HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2103.
HR, 22-09-2023, nr. 22/02983
ECLI:NL:HR:2023:1281
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2023
- Zaaknummer
22/02983
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1281, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑09‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2022:977, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:611, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2023:611, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1281, Gevolgd
- Vindplaatsen
Burgerlijk procesrecht.nl BPR-2023-0086
Uitspraak 22‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Kort geding. Internationaal recht. Immuniteit van executie. Vervolg op ECLI:NL:HR:2020:2103. Is voldoende aannemelijk gemaakt dat in beslag genomen aandelen een andere dan publieke bestemming hebben?
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/02983
Datum 22 september 2023
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] , Moldavië,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats] , Moldavië,
3. ASCOM GROUP S.A.,
gevestigd te Chisinau, Moldavië,
4. TERRA RAF TRANS TRADING LTD.,
gevestigd te Gibraltar,
EISERESSEN tot cassatie,
hierna: [eisers] ,
advocaat: F.E. Vermeulen,
tegen
SAMRUK-KAZYNA JSC,
gevestigd te Astana, Kazachstan,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Samruk,
advocaten: B.T.M. van der Wiel en A. Stortelder,
REPUBLIEK KAZACHSTAN,
zetelende te Astana, Kazachstan,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Kazachstan,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en J.J. Valk.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaken 19/03142 en 19/03144 van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2103);
b. het arrest in de zaak 200.291.814 van het gerechtshof Den Haag van 14 juni 2022.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Samruk en Kazachstan hebben ieder afzonderlijk een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. Voor [eisers] mede door A.G. Colenbrander, P.E. Ernste en L.M. Münchow, en voor Samruk mede door L. Tolatzis en L.A. Burwick.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 18 december 2020.1.In dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 mei 20192.in deze zaak vernietigd en het geding verwezen naar het hof.
2.2
Na cassatie en verwijzing heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd.3.Het heeft het beslag dat op 14 september 2017 ten laste van Samruk op verzoek van [eisers] is gelegd op alle aandelen die Samruk houdt in KMG Kashagan B.V. (hierna: KMGK), opgeheven.
2.3
Het hof heeft onder meer het volgende overwogen.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest in deze zaak heeft overwogen, geldt voor goederen die ‘property’ van een staat (Kazachstan) zijn een presumptie van immuniteit van executie, die alleen wijkt indien is vastgesteld dat de in beslag genomen aandelen door Kazachstan worden gebruikt of zijn beoogd voor andere dan publieke doeleinden. Het ligt op de weg van de partij die zich beroept op een uitzondering op de immuniteit van executie, om gegevens aan te dragen aan de hand waarvan dat kan worden vastgesteld. (rov. 3.12)
[eisers] hebben in dit geding niet voldoende gegevens aangedragen om te kunnen vaststellen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden. Vast staat dat de door Samruk gehouden deelnemingen, waaronder de aandelen in KMGK, door Samruk worden beheerd met als doel 'to increase the national welfare of the Republic of Kazachstan’ en dat Samruk deze aandelen niet mag vervreemden zonder toestemming van Kazachstan. Daarbij is van belang dat niet alleen Kazachstan als enig aandeelhouder de uiteindelijke zeggenschap over Samruk uitoefent, maar dat er ook wettelijke waarborgen zijn getroffen om te verzekeren dat Kazachstan (behoudens een door Kazachstan door te voeren wetswijziging) ook enig aandeelhouder van Samruk blijft. Bovendien is het doel van Samruk breder dan dat het alleen betrekking heeft op de opbrengsten uit de aandelen in KMGK die Kazachstan als aandeelhouder van Samruk uiteindelijk ten goede kunnen komen. Het doel van Samruk is met name om door een optimaal beheer van de door haar gehouden staatsdeelnemingen bij te dragen aan de economische ontwikkeling van Kazachstan en de nationale welvaart te vergroten. (rov. 3.13)
De stelling van [eisers] dat de opbrengsten van de aandelen in KMGK aan Samruk ten goede komen en door haar worden aangewend ter realisering van een commerciële activiteit stuit hierop af. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat Samruk haar deelnemingen op een commerciële manier beheert en haar deelneming in KMGK is gericht op waardemaximalisatie op de lange termijn, neemt dit niet weg dat het doel van Samruk in ieder geval ook is bij te dragen aan de economische ontwikkeling van Kazachstan en de nationale welvaart van dat land te vergroten. (rov. 3.14)
3. Beoordeling van het middel
3.1
De klachten van het middel gaan ervan uit dat het hof bij de beoordeling van het beroep op immuniteit van executie het statutaire doel van Samruk doorslaggevend heeft geacht en de feitelijke inrichting van haar activiteiten heeft genegeerd (zie de slotzin van onderdeel 1, de slotzin van onderdeel 1.1, de slotzin van onderdeel 1.2, onderdeel 1.3 en de eerste volzin van onderdeel 1.4).
