Deze zaak hangt samen met nr. 16/01659 ([medeverdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 23-05-2017, nr. 16/01744
ECLI:NL:HR:2017:944
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-05-2017
- Zaaknummer
16/01744
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:944, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑05‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:1035, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:359, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑03‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:944, Gevolgd
- Wetingang
art. 33a Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht; art. 94a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0238 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/218
Uitspraak 23‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van doodslag. Falende klachten over 1. afwijking van uos m.b.t. betrouwbaarheid van verklaringen (art. 359.2 Sv), 2. unus testis (art. 342.2 Sv), 3. bewijs van medeplegen en 4. afwijking van uos inhoudende dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt omdat hij bewust over het slachtoffer heen heeft geschoten. Samenhang met 16/01659.
Partij(en)
23 mei 2017
Strafkamer
nr. S 16/01744
ABG/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2016, nummer 23/002650-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Bertrand, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij op 20 december 2011 te Landsmeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, met een vuurwapen een kogel geschoten door het hoofd van [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2: hij op 20 december 2011 te Purmerland, gemeente Landsmeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet,
- met een vuurwapen kogels geschoten in het hoofd van [slachtoffer 2] , en
- met een vuurwapen kogels geschoten in het hoofd van [slachtoffer 3] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn overleden."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van feit 1:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11FO 2012004661-20 van 9 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina FO: 528 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisanten:
Op donderdag 19 januari 2012, omstreeks 16.34 uur, hebben wij een forensisch onderzoek ingesteld. Het verzoek vond plaats naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in het Noord-Hollands Kanaal, ter hoogte van de Kanaaldijk 100 te Landsmeer.
Op 20 december 2011 heeft een liquidatie op twee personen plaatsgehad te Purmerland, gemeente Waterland. Naar aanleiding hiervan is het onderzoek 11-Drome opgestart. Sinds deze liquidatie zou een derde persoon, naar later bleek het slachtoffer, vermist zijn.
Het slachtoffer was genaamd: [slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] -1977, gewoond hebbende [woonplaats] .
De openbare weg Kanaaldijk is een doorgaande weg tussen Amsterdam en Landsmeer/Ilpendam. Deze weg gaat over in de Kanaalweg, richting Purmerend.
Lijkschouw:
Op donderdag 19 januari 2012, omstreeks 20.00 uur, werd door H. Holtzing, lijkschouwer van de gemeente Amsterdam, in het bijzijn van ons verbalisanten in het mortuarium voornoemd, een lijkschouw verricht.
In het achterhoofd van het slachtoffer zagen wij een rondvormig gat. In het midden van de bovenzijde van het hoofd troffen wij in de huid een scheur aan. Deze scheur, in de vorm van een halve maan, had een grootte van ongeveer twee centimeter. Uit de schouw bleek dat het slachtoffer een onnatuurlijk dood was gestorven.
Confrontatie:
Na de schouw was een aantal leden van de familie, bestaande uit twee broers en de vader van het slachtoffer, geconfronteerd met het slachtoffer. Voor deze confrontatie hebben wij het slachtoffer verpakt in een lijkenzak en vervolgens in een lijkenkist gelegd, die afgesloten werd met een glazen deksel. Al deze familieleden herkenden het slachtoffer als zijnde hun broer, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] -1977 te [geboorteplaats] .
(...)
6. Een proces-verbaal met nummer PL11FO 2012004661-159 van 17 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina VE1: 825 en 826], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 12 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
We reden daar (het hof begrijpt: op 20 december 2011 op de Kanaaldijk te Landsmeer) ik weet niet hoe hard ik zag niets of iets ik lette nergens op hij praat, op een gegeven moment de auto achter me en achter me zo uit het niks of dat lampen uit waren of aan dat hij achter me reed weet ik niet eens dat hij (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) praat weet ik niet die auto wilde er langs maar ik bleef rijden op de weg ik weet niet of ik knipperen zag of seinen iets denk ik moet aan de kant en ik ben iets aan de kant te gaan dat ie voorbij kwam rijden en weer terug en ik ga ook terug op dat moment werd er geremd dat ik ook iets remde zat wat afstand tussen en dat is niet over een stuk van 100 meter dat ging best wel vrij rap en dat er toen harder geremd werd we waren al dichterbij dat echt zo geremd werd dat we eigenlijk niet wisten wat het was en dat hij tussen het stuur pakte ik dacht met zijn linkerhand tussen mijn handen aan het stuur draaide. Het kon eigenlijk niet ik weet niet eens ik zag iemand voorbij springen aan de rechterkant van de auto, zag ik meteen al springen, maar volgens mij die ervoor eruit ik weet niet wie er achter kwam ik wilde eruit op dat moment en [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer 1] ) stapte gewoon uit en ik wilde uitstappen op dat moment, en die persoon, die persoon die is groot. De grote was daar die grote ik wilde uitstapte dat ie richtte dat ik dacht Shit zo, dat ik denk ik hoorde wat in die auto daar denk maar dat dringt niet tot je door op dat moment en ik deed de deur open en wou eruit en dat ie begon te schreeuwen en ik hoorde achter mijn oor blijf staan van Mother Fucker of iets ik weet niet waar [slachtoffer 1] die stond daar, en ik ga eigenlijk weer in normale positie dat ik [slachtoffer 1] op de grond zie zitten, ik zie hem zitten in de deuropening van de passagierskant van mijn auto, zie ik hem zitten. Zat ie op de grond. Ik had één schot heb ik gehoord, één schot, één schot, dat ik eruit en ik moet zitten.
7. Een proces-verbaal met nummer PL11CR 2012004661-138 van 17 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina VE1: 566, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 28 maart 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
P: Nee, maar luister, eerst zeg je als we die situatie terug halen. Er voorbij, [slachtoffer 1] er uit jij er uit, komt er eentje uit die achterdeur hier en eentje uit die achterdeur daar, die hebben allebei een automatisch wapen. Wie zette dan die (niet te verstaan) op z'n kop.
