw 1912, behoeft de importeur niet in Nederland te wonen of gevestigd te zijn. Een zodanige functionele uitleg helpt de Stichting echter niet verder, omdat het hof op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden heeft aangenomen dat niet Opus GmbH maar de koper de opdrachtgever tot het transport vanuit Duitsland naar Nederland is. De onder c.2 aangevoerde omstandigheid dat in bepaalde wetten en besluiten een bijzondere betekenis aan de term ‘importeur’ wordt toegekend maakt de uitleg door het hof van het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw nog niet onjuist.
3.18.
De klachten m.b.t. de wetssystematiek en de uitleg van de parlementaire geschiedenis lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Hiervoor, in alinea 1.11 e.v., kwam al even aan de orde dat de Berner Conventie en de Auteurswet 1912 uitgaan van het beginsel dat elk land voor zijn eigen rechtsgebied de auteursrechtelijke bescherming regelt. Daarbij past een regel van conflictenrecht dat, voor de vraag welk rechtsstelsel in een concreet geval van toepassing is, bepalend is het recht van het land waarvoor de bescherming van het auteursrecht wordt ingeroepen: de zgn. lex protectionis42.. In de rechtspraak was al eerder beslist dat de Auteurswet 1912 haar werking niet buiten Nederland uitstrekt43.. Ook is beslist dat het stelsel van de Berner Conventie meebrengt dat de vragen of sprake is van een werk en of dit bescherming verdient, moeten worden beantwoord aan de hand van het recht van het land voor welks grondgebied bescherming wordt ingeroepen44.. Inmiddels is de lex protectionis vastgelegd in art. 8 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’). Het eerste lid van dat artikel bepaalt: ‘De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd’45..
3.19.
Ervan uitgaande dat de Nederlandse wet het maken van een kopie voor eigen gebruik binnen het rechtsgebied van Nederland toestaat, wordt ook hetgeen daartegenover staat, namelijk dat voor het maken van een kopie voor eigen gebruik in Nederland een billijke vergoeding is verschuldigd aan de Stichting, beheerst door Nederlands recht. De Nederlandse wetgever kan geen regels geven voor de (omvang van de) auteursrechtelijke bescherming in een ander rechtsgebied, bijvoorbeeld in Duitsland, en dus evenmin de voorwaarden bepalen waaronder in een ander land het maken van een kopie voor eigen gebruik geoorloofd is.
3.20.
De regeling van art. 16c Aw strekt ertoe de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Nederland te bepalen: op Nederlands grondgebied wordt de gewone auteursrechtelijke bescherming onthouden aan de rechthebbende voor zover het gaat om het maken van een kopie voor eigen gebruik. Daartegenover staat dat de auteursrechthebbende mede aanspraak maakt op een tegemoetkoming uit een fonds, dat gevoed wordt door het collectief innen van een billijke vergoeding, geheven op informatiedragers die in Nederland in het verkeer worden gebracht door fabricage in Nederland of door invoer in Nederland. Door de betalingsverplichting te leggen op de fabrikant en de importeur wordt een sluitende wettelijke regeling verkregen. Er zijn geen andere wegen denkbaar waarlangs een informatiedrager in Nederland in het verkeer zou kunnen komen: een in Nederland aanwezige informatiedrager is immers hetzij in Nederland vervaardigd, hetzij in het buitenland vervaardigd en vervolgens in Nederland ingevoerd.
3.21.
In de wet ontbreekt een nadere omschrijving van het begrip ‘importeur’. Ook een consument die kleine hoeveelheden informatiedragers in Nederland invoert kan ‘importeur’ zijn, zelfs als het gaat om informatiedragers voor eigen gebruik. In de parlementaire geschiedenis is de mogelijkheid onder ogen gezien dat inwoners van Nederland rechtstreeks bestellingen doen bij een verkoper in het buitenland46.. Dit werd niet als ernstig beschouwd, vanuit de verwachting het slechts om relatief kleine hoeveelheden zou gaan: de kosten van verzending zouden niet of nauwelijks opwegen tegen het prijsvoordeel bij het doen van bestellingen in het buitenland. Bij import door één persoon van grote hoeveelheden informatiedragers teneinde deze door te verkopen in Nederland, wordt het voor de Nederlandse collectieve beheersorganisatie vanzelf lonend om die ene persoon als importeur tot betaling aan te spreken, ongeacht of hij bedrijfsmatig dan wel als particulier handelt. Met een situatie waarin talrijke consumenten rechtstreeks in het buitenland bestellingen doen en de cd's en dvd's door de verkoper laten afleveren in het buitenland, waarna de consument opdracht geeft tot het transport van de aldus geleverde cd's en dvd's naar Nederland, lijkt in de parlementaire geschiedenis geen rekening te zijn gehouden.
3.22.
Wetssystematisch is vooral van belang dat niet een dubbele vergoeding behoeft te worden betaald. Voor het uitgaande handelsverkeer volgt dit uit het vierde lid van art. 16c Aw: de fabrikant of importeur die de voorwerpen vanuit Nederland naar het buitenland uitvoert is geen vergoeding als bedoeld in art. 16c Aw verschuldigd, althans krijgt het door hem betaalde bedrag van de Nederlandse heffing weer terug. In het vijfde lid is uitdrukkelijk opgenomen dat de vergoeding niet meer dan éénmaal per voorwerp is verschuldigd. Ook het Duitse recht kent een regel die erop neerkomt dat geen vergoeding aan de Duitse collectieve beheersorganisatie is verschuldigd indien aannemelijk is dat de desbetreffende informatiedrager niet op Duits grondgebied zal worden gebruikt voor het maken van verveelvoudigingen47..
3.23.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat in de situatie waarvan het hof in rov. 7 primair is uitgegaan, dat wil zeggen de situatie waarin de aflevering van de bestelde blanco cd of dvd in Duitsland plaatsvindt en het transport vanuit Duitsland naar Nederland plaatsvindt in opdracht van de consument-koper, de consument-koper moet worden aangemerkt als de importeur, d.w.z. als degene die het voorwerp in Nederland invoert of doet invoeren. De klachten onder c.3 en c.4 gaan niet op. Dit neemt niet weg dat onderzocht moet worden of Richtlijn 2001/29 dan wel de door de Stichting ingeroepen verdragsbepalingen tot een ruimere uitleg van het begrip ‘importeur’ nopen.
Uitleg van het begrip ‘importeur’ in strijd met Richtlijn 2001/29?
3.24.
Het middelonderdeel bevat onder a de volgende klachten:
- (a.1)
Ten onrechte neemt het hof in rov. 7 tot uitgangspunt dat het begrip ‘importeur’ in art. 16c lid 2 Aw niet richtlijnconform kan worden uitgelegd. Ten onrechte overweegt het hof dat het feit dat art. 16c lid 2 Aw reeds vóór de implementatie van Richtlijn 2001/29 werd ingevoerd, aan een richtlijnconforme interpretatie van die bepaling in de weg staat (cass.dagv. 21).
- (a.2)
Voor het geval dat 's hofs oordeel zó begrepen moet worden, heeft het hof ten onrechte aangenomen dat een richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is omdat Richtlijn 2001/29 niet voorziet in de wijze waarop de ‘billijke vergoeding’ moet worden geïnd. Volgens de klacht laat de richtlijn geen ruimte voor het (de iure of de facto) aan de rechthebbende(n) onthouden van een billijke compensatie zoals voorgeschreven in art. 5, lid 2 onder b, van de richtlijn: een resultaat waartoe de bestreden beslissing volgens het middel leidt (cass.dagv. 22).
- (a.3)
Voorts heeft het hof miskend dat het vijfde lid van art. 5 van Richtlijn 2001/29 meebrengt dat de restricties van het tweede lid (waaronder het kopiëren voor privégebruik) slechts mogen worden toegepast in bepaalde bijzondere omstandigheden, waarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de normale exploitatie van werken en waarbij de wettige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk mogen worden geschaad (de zogenaamde drie stappen-toets; cass.dagv. 23).
- (a.4)
Tot slot heeft het hof miskend dat de Europeesrechtelijke achtergrond van art. 16c Aw prevaleert boven de door het hof bedoelde uitlatingen van de minister in de parlementaire geschiedenis van deze bepaling. Het hof miskent ook de inhoud, de strekking en het doel van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2001/29, welke meebrengen dat bij toepassing van de beperkingen voor het kopiëren voor privégebruik, de betrokken lidstaat ervoor heeft te zorgen dat de rechthebbenden een billijke compensatie voor de inbreuk op hun recht ontvangen (cass.dagv. 24).
3.25.
Richtlijnen behoren op grond van art. 249 EG te worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Vervolgens dient het nationale recht te worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde op die wijze het met de richtlijn beoogde resultaat te verkrijgen. Vanaf de datum waarop de richtlijn uiterlijk in het nationale recht had behoren te worden geïmplementeerd geldt dit ook voor de uitleg van niet of onvoldoende aangepaste bepalingen van het nationale recht, inclusief die oudere bepalingen waarvan de nationale wetgever meende dat zij geen aanpassing behoefden omdat zij reeds in overeenstemming waren met de richtlijn. Het HvJ EG overwoog dienaangaande48.:
‘De uit een richtlijn voortvloeiende verplichting der Lid-Staten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken, alsook de verplichting krachtens art. 5 EEG-Verdrag, om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, geldt voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de Lid-Staten, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties. Bij de toepassing van het nationale recht, ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van eerdere of latere datum dan de richtlijn, moet de nationale rechter dit zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, ten einde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinea, EEG-Verdrag te voldoen.’49.
3.26.
Deze benaderingswijze heeft ook gevolgen voor de beoordeling van de klacht onder a.4. In de woorden van Van der Burg:
‘De door het Hof aanvaarde verplichting tot richtlijnconforme interpretatie brengt een kleine omwenteling teweeg in de praktijk van de rechtsvinding in Nederland. In zeer veel gevallen wordt het geldende recht wetshistorisch geïnterpreteerd. Dat wil zeggen dat de rechter onderzoekt wat de parlementaire stukken betreffende een bepaalde wet te zeggen hebben over de inhoud en de strekking van de in die wet voorkomende bepalingen. De verplichting tot richtlijnconforme interpretatie betekent dat de rechter in voorkomende gevallen de ‘wil’ van de Nederlandse wetgever buiten beschouwing moet laten, om de aandacht te richten op de richtlijn (en de interpretatie die het Hof daarvan gegeven heeft).’50.
3.27.
Richtlijnconforme uitleg heeft haar begrenzingen. Indien een bepaling van nationaal recht, hoe zij ook wordt uitgelegd, in strijd is met het voorschrift van een Europese richtlijn, kan een particulier jegens een overheidsorgaan een beroep doen op de voorrang van de richtlijnbepaling boven het nationale recht, aangenomen dat de richtlijnbepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is geformuleerd om rechtstreeks te kunnen worden toegepast. Een Europese richtlijn kan uit zichzelf niet verplichtingen opleggen aan andere partijen dan overheidsorganen.
3.28.
Richtlijn 2001/29 noopte de lidstaten tot aanpassing van de nationale wetgeving uiterlijk op 22 december 2002. Nederland heeft aan deze opdracht uitvoering gegeven, zij het te laat, door de Auteurswet 1912 aan te passen bij wet van 6 juli 2004, Stb. 336. Het cassatiemiddel vraagt om een richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘importeur’ in art. 16c Aw. Het lijdt m.i. geen twijfel dat dit artikel vanaf 22 december 2002 zoveel mogelijk behoort te worden uitgelegd in overeenstemming met Richtlijn 2002/29.
3.29.
Het hof heeft geconstateerd dat de term ‘importeur’ in de Auteurswet 1912 is opgenomen vóórdat Richtlijn 2001/29 in die wet werd geïmplementeerd. Zou het hof hiermee hebben bedoeld dat vanwege deze chronologische volgorde het begrip ‘importeur’ niet richtlijnconform kan worden uitgelegd, dan zou dat oordeel geheel in strijd zijn met in alinea 3.25 genoemde rechtsregel. Ik houd het ervoor dat het hof in rov. 7 iets anders heeft bedoeld. Mijns inziens heeft het hof in deze overweging slechts bedoeld te zeggen dat Richtlijn 2001/29 — buiten het bepaalde in het vijfde lid van art. 5, waarover hieronder nader — geen regels geeft voor de wijze waarop in de lidstaten de billijke vergoeding wordt geïnd en dat om die reden een richtlijnconforme interpretatie van het begrip ‘importeur’ niet mogelijk is: het woord ‘importeur’ komt in art. 5 van de richtlijn niet voor. Ook het slot van rov. 6 wijst in deze richting: het hof overweegt daar dat noch in de considerans noch in artikel 5, lid 2 onder b, van de richtlijn is bepaald op welke wijze de billijke compensatie moet worden geïnd. De klacht onder a.1 mist daarom feitelijke grondslag.
3.30.
De klachten onder a.2 – a.4 nemen alle tot uitgangspunt dat de beslissing van het hof tot gevolg heeft dat de auteursrechthebbenden noch in Duitsland noch in Nederland een vergoeding zullen ontvangen voor de kopieën voor eigen gebruik die (in Nederland) worden gemaakt op de vanuit Nederland bij Opus GmbH bestelde cd's en dvd's. Bij dit uitgangspunt valt wel een kanttekening te plaatsen. Indien door de fabrikant of door de importeur (in Duitsland) een heffing is betaald aan de Duitse collectieve beheersorganisatie, die heffing is doorberekend in de prijs waarvoor Opus GmbH de cd's of dvd's bij die fabrikant of bij die importeur (in Duitsland) heeft gekocht en deze prijsopslag vervolgens is doorberekend in de prijs die Opus GmbH aan de consumenten in rekening brengt, is er geen reden om voor dezelfde cd's of dvd's in Nederland nogmaals een vergoeding in rekening te brengen: dat zou neerkomen op een dubbele heffing.