3.2
De klachten missen feitelijke grondslag. Het hof heeft – in cassatie terecht niet bestreden – tot uitgangspunt genomen dat het op de weg van [eisers] ligt om aannemelijk te maken dat de in beslag genomen aandelen een andere dan een publieke bestemming hebben en om daartoe voldoende gegevens aan te dragen. Het hof heeft in rov. 3.13 en 3.14 geoordeeld dat [eisers] dit onvoldoende hebben gedaan. Uit het oordeel van het hof blijkt dat het de stellingen van [eisers] over de activiteiten van Samruk niet heeft genegeerd maar dat het die onvoldoende achtte om te oordelen dat de aandelen een andere dan een publieke bestemming hebben. Dit in kort geding gegeven oordeel behoefde geen nadere motivering. Daarop stuiten de klachten af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Samruk begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van Kazachstan eveneens begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 september 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑09‑2023
Gerechtshof Amsterdam 7 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1566.
Gerechtshof Den Haag 14 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:977.
Conclusie 16‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Derdenbeslag op aandelen in Nederlandse BV gelegd voor vordering op Republiek Kazachstan; immuniteit van executie; schending art. 6 EVRM? Vervolg op HR 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2103).
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02983
Zitting 16 juni 2023
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
1. [eiser 1] , wonende te [plaats] (Moldavië),
2. [eiser 2] , wonende te [plaats] (Moldavië),
3. Ascom Group S.A., gevestigd te Chisinau (Moldavië),
4. Terra Raf Trans Trading Ltd., gevestigd te Gibraltar,
(hierna: [eisers] )
tegen
1. Samruk-Kazyna JSC, gevestigd te Astana (Kazachstan)
(hierna: Samruk),
2. Republiek Kazachstan, zetelend te Astana (Kazachstan),
(hierna: Kazachstan).
Deze zaak heeft betrekking op de procedure na cassatie en verwijzing in het kader van de vraag of het door [eisers] gelegde conservatoire beslag op aandelen in een Nederlandse BV die gehouden worden door Samruk, een rechtspersoon naar Kazachs recht waarvan Kazachstan oprichter en enig aandeelhouder is, moet worden opgeheven. Bij arrest van 18 december 20201.heeft de Hoge Raad het arrest van het hof Amsterdam van 7 mei 20192.vernietigd, waarin het hof (onder meer) het door Kazachstan gedane beroep op immuniteit van executie heeft verworpen. Het geding is ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het hof Den Haag. Het verwijzingshof heeft vervolgens geoordeeld dat [eisers] niet voldoende gegevens hebben aangedragen om te kunnen vaststellen dat de genoemde aandelen bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden, zodat sprake is van immuniteit van executie met opheffing van het beslag tot gevolg. Ook heeft het hof overwogen dat de immuniteit van executie geen schending oplevert van art. 6 EVRM en art. 1 Eerste Protocol. Tegen deze oordelen komen [eisers] in cassatie op.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan, die zijn vermeld in rov. 2.1 van het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020:
(i) [eisers] hebben meer dan een miljard Amerikaanse dollars geïnvesteerd in (onder meer) olievelden in Kazachstan en menen dat Kazachstan zich deze investeringen onrechtmatig heeft toegeëigend. [eisers] hebben daarover een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen Kazachstan.
(ii) Samruk is een naar het recht van Kazachstan opgerichte Joint Stock Company (kapitaalvennootschap), waarvan Kazachstan oprichter en enig aandeelhouder is. Samruk is een fonds als bedoeld in de ‘Kazakhstan Law on the National Welfare Fund’. Hierin staat onder meer dat de aandelen in Samruk de exclusieve eigendom zijn van Kazachstan en niet kunnen worden vervreemd.