V: Nee, dat heb ik helemaal niet gezegd allebei een automatisch wapen. De één had een pistool en de ander had een automatisch wapen.
P: Oké. Dus die naar [slachtoffer 1] liep had het automatisch wapen?
V: Nee.
P: Andersom dus.
V: Ja.
8. Een proces-verbaal met nummer PL11RR 2013012593-13 van 4 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina VE1: 1204 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 28 februari 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [medeverdachte] :
Toen ik bij de Weidevennesports wegging bij de auto bood [betrokkene 1] aan om een oogje in het zeil te houden. [betrokkene 1] wist dat ik naar de pannenkoeken moest. Ik heb daarna gebeld of gesmst dat [slachtoffer 1] er niet was en dat ik naar de KFC moest.
9. De verklaring van [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2014, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(ontmoeting Ivoorkust)
[betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) kwam bij [betrokkene 2] en zei dat er een paar mensen waren die even met mij wilden praten. Ik vroeg waarover het ging, maar hij antwoordde dat ze gewoon iets wilden vragen. Ik ben vervolgens met [betrokkene 1] in zijn auto naar de Ivoorkust gegaan. U houdt mij voor dat [verdachte] heeft verklaard dat de ontmoeting heeft plaatsgevonden vlak hij een schooltje. Ja. dat klopt. Het schooltje zit aan de overkant: mijn zoon heeft daar op school gezeten. Ik heb in de rode auto gezeten, op de plaats achter de bestuurder.
Ik zag iemand uit de rode auto springen, later zag ik iemand achter uit de rode auto stappen. Deze persoon rende om de auto heen en ging bij de rechterkant, ongeveer ter hoogte van mijn achterwiel, staan. Deze man had een automatisch wapen in zijn handen. Het schot hoorde ik voordat ik mijn auto uit was. [betrokkene 3] sprong als eerste uit de auto en ging rechtsachter staan. Hij had een automatisch wapen. Op het moment dat mijn auto stilstond, is [slachtoffer 1] eruit gegaan. Ik heb het schot gehoord.
[verdachte] is zeker wel uit de rode auto geweest. [slachtoffer 1] en [verdachte] waren ongeveer gelijktijdig uit de auto's. Toen ik het schot hoorde was [slachtoffer 1] net uit de auto, of hij was er half uit. Ik weet niet of [slachtoffer 1] heeft gezien dat die man een wapen had. Ik zag het in eerste instantie niet, ik zag alleen iemand rennen. [slachtoffer 1] kijkt naar [betrokkene 3] . Toen ik moest gaan zitten, zag ik de man achter uit de auto stappen met een pistool en op [slachtoffer 1] aflopen. Pas op het moment dat die Surinamer uit de auto stapte en op [slachtoffer 1] afliep, zakte [slachtoffer 1] op de grond.
Die Surinamer had een pistool. [slachtoffer 1] zakte in elkaar.
10. Een proces-verbaal met nummer PL11RR 2012046883-211 van 13 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina VE3: 495 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 7 februari 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [betrokkene 1] :
Ik heb berichten doorgegeven. [medeverdachte] zei volgens mij: "Ik ga nu rijden" en dat moest ik doorgeven aan die [betrokkene 3] . Ik heb dat volgens mij telefonisch gedaan. Hij vroeg aan mij: "Ik ga nu rijden, geef jij dat even door?" Ik heb dat doorgegeven.
11. De verklaring van de getuige [betrokkene 4] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2016, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 20 december 2011 aanwezig in de Renault.
12. Een proces-verbaal met nummer PL11DR-2013012593-70 van 30 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina VE7: 409 e.v. en 420 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 19 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte] :
Later kreeg hij (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) een telefoontje, dat hij daar en daar op zo'n plek zou zijn bij de KFC, zijn we daar naartoe gereden. Want op een gegeven moment gingen zijn wij naar de KFC gegaan. Hij (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) was daar ook aanwezig. [slachtoffer 1] herkende hem aan zijn auto. Het was een grijs/zwarte auto. In die auto waren we aan het observeren. We waren op aan het letten aan die auto. Kijken naar die auto de hele tijd dat er niks gebeurt en alles oké is. Op een gegeven moment gebeurt dus helemaal niks. Toen zijn [slachtoffer 1] en die andere jongens een rondje gaan lopen. Of wat dan ook ze aan het doen zijn. Ze gaan kijken, observeren ook. Als er niks gebeurde. Op een gegeven moment ben ik eten gaan halen daar binnen. Omdat ik honger had. Ik ben ook uit die auto gegaan. En ik heb ook gekeken of er niks aan de hand was en ben teruggegaan naar de auto. Ik heb gekeken of er niks met [medeverdachte] gebeurde. We hebben de auto op een gegeven moment ook verplaatst om het beter te kunnen zien. [slachtoffer 1] zei dat tegen de bestuurder. Op een gegeven moment reed die auto alweer weg en zijn we er achter aan gegaan.
(...)
Dat we die auto hebben gesneden. Of dat die bestuurder die auto heeft afgesneden. Daarna is die jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) dood geschoten.
13. De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 april 2014, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 20 december 2011 opgehaald en we zijn toen naar het schooltje te Purmerend gereden. Bij het schooltje hebben [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ), [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) met elkaar gesproken. Na het gesprek bij het schooltje kwam [betrokkene 3] terug in de auto en zei hij dat het opruimen niet door ging en dat we nu [medeverdachte] moesten beschermen. We zouden dit met z'n tweeën doen.
Uit het dossier heb ik de naam [betrokkene 4] opgemaakt. Ik ken de bestuurder echter niet.
U, jongste rechter, houdt mij de camerabeelden voor van de KFC en het DWI. Het klopt dat ik in de rode Renault heb gezeten. De auto is op enig moment nog verplaatst om beter zicht te hebben. Op enig moment zijn we weggereden. [betrokkene 3] zei: doe de lichten maar uit.