3.31.
De stellingen van de Stichting in de feitelijke instanties veronderstellen dat Opus GmbH de door haar aan inwoners van Nederland verkochte blanco cd's en dvd's betrok bij Opus Supplies B.V. In dat geval zou Opus GmbH deze voorwerpen eerst in Duitsland hebben geïmporteerd en vervolgens hebben verkocht aan consumenten uit Nederland, die deze volgens de algemene voorwaarden lieten afleveren in Duitsland. Indien de Duitse autoriteiten ervan uitgaan dat de aldus afgeleverde cd's en dvd's bestemd zijn voor het maken van verveelvoudigingen van werken in Nederland (anders gezegd: voor de export vanuit Duitsland naar klanten in Nederland), is — beschouwd vanuit het standpunt van de Stichting — sprake van een lacune als noch in Duitsland noch in Nederland een heffing plaatsvindt op de verkochte cd's en dvd's. De mogelijkheid om een vergoeding te incasseren bij individuele consumenten die een cd of dvd bij Opus GmbH hebben besteld, wordt door de Stichting niet beschouwd als een reële mogelijkheid om een billijke vergoeding te ontvangen. Hoe dan ook, het hof heeft in rov. 3 vastgesteld dat voor de door Opus GmbH aan Nederlandse klanten geleverde informatiedragers geen thuiskopievergoeding aan de Stichting wordt betaald en dat Opus GmbH hiervoor in Duitsland geen (met de thuiskopievergoeding vergelijkbare) vergoeding betaalt.
3.32.
Volgens de tekst van art. 5, lid 2 onder b, van de richtlijn hebben de lidstaten de mogelijkheid om een kopie voor eigen gebruik te legaliseren, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. Zelfs als de cassatierechter zou meegaan met het oordeel van het hof ‘dat richtlijn nr. 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd’, is dat een (negatieve) uitleg van de richtlijn, die niet als een acte clair of acte éclairé kan worden aangemerkt. Ofschoon het begrip ‘billijke vergoeding’ in een ander verband in de jurisprudentie van het HvJ EG wel ter sprake is gekomen51., bestaat bij mijn weten geen beslissing van het HvJ EG over de vraag wat het in artikel 5 van Richtlijn 2001/29 beoogde resultaat precies inhoudt52.. Zonder een eenduidige Europese interpretatie is voor de nationale rechter lastig te toetsen of een veronderstelde lacune (namelijk: dat in geen van beide betrokken landen een billijke vergoeding wordt geïnd) te verenigen is met art. 5 van deze richtlijn.
3.33.
Vooralsnog — in afwachting van een prejudicieel antwoord — lijkt mij duidelijk dat het in art. 5 van de richtlijn gaat om twee tegengestelde belangen: enerzijds dat van de auteursrechthebbenden, die belang hebben bij een financiële vergoeding indien de nationale wet toestaat dat auteursrechtelijk beschermd werk wordt verveelvoudigd voor privégebruik, en anderzijds het belang van de consument om vrijelijk gebruik te maken van de mogelijkheden tot kopiëren die de hedendaagse techniek hem biedt en, daarachter, het belang van de ondernemingen die aan de consument de daarvoor benodigde apparatuur en informatiedragers willen verkopen. Artikel 5, lid 2 onder b, van de richtlijn beoogt, naar ik vermoed, een evenwicht tussen deze tegengestelde belangen te bereiken. Daarmee is nog niet gezegd waar het beoogde evenwicht precies ligt. In art. 5 lid 5 van de richtlijn is er rekening mee gehouden dat veel lidstaten gebonden zijn aan het bepaalde in art. 9 van de Berner Conventie. De daarin beschreven toets pleegt te worden aangeduid als de ‘drie stappen-toets’53.). Indien de rechter in een van de E.U.-lidstaten uit de driestappen-toets enige maatstaf zou willen afleiden voor de beantwoording van de vraag wie in grensoverschrijdende gevallen kan worden aangemerkt als de schuldenaar van de in art. 5, lid 2 onder b, van de richtlijn bedoelde ‘billijke vergoeding’, is een prejudiciële vraagstelling reeds gerechtvaardigd als daarmee kan worden voorkomen dat deze richtlijnbepaling door de lidstaten op verschillende wijzen wordt uitgelegd54..
3.34.
Meer in het bijzonder gaat mijn belangstelling uit naar het antwoord op de vraag of art. 5 van de richtlijn noopt tot een teleologische interpretatie van de term ‘importeur’ in de nationale wetgeving ter implementatie van deze richtlijnbepaling. Ik bedoel hiermee, dat ter verwezenlijking van het door de richtlijnbepaling beoogde resultaat het woord ‘importeur’ ruimer wordt opgevat dan in zijn gewone taalkundige betekenis. Die ruimere betekenis zou dan moeten worden gezocht in de uiteindelijke bestemming van de desbetreffende cd's en dvd's: het land waar de kopieerhandeling door de consument vermoedelijk zal plaatsvinden. Ik tracht dit met een voorbeeld te illustreren. Indien een inwoner van Nederland in een warenhuis in Keulen een blanco cd of dvd koopt en geleverd krijgt, is hij vanaf dat moment feitelijk in staat die cd of dvd als consument te benutten. De verkoper weet niet of de koper de cd of dvd in Duitsland zal gebruiken voor het kopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken, dan wel de cd of dvd meeneemt naar Nederland om thuis auteursrechtelijk beschermde werken te kopiëren. In die situatie ligt het niet voor de hand dat de Duitse autoriteiten de verkoop van de cd's of dvd's door het warenhuis beschouwen als export vanuit Duitsland. De heffing van de billijke vergoeding vindt in die situatie plaats in Duitsland volgens de Duitse wetgeving.
3.35.
Dit kan anders zijn bij een koop op afstand, waarbij een consument vanuit Nederland rechtstreeks bij een onderneming in Duitsland blanco cd's of dvd's bestelt. In die situatie zou kunnen worden gezegd dat de verkoper weet althans behoort te begrijpen dat de door hem verkochte cd's of dvd's niet in Duitsland, maar in Nederland zullen worden gebruikt om auteursrechtelijk beschermde werken te kopiëren. Die wetenschap is niet per se afhankelijk van het antwoord op de vraag of de cd's of dvd's worden afgeleverd in Nederland of in Duitsland, wanneer het transport naar Nederland steeds wordt georganiseerd door de verkoper (ook al vindt het transport volgens de algemene verkoopvoorwaarden formeel in opdracht van de koper plaats). In zo'n situatie is mogelijk dat de goederen door de Duitse autoriteiten worden beschouwd als bestemd voor de export en dat om die reden in Duitsland geen heffing plaatsvindt. Daarmee rijst de vraag of de Nederlandse rechter, ter voorkoming van een lacune in de heffing, het begrip ‘importeur’ in de Nederlandse wet zo ruim moet uitleggen dat de verkoper in Duitsland wordt beschouwd als de importeur in Nederland, op de grond dat goederen bestemd zijn voor kopieerhandelingen in Nederland.
3.36.
Tegen een zo ruime, teleologische uitleg zijn contra-argumenten aan te voeren. In de s.t. namens Opus GmbH is betoogd dat de Stichting altijd de mogelijkheid heeft om de individuele kopers als importeur tot betaling van de billijke vergoeding aan te spreken. Als het aanspreken van individuele kopers voor de Stichting niet efficiënt is, is de ‘incasso-efficiency’ volgens Opus GmbH onvoldoende grond om de verkoper in Duitsland dan maar als de importeur te beschouwen. Een punt van aandacht is voorts dat er landen zijn waar helemaal geen heffing op fabricage of import van blanco cd's en dvd's plaatsvindt omdat in die landen geen gebruik is gemaakt van de in art. 5 van de richtlijn geboden mogelijkheid om kopiëren voor eigen gebruik toe te staan.
3.37.
Een eerste prejudiciële vraag zou kunnen luiden: biedt Richtlijn 2001/29, in het bijzonder in art. 5, lid 2 onder b en lid 5, aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wie in de nationale wetgeving behoort te worden aangemerkt als de schuldenaar van de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde ‘billijke vergoeding’ en, zo ja, welke aanknopingspunten?
3.38.
Meer toegespitst op de onderhavige casus, zouden de volgende prejudiciële vragen kunnen worden gesteld:
- i.
Laat art. 5, tweede lid onder b, van Richtlijn 2001/29 de lidstaten vrij ten aanzien van de bepaling wie als schuldenaar de in dit artikellid bedoelde billijke compensatie verschuldigd is indien sprake is van een koop op afstand waarbij de koper in een andere lidstaat is gevestigd dan de verkoper?
- ii.
Noopt, indien sprake is van een koop op afstand waarbij de koper in een andere lidstaat is gevestigd dan de verkoper, de in art. 5, vijfde lid, van Richtlijn 2001/29 genoemde maatstaf (dat de wettige belangen van de rechthebbende(n) niet onredelijk worden geschaad) tot een zo ruime uitleg van het nationale recht dat ten minste in één van de bij de koop op afstand betrokken landen de in art. 5, tweede lid onder b, bedoelde‘billijke compensatie’ is verschuldigd door een bedrijfsmatig handelende schuldenaar?
- iii.
Maakt bij de beantwoording van de vragen onder i en ii nog verschil, in welk land het voorwerp van de heffing (tot vorming van een fonds waaruit de in art. 5, lid 2 onder b, bedoelde billijke vergoeding wordt voldaan) feitelijk of juridisch aan de consument wordt afgeleverd?
3.39.
De behandeling van de klachten, in alinea 3.24 samengevat onder a.2 – a.4 kan blijven rusten tot na de beantwoording van de prejudiciële vragen. Aan de drie stappen-toets, bedoeld in de klacht onder a.3, is het hof niet toegekomen als gevolg van zijn rechtsopvatting dat de richtlijn niet voorziet in de wijze waarop de ‘billijke vergoeding’ wordt geïnd.
strijd met andere verdragsbepalingen?
3.40.
De klacht van onderdeel II onder b houdt in dat het oordeel van het hof in strijd is met art. 9 lid 2 van de Berner Conventie, in ieder geval ten opzichte van de buitenlandse auteursrechthebbenden die mede door de Stichting worden vertegenwoordigd. In het bijzonder zou het hof onvoldoende rekening hebben gehouden met de regel die verveelvoudiging van auteursrechtelijk beschermd werk voor privégebruik uitsluitend toestaat in bijzondere gevallen, indien daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van auteursrechtelijk beschermde werken en mits de wettige belangen van de betrokken auteurs niet op ongerechtvaardigde wijze worden geschaad. Op gelijke gronden klaagt het middel over een schending van art. 9 lid 1 TRIPS-verdrag, dat naar art. 9 lid 2 Berner Conventie verwijst, en over een inbreuk op een in art. 1 Eerste Protocol EVRM beschermd vermogensrecht van de auteursrechthebbenden. De toelichting op deze klacht brengt in herinnering dat onder ‘eigendom’ in die zin van art. 1 Eerste Protocol ook intellectuele eigendomsrechten vallen, zoals het auteursrecht55..
3.41.
Richtlijn 2001/29 stelt in de preambule onder 44 dat het gebruik van beperkingen en restricties dient te geschieden in overeenstemming met de terzake geldende internationale verplichtingen. Onderdeel II onder b heeft daarom nauwelijks zelfstandige betekenis naast de klachten van onderdeel II onder a. De Stichting heeft vooral belang bij deze klacht indien de cassatierechter met het hof van oordeel zou zijn dat Richtlijn 2001/29 niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd. De behandeling van onderdeel II onder b kan blijven rusten tot na de beantwoording van de prejudiciële vragen.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de in alinea's 3.37 en 3.38 aangeduide onderwerpen en tot aanhouding van de zaak.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑05‑2009
Deze aanduiding is enigszins misleidend, omdat een kopie voor eigen gebruik vanzelfsprekend ook buitenshuis kan worden gemaakt. De kopie voor eigen gebruik was aanvankelijk geregeld in art. 17 Aw. Na de herziening van de Berner Conventie werd bij wet van 27 oktober 1972, Stb. 579, een art. 16b opgenomen waarvan het eerste lid toen luidde: ‘Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd de verveelvoudiging, welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie, of gebruik van degene die de verveelvoudiging vervaardigt, of tot het verveelvoudigen uitsluitend ten behoeve van zichzelf opdracht geeft.’
Copyright Bulletin Vol. XX no. 4, 1986, blz. 55.
Uitzonderingen zijn Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
Voor rechtsvergelijkende gegevens: P.B. Hugenholtz, L. Guibault, S. van Geffen, The Future of Levies in a Digital Environment, Amsterdam 2003, blz. 12 (ook te raadplegen via www.ivir.nl/publications) en de hierna te noemen rapportage voor de Europese Commissie.
Zo wordt voor elke soort informatiedrager rekening gehouden met aspecten als de speelduur, opslagcapaciteit en kopieermogelijkheden.
Preambule van Richtlijn 2001/29, onder 6.
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, Pb EG L 167/10, in Nederland ook wel aangeduid als de Auteursrechtrichtlijn.
Zie over deze bepaling: Th. Dreier en B. Hugenholtz (red.), Concise European Copyright Law, Alphen a/d Rijn: Kluwer Law International 2006, blz. 367–383 (S. Bechtold).
Preambule van Richtlijn 2001/29 onder 44.