(iii) Samruk houdt aandelen in de Nederlandse vennootschap KMG Kashagan B.V. (hierna: KMGK).
(iv) Bij arbitraal vonnis van 19 december 2013, zoals aangevuld op 17 januari 2014, is Kazachstan veroordeeld tot betaling aan [eisers] van USD 497.685.101,-- en € 802.103,24. Tegen dit vonnis staat geen hoger beroep open. Bij vonnis van 9 december 2016 heeft de bevoegde rechter te Stockholm de vordering van Kazachstan tot vernietiging van het arbitraal vonnis afgewezen. Kazachstan heeft niet aan het arbitraal vonnis voldaan.
(v) [eisers] hebben de voorzieningenrechter verlof gevraagd om ten laste van Kazachstan en Samruk conservatoir beslag te leggen op onder meer de aandelen van Samruk in KMGK. In het beslagrekest is betoogd dat Samruk een onderdeel is van de staat Kazachstan.
(vi) De voorzieningenrechter heeft het verlof verleend, met begroting van de vorderingen van [eisers] op USD 557.656.650,-- en € 992.520,--. [eisers] hebben op 14 september 2017 ten laste van Samruk conservatoir beslag gelegd op de aandelen van Samruk in KMGK.
1.2
Samruk heeft op 24 november 2017 [eisers] in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en opheffing van het conservatoire beslag gevorderd. Bij vonnis van 5 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening geweigerd.3.
1.3
Samruk is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam. Kazachstan heeft gevorderd dat zij als gevoegde partij aan de zijde van Samruk wordt toegelaten in de procedure in hoger beroep. Bij tussenarrest van 5 juni 2018 heeft het hof de voeging van Kazachstan toegestaan.4.Bij het reeds genoemde arrest van 7 mei 2019 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, het beroep op immuniteit verworpen op de grond dat voor verwerping van het beroep op immuniteit van executie voldoende is dat [eisers] aannemelijk maken dat de onmiddellijke bestemming van de beslagen goederen (de aandelen van Samruk in KMGK) een andere dan een publieke bestemming is. Volgens het hof hebben [eisers] dat voldoende aannemelijk gemaakt (rov. 3.7).
1.4
Samruk en Kazachstan hebben tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 december 2020 overwogen dat – kort gezegd – immuniteit van executie niet is beperkt tot goederen waarvan de onmiddellijke bestemming een publieke is en dat het oordeel van het hof dat de bestemming van de door Samruk gehouden aandelen in KMGK een andere is dan een publieke bestemming, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Volgens de Hoge Raad is zonder nadere motivering – gelet op de deels vaststaande en deels niet door het hof verworpen stellingen van Samruk en Kazachstan – niet duidelijk waarom als vaststaand kan worden aangenomen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK een andere bestemming hebben dan een publieke bestemming. Dat de opbrengsten uit de aandelen in KMGK bestemd zijn de nationale welvaart van Kazachstan te vergroten, wijst volgens de Hoge Raad immers in beginsel erop dat deze een publieke bestemming hebben. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar het hof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
1.5
Het hof Den Haag heeft bij arrest van 14 juni 20225.het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 januari 2018 vernietigd en het beslag opgeheven dat ten laste van Samruk op verzoek van [eisers] is gelegd op alle aandelen die Samruk houdt in KMGK, en [eisers] hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
‘3.13 [eisers] hebben in dit geding niet voldoende gegevens aangedragen om te kunnen vaststellen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden. Vast staat dat de door Samruk gehouden deelnemingen, waaronder de aandelen in KMGK, door Samruk worden beheerd met als doel ‘to increase the national welfare of the Republic of Kazachstan’ en dat Samruk deze aandelen niet mag vervreemden zonder toestemming van Kazachstan. Daarbij is van belang dat niet alleen Kazachstan als enig aandeelhouder de uiteindelijke zeggenschap over Samruk uitoefent maar dat er ook wettelijke waarborgen zijn getroffen om te verzekeren dat Kazachstan (behoudens een door Kazachstan door te voeren wetswijziging) ook enig aandeelhouder van Samruk blijft. Bovendien heeft het doel van Samruk (‘to increase the national welfare of the Republic of Kazachstan’, onderstreping toegevoegd [door het hof, A-G]) ook niet alleen betrekking op de opbrengsten uit de aandelen in KMGK die Kazachstan als aandeelhouder van Samruk uiteindelijk ten goede kunnen komen. Het doel van Samruk is onmiskenbaar breder. Zoals Kazachstan, in zoverre (onvoldoende) gemotiveerd bestreden, heeft aangevoerd, is het doel van Samruk met name om door een optimaal beheer van de door haar gehouden staatsdeelnemingen bij te dragen aan de economische ontwikkeling van (…) Kazachstan en de nationale welvaart te vergroten. Dit bevestigt nog dat de bestemming van de door Samruk gehouden staatsdeelnemingen, waaronder de in beslag genomen aandelen KMKG, een publieke bestemming hebben.