U, jongste rechter, deelt mij mede dat u nu met mij het gebeuren op de locatie Kanaaldijk zal bespreken. Vanaf ons vertrek vanaf de KFC hebben we de andere auto gevolgd. Op enig moment zei [betrokkene 3] tegen de bestuurder dat hij de andere auto moest afsnijden.
Ten aanzien van feit 2:
14. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11OV 2011066766-3 van 21 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina PD: 2 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisanten:
Op dinsdag 20 december 2011 omstreeks 21.45 uur hoorden wij van de centralist dat een melder had gezien dat er aan de weg van voetbalvereniging Purmerland, ongeveer halverwege, twee auto's stonden. De melder had gezien dat er tussen de twee auto's een persoon op de weg lag.
De melder genaamd [betrokkene 5] verklaarde later telefonisch dat hij twee auto's te hebben zien staan. [betrokkene 5] verklaarde gekeken te hebben omdat de portieren van een van de auto's open stonden. [betrokkene 5] verklaarde toen tussen de auto's een man op de grond te hebben zien liggen.
[betrokkene 5] verklaarde dat vanuit zijn perspectief de linkerauto een witte bus was, [betrokkene 5] verklaarde dat de rechterauto een kleine personenauto was waarvan hij het merken de kleur niet meer wist. Over de man kon [betrokkene 5] alleen verklaren dat hij een lichte spijkerbroek droeg.
Wij hebben het voertuig hierop weer omgedraaid en zijn opnieuw de Nieuwe Purmerlanderrijweg op gereden in de richting van de Kanaalweg. Wij zijn vervolgens doorgereden totdat wij aan onze linkerzijde een fietspad zagen. Wij keken naar links en zagen daar een witte bestelbus staan.
Ik, [verbalisant 7] , bestuurde het dienstvoertuig en draaide het dienstvoertuig linksaf het Burgtpad op. Wij zagen toen dat er aan de rechterzijde van de bus een grijze personenauto van het merk Peugeot, type 207, grijs van kleur en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] stond. Wij zagen dat de witte bus van het merk Mercedes, type Vito, wit van kleur en voorzien van het kenteken [CC-00-DD] was. Wij zagen tevens dat beide portieren van de Mercedes open stonden. Wij zagen dat beide voertuigen met de neus in de richting van Purmerland geparkeerd stonden. Ik stuurde het voertuig met een bocht naar links teneinde beide voertuigen in de koplampen van ons dienstvoertuig zichtbaar te maken. Hierbij zagen wij dat aan de bestuurderszijde van de Peugeot een persoon ter hoogte van het achterportier op de grond lag. Wij zagen dat deze persoon half op zijn rechterzij lag. Wij zagen dat deze persoon in een gekromde houding lag. Wij noemen deze persoon verder in dit proces-verbaal persoon 1.
Wij zijn hierop het dienstvoertuig uitgestapt en zagen dat er aan de bijrijderszijde van de Mercedes een tweede persoon op de grond lag. Wij zagen dat deze persoon met zijn hoofd in de richting van de Mercedes lag. Wij zagen dat deze persoon voorover op de grond lag. Wij noemen deze persoon verder in dit proces-verbaal persoon 2.
15. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL11FO 2011086768-50 van 21 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] [doorgenummerde pagina FO: 43 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisanten:
Het Burgtpad, te Purmerland vindt zijn verloop van de Purmerlanderrijweg (zuid) naar het Weidelandpad (noord), te Purmerland. Met de auto is het Burgtpad via de Purmerlanderrijweg te bereiken vanaf de Kanaaldijk of vanuit Purmerland. Op de parkeerplaats aan het Burgtpad werden door ons twee geparkeerde voertuigen aangetroffen. Tevens troffen wij op het wegdek tussen de twee geparkeerde auto's de levenloze lichamen aan van twee personen.
Voertuig 1
Gezien vanaf de Purmerlanderrijweg betrof het achterste voertuig een personenauto van het merk Peugeot, type 207, grijs van kleur, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] (verder te noemen voertuig 1). Dit voertuig stond geparkeerd met de voorzijde in westelijke richting. Beide portieren bevonden zich in gesloten toestand (foto's 007 en 012).
Aan de bestuurderszijde van voertuig 1 werden door ons diverse kleine bloedspatten aangetroffen. In voertuig 1 werden geen bijzonderheden aangetroffen die in verband konden worden gebracht met het schietincident.
Voertuig 2
Eveneens gezien vanaf de Purmerlanderrijweg betrof het voorste voertuig een verhoogde bedrijfsauto van het merk Mercedes, type Vito 109 CDI, wit van kleur, voorzien van het kenteken [CC-00-DD] (verder te noemen voertuig 2). Van dit voertuig stonden beide voorportieren open (foto's 007 en 012). Dit voertuig stond enigszins schuin geparkeerd, met de voorzijde in westelijke richting. De voorwielen stonden iets naar links gedraaid en bevonden zich op de overgang van de straatklinkers en de aangrenzende berm/grasstrook (foto 005).
Slachtoffer 1 ( [slachtoffer 3] )
Het slachtoffer aangetroffen aan de bestuurderszijde van voertuig 1 lag grotendeels op zijn rechterzijde en rechterarm, met de borstkast richting de straatklinkers gekeerd (foto 055). De rechter zijde van het hoofd bevond zich tegen de straatklinkers, omgeven met een plas vloeibaar bloed. Vanaf het hoofd van het slachtoffer liep een breed bloedspoor (foto 060) richting de graskant (westelijk).
Vermoedelijk tijdstip van overlijden: 20 december 2012 te 21:20 uur. Bij voornoemd vermoedelijk tijdstip van overlijden dient rekening gehouden te worden met een correctiefactor van +/- 2.8 uur, met een betrouwbaarheid van 95%.
