Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/215
215 Inleiding bewijswaardering in het algemeen
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691959:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807, NJ 2003/468 (bewijs seksueel misbruik).
HR 7 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5404, NJ 2001/32 met nt. W.D.H. Asser (Meijering & Benus/Jan Meijer Vastgoed).
Waaronder de feiten die dwingend bewijs of een vermoeden opleverden.
Asser Procesrecht/Asser 3 2023/264 en 265, De Bock 2011, p. 202, Snijders (red.), Klaassen, Krans & Meijer 2022/199, Giesen 2001, p. 59 en Pitlo/Rutgers & Krans 2014/4. Daarbij geldt als minimum dat het rechtsfeit ‘boven redelijke twijfel is verheven’ oftewel ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ kan worden aangenomen. In het strafrecht geldt de maatstaf, dat de rechter de overtuiging moet hebben bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan (art. 338 Sv); de drempel ligt hier hoog.
De Bock 2011, Hoofdstuk 5.
De Bock 2011/5.6.5 en 6.7.
Concl. A-G R.H. de Bock, ECLI:NL:PHR:2017:1058, randnr. 3.24-3.29.
Valk 2016a onder 3.
Pitlo/Rutgers & Krans 2014/4.
Er gelden zwaardere eisen bij een verstrekkende en ingrijpende beslissing zoals bij afwijzing van een beroep op een verzekering (HR 20 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2782, NJ 1999/85 en HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7201, NJ 2000/631 (Lantaarnpaal)). Zie ook Asser 1998 onder 1.3.5 (deels weergegeven in Asser Procesrecht/Asser 3 2023/257).
Bij de beantwoording van de vraag of een dienstverband al of niet is geëindigd met goedvinden van de werknemer, zal de rechter de lat hoog leggen en daartoe niet snel concluderen.
Hidma 2005a, p. 150.
HR 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, NJ 1998/621 (W./P.). Een beroep op rechtsverwerking is een bevrijdend verweer.
HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1462, NJ 1997/198 met nt. PAS (Pollemans/Hoondert). Een beroep op ‘aan opzet grenzende roekeloosheid’ is een bevrijdend verweer. De lat ligt i.c. dus hoog.
Zie A-G J.L.R.A. Huydecoper in zijn conclusie randnr. 43 vóór HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5357, NJ 2012/483.
Zie vooral de conclusie van A-G R.H. De Bock ECLI:NL:PHR:2017:1058 randnr. 3.24 e.v. voorafgaand aan HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182, NJ 2018/394 met nt. E. Verhulp (X/Decor), HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220, NJ 2018/395 met nt. E. Verhulp (B&C).
Zie met betrekking tot art. 185 WVW Asser/Sieburgh 6-IV 2019/288. Zie ook Snijders 2020.
Het betreft een feitelijke beslissing. O.m. HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8478, NJ 2004/74 (St. Nieuw Vredenburgh/NHL), JBPr 2004/29 met nt. R. Schellaars, HR 14 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3967, NJ 2002/105, met nt. DWFV en conclusie A-G F.F. Langemeijer randnr. 2.42 voor HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2047, NJ 2019/246 met nt. J.B.M. Vranken.
HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2743, NJ 1999/7 (Finkenburgh/Van Mansum), HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659 met nt. D.W.F. Verkade (Vredo/Veenhuis) en Asser 2011, p. 352.
Bij de bewijswaardering wordt onderscheid gemaakt tussen ‘vol bewijs’ en tegenbewijs.
Bij ‘vol bewijs’ ligt zowel de last als het risico bij de partij die bewijs moet leveren. Ingeval van een bevrijdend verweer zal verweerder ‘vol’ bewijs moeten leveren. Verweerder zal zijn bewijs hard moeten maken; ontzenuwen, ontkrachten is niet aan de orde. Ingeval van een bevrijdend verweer is de stelplicht- en bewijslastverdeling gebaseerd op de hoofdregel; er is dus geen sprake van tegenbewijs voor degene die het bevrijdend verweer aanvoert.
Tegenbewijs
Tegenbewijs is het bewijs van feiten dat wordt geleverd door de partij bij wie niet het bewijsrisico berust van die feiten: de betreffende partij draagt wel de last, doch niet het bewijsrisico en het is voldoende dat dit bewijs door het tegenbewijs wordt ontzenuwd1 of dat de aanvankelijke overtuiging van de rechter aan het wankelen is gebracht.2 Ook kan zij tegenbewijs leveren door de gronden waarop het voorshands geleverd geachte bewijs3 is gebaseerd, te ontkrachten.4 Wanneer wordt afgezien van het leveren van tegenbewijs of wanneer de partij het tegenbewijs niet levert, dan is de stelling van de wederpartij komen vast te staan.