3.14
De stelling van [eisers] dat de opbrengsten van de aandelen in KMGK aan Samruk ten goede komen en door haar worden aangewend ter realisering van een commerciële activiteit stuit hierop af. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat Samruk haar deelnemingen op een commerciële manier beheert en haar deelneming in KMGK is gericht op waarde-maximalisatie op de lange termijn, neemt dit niet weg dat het doel van Samruk in ieder geval ook is bij te dragen aan de economische ontwikkeling van (…) Kazachstan en de nationale welvaart van dat land te vergroten. In zoverre verschilt deze situatie dan ook van door [eisers] bedoelde bedrijven die strategische en zeer waardevolle deelnemingen in commerciële bedrijven aanhouden. Niet valt aan te nemen dat dergelijke bedrijven tot doel hebben de desbetreffende nationale economieën en welvaart te bevorderen.
3.15
[eisers] hebben nog aangevoerd dat het aanvaarden van immuniteit van executie een disproportionele inperking van het op grond van art. 6 EVRM aan [eisers] toekomende recht op toegang tot de rechter en het recht op haar door art. 1 Eerste Protocol gewaarborgde recht op de ‘peaceful enjoyment of possession’ is. Dit betoog stuit allereerst af op het oordeel van de Hoge Raad, dat de door de Hoge Raad aanvaarde uitgangspunten niet in strijd zijn met art. 6 EVRM (…). In dit verband wijst het hof er nog op dat zowel het Europese Hof voor de Rechten van de Mens als het Internationaal Gerechtshof ondanks een beroep op art. 6 EVRM en internationaal humanitair recht de immuniteit van jurisdictie overeind hebben gehouden in gevallen waarin het ging om foltering respectievelijk oorlogsmisdaden. In beide gevallen achtten deze rechtscolleges niet doorslaggevend dat aan de eisers geen alternatieve rechtsgang ter beschikking stond. Het valt dan ook niet in te zien waarom aanvaarding van immuniteit van executie in dit geval wel tot een schending van art. 6 EVRM zou leiden. Nu de immuniteit van executie aldus een toelaatbare inbreuk vormt op art. 6 EVRM, is er geen reden om aan te nemen dat er wel sprake is van een ontoelaatbare beperking van het recht op eigendom van art. 1 Eerste Protocol.
3.16
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in dit kort geding voldoende is komen vast te staan dat de in beslag genomen aandelen van Samruk in KMGK immuniteit van executie genieten. Zij zijn dus niet vatbaar voor beslag. Dit heeft tot gevolg dat enige vordering van [eisers] op Kazachstan of op Samruk niet op deze aandelen kan worden verhaald. Dit betekent dat het beslag moet worden opgeheven.’ [voetnoten in het citaat weggelaten, A-G]
1.6
[eisers] hebben (tijdig) cassatieberoep ingesteld. Samruk en Kazachstan hebben verweer gevoerd. [eisers] , Samruk en Kazachstan hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna [eisers] hebben gerepliceerd en Samruk heeft gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Na een inleiding richt het cassatiemiddel verschillende klachten tegen rov. 3.13 t/m 3.16 van het bestreden arrest. In de onderdelen 1.1 t/m 1.3 klaagt het middel over rov. 3.13 en 3.14, waarin het hof tot het oordeel is gekomen dat [eisers] niet voldoende gegevens hebben aangedragen om te kunnen vaststellen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden. Onderdeel 1.4 is gericht tegen rov. 3.15, waarin het hof heeft geoordeeld dat de immuniteit van executie geen schending oplevert van art. 6 EVRM en art. 1 Eerste Protocol.