Slachtoffer 2 ( [slachtoffer 2] )
Het slachtoffer aangetroffen aan de passagierszijde van voertuig 2 lag in buikligging op de straatklinkers, waarbij het hoofd eveneens richting de straatklinkers was gericht en op beide armen rustte (foto's 095 t/m 097). Vanaf het hoofd van het slachtoffer liep een breed bloedspoor (foto 107) richting de graskant (westelijk). Het gezicht en de voorzijde van de door het slachtoffer gedragen bodywarmer waren besmeurd met bloed (foto 112).
Vermoedelijk tijdstip van overlijden: 20 december 2012 te 20:54 uur. Bij voornoemd vermoedelijk tijdstip van overlijden dient rekening gehouden te worden met een correctiefactor van +/- 2.8 uur, met een betrouwbaarheid van 95%.
SAMENVATTENDE BEVINDINGEN
Naar aanleiding van het uitgevoerde sporenonderzoek op de plaats delict aan het Burgtpad, te Purmerland, alsmede de sectie bevindingen kan worden gesteld dat:
- er ter plaatse een schietincident heeft plaatsgehad waarbij twee mannen ( [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ), zeer waarschijnlijk ten gevolge van meerdere schotverwondingen, om het leven zijn gekomen;
- de aangetroffen schotverwondingen in de achterzijde van het hoofd en de onderzijde van de nek van het slachtoffer [slachtoffer 3] vermoedelijk inschot verwondingen zijn;
- de aan de linkerzijde van het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2] aangetroffen letsels, lijken te corresponderen met de in de capuchon van de grijze sweater (svo 55) aangetroffen beschadigingen/perforaties en bovendien vermoedelijk inschotverwondingen zijn;
- de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , gelet op de gemeten omgevingstemperatuur en de rectaal gemeten lichaamstemperatuur, waarschijnlijk op dinsdag 20 december 2011, respectievelijk omstreeks 21:20 en 20:54 uur om het leven zijn ge komen, waarbij rekening gehouden dient te worden met een correctiefactor van +/- 2.8 uur, met een betrouwbaarheid van 95%.
- er gelet op het aantreffen van zes hulzen (cal. 7.65mm) en meerdere kogelpunten en fragment en van kogelpunten op de plaats delict, de aangetroffen beschadigingen in het interieur van de Mercedes Vito en de aangetroffen letsels bij de slachtoffer [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , er tenminste zes keer is geschoten met een vuurwapen,
- bij het schietincident tenminste één vuurwapen is gebruikt, waarbij na het verschieten van munitie, de hulzen waarschijnlijk automatisch zijn uitgeworpen uit het vuurwapen.
(...)
18. Aanvraag onderzoek NFI met nummer: PL11FO 2011086768-50 gedateerd 4 januari 2012 [doorgenummerde pagina's FO: 984 en 985:
Op 20 december 2011 werden twee personen op een parkeerplaats aangetroffen. Zij waren door vuurwapengeweld om het leven gebracht. Bij nader onderzoek op de PO en tijdens de gerechtelijke sectie's werden in totaal 6 hulzen en 11 projectielen dan wel delen daarvan aangetroffen (drie uit de lichamen tijdens de sectie's). Vervolgens werden bij onderzoek aan de voertuigen van de slachtoffers op de PD ook nog 2 projectielen, dan wel delen daarvan, aangetroffen.
SIN AAEA9225NL, fragment uit hoofd SO [slachtoffer 3]
SIN AAEA9226NL, projectiel uit rechter onderbeen SO [slachtoffer 2]
SIN AAEA9227NL, projectiel uit hals/kin SO [slachtoffer 2]
19. Een verslag genaamd 'Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Purmerland op 20 december 2011', zaaknummer 2011.12.21.229, van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 9 februari 2012, opgemaakt door ing. R. Hermsen [doorgenummerde pagina's FO: 992 e.v.], inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(...)
Hulzen
Voor de zes hulzen (...) van kaliber 7,65mm Browning zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken,
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
Kogels en kogelmanteldelen
Voor de kogels (...) en kogelmanteldelen (...) zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogels en kogelmanteldelen zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop.
Hypothese 4: De kogels en kogelmanteldelen zijn afgevuurd uit meerdere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is.
Kogelkerndelen en looddelen
In de loden kogelkerndelen (...) [en] de loden delen (...) bevinden zich geen sporen die afkomstig zijn van de loop van een vuurwapen.
Of deze hulzen enerzijds en kogels en kogelmanteldelen anderzijds afkomstig zijn uit één en hetzelfde vuurwapen kan eventueel worden vastgesteld als het (de) betreffende vuurwapen(s) ter onderzoek wordt (worden) aangeboden.
De ontvangen hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het model Skorpion in het kaliber 7,65 mm Browning. De afvuursporen in de ontvangen kogels en kogelmanteldelen passen eveneens bij dit vuurwapen.
20. Een verslag genaamd 'Schotresten en wapen/munitie onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Landsmeer op 19 januari 2012', zaaknummer 2012.01.20.103, van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 26 april 2013, opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain en W. Kerkhof [doorgenummerde pagina's FO: 1217 e.v.], inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aantal schoten op basis van wapens- en munitieonderzoek
Hulzen
Omtrent het vergelijkend onderzoek aan de hulzen, veiliggesteld na een schietincident in Purmerland op 20 december 2011, is eerder gerapporteerd onder NFI-zaaknummer 2012.12.21.229, op 9 februari 2012.
Er zijn zes hulzen, van het kaliber 7,65mm Browning onderzocht (...). Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen.
Kogels
In totaal zijn er vijftien SVO met kogel(delen) onderzocht. Hiervan zijn er zeven min of meer volledige kogels (...)
Daarnaast zijn er vier loden kogelkernen (of grote delen daarvan) onderzocht. Deze kogelkernen (...) zijn gezien hun massa en/of vorm afkomstig van vier afzonderlijke kogels.
De resterende SVO's betreffen drie looddelen (...), drie looddelen en een kogelmanteldeel (...) en twee kogelmanteldelen (...)
Deze kogeldelen kunnen gezien hun massa's en/of vorm behoord hebben tot dezelfde kogels als de vier voornoemde kogelkernen. Ze kunnen echter ook afkomstig zijn van één of meerdere afzonderlijke kogels.