Levering van bewijs door de met bewijsrisico belaste partij (ingeval van een bevrijdend verweer: verweerder) slaagt pas als het die partij lukt, de rechter van de juistheid van háár zienswijze te overtuigen. Die bewijswaardering zal geen andere invulling krijgen dan de bewijswaardering in een gewoonlijke setting: het is aan de rechter overgelaten welke overtuigingskracht hij aan een bewijsmiddel toekent (art. 152 lid 2 Rv). Daarbij heeft de feitenrechter een grote mate van vrijheid en in beginsel een beperkte motiveringsplicht. Bij de waardering van het geleverde ‘vol bewijs’ zal, om feiten of rechten als bewezen en vaststaand aan te kunnen nemen, sprake moeten zijn van een redelijke mate van zekerheid.5
De Bock formuleert in haar proefschrift vier uitgangspunten voor de beoordeling of het bewijs is geleverd.6 De vierde bewijswaarderingsmaatstaf van De Bock kan aan het hier voorafgaande als controletoets worden toegevoegd: voldaan moet zijn aan het vereiste dat uit de beschikbare bewijsmiddelen niet evengoed kan worden afgeleid dat het te bewijzen feit zich niet heeft voorgedaan.7 In lijn met deze maatstaf wordt in rechterlijke uitspraken vaak overwogen dat bepaalde feiten wel of niet ‘in voldoende mate zijn komen vast te staan’.8
Bewijswaarderingsoordeel: voldoende bewijs
Wat voldoende bewijs is, kan niet los worden gezien van de strekking van de norm waarop een beroep wordt gedaan.9 De aard van het recht dat in het geding is, is van belang voor het bewijs. De benodigde mate van zekerheid zal verschillen al naar gelang de gevolgen van de rechterlijke beslissing ingrijpender zijn;10 het maakt daarbij geen verschil of de partij die een vordering instelt met het bewijs wordt belast of verweerder ingeval van een bevrijdend verweer. Gaat het om het vaststellen van feiten waarvan de rechtsgevolgen diep ingrijpen in de rechten van een partij of een belangrijke levensbehoefte betreffen (persoonlijke relaties, wonen, verzekering,11 werken en inkomen12), dan zullen zware eisen worden gesteld aan het bewijs.13
Voorbeelden ingeval van bevrijdend verweer
Beroep op rechtsverwerking van wettelijke indexering
“Het gaat in het onderhavige geval om aanspraken die naar hun aard telkens van rechtswege tot stand komen, en die berusten op een rechterlijke uitspraak welke voor het geldend maken van die aanspraken een executoriale titel biedt [wettelijke indexering alimentatie art. 1:402a lid 1 jo. lid 8 BW]. Gezien de aard van zodanige aanspraken moeten hoge eisen worden gesteld aan de stellingen waarop de alimentatieplichtige zijn beroep op verwerking van die aanspraken grondt.”14
Disculpatiegrond werkgever bij werkgeversaansprakelijkheid
Voor de term ‘aan opzet grenzende roekeloosheid’ moet in het kader van art. 7:658 lid 2 BW de werkgever bewijzen dat de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter hiervan.15
Door bewijs te leveren van een betwist feit, bewerkstelligt verweerder dat de rechter het feit als vaststaand beschouwt en aan zijn beslissing ten grondslag kan leggen. Mocht de rechter, bij vaststaan van de feiten zoals door eiser gesteld, na bewijslevering door verweerder (met een bevrijdend verweer) tot de conclusie komen dat de feiten niet duidelijk zijn geworden, dan verliest de partij die het bewijsrisico droeg (i.c. verweerder) de procedure (non liquet).16 Het opgedragen bewijs is dan niet geleverd.
Aannemelijk maken
De term ‘aannemelijk maken’ komt men in de wet tegen in gevallen waarin de rechter niet is gebonden aan de regels van het bewijsrecht:17 zoals in kort geding, bij het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht (art. 705 lid 2 Rv) en bij het aanwezig zijn van overmacht in de zin van art. 185 WVW.18 Het maakt geen verschil of de partij die een vordering instelt feiten aannemelijk moet maken of verweerder ingeval van een bevrijdend verweer.
Cassatie
Een bewijsoordeel kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid en niet op juistheid worden getoetst.19 Een dergelijke beslissing kan slechts met een motiveringsklacht worden aangevallen. De beslissing ten aanzien van de vraag of een bepaald feit wel of niet bewezen is, moet wel worden gemotiveerd: “(…) ten aanzien van het oordeel of het bewijs is geleverd, geldt het grondbeginsel van een behoorlijke rechtspleging dat elke rechterlijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – in geval van openstaande hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen – controleerbaar en aanvaardbaar te maken”. 20