2.2
Bij de bespreking van het middel stel ik voorop dat de Hoge Raad in zijn reeds aangehaalde arrest van 18 december 2020, voor zover thans van belang, het volgende heeft overwogen:
‘3.2.3 Het is in overeenstemming met de — op het respecteren van de soevereiniteit van vreemde staten gerichte — strekking van de immuniteit van executie om tot uitgangspunt te nemen dat eigendommen van vreemde staten niet vatbaar zijn voor beslag en executie tenzij en voor zover is vastgesteld dat deze een bestemming hebben die daarmee niet onverenigbaar is. Dit strookt met art. 19, onderdeel c, VN-Verdrag, dat op dit punt valt aan te merken als een regel van internationaal gewoonterecht. Het past voorts bij deze strekking van de immuniteit van executie dat vreemde staten niet gehouden zijn om gegevens aan te dragen waaruit volgt dat hun eigendommen een bestemming hebben die zich tegen beslag en executie verzet.
Met het hiervoor overwogene strookt dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vatbaarheid voor beslag en executie rusten op de schuldeiser die beslag legt of wil leggen op goederen van de vreemde staat en dat, ook indien de vreemde staat in rechte verstek laat gaan, steeds vastgesteld moet worden dat de desbetreffende goederen vatbaar zijn voor beslag. De schuldeiser zal derhalve steeds gegevens moeten aandragen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de goederen door de vreemde staat worden gebruikt of zijn bestemd voor, kort gezegd, andere dan publieke doeleinden.
3.2.4
De door het hof gehanteerde eis dat bepalend is of de onmiddellijke bestemming van de beslagen goederen een andere dan een publieke bestemming is, stemt niet overeen met de hiervoor in 3.2.3 weergegeven regels en geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Die regels komen erop neer dat op grond van het volkenrecht voor goederen van een vreemde staat een presumptie van immuniteit van executie geldt, die alleen wijkt indien is vastgesteld dat de desbetreffende goederen door de vreemde staat worden gebruikt of zijn beoogd voor andere dan publieke doeleinden, en dat het op de weg ligt van de partij die zich beroept op een uitzondering op de immuniteit van executie, om gegevens aan te dragen aan de hand waarvan dat kan worden vastgesteld. Uit deze regels volgt dat immuniteit van executie niet is beperkt tot goederen waarvan de onmiddellijke bestemming een publieke is.
3.2.5
Voorts geeft het oordeel van het hof dat de bestemming van de door Samruk gehouden aandelen in KMGK een andere is dan een publieke bestemming, blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. In het licht van de omstandigheden die door Samruk en Kazachstan zijn aangevoerd bij de hiervoor in 3.2.2 genoemde stellingen — welke stellingen deels vaststaan (zie hiervoor in 2.1 onder (ii)) en deels door het hof niet zijn verworpen en waarvan de juistheid in cassatie dus uitgangspunt moet zijn — is zonder nadere motivering niet duidelijk waarom als vaststaand kan worden aangenomen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK een andere bestemming hebben dan een publieke bestemming. Dat de opbrengsten uit de aandelen in KMGK bestemd zijn de nationale welvaart van Kazachstan te vergroten, wijst immers in beginsel erop dat deze een publieke bestemming hebben.
3.2.7
Ter verdere beoordeling van het beroep op immuniteit van executie zal na verwijzing mede moeten worden onderzocht of de beslagen goederen (de aandelen van Samruk in KMGK) moeten worden aangemerkt als ‘property’ (‘eigendommen’) van de staat Kazachstan in de zin van art. 19, onderdeel c, VN-Verdrag, dat op dit punt valt aan te merken als een regel van internationaal gewoonterecht.’ [voetnoten in het citaat weggelaten, A-G]
2.3
Uit dit arrest volgt dat de Hoge Raad van oordeel is dat immuniteit van executie niet is beperkt tot goederen waarvan de onmiddellijke bestemming een publieke is. Volgens de Hoge Raad wijkt de presumptie van immuniteit van executie alleen indien is vastgesteld dat de desbetreffende goederen door de vreemde staat ‘worden gebruikt’ of ‘zijn beoogd’ voor andere dan publieke doeleinden. Het is vaste rechtspraak dat het op de weg ligt van de partij die zich beroept op een uitzondering op de immuniteit van executie om gegevens aan te dragen aan de hand waarvan zo’n uitzondering kan worden vastgesteld.6.Immuniteit van executie geldt dus ook voor goederen die zijn bestemd of zijn beoogd voor publieke doeleinden.7.Uit rov. 3.2.5 volgt bovendien dat de Hoge Raad van oordeel is dat middelen die bestemd zijn om de nationale welvaart van een land te vergroten in beginsel een publieke bestemming hebben en derhalve in beginsel niet vatbaar zijn voor uitwinning.8.