Het totaal aantal onderzochte kogels wordt op minimaal elf afzonderlijke kogels gesteld.
Totaal aantal schoten:
Op basis van de hierboven beschreven sommatie van de onderzochte munitiedelen zijn er minimaal elf schoten gelost.
Aantal schoten op basis van het schotrestenonderzoek
Slachtoffer [slachtoffer 3]
Samengevat kan met betrekking tot slachtoffer [slachtoffer 3] gezegd worden dat zijn verwondingen veroorzaakt zijn door minstens twee en maximaal vier kogels.
Slachtoffer [slachtoffer 2]
Samenvattend kan met betrekking tot slachtoffer [slachtoffer 2] gezegd worden de bevindingen passen bij minstens negen afzonderlijke kogels (vier in de capuchon, minstens één in de benen, twee doorschoten in de linkerarm, één in het bovenlichaam (letsel T) en één in de bovenarm (letsel F of G).
Totaal aantal schoten:
Op basis van de hierboven beschreven sommatie van de beschadigingen in de kleding en de verwondingen in het lichaam van beide slachtoffers, en de aanname dat de kogels die slachtoffer [slachtoffer 2] hebben geraakt niet daarna slachtoffer [slachtoffer 3] hebben geraakt (en vice-versa) passen de bevindingen bij het verschieten van minstens elf kogels.
21. De verklaring van de getuige [betrokkene 4] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2016, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 20 december 2011 aanwezig in de Renault. Ik heb de auto op het Burgtpad geparkeerd en de twee inzittenden stapten uit. Ik heb op het Burgtpad geluiden gehoord dat er werd geschoten.
22. De verklaring van de [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2014, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik reed voorop naar het Burgtpad. Ik heb mijn auto aan de rechterkant van de auto van [slachtoffer 3] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer 3] ) gezet. De rode Renault reed achter mij. [betrokkene 3] is achter [slachtoffer 2] aangegaan. Op enig moment ben ik ook de auto uit geweest. Ik zag dat de Surinamer (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) aan de kant van [slachtoffer 3] stond met een wapen gericht.
23. Een proces-verbaal met nummer PL11DR-2013012593-70 van 30 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina VE7: 420 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 19 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte] :
Op een gegeven moment kwam [betrokkene 3] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 3] ) terug en toen zei hij tegen mij dat we nog naar die andere plek toe moesten. Ik moest helpen met die twee andere gasten die daar nog stonden. Dat hoorde ik ook, ik hoorde iemand schreeuwen. Dus ja. Ik moest hem helpen met om het leven leggen. Of hoe je dat ook mag zeggen. [betrokkene 3] zei dat toen hij terug in de auto was.
(...)
En op een gegeven moment komt hij terug en er zijn nog twee anderen omdat die andere jongen, die [medeverdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte] ) zit te schreeuwen. Hij stapt in de auto [betrokkene 3] , we rijden naar die andere plek toe. Als we op die parkeergedoe zijn, stapt [betrokkene 3] uit de auto en begint te maaien en te knallen, gaat naar die jongen toe.
(...)
We zijn rechtstreeks naar die parkeerplaats gereden.
24. De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 april 2014, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 20 december 2011 opgehaald. [betrokkene 3] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 3] ) was degene die de instructies gaf. Ik denk dat [betrokkene 3] hem had verteld waar hij naar toe moest rijden.
Uit het dossier heb ik de naam [betrokkene 4] opgemaakt. Ik ken de bestuurder echter niet.
U, jongste rechter, deelt mij mede dat u nu de route van de Kanaaldijk naar het Burgtpad met mij zal bespreken. Op een gegeven moment kwam [betrokkene 3] terug in de auto en zijn we naar de parkeerplaats gereden. Ik heb nog iemand buiten horen schreeuwen. Dat moet [medeverdachte] zijn geweest, want hij was daar nog de enige aanwezige. Hierna kwam [betrokkene 3] de auto in en zei hij dat er nog twee waren.
[medeverdachte] heeft ons vervolgens daar naartoe geleid, hij heeft voorop gereden. Ik weet niet op welk moment hij ons heeft ingehaald. Hij heeft ons naar die tweede plek gebracht. [betrokkene 3] had tegen mij gezegd dat ik moest meehelpen met de andere twee. Hij had het over afmaken. Er is vanaf de Kanaaldijk in één keer naar de parkeerplaats gereden. [medeverdachte] heeft ons er naar toe geleid en reed als eerste de parkeerplaats op. Toen we aan het rijden waren naar de parkeerplaats, toen wist ik wel de reden van de tweede stop. Onderweg naar het Burgtpad zijn wij niet meer gestopt.
Door [betrokkene 3] was tegen mij gezegd dat ik hem mee moest helpen om de andere twee af te maken. Tegen mij werd gezegd dat ik hem mee moest helpen. We volgden [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft helemaal bij het fietspad in de buurt geparkeerd.
De rode auto waarin wij aankwamen stond ongeveer bij het witte busje. [betrokkene 3] sprong als eerste uit de auto. Ik stapte daarna uit de auto. Ik weet alleen dat ik in de richting van de lange jongen ben gegaan. [betrokkene 3] is achter de andere jongen aangegaan richting het busje en bleef maaien met het wapen. Beide jongens waren lang. Ik weet niet hoe vaak ik geschoten heb. Ik heb één keer gedrukt. Ik dacht op enig moment dat de kogels op waren, maar er was echter nog één kogel en daarmee heb ik per ongeluk in de voet van [betrokkene 3] geschoten. Nadat ik één keer de trekker had overgehaald, kwam [betrokkene 3] terug en maakte hij het werk af. Ik ben terug naar de auto gegaan en ben in de auto gaan zitten. [betrokkene 3] is later naar de auto gekomen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
18. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011086768 van 3 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] [doorgenummerde pagina's OND: 195 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb op 1 februari 2012 omstreeks 13:00 uur de camerabeelden uitgekeken van de vastgelegde opnamen van de beveiligingscamera's van de Kanaaldijk 92 te Landsmeer. Ik heb gezien op de beelden dat er om 20:14 uur twee voertuigen voorbij komen rijden met hun lichten aan.
19. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011086768 van 3 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] [doorgenummerde pagina's OND: 175 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb op 4 januari 2012 omstreeks 10.00 uur de camerabeelden uitgekeken van de vastgelegde opnamen van de beveiligingscamera van de Kanaaldijk 56 te Landsmeer.
Fragment 3: 20 december 2011 van 21.04.30 uur, werkelijke tijd 20.19 uur
Camera 1: Beelden van twee personenauto's, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Purmerland.
Camera 2: Beelden van 2 personenauto's, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Purmerland, vervolg van camera 1. Op de beelden is te zien dat het tweede voertuig (omcirkeld) een personenauto van het merk Mercedes, type A Klasse betreft.
20. Een proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] [doorgenummerde pagina's OND: 864 e.v.], inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De afstand tussen perceel Kanaaldijk 92 en perceel Kanaaldijk 56 bedraagt exact 1 km (1000 m).
Kanaaldijk 92 ligt binnen de bebouwde kom van de gemeente Landsmeer. Ter plaatse geldt de maximum snelheid van 50 km per uur. Gaande in noordelijke richting vanaf Kanaaldijk 92 zijn de woningen vanaf perceel Kanaaldijk 86 gelegen buiten de bebouwde kom en geldt de maximum snelheid 60 km/uur. De afstand tussen Kanaaldijk 92 en Kanaaldijk 86 bedraagt 140 meter. Bij een snelheid van 50 km/uur betekent dit dat er ruim 10 seconden nodig zijn om deze afstand te overbruggen. De afstand tussen Kanaaldijk 86 en Kanaaldijk 56 bedraagt 860 meter. Bij een snelheid van 60 km/uur betekent dit dat er bijna 52 seconden nodig zijn om deze afstand te overbruggen. In totaal zal de reisduur in dit geval iets minder dan 1 minuut en 2 seconden bedragen."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Inleiding
Op 20 december 2011 zijn [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) dood aangetroffen op de parkeerplaats bij het Burgtpad aan de Purmerlanderrijweg in de gemeente Landsmeer. Beiden bleken om het leven te zijn gekomen als gevolg van meerdere schotverwondingen. Kort daarop werd melding gemaakt van de vermissing van [slachtoffer 1] , die volgens zijn familie bevriend was met het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Op donderdag 19 januari 2012 is bij de meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek Waterland de melding binnengekomen dat ter hoogte van perceel 100 aan de Kanaaldijk te Landsmeer een lichaam in het water is gezien. Ter plaatse troffen medewerkers van de politie in het water het lichaam van een man aan, die later de vermiste [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) bleek te zijn.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] op 20 december 2011 op de Kanaaldijk te Landsmeer als gevolg van een schotverwonding door het hoofd om het leven is gekomen. Kort daarna zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven beroofd op het Burgtpad. Bij beide gebeurtenissen waren de verdachte, [betrokkene 3] (hierna te noemen: [betrokkene 3] ), [betrokkene 4] (hierna te noemen: [betrokkene 4] ) en [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ) aanwezig.
Op 11 mei 2012 heeft [betrokkene 3] zichzelf van het leven beroofd toen hij werd aangehouden in verband met de jegens hem gerezen verdenking van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 1
(...)
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
20 december 2011, de middag
Op 20 december 2011 aan het begin van de middag is [medeverdachte] bij zijn woning bezocht door [slachtoffer 2] .
[medeverdachte] en [slachtoffer 2] hebben dan afgesproken dat [medeverdachte] om 16.00 uur op de parkeerplaats van pannenkoekenrestaurant De Boffert in Purmerend zou zijn.
Later op dezelfde middag van 20 december 2011 heeft te Purmerend een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] . De verdachte was bij de ontmoeting tezamen met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in een Renault Megane die bestuurd werd door [betrokkene 4] . De verdachte heeft verklaard dat bij die ontmoeting op de Ivoorkust is afgesproken dat [medeverdachte] zou worden beschermd.
[medeverdachte] heeft aan [betrokkene 1] doorgegeven dat hij naar de fastfoodketen Kentucky Fried Chicken (KFC) in Amsterdam nabij de Jan van Galenstraat zal gaan. [betrokkene 1] heeft dit vervolgens telefonisch doorgegeven aan [betrokkene 3] , waarna [betrokkene 3] tegen [betrokkene 4] heeft gezegd dat hij naar de KFC moet rijden. Om 16.57 uur is [medeverdachte] samen met [slachtoffer 2] bij de KFC aangekomen. Tien minuten later arriveerde [slachtoffer 1] met zijn broer [betrokkene 6] bij de KFC in een Volkswagen Polo. Weer zeven minuten later, om 17.14 uur, is de Renault Megane met daarin de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] het parkeerterrein van de KFC opgereden. Om 19.49 uur is [slachtoffer 3] bij de KFC gearriveerd in een Peugeot 207. De verdachte heeft verklaard dat zij bij de KFC [medeverdachte] in de gaten hielden. Om 20.02 uur is [medeverdachte] als chauffeur met [slachtoffer 1] als passagier in zijn auto weggereden bij de KFC, direct gevolgd door de Peugeot 207 met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de Renault Megane met de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Nadat de Peugeot 207 met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een andere weg hadden genomen, zijn [medeverdachte] en [slachtoffer 1] van Amsterdam-Noord de Kanaaldijk opgereden, richting Purmerend, gevolgd door de Renault Megane met de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Op de Kanaaldijk heeft vervolgens deze Renault Megane de auto [medeverdachte] met daarin [slachtoffer 1] ingehaald en klemgereden.