De relevante documenten zijn te vinden via de website van de Europese Unie: ec.europa.eu/internal_market/copyright/levy_reform/index_en.htm.
Zie voor het regeringsbeleid in deze: Nota Auteursrechtbeleid van de ministers van Justitie, EZ en OCW, Kamerstukken 2007/08, 29 838, nr. 6H.
Zie onder meer: brief van de minister van Justitie 19 maart 2002, Kamerstukken II 2001/02, 26 538, nr. 6, bij de aanbieding van het rapport van de ambtelijke werkgroep ‘Auteursrecht in de informatiemaatschappij’; E.J. Arkenbout, F. van Dijk en P.W. van Wijck, Auteursrecht/AMI 2002, blz. 65–76. Zie ook: ‘Moving towards Consensus on Digital Rights Management’ van E. Liikanen, lid van de Europese Commissie, in de Workshop on Digital Rights Management, Brussel, 25 maart 2003.
Beschikking van de minister van Justitie van 20 februari 1991, inmiddels de beschikking van 22 mei 2007, Stcrt. 2007, 103. Publiekrechtelijk staat het rechtskarakter van de Stichting ter discussie. Op 3 mei 2006, AB 2006, 231 m.nt. H. Peters, heeft de ABRvS uitgemaakt dat de Stichting met betrekking tot de inning van boeten op grond van een (privaatrechtelijke) onthoudingsverklaring geen ‘bestuursorgaan’ in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is. Of de Stichting overigens is aan te merken als een bestuursorgaan werd uitdrukkelijk in het midden gelaten.
Er is voorzien in een geschillenregeling voor het geval dat deze organisaties het niet eens kunnen worden, maar die regeling is omstreden: zie Rb. 's‑Gravenhage 25 juni 2008, LJN: BD5690; P.B. Hugenholtz e.a., Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer, Universiteit van Amsterdam/WODC 2007.
MvT, Kamerstukken II 1988/89, 20 656, nr. 3, blz. 5–6. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op blz. 11.
Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 1988/89, 20 656, nr. 5, blz. 18.
Kamerstukken II 2001/02, 28 482, B, blz. 10.
MvA I, Kamerstukken I 2003/04, 28 486, C, blz. 3–4.
Zie Th. Dreier en G. Schulze, Urheberrechtsgesetz, München: Verlag C.H. Beck 2004; A-A. Wandtke en W. Bullinger, Praxiskommentaar zum Urheberrecht, München: Verlag C.H. Beck 2006. De actuele wettekst is te raadplegen via www.gesetze-im-internet.de.
Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA); zie www.gema.de.
Par. 54c UrhG luidde tot 1 januari 2008: ‘Der Anspruch nach par. 54 Abs. 1 und par. 54a Abs. 1 entfällt, soweit nach den Umständen mit Wahrscheinlichkeit erwartet werden kann, dass die Geräte oder die Bild- oder Tonträger nicht zur Vervielfältigungen im Geltungsbereich dieses Gesetzes benutzt werden.’
Vgl. s.t. zijdens Opus c.s. punt 46.
Zie uitgebreid over de Duitse regeling: S.-F. Staudacher, Die digitale Privatkopie gem. par. 53 UrhG in der Musikbranche, diss. Heidelberg 2008 (ISBN 978-3-8370-5809-3); F. Fechner (red.), Die Privatkopie, Juristische, ökonomische und technische Betrachtungen, Universitätsverlag Ilmenau 2007 (ISBN 978-3-939473-06-0).
Zie rov. 1 en rov. 3 van het bestreden arrest, in verbinding met het vonnis in eerste aanleg onder 1.1 – 1.7, hier verkort weergegeven.
AMI 2005, blz. 207 m.nt. K.J. Koelman.
Memorie van grieven onder 33 en 38.
Binnen acht weken; zie art. 402 lid 2 i.v.m. art. 339 lid 2 Rv.
MvG onder 16. Daarin wordt, kort samengevat, gewag gemaakt van een gesprek in september 2003 waarin de directie van Opus B.V. aan de Stichting zou hebben laten weten dat zij de thuiskopievergoeding in Nederland te hoog vond en dat het bedrijf zich daarom in Duitsland zou gaan vestigen, waarna in Nederland wonende personen in Duitsland bestellingen in Duitsland zouden kunnen doen.
MvG onder 17, 18, 22 en 24 – 30. Met ‘kruisconstructie’ is hier bedoeld dat Nederlandse ingezetenen bestellingen zouden kunnen doen bij het bedrijf in Duitsland en omgekeerd Duitse ingezetenen bestellingen zouden kunnen doen bij het bedrijf in Nederland.
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent, 2009, nr. 117; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2003, blz. 171–173.
Deze bepaling, in het hoofdstuk over Copyrights and Related Rights, bevat voor zover van belang voor dit geding slechts de bepaling dat de aangesloten staten zich zullen voegen naar het bepaalde in de artikelen 1 – 21 van de Berner Conventie.
Verdrag van 19 juni 1980 inzake het recht van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst, Trb. 1980, 156. Ook Duitsland is partij bij dit verdrag.
R.I.V.F. Bertrams en S.A. Kruisinga, Overeenkomsten in het internationaal privaatrecht en het Weens Koopverdrag, 2007, blz. 49–51.
Deze bepaling geeft mede uitvoering aan Richtlijn 99/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 (Pb EG L 171/12) betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen.
Deze bepalingen geeft uitvoering aan Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 (Pb EG L 144/19) betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten.
Asser-Hijma, 5-I (2007), nr. 299.
De verkochte zaak is voor risico van de koper van de aflevering af (art. 7:10 lid 1 BW). Indien bij een consumentenkoop de zaak bij de koper wordt bezorgd door de verkoper of een door deze aangewezen vervoerder, is de zaak volgens art. 7:11 BW eerst voor risico van de koper van de bezorging af, zelfs al was de zaak eerder ‘afgeleverd’ in de zin van art. 7:9 BW.
Vgl. R.E. van Esch, Juridische aspecten van elektronische handel, Deventer: Kluwer 2007, blz. 167 – 168.
In de feitelijke instanties heeft de Stichting gewezen op Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal, waar ‘importeur’ is omschreven als: ‘koopman die importhandel bedrijft’.
Zie J.H. Spoor, D.W.F. Verkade en D.J.G. Visser, Auteursrecht, 2005, blz. 694. In Duitsland is dit niet anders: zie S.-F. Staudacher, diss. 2008, reeds aangehaald, blz. 126 – 131.
HR 25 juni 1965, NJ 1966, 116 m.nt. HB.
HR 27 januari 1995, NJ 1995, 669 m.nt. J.H. Spoor.
Zie alinea 1.13 hiervoor.
Zie alinea 1.15 hiervoor.
HvJ EG 13 november 1990, Jur. 1990, blz. I-4135 (Marleasing).
Zie ook: HvJ EG 27 juni 2000 (C-240/98), NJ 2000, 730, rov. 30: ‘Aangezien het een geval van niet-omzetting van een richtlijn betreft, moet de nationale rechter volgens vaste rechtspraak (…) bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht, ongeacht of zij van eerdere of latere datum dan de richtlijn zijn, deze zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinea EEG-Verdrag (thans artikel 249, derde alinea, EG) te voldoen.’
F.H. van der Burg, Europees Gemeenschapsrecht in de Nederlandse rechtsorde, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2008, blz. 127 – 128; Zie ook: M.H. Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2001; Asser-Hartkamp 3-I*, 2008, nrs. 114–150.
HvJ EG 6 februari 2003 (C-245/00), NJ 2006, 374 m.nt. P.B. Hugenholtz onder nr. 376; HvJ EG 14 juli 2005 (C-192/04), NJ 2006, 467, beide n.a.v. Richtlijn 92/100.
Er lopen twee procedures over de uitleg van Richtlijn 2001/29: C-5/08 (Infopaq) en C-467/08, maar niet over dit specifieke vraagstuk.
Deze toets wordt wel vergeleken met het Amerikaanse recht, waarin ‘fair use’ van een beschermd werk wordt toegestaan. Zie laatstelijk: M.R.F. Senftleben, Fair use in the Netherlands — a Renaissance? AMI 2009/1 blz. 1 – 7.
Het stellen van prejudiciële vragen is in kort geding niet verplicht (HvJ EG 27 oktober 1982, (Morson en Jhanjan/Staat, nrs. 35/82 en 36/82, Jur. 1982, blz. 3723), maar dit neemt niet weg dat de Hoge Raad in kort geding daartoe bevoegd is.
Beroepschrift 04‑09‑2007
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [vierde september] tweeduizendzeven, op verzoek van de stichting STICHTING DE THUISKOPIE, kantoorhoudende te Hoofddorp, statutair gevestigd te Amsterdam, (‘Stichting de Thuiskopie’), die te dezer zake woonplaats kiest te (2596 AL) Den Haag aan de Zuid-Hollandlaan 7, ten kantore van de naamloze vennootschap De Brauw Blackstone Westbroek N.V., advocaten, notarissen en belastingadviseurs, van wie Mr Cohen Jehoram door Stichting de Thuiskopie tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik,
[Gerardus Theodoras van der Velde, gerechtsdeurwaarder gevestigd te 's‑Gravenhage en daar kantoorhoudende aan het Nassauplein 21]
AAN:
- a.
de heer [gerequireerde 1], wonende te [woonplaats];
- b.
de heer [gerequireerde 2], wonende te [woonplaats];
die te dezer zake beiden in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebben te Den Haag aan het Noordeinde 33 (2514 GC) ten kantore van Mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, en op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot gedaan en afschrift van dit exploot:
- □
gelaten aan: […]
- □
achtergelaten in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten.
- c.
de vennootschap naar vreemd recht OPUS SUPPLIES DEUTSCHLAND GMBH (hierna: ‘OPUS GMBH’, en tezamen met gerequireerden onder a en b: ‘OPUS’) zonder bekende woonplaats binnen Nederland, maar met een bekend adres te (52525) Heinsberg te Duitsland aan de Oberstrasse 121, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te Den Haag aan het Noordeinde 33 (2514 GC) ten kantore van Mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, en op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot gedaan en afschrift van dit exploot:
- □
gelaten aan: […]
- □
achtergelaten in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten.
Bij het doen van dit exploot heb ik tevens de wijze van betekening van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de ‘EG Betekeningsverordening’) in verbinding met artikel 56 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht genomen, en wel als volgt:
- 1.
Ik heb twee afschriften van dit exploot ter betekening of ter kennisgeving aan degene voor wie dit exploot is bestemd, verzonden:
- a.
aan het Amtsgericht Heinsberg,
Schafhausenerstrasse 47
D-52525 Heinsberg Bondsrepubliek Duitsland
- b.
per post
- c.
vergezeld van een vertaling daarvan in de Duitse taal;
en
- d.
vergezeld van het formulier als bedoeld in artikel 4 lid 3 van de EG Betekeningsverordening ingevuld in de Duitse taal.
Daarbij heb ik verzocht dit exploot en de vertaling daarvan te betekenen of ter kennis te brengen overeenkomstig het recht van de staat Duitsland.
Daarbij heb ik tevens verzocht om teruggave van één afschrift van dit exploot.
- 2.
Tevens heb ik een afschrift van dit exploot en van de vertaling daarvan rechtstreeks per aangetekende post (met handtekening retour) verzonden naar het hiervoor vermelde adres van Opus GmbH.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, gerequireerden
AANGEZEGD:
dat requirante hierbij in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof te 's‑Gravenhage onder rolnummer 06/196 gewezen arrest tussen mijn requirante als appellante en gerequireerden als geïntimeerden, dat is uitgesproken op 12 juli 2007,
alsmede
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 30 november tweeduizendzeven 30-11-2007) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat indien op de Roldatum of een door de Hoge Raad nader bepaalde roldatum ten minste één van de gerequireerden op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) in het geding verschijnt, en ten aanzien van de niet verschenen gerequireerde(n) de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de niet bij advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in het geding verschenen gerequireerde(n) verstek wordt verleend en tussen requirante en de wel bij advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in het geding verschenen gerequireerde(n) wordt voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd; alsmede dat de Hoge Raad verzocht zal worden om een spoedbehandeling conform art. 17.2 van het Rolreglement van de Civiele Kamer van de Hoge Raad;
TENEINDE:
alsdan namens requirante tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
INLEIDING
1.
Opus GmbH handelt in blanco informatiedragers, welke (mede) worden verkocht aan afnemers in Nederland, waar Opus GmbH ook actief afzet zoekt. Voor deze blanco informatiedragers wordt geen billijke vergoeding betaald in de zin van art 16c lid 1 t/m 6 en 16e Aw. In dit kort geding vordert Stichting de Thuiskopie ex art 16f Aw opgave van gegevens door Opus GmbH opdat zij kan vaststellen welke billijke vergoeding (ex art 16c leden 1 tot en met 6 Aw en art 16e Aw) verschuldigd is in verband met de import van blanco informatiedragers, betaling van de verschuldigde thuiskopievergoeding en een verbod om blanco informatiedragers in Nederland te importeren of te verhandelen zonder dat daarover opgave is gedaan en de thuiskopievergoeding is betaald, een en ander op straffe van dwangsommen. Haar vorderingen zijn in eerste aanleg door de Voorzieningenrechter afgewezen, kort gezegd omdat ‘voorshands niet kon worden geoordeeld dat gerede kans bestaat dat de Stichting in de bodemzaak het gelijk aan haar zijde zal krijgen met haar standpunt dat Opus GmbH importeur is’. Het Hof heeft het vonnis in het bestreden arrest bekrachtigd op (deels) andere gronden, in het bijzonder op de grond dat Opus GmbH niet als importeur in de zin van art 16c lid 2 Aw zou gelden (maar als ‘exporteur’). Tegen dit arrest richt zich dit cassatiemiddel.