2.4
Onderdeel 1.1 klaagt dat het hof bij zijn beoordeling van de vraag of de aandelen van Samruk in KMGK voorwerp zijn van immuniteit van executie niet aan de juiste maatstaf heeft getoetst en daardoor blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting. Volgens [eisers] behoorde het hof de maatstaf van art. 19, onderdeel c, VN-Verdrag uit te leggen volgens de regels van het Weens Verdragenverdrag en/of de vaststelling van internationaal gewoonterecht, welke maatstaf volgens [eisers] , verkort weergegeven, dan op het volgende neerkomt dat (a) de rechter dient vast te stellen of de betrokken goederen in gebruik zijn of bestemd zijn om te worden gebruikt voor de uitoefening van commerciële activiteiten, (b) de met en/of door het betreffende goed verrichte, door hun privaatrechtelijke aard en/of marktdeelname gekarakteriseerde, activiteiten bepalend zijn, (c) deze activiteiten en de al dan niet commerciële aard ervan dienen te worden bepaald naar de status quo ten tijde van de beslaglegging en binnen het territoir van de forumstaat, wat met het criterium (b) met zich brengt dat een (bestemming voor een) mogelijk toekomstig gebruik buiten het territoir van de forumstaat buiten beschouwing dient te blijven en in elk geval geen (doorslaggevende) betekenis mag toekomen aan de uiteindelijke bestemming van de betreffende goederen. Het onderdeel betoogt dat voor het antwoord op de vraag of de aandelen van Samruk in KMGK voorwerp zijn van immuniteit van executie, geen doorslaggevende betekenis toekomt aan het doel van Samruk, ook niet in samenhang met de, mede door een wettelijk vervreemdingsverbod verzekerde, zeggenschap van Kazachstan over Samruk. Daarvoor is het naar objectieve maatstaven vast te stellen gebruik van het beslagobject voor commerciële activiteiten en niet de subjectieve gebruiksintentie van de eigenaar bepalend, aldus het onderdeel.
2.5
Het onderdeel miskent dat het hof de juiste maatstaf heeft gehanteerd, zoals deze door de Hoge Raad is geformuleerd in het arrest van 18 december 2020. Het onderdeel poogt de Hoge Raad aan te sporen terug te komen van zijn oordeel in het arrest van 18 december 2020 door alsnog te beslissen dat immuniteit van executie beperkt zou moeten zijn tot goederen waarvan de onmiddellijke bestemming een publieke is. Deze opvatting is door de Hoge Raad uitdrukkelijk verworpen. Onderdeel 1.1 faalt dus.
2.6
Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is in het licht van de stellingen van [eisers] Volgens het onderdeel heeft het hof niet onder ogen gezien of het houden van aandelen in KMGK een privaatrechtelijk karakter heeft en of Samruk daarmee op gelijke voet als private partijen participeert in de markt, en/of geheel voorbij is gegaan aan alle stellingen van [eisers] met de strekking dat de feitelijke activiteiten van KMGK en van Samruk zelf erop duiden dat de beslagen aandelen in KMGK concreet worden gebruikt en bestemd zijn om te worden gebruikt voor commerciële doeleinden. Het onderdeel betoogt dat de omstandigheden dat Kazachstan de volledige zeggenschap heeft in Samruk, haar aandelen in Samruk voorwerp zijn van een wettelijk vervreemdingsverbod en Samruk het (brede, niet tot de aandelen in KMGK beperkte) doel heeft de welvaart van Kazachstan te vergroten, onverlet laten dat volgens het vaststaande privaatrechtelijk karakter van de aandelen en de met het houden van die aandelen gegeven marktdeelname op gelijke voet als andere private partijen, de aandelen een commercieel karakter hebben. In elk geval, zo betoogt het onderdeel tot slot, kon het hof niet, laat staan zonder nadere motivering, louter op grond van Samruks statutaire doel (en de mede door een wettelijk vervreemdingsverbod verzekerde zeggenschap van Kazachstan in Samruk) tot het oordeel komen dat de aandelen in KMGK een publiek, niet-commercieel karakter hebben.