Kanaaldijk
[medeverdachte] heeft verklaard dat na het klemrijden op de Kanaaldijk de verdachte en [betrokkene 3] beiden gewapend uit de Renault zijn gekomen en naar de passagierszijde van zijn auto zijn gelopen, alwaar [slachtoffer 1] uit de auto is gestapt. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring [medeverdachte] op dit punt. Het hof neemt daarbij in overweging dat [medeverdachte] steeds heeft verklaard dat zowel de persoon op de passagiersstoel, te weten [betrokkene 3] , en de persoon achterin de Renault Megane, te weten de verdachte, uit de auto zijn geweest op de Kanaaldijk en zij beiden gewapend waren. Deze verklaring van [medeverdachte] vindt steun in de verklaring van de verdachte inhoudende dat er meerdere vuurwapens in de Renault Megane aanwezig waren. Dat [medeverdachte] op andere punten wisselende verklaringen heeft afgelegd, mogelijk ingegeven vanuit zijn eigen procespositie, doet daar niet aan af.
Hoewel het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [betrokkene 3] uit de Renault zijn gestapt en gewapend op [slachtoffer 1] zijn afgegaan, kan - anders dan de rechtbank heeft overwogen - niet worden vastgesteld wie op de Kanaaldijk het dodelijke schot heeft gelost. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De de auditu-verklaringen van de getuigen [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] komen in de kern op hetzelfde neer, namelijk dat het de verdachte is geweest die op de Kanaaldijk het dodelijke schot heeft gelost. Deze verklaringen komen echter alle voort uit dezelfde bron: [betrokkene 3] , die over de inhoud van zijn mededelingen aan [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] zelf geen verklaringen heeft afgelegd, en niet kan worden bevraagd. Het standpunt van het openbaar ministerie, dat het ontbreken van strafrechtelijke vervolging van [betrokkene 3] op het moment dat hij deze mededelingen deed aan de getuigen bijdraagt aan de betrouwbaarheid van zijn mededelingen, deelt het hof niet. Voorts is het hof van oordeel dat deze de auditu-verklaringen geen steun vinden in ander bewijs. Het hof zal deze verklaringen dan ook niet gebruiken voor het bewijs.
Overigens vindt de verklaring van de verdachte dat niet hij maar [betrokkene 3] , [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten evenmin steun in de processtukken. Ook uit de verklaringen van [medeverdachte] en [betrokkene 4] kan hierover niets worden afgeleid. [medeverdachte] heeft verklaard dat op de Kanaaldijk [betrokkene 3] en de verdachte beiden gewapend uit de auto zijn gestapt, waarbij de één pistool en de ander een automatisch wapen vasthield. [medeverdachte] heeft echter wisselend verklaard over wie op de Kanaaldijk het automatische wapen vast had en hij heeft bovendien verklaard niet te hebben gezien wie er heeft geschoten. [betrokkene 4] , de enige andere nog levende aanwezige, heeft niet willen verklaren over de gebeurtenis op de Kanaaldijk.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat er zich in het dossier geen verklaringen bevinden op grond waarvan kan worden vastgesteld wie het dodelijke schot op [slachtoffer 1] heeft afgevuurd.
Op basis van het forensisch bewijs kan naar het oordeel van het hof eveneens niet worden vastgesteld wie de schutter is geweest [slachtoffer 1] door het hoofd heeft geschoten.
Ten eerste kan uit de vastgestelde schotbaan door het hoofd van [slachtoffer 1] - van links in de nek naar boven in het hoofd - bij gebrek aan andere doorslaggevend (forensisch of ander) bewijs geen uitspraak worden gedaan over de positie van de schutter. Er is in dit verband bijvoorbeeld over de schootsafstand alleen vastgesteld dat de bevindingen met betrekking tot beschadiging van de huiddelen - in het rapport gemerkt A en B - van het hoofd van [slachtoffer 1] veel waarschijnlijker respectievelijk waarschijnlijker zijn als de schootsafstand groter dan 10 cm was dan wanneer de afstand kleiner dan 10 cm was. Enig ander forensisch bewijs over de houding dan wel positie van de schutter is niet voorhanden.
Voorts kan niet, ook niet op basis van het forensisch onderzoek, worden vastgesteld met welk wapen [slachtoffer 1] is doodgeschoten. Uit schotrestenonderzoek blijkt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vermoedelijk zijn neergeschoten met een automatisch wapen, type Scorpion en dat de bevindingen van het NFI iets waarschijnlijker zijn als de schotresten die zijn aangetroffen bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dezelfde bron van herkomst hebben dan wanneer de schotresten een verschillende bron van herkomst hebben. Hoewel dit een aanwijzing is dat ook [slachtoffer 1] met een automatisch wapen, type Scorpion is doodgeschoten, behelzen de bevindingen niet dat dit met een voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld. De uitkomst van het onderzoek waarbij als te vergelijken hypothesen is onderzocht of de schedelbeschadigingen van [slachtoffer 1] zijn veroorzaakt door een Scorpion dan wel een pistool van het merk FN is niet bruikbaar in dit verband omdat dit veronderstelt dat op de Kanaaldijk sprake is geweest van aanwezigheid van zowel een Scorpion als een FN-pistool, hetgeen onbekend is.
Medeplegen
De handelingen van de verdachte op de Kanaaldijk kunnen naar het oordeel van het hof niet los beschouwd worden van de gezamenlijke activiteiten van [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en de verdachte in de aanloop naar de gebeurtenissen op de Kanaaldijk.
De verdachte bevond zich samen met [betrokkene 3] in een door [betrokkene 4] bestuurde auto. De verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was [medeverdachte] te beschermen, een activiteit die duidt op een mogelijk, dreigend, fysiek gevaar voor [medeverdachte] . De verdachte heeft samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] enkele uren [medeverdachte] en [slachtoffer 1] geobserveerd bij de KFC in Amsterdam. De verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] achtervolgden [medeverdachte] en [slachtoffer 1] bij het vertrek bij de KFC. Op de Kanaaldijk werden [medeverdachte] en [slachtoffer 1] klemgereden door de door [betrokkene 4] bestuurde auto.