Feiten in cassatie
2.
In cassatie kan (deels op basis van de theoretisch feitelijke grondslag) worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.
4.
[gerequireerden 1 en 2] jr en sr zijn (middellijk) statutair directeur van zowel Opus BV als Opus GmbH. Opus BV bestaat langer dan Opus GmbH.
Aanvankelijk hield Opus BV zich bezig met onder meer de verhandeling van blanco informatiedragers aan afnemers in Nederland. Ten behoeve van die activiteiten had zij vanaf 1999 een zogenaamd A-contract gesloten met Stichting de Thuiskopie (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3, MvG onder 16).
5.
Thans is Opus BV niet meer actief op dat terrein (omdat die activiteiten nu in de GmbH zijn ondergebracht) maar legt zich toe op handel in hardware, randapparatuur, toners, inktpatronen en internationale handel, allemaal zaken die niet onder de thuiskopieregeling vallen (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3). De vorderingen die aanvankelijk ook tegen Opus BV waren ingesteld, zijn derhalve ingetrokken.
6.
In september 2004 hebben geïntimeerden sub 3 en 4, de heren [gerequireerden 1 en 2], een gesprek gevoerd met mevrouw mr. [betrokkene 1], accountmanager van Stichting de Thuiskopie, en de heer mr. [betrokkene 2], het toenmalige hoofd juridische zaken van Stichting de Thuiskopie. De heren [gerequireerden 1 en 2] deelden mee dat zij de thuiskopievergoedingen in Nederland veel te hoog vonden en dat zij van plan waren zich in Duitsland te vestigen, op welke manier zij meenden te kunnen ontkomen aan betalingsplichtlgheid jegens Stichting de Thuiskopie. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben deze mededeling ter kennisgeving aangenomen (MvG onder 16).
7.
Opus GmbH levert wèl aan — met name — Nederlandse afnemers (met inbegrip van consumenten). Zij doet dat sinds 2003. Zij draagt geen thuiskopievergoeding af aan Stichting de Thuiskopie, noch doet zij opgave aan Stichting de Thuiskopie van importen in Nederland (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3).
8.
Opus GmbH biedt via onder meer Nederlandse en op Nederlandse ingezetenen gerichte websites, waaronder www.opus.nl en www.opussupplies .nl (welke op naam staan van Opus BV), en door middel van advertenties in Nederlandse vakbladen, blanco informatiedragers aan tegen prijzen, waarvan duidelijk is dat daarin geen thuiskopievergoeding is verwerkt, aangezien de verkoopprijzen veelal lager zijn dan de hoogte van de thuiskopievergoeding voor de betreffende categorie informatiedragers (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3, MvG onder 18, 21, productie A in appel). Het overgrote deel van de handel van Opus GmbH gaat naar Nederlandse klanten (MvG onder 28, pleitnota in appel zijdens Stichting de Thuiskopie onder 14).
9.
Opus GmbH wijst haar (Nederlandse) afnemers er niet (duidelijk) op dat er bij koop formeel een overeenkomst tot stand komt met een Duits bedrijf en/of dat de dragers uit Duitsland in Nederland geïmporteerd worden, hetgeen slechts uit haar (algemene) leveringsvoorwaarden blijkt. De meeste klanten van Opus GmbH hebben geen flauw benul dat er een internationaal element aan de transactie zit (Dagvaarding onder 18, 19, MvG onder 19, 21, 50, 51).
Pas indien een klant de algemene voorwaarden aanklikt op de betreffende sites, ziet hij dat in feite een transactie wordt gedaan met een in Duitsland gevestigde onderneming
‘Bestellingen worden rechtstreeks door de klant besteld bij Opus Supplies Deutschland GmbH in Heinsberg, Duitsland.’
(productie 11 Stichting de Thuiskopie, vonnis in eerste aanleg r.ov. 3 en bestreden arrest r.ov. 3)
Het aanklikken van de leveringsvoorwaarden is niet nodig om de bestelling te voltooien, zodat deze voorwaarden geen onderdeel worden van de overeenkomst tussen Opus GmbH en haar klanten (MvG onder 50).
10.
De algemene voorwaarden bevatten onder het kopje ‘prijzen’ onder meer de volgende clausule:
De getoonde prijzen zijn exclusief Levy, Auvibel, Thuiskopie, GEMA en andere heffingen. Transport van de goederen wordt in opdracht van de klant via TPG Post of SHL Express verzonden en is ten alle tijden in naam van de klant. Hierdoor kan het zijn dat u in uw land als importeur wordt gezien.
(productie 11 Stichting de Thuiskopie, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3 en bestreden arrest r.ov. 3, 7)
11.
Binnengekomen bestellingen worden door Opus GmbH via email aan de klant bevestigd. Vervolgens worden (thans; zie bestreden arrest onder 2, rechten worden ook in cassatie voorbehouden) de bestellingen in Duitsland verwerkt en verzendingsgereed gemaakt.
Daarna worden ze via door Opus GmbH krachtens overeenkomst ingeschakelde vervoerders (waaronder TPG Post) verwerkt en vanuit Duitsland per post thuisbezorgd in onder meer Nederland (overeenkomst is overgelegd als productie 2A door Opus en een verklaring van TPG als productie 2F, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3), zonder dat de klanten van Opus zelf een opdracht tot verzending plaatsen, bij TPG of anderen (MvG onder 51).
12.
Retourzendingen worden verzameld op een centraal adres in Roermond en door TPG krachtens contract met Opus GmbH wekelijks opgehaald en geretourneerd naar Opus GmbH in Duitsland, vlak over de grens met Nederland (overeenkomst overgelegd als productie 3 Opus, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3).
13.
Betaling kan op een aantal manieren, waaronder via een Nederlandse bankrekening of met een creditcard. Bij Opus GmbH, die bedrijfsruimte huurt in haar plaats van vestiging, zijn 19 mensen in dienst (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3).
14.
Derde ondernemingen zoals Schlecker, een grote Duitse retailer van onder meer blanco informatiedragers, die tevens on-line verkoopt, dragen thuiskopievergoeding af aan Stichting de Thuiskopie over verkopen die zij aan Nederlandse ingezetenen doen (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.7).
15.
Voor door Opus GmbH aan Nederlands afnemers geleverde informatiedragers, wordt geen thuiskopievergoeding betaald. Noch door Opus GmbH, noch door de afnemers. Opus GmbH betaalt hiervoor ook in Duitsland geen (met de thuiskopievergoeding vergelijkbare) vergoeding (bestreden arrest r.ov. 3). Voor de verkoop van deze informatiedragers aan in Nederland gevestigde (rechts)personen wordt derhalve in het geheel geen billijke vergoeding ten behoeve van auteursrechthebbenden betaald (MvG onder 12).
16.
Stichting de Thuiskopie stelt zich op het standpunt dat Opus GmbH moet worden aangemerkt als importeur in de zin van artikel 16c lid 2 Aw en dat zij uit dien hoofde verplicht is een thuiskopievergoeding af te dragen over aan Nederlandse afnemers verkochte en geleverde blanco informatiedragers. Stichting de Thuiskopie vordert, na eiswijziging, Opus GmbH te veroordelen opgave te doen van het aantal vanaf het moment van oprichting van Opus GmbH door in Nederland wonende of gevestigde afnemers, via door Opus GmbH geëxploiteerde websites, gekochte blanco informatiedragers en de verschuldigde thuiskopievergoeding (voor het verleden en in de toekomst) te betalen, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant, en voorts Opus c.s. te verbieden blanco informatiedragers in Nederland te importeren of te verhandelen zonder daarover volledig en gespecificeerd opgave te doen en te betalen aan Stichting de Thuiskopie, een en ander op straffe van een dwangsom (MvG onder 84–87, bestreden arrest r.ov. 3). Subsidiair heeft de Stichting de Thuiskopie gevorderd dat deze vorderingen zouden worden toegewezen voor zover het leveringen aan particulieren zou betreffen (pleitnota in appel zijdens Stichting de Thuiskopie onder 19).
17.
Opus GmbH levert voor ongeveer 90% aan particulieren.
Consequentie van het niet als importeur kwalificeren van Opus GmbH is dat over ongeveer een derde van alle blanco informatiedragers geen thuiskopievergoeding betaald zou worden (pleitnota in appel zijdens Stichting de Thuiskopie onder 14, 19 en 22, resp. onder 16 en de bij brief van 13 april 2007 nagestuurde producties zijdens de Stichting de Thuiskopie).
Cassatiemiddel
Onderdeel I
18.
Schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest heeft overwogen (r.ov. 1 ):
‘Wel klaagt grief 1 dat de voorzieningenrechter zich slechts op deze feiten heeft gebaseerd. Blijkens de toelichting beoogt zij hiermee niet te stellen dat de vastgestelde feiten onjuist zijn, maar dat de voorzieningenrechter relevante feiten buiten zijn beoordeling heeft gelaten. Zij geeft niet concreet aan welke feiten dit zijn. Grief 1 kan daarom op zichzelf beschouwd niet tot vernietiging leiden’
zulks om de navolgende, zonodig in onderling verband te beschouwen, redenen.
19.
De toelichting op grief 1 (in de MvG onder 32) wijst in dit verband naar de feiten zoals naar voren gebracht ‘in de inleiding van deze memorie’, welke inleiding direct voor (de behandeling van) grief 1 geplaatst was, en de in de inleidende dagvaarding genoemde feiten.
Dat zijn (zoals onmiddellijk blijkt bij lezing van de dagvaarding en de memorie van grieven): de aard en opzet van de betrokken ondernemingen (dagvaarding onder 8–16, MvG onder 16), de voorgeschiedenis van de zaak, inclusief de eerder door Opus gehanteerde zgn. ‘kruisconstructie’ (dagvaarding onder 17–26, MvG onder 17–18, 22, 24–30) en het voor afnemers onduidelijk houden dat formeel met een Duitse vennootschap gecontracteerd werd en een constructie gehanteerd werd waarbij de klant formeel geacht zou worden om opdracht te geven tot verzending, terwijl alle verzendhandelingen zonder nadere opdracht door Opus GmbH werden verricht (MvG onder 19, 21). Nu uit de stukken, waarnaar de Stichting de Thuiskopie in het kader van de bespreking van grief 1 verwezen heeft, onmiskenbaar, althans (voor de betrokken partijen) voldoende duidelijk bleek op welke feiten zij doelde, is 's Hofs oordeel, dat Stichting de Thuiskopie ‘niet concreet heeft aangegeven’ welke relevante feiten de voorzieningenrechter buiten zijn beoordeling heeft gelaten, onjuist. Het Hof stelt hier te hoge eisen, waar een duidelijke verwijzing naar feiten (die alleen niet nog eens volledig herhaald zijn) in dit kader voldoende is, althans in ieder geval, zoals hier, wanneer voor de betrokken partijen (voldoende) duidelijk is op welke feiten men doelt. Voorts is 's Hofs oordeel onvoldoende met redenen omkleed, waar het oordeel van het Hof (dat Stichting de Thuiskopie ‘niet concreet heeft aangegeven’ welke relevante feiten de voorzieningenrechter buiten zijn beoordeling heeft gelaten) onbegrijpelijk is in het licht van de processtukken (waarnaar hierboven in deze alinea is verwezen).
Onderdeel II
20.
Schending van het recht inz. artikel 16c lid 1 tot en met 6 van de Auteurswet 1912 (‘de Auteurswet’ of ‘Aw’) zoals deze bepalingen geïnterpreteerd en toegepast dienen te worden in het licht van (artt 5 lid 2 onder b en 5 lid 5 van de) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten in de informatiemaatschappij (‘Auteursrechtrichtlijn’), art. 9 lid 2 BC, art. 9 lid 1 TRIPs-verdrag en art 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en/of tot nietigheid leidend verzuim van vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest heeft overwogen (r.ovv. 6 in fine, 7 en 8):
‘Noch in de considerans van de richtlijn, noch in artikel 5 lid 2 onder b zelf, is bepaald op welke wijze de bedoelde billijke compensatie moet worden geïnd. Een en ander is aan de lidstaten overgelaten.
7.
Het hof stelt voorop dat richtlijn nr. 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd. Het begrip ‘importeur’ is geïntroduceerd bij de invoering van artikel 16c lid 2 Aw, dus vóór de implementatie van de richtlijn. Anders dan de Stichting meent, kan dit begrip niet richtlijnconform worden geïnterpreteerd. Het hof is voorshands van oordeel dat uit de geciteerde parlementaire geschiedenis van artikel 16c Aw, in onderling verband beschouwd, kan worden afgeleid dat de wetgever de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat Nederlandse particulieren in het buitenland blanco geluidsdragers kopen en deze in Nederland importeren. Daarbij wijst het hof erop dat hetgeen de minister bij de behandeling van het wetsontwerp tot invoering van artikel 16ga Aw in de Eerste Kamer over het begrip importeur opmerkt, een herhaling is van de toelichting van dit begrip in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot invoering van artikel 16c Aw (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18). Slechts bij de behandeling van het voorstel tot invoering van artikel 16ga Aw gaat de minister ervan uit dat deze als importeur aan te merken consumenten geen thuiskopievergoeding verschuldigd zijn, wat daar ook van zij. Het hof overweegt voorts dat indien twee in verschillende (EU-)landen woonachtige of gevestigde partijen een koopovereenkomst sluiten, zij zelf kunnen bepalen waar de zaak moet worden afgeleverd en dus wie — de koper of de verkoper — moet zorgdragen voor het vervoer. In het onderhavige geval contracteert Opus GmbH met Nederlandse kopers onder toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarde dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt. Hieruit volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland. Opus GmbH kan dan naar het voorlopig oordeel van het hof niet als importeur worden aangemerkt. Het hof merkt in dit verband op dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer en dat zij de blanco informatiedragers in Nederland aflevert, Opus GmbH naar zijn voorlopig oordeel niet als importeur, maar als exporteur moet worden aangemerkt. De (taalkundige) betekenis van het begrip importeren — het over en binnen de grenzen brengen — brengt immers mee dat de importeur zich bevindt in het land van import. De exporteur daarentegen brengt de te exporteren zaak buiten zijn eigen landsgrenzen, in het geval van Opus GmbH: buiten de Duitse landsgrenzen. Het hof merkt in dit verband op dat deze uitleg ook in lijn is met het doel van de thuiskopievergoedingsregeling, zoals deze blijkt uit de wetsgeschiedenis.