2.7
Voor zover het onderdeel klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, bouwt deze klacht voort op onderdeel 1.1 en faalt de klacht om dezelfde reden.
2.8
Voor zover het onderdeel klaagt over de motivering, omdat het hof (essentiële) stellingen zou hebben gepasseerd, merk ik het volgende op. In het algemeen is van een voor cassatie vatbaar motiveringsgebrek sprake indien de feitenrechter heeft nagelaten een stelling van een van de partijen te behandelen die, indien juist, waarschijnlijk tot een andere beslissing omtrent toe- of afwijzing van de vordering zou hebben geleid.9.Volgens vaste rechtspraak behoeft de rechter niet op alle door de procespartijen ter ondersteuning van hun standpunt aangevoerde stellingen en argumenten in te gaan.10.Bovendien zal in kort geding, waarvoor minder strenge motiveringseisen gelden, een stelling minder snel als essentieel gelden.11.Niettemin moet een rechter ook in kort geding kenbaar ingaan op de wezenlijke aspecten van het debat van partijen.12.
2.9
In rov. 3.13 is het hof tot de slotsom gekomen dat de door Samruk gehouden staatsdeelnemingen, waaronder de in beslag genomen aandelen KMKG, een publieke bestemming hebben. In rov. 3.14 heeft het hof overwogen dat hierop de stelling van [eisers] afstuit, dat de opbrengsten van de aandelen in KMGK aan Samruk ten goede komen en door haar worden aangewend ter realisering van een commerciële activiteit. Uit het vervolg van rov. 3.14 blijkt dat het hof de stellingen van [eisers] niet heeft gepasseerd. Het hof heeft immers overwogen dat ook indien ervan wordt uitgegaan dat Samruk haar deelnemingen op een commerciële manier beheert en haar deelneming in KMGK is gericht op waarde-maximalisatie op de lange termijn, dit niet wegneemt dat het doel van Samruk in ieder geval ook is bij te dragen aan de economische ontwikkeling van Kazachstan en de nationale welvaart van dat land te vergroten. Voor zover het onderdeel nog klaagt dat het hof de stelling van [eisers] heeft gepasseerd dat de aankoop van de aandelen KMGK door Samruk is gefinancierd met een zakelijke lening van een bank, is geen sprake van een essentiële stelling. De wijze waarop de aandelen zijn gefinancierd, had immers niet tot een andere beslissing kunnen leiden ten aanzien van de bestemming van de opbrengsten uit de aandelen. Ook de motiveringsklacht van het onderdeel faalt dus.
2.10
Onderdeel 1.3 klaagt dat het hof in elk geval geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen aan de statutaire doelomschrijving van Samruk en (de feitelijke inrichting van) haar activiteiten negeren. Volgens het onderdeel is het oordeel van het hof in rov. 3.13 en 3.14 ontoereikend gemotiveerd tegenover verschillende door [eisers] aangevoerde stellingen, die nader in het onderdeel zijn vermeld.
2.11
Voor zover het onderdeel voortbouwt op voorgaande onderdelen, deelt het onderdeel het lot daarvan. Voor het overige merk ik op dat in cassatie onbestreden is de overweging van het hof in rov. 3.14 dat ‘het doel van Samruk in ieder geval ook is bij te dragen aan de economische ontwikkeling van Kazachstan en de nationale welvaart van dat land te vergroten’. In de schriftelijke toelichting voeren [eisers] aan dat de statutaire doelomschrijving van Samruk ‘wellicht een relevante omstandigheid (kan) zijn in de beoordeling van het hof, maar op zichzelf geen beslissende factor (kan) vormen voor de vraag of de aandelen worden gebruikt voor een commerciële activiteit in de zin van artikel 19(c) VN-Verdrag’.13.Daaruit blijkt dat [eisers] in cassatie slechts van oordeel zijn dat de statutaire doelomschrijving op zichzelf geen beslissende/doorslaggevende factor kan vormen.