8.
Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van het hof Opus GmbH niet als importeur in de zin van artikel 16c lid 2 Aw kan worden aangemerkt. De voorliggende rechtsvraag heeft het hof hiermee behandeld’.
en (mede) op deze gronden het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 16 september 2005 heeft bekrachtigd, en dus alle vorderingen aan de Stichting de Thuiskopie heeft ontzegd (zonder dat het Hof aan behandeling van de andere grieven toekwam), met veroordeling van Stichting de Thuiskopie in de kosten van het appel, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen, te begrijpen in het licht van de feiten waarvan in cassatie kan (moet) worden uitgegaan (zie onder 2 t/m 17 hierboven).
a) Richtlijnconforme interpretatie
21
Ten onrechte neemt het Hof tot uitgangspunt dat het begrip ‘importeur’ in de zin van art 16c lid 2 Aw niet richtlijnconform (conform de Auteursrechtrichtlijn) geïnterpreteerd kan worden. Ten onrechte oordeelt het Hof dat het feit dat art 16c lid 2 Aw vóór de implementatie van de Richtlijn 2001/29/EG ingevoerd werd aan richtlijnconforme interpretatie in de weg staat.
22
Voor zover 's Hofs oordeel zo begrepen zou moeten worden, heeft het ten onrechte geoordeeld dat een richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is omdat Richtlijn 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd, aangezien, hoewel de Auteursrechtichtlijn geen formele voorschriften op dit punt bevat, art 5 lid 2 sub b daarvan wel meebrengt dat als een Lid-Staat een beperking of restrictie op het reproductierecht (van art 2 Auteursrechtrichtlijn) invoert ten behoeve van reproducties voor privé-gebruik (van welke mogelijkheid Nederland gebruik gemaakt heeft door art 16c Aw in aangepaste vorm te handhaven), daaraan de voorwaarde verbonden is dat de (auteurs)rechthebbenden (daadwerkelijk) een billijke compensatie ontvangen (waarbij —bij de bepaling van de hoogte daarvan— rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van technische voorzieningen in de zin van art 6 van die Richtlijn op het betrokken werk of het betrokken materiaal) en dus geen ruimte wordt gelaten voor het (de jure of de facto) onthouden van een dergelijke billijke compensatie.
23
Voorts miskent het Hof (ten onrechte) dat art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn meebrengt dat de restricties van art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn (waaronder de beperking ten behoeve van privé kopiën) slechts in bepaalde bijzondere omstandigheden mogen worden toegepast, er geen afbreuk mag worden gedaan aan de normale exploitatie van werken en de wettige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk mogen worden geschaad.
24
Ten onrechte past het Hof (dan ook) geen (Auteursrecht)richtlijnconforme interpretatie van art. 16c lid 2 Aw toe en ten onrechte miskent zij dat de Europeesrechtelijke achtergrond van (de interpretatie van) art 16c lid 2 Aw prevaleert boven de tekst van de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18) van vóór de vaststelling van de Auteursrechtrichtlijn en prevaleert boven uitlatingen gedaan door de (politiek) verantwoordelijke minister bij behandeling van een (later) wetsvoorstel in de Eerste Kamer (EK 2003–2004, 28 486, C, p. 3). Ten onrechte miskent het Hof (dan ook) de inhoud, strekking en het doel van de betreffende Auteursrechtrichtlijn(bepalingen), die immers meebrengen dat bij bij toepassing van de privé-kopie beperkingen, de betrokken Lid-Staat erin heeft te voorzien dat de rechthebbenden (daadwerkelijk en realiter) een billijke compensatie ontvangen, hetgeen (voor een belangrijk deel van de blanco dragers in Nederland) niet het geval zou zijn als het arrest van het Hof stand zou (kunnen) houden.
25
Zo er onduidelijkheid zou bestaan over de wijze waarop invulling gegeven moet worden aan, danwel welke (implementatie)verplichtingen op dit punt uit art. 5 lid 2 sub b en/of art. 5 lid 5 van de Auteursrechtrichtlijn voortvloeien, dan zouden terzake prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld moeten worden.
b) Geschonden verdragsbepalingen
26
's Hofs oordeel is voorts rechtens onjuist waar zijn oordeel (tenminste in consequentie) leidt tot een schending van art. 9 lid 2 BC (ook jegens buitenlandse rechthebbenden die (ook) door de Stichting de Thuiskopie vertegenwoordigd worden, en aan wie een beroep op deze bepaling toekomt, en in het licht waarvan de Auteurswet (mede) uitgelegd moet worden), waar dit artikel bepaalt dat de wetgeving van de Conventie-landen (waaronder Nederland) alleen verveelvoudigingen van auteursrechtelijk beschermde werken toe mogen staan in bijzondere gevallen (niet in een derde van de gevallen), wanneer daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van auteursrechtelijk beschermde werken en de wettige belangen van de betrokken auteurs niet op ongerechtvaardigde wijze worden geschaad, met welke voorwaarden (de consequentie van) het oordeel van het Hof in strijd is.
27
's Hofs oordeel is voorts rechtens onjuist waar zijn oordeel (tenminste in consequentie) leidt tot een schending van art. 9 lid 1 TRIPs-verdrag, dat bepaalt dat de Leden (ook) artikel 9 lid 2 BC dienen na te leven, welke verplichting, zoals hiervoor aangegeven, met bestreden arrest geschonden wordt. Ook hier geldt dat Stichting de Thuiskopie buitenlandse rechthebbenden, onderdanen van andere partijen bij het TRIPs-verdrag vertegenwoordigt, terwijl de Europese Gemeenschap op het hier relevante punt is overgegaan tot het creëren van wetgeving waarmee uitvoering wordt gegeven aan de betrokken verdragsverplichting (nu de verplichtingen uit art 9 lid 2 BC zijn opgenomen in art 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn). Art. 16c lid 2 Aw dient voorts (mede) in het licht hiervan uitgelegd en toegepast te worden.
28
's Hofs oordeel is voorts rechtens onjuist waar zijn oordeel (tenminste in consequentie) leidt tot een schending van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Met het invoeren van de thuiskopie-exceptie heeft de wetgever de auteursrechthebbende een deel van zijn recht afgenomen, namelijk het recht om zich te verzetten tegen verveelvoudiging van het werk waarop het auteursrecht berust. Onder eigendom in de zin van dit artikel vallen ook intellectuele eigendomsrechten. De wetgever heeft de auteursrechthebbende een deel van zijn eigendom afgenomen. Ter rechtvaardiging en compensatie van die inbreuk op het eigendomsrecht heeft de wetgever de thuiskopievergoeding gesteld tegenover de thuiskopie-exceptie. Naar het oordeel (althans ten minste als consequentie van het oordeel) van het Hof komt die compensatie (in een groot aantal gevallen) te vervallen, zodat auteursrechthebbenden zonder compensatie eigendom zou worden ontnomen.
c) Onjuiste uitleg art. 16c lid 2 Aw
29
's Hofs oordeel is rechtens onjuist, want in strijd met de achtergrond, (wets)geschiedenis en ratio van art 16c lid 2 Aw, waar dit artikel als doel heeft te voorzien in een ‘eenvoudig te realiseren incasso’, waarbij in het bijzonder (en expliciet) bedoeld is (daartoe) het aantal vergoedingsplichtigen minimaal te houden. Daarom is gekozen voor een verplichting tot betaling van de vergoeding door de importeur en de fabrikant (en is bijvoorbeeld afgezien van een vergoedingsplicht voor detaillisten, in verband met het grote aantal verkooppunten). 's Hofs oordeel, dat de kopende particulieren als ‘importeur’ in de zin van art 16c lid 2 Aw zouden moeten worden gekwalificeerd, zodat het aantal ‘importeurs’ nog veel groter zou zijn dan het aantal detaillisten, valt daarmee niet te rijmen.
30
's Hofs oordeel is (voorts) rechtens onjuist waar het in strijd komt met de taalkundige betekenis van het woord ‘importeur’ (zoals deze ook blijkt uit andere wettelijke regelingen, zoals bijv. art. 1 aanhef en onder g Wet op de vaste boekenprijs, art 1 aanhef en onder e Besluit beheer autobanden, art 1 aanhef en onder c Besluit beheer verpakkingen en papier en karton, art 1 aanhef en onder d Besluit beheer autowrakken). Daarnaast en daarbij is zijn oordeel rechtens onjuist, want in strijd met de wetssystematiek (i.h.b. de regeling rond koop in artt. 7:9, 10 en 11 BW). Tot slot is 's Hofs oordeel (ook) rechtens onjuist in het licht van de wetsgeschiedenis van art 16c Aw, waar het Hof een onjuiste en onbegrijpelijke uitleg geeft aan (in het bijzonder) de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18) en aan de uitlatingen van de minister van justitie in de Eerste Kamer, naar aanleiding van vragen (EK 2003–2004, 28 486, C, p. 3), aangehaald in het arrest onder 5, mede gezien de (parlementaire) status daarvan, nu het geen uitingen van de wetgever zijn. Uit de laatstgenoemde passages blijkt immers dat de wetgever (slechts) heeft willen benadrukken dat onder het begrip ‘importeur’ niet alleen die (professionele) partijen vallen die handelen in het kader van hun bedrijf of beroep, maar dat deze regeling zich (natuurlijk) ook moet uitstrekken tot (ondernemende) ‘privé-personen’ die ‘partijen dragers invoeren’ (kennelijk: bedoeld voor doorverkoop). Slechts als een (naar de aard) beperkte uitzondering heeft de minister aangegeven ‘dat het naar zijn mening evenwel niet zo ver gaat’ dat ook consumenten die in het buitenland dragers aanschaffen voor eigen gebruik betalingsplichtig zouden zijn (in Nederland), daarmee doelend op die personen die naar het buitenland reizen en aldaar blanco informatiedragers (waarover ter plaatse een billijke vergoeding betaald is) aanschaffen. Het Hof rekt deze uitzondering (ten onrechte) zo ver op dat de verkopen van Opus GmbH naar Nederland ook onder deze uitzondering zouden vallen. Bovendien leidt het oordeel van het Hof — tot het (in het licht van o.a. art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn) rechtens onaanvaardbare (en dus onjuiste) gevolg dat voor blanco gegevensdagers die Nederlandse particulieren in Nederland kopen van buitenlandse ondernemingen, nooit billijke compensatie verschuldigd is. Daarmee wordt het systeem van billijke compensatie als tegenhanger van de privé-kopie exceptie (te zeer) uitgehold, zodat dit al daarom geen juiste wetstoepassing kan zijn.
d) Onjuiste en onbegrijpelijke toepassing art 16c lid 2 Aw
31
's Hofs oordeel is rechtens onjuist, althans is dat oordeel (zonder nadere motivering, welke ontbreekt) onbegrijpelijk, waar het, onder de omstandigheden zoals hierboven onder 8 tot en met 13 gememoreerd, overweegt dat in het onderhavige geval Opus GmbH contracteert met Nederlandse kopers onder toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarde dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt, waaruit —volgens het Hof— volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland (en Opus GmbH niet als importeur kan worden aangemerkt). Uit die feiten blijkt immers dat Opus GmbH zich (middels Nederlandse websites en Nederlandse advertenties) op Nederlandse kopers richt zonder duidelijk te maken dat zij in Duitsland gevestigd is, dat betaling op een Nederlandse bankrekening of met creditcard kan plaatsvinden, dat kopers zich niet bewust zijn van het internationale aspect van de transactie, dat de verantwoordelijkheid van het vervoer bij Opus ligt, dat opdracht daartoe (aan vervoerders) door Opus GmbH gegeven wordt, dat kopers zelf geen opdacht aan vervoerders geven, maar gekochte blanco dragers door Opus GmbH (middels inschakeling door Opus GmbH van vervoerders) thuisgestuurd krijgen en dat retourzendingen naar een adres in Roermond (moeten) worden verstuurd. De bezitsverschaffing vindt daarmee niet plaats in Duitsland maar bij bezorging in Nederland; pas op dat moment komen de informatiedragers in de macht van de koper. De enkele vermelding in algemene voorwaarden, die niet aangeklikt hoeven te worden om een koopovereenkomst met Opus GmbH te sluiten, is (zonder nadere motivering, welke ontbreekt) onvoldoende (feitelijke grond) om (mede met het oog op art. 6:234 lid 1 sub a jo art 6:233 onder b BW en artt. 7:9 lid 2, 10 en 11 BW) te kunnen vaststellen dat levering van de blanco dragers in Duitsland plaatsvindt.
32
's Hofs oordeel, kort gezegd dat de levering op grond van de door Opus GmbH gehanteerde algemene voorwaarden in Duitsland plaatsvindt, is (zonder nadere motivering, die ontbreekt) onbegrijpelijk nu die algemene voorwaarden niet aangeklikt hoeven te worden voordat een bestelling op de website van Opus GmbH geplaatst wordt, en deze voorwaarden dus niet van toepassing zijn op de gesloten koopovereenkomsten (zie hierboven onder 9 mede met het oog op art. 6:234 lid 1 sub a jo art 6:233 onder b BW). Voor zover het Hof geacht zou moeten worden geoordeeld te hebben dat de algemene voorwaarden van Opus GmbH van toepassing zijn op de koopovereenkomsten die zij sluit met Nederlandse privé-personen (partculieren, consumenten) met betrekking tot blanco gegevensdragers, is dat oordeel —in het licht van de gemotiveerde betwisting zijdens de Stichting de Thuiskopie— onvoldoende met redenen omkleed en/of is het Hof aldus voorbij gegaan aan essentiële stellingen zijdens de Stichting de Thuiskopie.
33
Het Hof laat dan ook (in r.ov. 7) de mogelijkheid open dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer van de blanco gegevensdragers en dat zij de blanco dragers in Nederland aflevert. Daarmee kan dit (in cassatie) al als uitgangspunt gelden en mist de overweging van het Hof, dat de levering op grond van de door Opus GmbH gehanteerde algemene voorwaarde in Duitsland plaatsvindt, betekenis.
34
's Hofs oordeel, dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer en dat zij de blanco informatiedragers in Nederland aflevert, Opus GmbH naar zijn voorlopig oordeel niet als importeur, maar als exporteur moet worden aangemerkt, is rechtens onjuist en (zonder nadere motivering, die ontbreekt) onbegrijpelijk. Het Hof overweegt dat de (taalkundige) betekenis van het begrip importeren — het over en binnen de grenzen brengen — mee zou brengen dat de importeur zich bevindt in het land van import, terwijl de exporteur daarentegen de te exporteren zaak buiten zijn eigen landsgrenzen, brengt (in het geval van Opus GmbH: buiten de Duitse landsgrenzen). Bij de interpretatie van het begrip importeur acht het Hof ten onrechte de nationaliteit en/of vestigingsplaats van de handelende partij doorslaggevend, in plaats van het feit dat deze partij zaken over de grens naar/in Nederland brengt. Niet alleen strookt 's Hofs oordeel niet met de taalkundige betekenis van het begrip importeur, ook (en te meer) in het kader van de betrokken wettelijke regeling is deze uitleg onjuist. De regeling van art. 16c lid 2 Aw beoogt een voorziening te treffen voor informatiedragers die op de markt gebracht worden op het Nederlandse grondgebied. In die gevallen is een vergoeding verschuldigd. Gekozen is voor het systeem van een heffing aan de bron: bij de fabrikant of importeur. Fabricage van het product in Nederland, leidt tot een heffing op het product in Nederland. Wordt het product niet in Nederland gefabriceerd, maar erbuiten, dan is de eerste handeling waarmee het product op de Nederlandse markt beschikbaar komt de invoer of import van het product: de handel waarbij het product de Nederlandse grens overschrijdt. Zodra het product de Nederlandse markt verlaat, de grensoverschrijdende handeling van export, wordt de vergoeding weer in mindering gebracht (art 16c lid 4 Aw). Daarnaast miskent het Hof met de tegenstelling ‘De exporteur daarentegen’ dat eenzelfde handeling tegelijkertijd import en export kan betekenen. Wanneer Opus goederen buiten Duitsland brengt, zou dat een export handeling zijn, terwijl dezelfde handeling in Nederland als import gekwalificeerd kan worden.
35
Uiteraard is 's Hofs oordeel op dit punt eveneens rechtens onjuist om de redenen zoals hierboven onder 21 t/m 30 omschreven.
Op grond van dit middel:
vordert requirante dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn:
Beroepschrift 04‑09‑2007
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [vierde sepetember] tweeduizendzeven, op verzoek van de stichting STICHTING DE THUISKOPIE, kantoorhoudende te Hoofddorp, statutair gevestigd te Amsterdam, (‘Stichting de Thuiskopie’), die te dezer zake woonplaats kiest te (2596 AL) Den Haag aan de Zuid-Hollandlaan 7, ten kantore van de naamloze vennootschap De Brauw Blackstone Westbroek N.V., advocaten, notarissen en belastingadviseurs, van wie Mr Cohen Jehoram door Stichting de Thuiskopie tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik,
[Gerardus Theodorus van der Velde, gerechtsdeurwaarder gevestigd te 's‑Gravenhage en daar kantoorhoudende aan het Nassauplein 21]
AAN:
- a.
de heer [gerequireerde 1], wonende te [woonplaats];
- b.
de heer [gerequireerde 2], wonende te [woonplaats];
die te dezer zake beiden in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebben te Den Haag aan het Noordeinde 33 (2514 GC) ten kantore van Mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, en op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot gedaan en afschrift van dit exploot:
- □
gelaten aan: […]
- □
achtergelaten in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten.
- c.
de vennootschap naar vreemd recht OPUS SUPPLIES DEUTSCHLAND GMBH (hierna: ‘OPUS GMBH’, en tezamen met gerequireerden onder a en b: ‘OPUS’) zonder bekende woonplaats binnen Nederland, maar met een bekend adres te (52525) Heinsberg te Duitsland aan de Oberstrasse 121, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te Den Haag aan het Noordeinde 33 (2514 GC) ten kantore van Mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, en op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot gedaan en afschrift van dit exploot:
- □
gelaten aan: […]
- □
achtergelaten in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten.
Bij het doen van dit exploot heb ik tevens de wijze van betekening van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de ‘EG Betekeningsverordening’) in verbinding met artikel 56 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht genomen, en wel als volgt:
- 1.
Ik heb twee afschriften van dit exploot ter betekening of ter kennisgeving aan degene voor wie dit exploot is bestemd, verzonden:
- a.
aan het Amtsgericht Heinsberg,
Schafhausenerstrasse 47
D-52525 Heinsberg
Bondsrepubliek Duitsland
- b.
per post
- c.
vergezeld van een vertaling daarvan in de Duitse taal;
en
- d.
vergezeld van het formulier als bedoeld in artikel 4 lid 3 van de EG Betekeningsverordening ingevuld in de Duitse taal.
Daarbij heb ik verzocht dit exploot en de vertaling daarvan te betekenen of ter kennis te brengen overeenkomstig het recht van de staat Duitsland.
Daarbij heb ik tevens verzocht om teruggave van één afschrift van dit exploot.
- 2.
Tevens heb ik een afschrift van dit exploot en van de vertaling daarvan rechtstreeks per aangetekende post (met handtekening retour) verzonden naar het hiervoor vermelde adres van Opus GmbH.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, gerequireerden
AANGEZEGD:
dat requirante hierbij in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof te 's‑Gravenhage onder rolnummer 06/196 gewezen arrest tussen mijn requirante als appellante en gerequireerden als geïntimeerden, dat is uitgesproken op 12 juli 2007, alsmede
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 30 november tweeduizendzeven 30-11-2007) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat indien op de Roldatum of een door de Hoge Raad nader bepaalde roldatum ten minste één van de gerequireerden op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) in het geding verschijnt, en ten aanzien van de niet verschenen gerequireerde(n) de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de niet bij advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in het geding verschenen gerequireerde(n) verstek wordt verleend en tussen requirante en de wel bij advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in het geding verschenen gerequireerde(n) wordt voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd; alsmede dat de Hoge Raad verzocht zal worden om een spoedbehandeling conform art. 17.2 van het Rolreglement van de Civiele Kamer van de Hoge Raad;
TENEINDE:
alsdan namens requirante tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
Inleiding
1.
Opus GmbH handelt in blanco informatiedragers, welke (mede) worden verkocht aan afnemers in Nederland, waar Opus GmbH ook actief afzet zoekt. Voor deze blanco informatiedragers wordt geen billijke vergoeding betaald in de zin van art. 16c lid 1 t/m 6 en 16e Aw. In dit kort geding vordert Stichting de Thuiskopie ex art. 16f Aw opgave van gegevens door Opus GmbH opdat zij kan vaststellen welke billijke vergoeding (ex art. 16c leden 1 tot en met 6 Aw en art. 16e Aw) verschuldigd is in verband met de import van blanco informatiedragers, betaling van de verschuldigde thuiskopievergoeding en een verbod om blanco informatiedragers in Nederland te importeren of te verhandelen zonder dat daarover opgave is gedaan en de thuiskopievergoeding is betaald, een en ander op straffe van dwangsommen. Haar vorderingen zijn in eerste aanleg door de Voorzieningenrechter afgewezen, kort gezegd omdat ‘voorshands niet kon worden geoordeeld dat gerede kans bestaat dat de Stichting in de bodemzaak het gelijk aan haar zijde zal krijgen met haar standpunt dat Opus GmbH importeur is’. Het Hof heeft het vonnis in het bestreden arrest bekrachtigd op (deels) andere gronden, in het bijzonder op de grond dat Opus GmbH niet als importeur in de zin van art. 16c lid 2 Aw zou gelden (maar als ‘exporteur’). Tegen dit arrest richt zich dit cassatiemiddel.
Feiten in cassatie
2.
In cassatie kan (deels op basis van de theoretisch feitelijke grondslag) worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.
Stichting de Thuiskopie is ex art. 16d Aw belast met de inning en verdeling van de zogenaamde thuiskopievergoeding die ex art. 16c Aw verschuldigd is aan makers in de zin van de Auteurswet (ook: MvG onder 9, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.2 en bestreden arrest r.ov. 3).
4.
[gerequireerde 1 en 2] jr en sr zijn (middellijk) statutair directeur van zowel Opus BV als Opus GmbH. Opus BV bestaat langer dan Opus GmbH.
Aanvankelijk hield Opus BV zich bezig met onder meer de verhandeling van blanco informatiedragers aan afnemers in Nederland. Ten behoeve van die activiteiten had zij vanaf 1999 een zogenaamd A-contract gesloten met Stichting de Thuiskopie (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3, MvG onder 16).
5.
Thans is Opus BV niet meer actief op dat terrein (omdat die activiteiten nu in de GmbH zijn ondergebracht) maar legt zich toe op handel in hardware, randapparatuur, toners, inktpatronen en internationale handel, allemaal zaken die niet onder de thuiskopieregeling vallen (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3). De vorderingen die aanvankelijk ook tegen Opus BV waren ingesteld, zijn derhalve ingetrokken.
6.
In september 2004 hebben geïntimeerden sub 3 en 4, de heren [gerequireerden], een gesprek gevoerd met mevrouw mr. [accountmanager Thuiskopie], accountmanager van Stichting de Thuiskopie, en de heer mr. [hoofd juridische zaken Thuiskopie], het toenmalige hoofd juridische zaken van Stichting de Thuiskopie. De heren [gerequireerden] deelden mee dat zij de thuiskopievergoedingen in Nederland veel te hoog vonden en dat zij van plan waren zich in Duitsland te vestigen, op welke manier zij meenden te kunnen ontkomen aan betalingsplichtigheid jegens Stichting de Thuiskopie. [accountmanager thuiskopie] en [hoofd juridische zaken Thuiskopie] hebben deze mededeling ter kennisgeving aangenomen (MvG onder 16).
7.
Opus GmbH levert wèl aan — met name — Nederlandse afnemers (met inbegrip van consumenten). Zij doet dat sinds 2003. Zij draagt geen thuiskopievergoeding af aan Stichting de Thuiskopie, noch doet zij opgave aan Stichting de Thuiskopie van importen in Nederland (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3).
8.
Opus GmbH biedt via onder meer Nederlandse en op Nederlandse ingezetenen gerichte websites, waaronder www.opus.nl en www.opussupplies .nl (welke op naam staan van Opus BV), en door middel van advertenties in Nederlandse vakbladen, blanco informatiedragers aan tegen prijzen, waarvan duidelijk is dat daarin geen thuiskopievergoeding is verwerkt, aangezien de verkoopprijzen veelal lager zijn dan de hoogte van de thuiskopievergoeding voor de betreffende categorie informatiedragers (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3, MvG onder 18, 21, productie A in appel). Het overgrote deel van de handel van Opus GmbH gaat naar Nederlandse klanten (MvG onder 28, pleitnota in appel zijdens Stichting de Thuiskopie onder 14).
9.
Opus GmbH wijst haar (Nederlandse) afnemers er niet (duidelijk) op dat er bij koop formeel een overeenkomst tot stand komt met een Duits bedrijf en/of dat de dragers uit Duitsland in Nederland geïmporteerd worden, hetgeen slechts uit haar (algemene) leveringsvoorwaarden blijkt. De meeste klanten van Opus GmbH hebben geen flauw benul dat er een internationaal element aan de transactie zit (Dagvaarding onder 18, 19, MvG onder 19, 21, 50, 51). Pas indien een klant de algemene voorwaarden aanklikt op de betreffende sites, ziet hij dat in feite een transactie wordt gedaan met een in Duitsland gevestigde onderneming
‘Bestellingen worden rechtstreeks door de klant besteld bij Opus Supplies Deutschland GmbH in Heinsberg, Duitsland.’
(productie 11 Stichting de Thuiskopie, vonnis in eerste aanleg r.ov. 3 en bestreden arrest r.ov. 3)
Het aanklikken van de leveringsvoorwaarden is niet nodig om de bestelling te voltooien, zodat deze voorwaarden geen onderdeel worden van de overeenkomst tussen Opus GmbH en haar klanten (MvG onder 50).