2.12
Nu in cassatie vaststaat dat het doel van Samruk in elk geval – naast eventuele commerciële activiteiten van Samruk – volgens het hof ook is het vergroten van de nationale welvaart, staat in cassatie vast dat (de opbrengsten uit) de aandelen ook een publieke bestemming hebben. De Hoge Raad heeft immers in het arrest van 18 december 2020 geoordeeld dat de omstandigheid dat de opbrengsten uit de aandelen in KMGK bestemd zijn de nationale welvaart van Kazachstan te vergroten, er in beginsel op wijst dat deze opbrengsten een publieke bestemming hebben. Het onderdeel klaagt niet dat het hof een stelling van [eisers] heeft gepasseerd waarmee zij aannemelijk hebben gemaakt in hoeverre de beslagen goederen zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. [eisers] hebben uitsluitend gesteld dat de opbrengsten uit de aandelen in het geheel zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. In het geval dat een beslaglegger niet heeft gesteld en aannemelijk gemaakt welk deel van (de opbrengsten van) de goederen een niet-publieke, commerciële bestemming heeft, vallen de (opbrengsten van de) goederen in hun geheel onder de immuniteit van de vreemde staat, ook indien zij als zogenaamde ‘mixed funds’ zouden kunnen worden aangemerkt.14.Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk, zodat het onderdeel faalt.
2.13
Onderdeel 1.4 is gericht tegen rov. 3.15, waarin het hof heeft geoordeeld dat de immuniteit van executie geen schending oplevert van art. 6 EVRM en art. 1 Eerste Protocol. Het onderdeel betoogt, kort gezegd, (i) dat het hof heeft miskend dat het toekennen van immuniteit van executie met toepassing van een maatstaf die geen grond vindt in het internationaal publiekrecht, moet leiden tot het oordeel dat het recht op toegang tot de rechter zoals neergelegd in art. 6 EVRM (jo. art. 13) EVRM is geschonden en (ii) dat door immuniteit toe te kennen aan Samruk op een wijze die in strijd is met algemeen erkende regels van het internationaal publiekrecht, het hof eveneens het recht van [eisers] op ongestoord genot van hun eigendom uit art. 1 Eerste Protocol heeft geschonden.
2.14
Het onderdeel bouwt voort op de door [eisers] in voorgaande onderdelen tevergeefs verdedigde (onjuiste) maatstaf, en deelt het lot van voorgaande onderdelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑06‑2023
ECLI:NL:HR:2020:2103, NJ 2021/242 m.nt. Th.M. de Boer, JOR 2021/82 m.nt. C.M.J. Ryngaert, JIN 2021/28 m.nt. M. Teekens, JBPr 2021/25 m.nt. M.A.J.G. Janssen, Ondernemingsrecht 2021/51 m.nt. C.G. van der Plas.
ECLI:NL:GHAMS:2019:1566, JOR 2019/242 m.nt. C.G. van der Plas.
De Hoge Raad heeft hiervoor verwezen naar zijn arrest van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, NJ 2017/190 m.nt. Th.M. de Boer, JBPr 2017/6 m.nt. S.S. Leinders, JOR 2016/353 m.nt. C.G. van der Plas, JIN 2016/201 m.nt. M. Teekens (MSI/Gabon en Staat; Morning Star), rov. 3.5.5 en rov. 3.3.
Zie ook HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3054, NJ 2019/137 m.nt. A.I.M. van Mierlo, JBPr 2018/17 m.nt. S.S. Leinders, JOR 2018/59 m.nt. C.G. van der Plas, JIN 2018/15 m.nt. M. Teekens (Irak c.s./X), rov. 3.7.2.
Vgl. P.A. Nollkaemper, Kern van het internationaal publiekrecht, 2022, p. 266.
Zie A.E.H. van der Voort Maarschalk, in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/70-71; W.D.H. Asser, Cassatie, 2018, par. 4.6.3; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/188.
Zie bijv. HR 16 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1044, NJ 2006/191, rov. 4.5.
Zie A.E.H. van der Voort Maarschalk, in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/71.
Zie Van der Voort Maarschalk, t.a.p.
Zie de schriftelijke toelichting van [eisers] , onder 93.
Zie HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2354, NJ 2017/191 m.nt. Th.M. de Boer, JIN 2016/226 m.nt. E.J.H. Zandbergen (Staat/Servaas), rov. 3.5.1 en 3.5.2.