10.
De algemene voorwaarden bevatten onder het kopje ‘prijzen’ onder meer de volgende clausule:
‘De getoonde prijzen zijn exclusief Levy, Auvibel, Thuiskopie, GEMA en andere heffingen. Transport van de goederen wordt in opdracht van de klant via TPG Post of SHL Express verzonden en is ten alle tijden in naam van de klant. Hierdoor kan het zijn dat u in uw land als importeur wordt gezien.’
(productie 11 Stichting de Thuiskopie, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3 en bestreden arrest r.ov. 3, 7)
11.
Binnengekomen bestellingen worden door Opus GmbH via email aan de klant bevestigd. Vervolgens worden (thans; zie bestreden arrest onder 2, rechten worden ook in cassatie voorbehouden) de bestellingen in Duitsland verwerkt en verzendingsgereed gemaakt. Daarna worden ze via door Opus GmbH krachtens overeenkomst ingeschakelde vervoerders (waaronder TPG Post) verwerkt en vanuit Duitsland per post thuisbezorgd in onder meer Nederland (overeenkomst is overgelegd als productie 2A door Opus en een verklaring van TPG als productie 2F, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3), zonder dat de klanten van Opus zelf een opdracht tot verzending plaatsen, bij TPG of anderen (MvG onder 51).
12.
Retourzendingen worden verzameld op een centraal adres in Roermond en door TPG krachtens contract met Opus GmbH wekelijks opgehaald en geretourneerd naar Opus GmbH in Duitsland, vlak over de grens met Nederland (overeenkomst overgelegd als productie 3 Opus, vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3).
13.
Betaling kan op een aantal manieren, waaronder via een Nederlandse bankrekening of met een creditcard. Bij Opus GmbH, die bedrijfsruimte huurt in haar plaats van vestiging, zijn 19 mensen in dienst (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.3).
14.
Derde ondernemingen zoals Schlecker, een grote Duitse retailer van onder meer blanco informatiedragers, die tevens on-line verkoopt, dragen thuiskopievergoeding af aan Stichting de Thuiskopie over verkopen die zij aan Nederlandse ingezetenen doen (vonnis eerste aanleg r.ov. 1.7).
15.
Voor door Opus GmbH aan Nederlands afnemers geleverde informatiedragers, wordt geen thuiskopievergoeding betaald. Noch door Opus GmbH, noch door de afnemers. Opus GmbH betaalt hiervoor ook in Duitsland geen (met de thuiskopievergoeding vergelijkbare) vergoeding (bestreden arrest r.ov. 3). Voor de verkoop van deze informatiedragers aan in Nederland gevestigde (rechts)personen wordt derhalve in het geheel geen billijke vergoeding ten behoeve van auteursrechthebbenden betaald (MvG onder 12).
16.
Stichting de Thuiskopie stelt zich op het standpunt dat Opus GmbH moet worden aangemerkt als importeur in de zin van artikel 16c lid 2 Aw en dat zij uit dien hoofde verplicht is een thuiskopievergoeding af te dragen over aan Nederlandse afnemers verkochte en geleverde blanco informatiedragers. Stichting de Thuiskopie vordert, na eiswijziging, Opus GmbH te veroordelen opgave te doen van het aantal vanaf het moment van oprichting van Opus GmbH door in Nederland wonende of gevestigde afnemers, via door Opus GmbH geëxploiteerde websites, gekochte blanco informatiedragers en de verschuldigde thuiskopievergoeding (voor het verleden en in de toekomst) te betalen, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant, en voorts Opus c.s. te verbieden blanco informatiedragers in Nederland te importeren of te verhandelen zonder daarover volledig en gespecificeerd opgave te doen en te betalen aan Stichting de Thuiskopie, een en ander op straffe van een dwangsom (MvG onder 84–87, bestreden arrest r.ov. 3). Subsidiair heeft de Stichting de Thuiskopie gevorderd dat deze vorderingen zouden worden toegewezen voor zover het leveringen aan particulieren zou betreffen (pleitnota in appel zijdens Stichting de Thuiskopie onder 19).
17.
Opus GmbH levert voor ongeveer 90% aan particulieren.
Consequentie van het niet als importeur kwalificeren van Opus GmbH is dat over ongeveer een derde van alle blanco informatiedragers geen thuiskopievergoeding betaald zou worden (pleitnota in appel zijdens Stichting de Thuiskopie onder 14, 19 en 22, resp. onder 16 en de bij brief van 13 april 2007 nagestuurde producties zijdens de Stichting de Thuiskopie).
Cassatiemiddel
Onderdeel I
18.
Schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest heeft overwogen (r.ov. 1):
‘Wel klaagt grief 1 dat de voorzieningenrechter zich slechts op deze feiten heeft gebaseerd. Blijkens de toelichting beoogt zij hiermee niet te stellen dat de vastgestelde feiten onjuist zijn, maar dat de voorzieningenrechter relevante feiten buiten zijn beoordeling heeft gelaten. Zij geeft niet concreet aan welke feiten dit zijn. Grief 1 kan daarom op zichzelf beschouwd niet tot vernietiging leiden’
zulks om de navolgende, zonodig in onderling verband te beschouwen, redenen.
19.
De toelichting op grief 1 (in de MvG onder 32) wijst in dit verband naar de feiten zoals naar voren gebracht ‘in de inleiding van deze memorie’, welke inleiding direct voor (de behandeling van) grief 1 geplaatst was, en de in de inleidende dagvaarding genoemde feiten. Dat zijn (zoals onmiddellijk blijkt bij lezing van de dagvaarding en de memorie van grieven): de aard en opzet van de betrokken ondernemingen (dagvaarding onder 8–16, MvG onder 16), de voorgeschiedenis van de zaak, inclusief de eerder door Opus gehanteerde zgn. ‘kruisconstructie’ (dagvaarding onder 17–26, MvG onder 17–18, 22, 24–30) en het voor afnemers onduidelijk houden dat formeel met een Duitse vennootschap gecontracteerd werd en een constructie gehanteerd werd waarbij de klant formeel geacht zou worden om opdracht te geven tot verzending, terwijl alle verzendhandelingen zonder nadere opdracht door Opus GmbH werden verricht (MvG onder 19, 21). Nu uit de stukken, waarnaar de Stichting de Thuiskopie in het kader van de bespreking van grief 1 verwezen heeft, onmiskenbaar, althans (voor de betrokken partijen) voldoende duidelijk bleek op welke feiten zij doelde, is 's Hofs oordeel, dat Stichting de Thuiskopie ‘niet concreet heeft aangegeven’ welke relevante feiten de voorzieningenrechter buiten zijn beoordeling heeft gelaten, onjuist. Het Hof stelt hier te hoge eisen, waar een duidelijke verwijzing naar feiten (die alleen niet nog eens volledig herhaald zijn) in dit kader voldoende is, althans in ieder geval, zoals hier, wanneer voor de betrokken partijen (voldoende) duidelijk is op welke feiten men doelt. Voorts is 's Hofs oordeel onvoldoende met redenen omkleed, waar het oordeel van het Hof (dat Stichting de Thuiskopie ‘niet concreet heeft aangegeven’ welke relevante feiten de voorzieningenrechter buiten zijn beoordeling heeft gelaten) onbegrijpelijk is in het licht van de processtukken (waarnaar hierboven in deze alinea is verwezen).
Onderdeel II
20.
Schending van het recht inz. artikel 16c lid 1 tot en met 6 van de Auteurswet 1912 (‘de Auteurswet’ of ‘Aw’) zoals deze bepalingen geïnterpreteerd en toegepast dienen te worden in het licht van (artt 5 lid 2 onder b en 5 lid 5 van de) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten in de informatiemaatschappij (‘Auteursrechtrichtlijn’), art. 9 lid 2 BC, art. 9 lid 1 TRIPs-verdrag en art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en/of tot nietigheid leidend verzuim van vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest heeft overwogen (r.ovv. 6 in fine, 7 en 8):
‘Noch in de considerans van de richtlijn, noch in artikel 5 lid 2 onder b zelf, is bepaald op welke wijze de bedoelde billijke compensatie moet worden geïnd. Een en ander is aan de lidstaten overgelaten.
7.
Het hof stelt voorop dat richtlijn nr. 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd. Het begrip ‘importeur’ is geïntroduceerd bij de invoering van artikel 16c lid 2 Aw, dus vóór de implementatie van de richtlijn. Anders dan de Stichting meent, kan dit begrip niet richtlijnconform worden geïnterpreteerd. Het hof is voorshands van oordeel dat uit de geciteerde parlementaire geschiedenis van artikel 16c Aw, in onderling verband beschouwd, kan worden afgeleid dat de wetgever de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat Nederlandse particulieren in het buitenland blanco geluidsdragers kopen en deze in Nederland importeren. Daarbij wijst het hof erop dat hetgeen de minister bij de behandeling van het wetsontwerp tot invoering van artikel 16ga Aw in de Eerste Kamer over het begrip importeur opmerkt, een herhaling is van de toelichting van dit begrip in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot invoering van artikel 16c Aw (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18). Slechts bij de behandeling van het voorstel tot invoering van artikel 16ga Aw gaat de minister ervan uit dat deze als importeur aan te merken consumenten geen thuiskopievergoeding verschuldigd zijn, wat daar ook van zij. Het hof overweegt voorts dat indien twee in verschillende (EU-)landen woonachtige of gevestigde partijen een koopovereenkomst sluiten, zij zelf kunnen bepalen waar de zaak moet worden afgeleverd en dus wie — de koper of de verkoper — moet zorgdragen voor het vervoer. In het onderhavige geval contracteert Opus GmbH met Nederlandse kopers onder toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarde dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt. Hieruit volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland. Opus GmbH kan dan naar het voorlopig oordeel van het hof niet als importeur worden aangemerkt. Het hof merkt in dit verband op dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer en dat zij de blanco informatiedragers in Nederland aflevert, Opus GmbH naar zijn voorlopig oordeel niet als importeur, maar als exporteur moet worden aangemerkt. De (taalkundige) betekenis van het begrip importeren — het over en binnen de grenzen brengen — brengt immers mee dat de importeur zich bevindt in het land van import. De exporteur daarentegen brengt de te exporteren zaak buiten zijn eigen landsgrenzen, in het geval van Opus GmbH: buiten de Duitse landsgrenzen. Het hof merkt in dit verband op dat deze uitleg ook in lijn is met het doel van de thuiskopievergoedingsregeling, zoals deze blijkt uit de wetsgeschiedenis.
8.
Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van het hof Opus GmbH niet als importeur in de zin van artikel 16c lid 2 Aw kan worden aangemerkt. De voorliggende rechtsvraag heeft het hof hiermee behandeld’.
en (mede) op deze gronden het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 16 september 2005 heeft bekrachtigd, en dus alle vorderingen aan de Stichting de Thuiskopie heeft ontzegd (zonder dat het Hof aan behandeling van de andere grieven toekwam), met veroordeling van Stichting de Thuiskopie in de kosten van het appel, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen, te begrijpen in het licht van de feiten waarvan in cassatie kan (moet) worden uitgegaan (zie onder 2 t/m 17 hierboven).
a) Richtlijnconforme interpretatie
21
Ten onrechte neemt het Hof tot uitgangspunt dat het begrip ‘importeur’ in de zin van art. 16c lid 2 Aw niet richtlijnconform (conform de Auteursrechtrichtlijn) geïnterpreteerd kan worden. Ten onrechte oordeelt het Hof dat het feit dat art. 16c lid 2 Aw vóór de implementatie van de Richtlijn 2001/29/EG ingevoerd werd aan richtlijnconforme interpretatie in de weg staat.
22
Voor zover 's Hofs oordeel zo begrepen zou moeten worden, heeft het ten onrechte geoordeeld dat een richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is omdat Richtlijn 2001/29/EG niet voorziet in de wijze waarop de billijke vergoeding moet worden geïnd, aangezien, hoewel de Auteursrechtichtlijn geen formele voorschriften op dit punt bevat, art. 5 lid 2 sub b daarvan wel meebrengt dat als een Lid-Staat een beperking of restrictie op het reproductierecht (van art. 2 Auteursrechtrichtlijn) invoert ten behoeve van reproducties voor privé-gebruik (van welke mogelijkheid Nederland gebruik gemaakt heeft door art. 16c Aw in aangepaste vorm te handhaven), daaraan de voorwaarde verbonden is dat de (auteurs)rechthebbenden (daadwerkelijk) een billijke compensatie ontvangen (waarbij —bij de bepaling van de hoogte daarvan— rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van technische voorzieningen in de zin van art. 6 van die Richtlijn op het betrokken werk of het betrokken materiaal) en dus geen ruimte wordt gelaten voor het (de jure of de facto) onthouden van een dergelijke billijke compensatie.
23
Voorts miskent het Hof (ten onrechte) dat art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn meebrengt dat de restricties van art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn (waaronder de beperking ten behoeve van privékopiën) slechts in bepaalde bijzondere omstandigheden mogen worden toegepast, er geen afbreuk mag worden gedaan aan de normale exploitatie van werken en de wettige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk mogen worden geschaad.
24
Ten onrechte past het Hof (dan ook) geen (Auteursrecht)richtlijnconforme interpretatie van art. 16c lid 2 Aw toe en ten onrechte miskent zij dat de Europeesrechtelijke achtergrond van (de interpretatie van) art. 16c lid 2 Aw prevaleert boven de tekst van de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18) van vóór de vaststelling van de Auteursrechtrichtlijn en prevaleert boven uitlatingen gedaan door de (politiek) verantwoordelijke minister bij behandeling van een (later) wetsvoorstel in de Eerste Kamer (EK 2003–2004, 28 486, C, p. 3). Ten onrechte miskent het Hof (dan ook) de inhoud, strekking en het doel van de betreffende Auteursrechtrichtlijn(bepalingen), die immers meebrengen dat bij bij toepassing van de privé-kopie beperkingen, de betrokken Lid-Staat erin heeft te voorzien dat de rechthebbenden (daadwerkelijk en realiter) een billijke compensatie ontvangen, hetgeen (voor een belangrijk deel van de blanco dragers in Nederland) niet het geval zou zijn als het arrest van het Hof stand zou (kunnen) houden.
25
Zo er onduidelijkheid zou bestaan over de wijze waarop invulling gegeven moet worden aan, danwel welke (implementatie)verplichtingen op dit punt uit art. 5 lid 2 sub b en/of art. 5 lid 5 van de Auteursrechtrichtlijn voortvloeien, dan zouden terzake prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld moeten worden.
b) Geschonden verdragsbepalingen
26
's Hofs oordeel is voorts rechtens onjuist waar zijn oordeel (tenminste in consequentie) leidt tot een schending van art. 9 lid 2 BC (ook jegens buitenlandse rechthebbenden die (ook) door de Stichting de Thuiskopie vertegenwoordigd worden, en aan wie een beroep op deze bepaling toekomt, en in het licht waarvan de Auteurswet (mede) uitgelegd moet worden), waar dit artikel bepaalt dat de wetgeving van de Conventie-landen (waaronder Nederland) alleen verveelvoudigingen van auteursrechtelijk beschermde werken toe mogen staan in bijzondere gevallen (niet in een derde van de gevallen), wanneer daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van auteursrechtelijk beschermde werken en de wettige belangen van de betrokken auteurs niet op ongerechtvaardigde wijze worden geschaad, met welke voorwaarden (de consequentie van) het oordeel van het Hof in strijd is.
27
's Hofs oordeel is voorts rechtens onjuist waar zijn oordeel (tenminste in consequentie) leidt tot een schending van art. 9 lid 1 TRIPs-verdrag, dat bepaalt dat de Leden (ook) artikel 9 lid 2 BC dienen na te leven, welke verplichting, zoals hiervoor aangegeven, met bestreden arrest geschonden wordt. Ook hier geldt dat Stichting de Thuiskopie buitenlandse rechthebbenden, onderdanen van andere partijen bij het TRIPs-verdrag vertegenwoordigt, terwijl de Europese Gemeenschap op het hier relevante punt is overgegaan tot het creëren van wetgeving waarmee uitvoering wordt gegeven aan de betrokken verdragsverplichting (nu de verplichtingen uit art. 9 lid 2 BC zijn opgenomen in art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn). Art. 16c lid 2 Aw dient voorts (mede) in het licht hiervan uitgelegd en toegepast te worden.
28
's Hofs oordeel is voorts rechtens onjuist waar zijn oordeel (tenminste in consequentie) leidt tot een schending van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Met het invoeren van de thuiskopie-exceptie heeft de wetgever de auteursrechthebbende een deel van zijn recht afgenomen, namelijk het recht om zich te verzetten tegen verveelvoudiging van het werk waarop het auteursrecht berust. Onder eigendom in de zin van dit artikel vallen ook intellectuele eigendomsrechten. De wetgever heeft de auteursrechthebbende een deel van zijn eigendom afgenomen. Ter rechtvaardiging en compensatie van die inbreuk op het eigendomsrecht heeft de wetgever de thuiskopievergoeding gesteld tegenover de thuiskopie-exceptie. Naar het oordeel (althans ten minste als consequentie van het oordeel) van het Hof komt die compensatie (in een groot aantal gevallen) te vervallen, zodat auteursrechthebbenden zonder compensatie eigendom zou worden ontnomen.
c) Onjuiste uitleg art. 16c lid 2 Aw
29
's Hofs oordeel is rechtens onjuist, want in strijd met de achtergrond, (wets)geschiedenis en ratio van art. 16c lid 2 Aw, waar dit artikel als doel heeft te voorzien in een ‘eenvoudig te realiseren incasso’, waarbij in het bijzonder (en expliciet) bedoeld is (daartoe) het aantal vergoedingsplichtigen minimaal te houden. Daarom is gekozen voor een verplichting tot betaling van de vergoeding door de importeur en de fabrikant (en is bijvoorbeeld afgezien van een vergoedingsplicht voor detaillisten, in verband met het grote aantal verkooppunten). 's Hofs oordeel, dat de kopende particulieren als ‘importeur’ in de zin van art. 16c lid 2 Aw zouden moeten worden gekwalificeerd, zodat het aantal ‘importeurs’ nog veel groter zou zijn dan het aantal detaillisten, valt daarmee niet te rijmen.
30
's Hofs oordeel is (voorts) rechtens onjuist waar het in strijd komt met de taalkundige betekenis van het woord ‘importeur’ (zoals deze ook blijkt uit andere wettelijke regelingen, zoals bijv. art. 1 aanhef en onder g Wet op de vaste boekenprijs, art. 1 aanhef en onder e Besluit beheer autobanden, art. 1 aanhef en onder c Besluit beheer verpakkingen en papier en karton, art. 1 aanhef en onder d Besluit beheer autowrakken). Daarnaast en daarbij is zijn oordeel rechtens onjuist, want in strijd met de wetssystematiek (i.h.b. de regeling rond koop in artt. 7:9, 10 en 11 BW). Tot slot is 's Hofs oordeel (ook) rechtens onjuist in het licht van de wetsgeschiedenis van art. 16c Aw, waar het Hof een onjuiste en onbegrijpelijke uitleg geeft aan (in het bijzonder) de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 1987–1988, 20 656, nr. 5, p. 18) en aan de uitlatingen van de minister van justitie in de Eerste Kamer, naar aanleiding van vragen (EK 2003–2004, 28 486, C, p. 3), aangehaald in het arrest onder 5, mede gezien de (parlementaire) status daarvan, nu het geen uitingen van de wetgever zijn. Uit de laatstgenoemde passages blijkt immers dat de wetgever (slechts) heeft willen benadrukken dat onder het begrip ‘importeur’ niet alleen die (professionele) partijen vallen die handelen in het kader van hun bedrijf of beroep, maar dat deze regeling zich (natuurlijk) ook moet uitstrekken tot (ondernemende) ‘privé-personen’ die ‘partijen dragers invoeren’ (kennelijk: bedoeld voor doorverkoop). Slechts als een (naar de aard) beperkte uitzondering heeft de minister aangegeven ‘dat het naar zijn mening evenwel niet zo ver gaat’ dat ook consumenten die in het buitenland dragers aanschaffen voor eigen gebruik betalingsplichtig zouden zijn (in Nederland), daarmee doelend op die personen die naar het buitenland reizen en aldaar blanco informatiedragers (waarover ter plaatse een billijke vergoeding betaald is) aanschaffen. Het Hof rekt deze uitzondering (ten onrechte) zo ver op dat de verkopen van Opus GmbH naar Nederland ook onder deze uitzondering zouden vallen. Bovendien leidt het oordeel van het Hof — tot het (in het licht van o.a. art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn) rechtens onaanvaardbare (en dus onjuiste) gevolg dat voor blanco gegevensdagers die Nederlandse particulieren in Nederland kopen van buitenlandse ondernemingen, nooit billijke compensatie verschuldigd is. Daarmee wordt het systeem van billijke compensatie als tegenhanger van de privé-kopie exceptie (te zeer) uitgehold, zodat dit al daarom geen juiste wetstoepassing kan zijn.
d) Onjuiste en onbegrijpelijke toepassing art 16c lid 2 Aw
31
's Hofs oordeel is rechtens onjuist, althans is dat oordeel (zonder nadere motivering, welke ontbreekt) onbegrijpelijk, waar het, onder de omstandigheden zoals hierboven onder 8 tot en met 13 gememoreerd, overweegt dat in het onderhavige geval Opus GmbH contracteert met Nederlandse kopers onder toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarde dat het vervoer in opdracht van de koper geschiedt, waaruit —volgens het Hof— volgt dat de levering plaatsvindt in Duitsland (en Opus GmbH niet als importeur kan worden aangemerkt). Uit die feiten blijkt immers dat Opus GmbH zich (middels Nederlandse websites en Nederlandse advertenties) op Nederlandse kopers richt zonder duidelijk te maken dat zij in Duitsland gevestigd is, dat betaling op een Nederlandse bankrekening of met creditcard kan plaatsvinden, dat kopers zich niet bewust zijn van het internationale aspect van de transactie, dat de verantwoordelijkheid van het vervoer bij Opus ligt, dat opdracht daartoe (aan vervoerders) door Opus GmbH gegeven wordt, dat kopers zelf geen opdacht aan vervoerders geven, maar gekochte blanco dragers door Opus GmbH (middels inschakeling door Opus GmbH van vervoerders) thuisgestuurd krijgen en dat retourzendingen naar een adres in Roermond (moeten) worden verstuurd. De bezitsverschaffing vindt daarmee niet plaats in Duitsland maar bij bezorging in Nederland; pas op dat moment komen de informatiedragers in de macht van de koper. De enkele vermelding in algemene voorwaarden, die niet aangeklikt hoeven te worden om een koopovereenkomst met Opus GmbH te sluiten, is (zonder nadere motivering, welke ontbreekt) onvoldoende (feitelijke grond) om (mede met het oog op art. 6:234 lid 1 sub a jo art. 6:233 onder b BW en artt. 7:9 lid 2, 10 en 11 BW) te kunnen vaststellen dat levering van de blanco dragers in Duitsland plaatsvindt.
32
's Hofs oordeel, kort gezegd dat de levering op grond van de door Opus GmbH gehanteerde algemene voorwaarden in Duitsland plaatsvindt, is (zonder nadere motivering, die ontbreekt) onbegrijpelijk nu die algemene voorwaarden niet aangeklikt hoeven te worden voordat een bestelling op de website van Opus GmbH geplaatst wordt, en deze voorwaarden dus niet van toepassing zijn op de gesloten koopovereenkomsten (zie hierboven onder 9 mede met het oog op art. 6:234 lid 1 sub a jo art. 6:233 onder b BW). Voor zover het Hof geacht zou moeten worden geoordeeld te hebben dat de algemene voorwaarden van Opus GmbH van toepassing zijn op de koopovereenkomsten die zij sluit met Nederlandse privé-personen (partculieren, consumenten) met betrekking tot blanco gegevensdragers, is dat oordeel —in het licht van de gemotiveerde betwisting zijdens de Stichting de Thuiskopie— onvoldoende met redenen omkleed en/of is het Hof aldus voorbij gegaan aan essentiële stellingen zijdens de Stichting de Thuiskopie.
33
Het Hof laat dan ook (in r.ov. 7) de mogelijkheid open dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer van de blanco gegevensdragers en dat zij de blanco dragers in Nederland aflevert. Daarmee kan dit (in cassatie) al als uitgangspunt gelden en mist de overweging van het Hof, dat de levering op grond van de door Opus GmbH gehanteerde algemene voorwaarde in Duitsland plaatsvindt, betekenis.
34
's Hofs oordeel, dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat Opus GmbH verantwoordelijk is voor het vervoer en dat zij de blanco informatiedragers in Nederland aflevert, Opus GmbH naar zijn voorlopig oordeel niet als importeur, maar als exporteur moet worden aangemerkt, is rechtens onjuist en (zonder nadere motivering, die ontbreekt) onbegrijpelijk. Het Hof overweegt dat de (taalkundige) betekenis van het begrip importeren — het over en binnen de grenzen brengen — mee zou brengen dat de importeur zich bevindt in het land van import, terwijl de exporteur daarentegen de te exporteren zaak buiten zijn eigen landsgrenzen, brengt (in het geval van Opus GmbH: buiten de Duitse landsgrenzen). Bij de interpretatie van het begrip importeur acht het Hof ten onrechte de nationaliteit en/of vestigingsplaats van de handelende partij doorslaggevend, in plaats van het feit dat deze partij zaken over de grens naar/in Nederland brengt. Niet alleen strookt 's Hofs oordeel niet met de taalkundige betekenis van het begrip importeur, ook (en te meer) in het kader van de betrokken wettelijke regeling is deze uitleg onjuist. De regeling van art. 16c lid 2 Aw beoogt een voorziening te treffen voor informatiedragers die op de markt gebracht worden op het Nederlandse grondgebied. In die gevallen is een vergoeding verschuldigd. Gekozen is voor het systeem van een heffing aan de bron: bij de fabrikant of importeur. Fabricage van het product in Nederland, leidt tot een heffing op het product in Nederland. Wordt het product niet in Nederland gefabriceerd, maar erbuiten, dan is de eerste handeling waarmee het product op de Nederlandse markt beschikbaar komt de invoer of import van het product: de handel waarbij het product de Nederlandse grens overschrijdt. Zodra het product de Nederlandse markt verlaat, de grensoverschrijdende handeling van export, wordt de vergoeding weer in mindering gebracht (art. 16c lid 4 Aw). Daarnaast miskent het Hof met de tegenstelling ‘De exporteur daarentegen’ dat eenzelfde handeling tegelijkertijd import en export kan betekenen. Wanneer Opus goederen buiten Duitsland brengt, zou dat een export handeling zijn, terwijl dezelfde handeling in Nederland als import gekwalificeerd kan worden.
35
Uiteraard is 's Hofs oordeel op dit punt eveneens rechtens onjuist om de redenen zoals hierboven onder 21 t/m 30 omschreven.
Op grond van dit middel:
vordert requirante dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: […]