Het hof acht de verklaring van de verdachte inhoudende dat het klemrijden - in opdracht van [betrokkene 3] - voor hem volkomen onverwacht kwam, niet aannemelijk. Het klemrijden kan bezwaarlijk los worden beschouwd van de eerdere urenlange observatie en daarop volgende achtervolging. De verdachte heeft ook geen verklaring afgelegd die een andere duiding zou kunnen geven aan de observatie en achtervolging.
Het hof beschouwt tegen deze achtergrond dat het klemrijden en het vervolgens gezamenlijk gewapend uitstappen van de verdachte en [betrokkene 3] en op [slachtoffer 1] afgaan, als een uitvoering van een gezamenlijke gewapende actie die op [slachtoffer 1] was gericht. Daarbij heeft het hof overigens niet kunnen vaststellen dat het plan was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [betrokkene 3] en de verdachte op de Kanaaldijk zijn uitgestapt en dat zij beiden met een vuurwapen in de hand naar [slachtoffer 1] zijn gelopen, waarna [slachtoffer 1] door één van beiden is doodgeschoten. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1] . Dat niet kan worden vastgesteld of het de verdachte of [betrokkene 3] is geweest die het dodelijke schot heeft gelost, staat onder deze omstandigheden aan de bewezenverklaring van het feit niet in de weg.
(...)
Ten aanzien van feit 2
(...)
Oordeel van het hof
Medeplegen
Uit het forensisch onderzoek volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vermoedelijk met een automatisch wapen, type Scorpion, om het leven zijn gebracht. Het hof is van oordeel dat ook op het Burgtpad niet kan worden vastgesteld wie de dodelijke schoten heeft gelost. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd heeft [medeverdachte] in dit verband niet eenduidig naar [betrokkene 3] gewezen, maar ook hier wisselend verklaard over wie het automatische wapen hanteerde. Andere bewijsmiddelen op grond waarvan de schutter kan worden aangewezen ontbreken. Ook hier staat dat echter niet aan een bewezenverklaring van de verdachte als medepleger in de weg.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat - nadat [slachtoffer 1] op de Kanaaldijk was doodgeschoten en in het water was gebracht - is besloten dat de anderen die verderop op het Burgtpad stonden, zijnde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , ook moesten worden gedood. Met dat opzet zijn [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en de verdachte vervolgens - waarbij [medeverdachte] voorop reed en aldus de weg wees - naar het Burgtpad gereden. Op het Burgtpad zijn [betrokkene 3] en de verdachte beiden gewapend uit de auto gestapt, op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgegaan en hebben zij beiden schoten gelost. Aldus hebben [betrokkene 3] en de verdachte gezamenlijk gehandeld ter uitvoering van een kort na de dood van [slachtoffer 1] opgevat plan om ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] om het leven te brengen.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte niet als medepleger kan worden beschouwd, omdat - onder de premisse dat [betrokkene 3] de dodelijke schoten heeft gelost - de verdachte bewust mis geschoten heeft, wordt verworpen. Zelfs als de toedracht zou zijn geweest als door de verdediging geschetst - een toedracht die door het hof niet is vastgesteld - is de verdachte immers als medepleger van de levensberovingen aan te merken. Door onder de hiervoor vermelde omstandigheden op het Burgtpad tezamen met [betrokkene 3] uit de auto te stappen, met een vuurwapen in de hand op één van de slachtoffers af te lopen en daarmee een schot te lossen, terwijl de mededader eerst achter het andere slachtoffer aangaat en vervolgens naast de verdachte komt te staan en de dodelijke schoten afvuurt, heeft de verdachte een handeling verricht die, zelfs als dat door hem afgevuurde schot niemand geraakt heeft, een wezenlijke bijdrage oplevert bij de uitvoering van de levensberovingen. Een dergelijk dreigend handelen, kan immers de slachtoffers de illusie van een nog mogelijk verzet of vlucht ontnemen. Overigens acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij bewust mis heeft geschoten teneinde zich aan de deelneming van de levensberovingen te onttrekken, niet aannemelijk.
Het hof komt tot de conclusie dat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van de levensdelicten op het moment van het gezamenlijk gewapend uitstappen waarna geschoten wordt, behoudens contra-indicaties - zoals bijvoorbeeld het zich geheel afzijdig houden van het beschieten van de
slachtoffers - waarvan in het geheel niet is gebleken, is voltooid. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan medeplegen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] , althans dat het Hof die afwijking onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2.1.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2016 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar - voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang - het volgende aangevoerd:
" [medeverdachte] wijst bij herhaling [betrokkene 3] aan als degene die de dodelijke schoten heeft gelost - zowel op de Kanaaldijk als op de parkeerplaats. Soms suggereert [medeverdachte] evenwel dat [verdachte] [Hoge Raad: de verdachte] degene is geweest [slachtoffer 1] dood heeft geschoten, terwijl [medeverdachte] op enig moment ook aan de chauffeur van de Renault Megane - aan [betrokkene 4] dus - een schietende rol toedicht.
(...)
Hij vertelt in het ene verhoor iets heel anders dan in het andere verhoor. (...)
In zijn eerste verklaringen - op 21, 22 en 23 december 2010 - vertelt [medeverdachte] dat hij [slachtoffer 1] ergens heeft afgezet en dat hij niet weet wat er met hem is gebeurd. Op 2 januari 2011 verandert hij zijn verhaal. (...) In zijn verklaring van 9 februari 2012 komt hij daar overigens op terug: er is hem niet gezegd te volgen en hij had best op de Kanaaldijk kunnen blijven staan. (...)
Heel duidelijk is deze versie niet. Op 28 maart 2012 (...) vertelt [medeverdachte] dat de grootste van de vier mannen een pistool op het hoofd van [medeverdachte] zou hebben gezet. Die grote man zou volgens [medeverdachte] op de passagiersstoel van de voorste auto hebben gezeten, naast de bestuurder, maar later verandert [medeverdachte] dat. De grote man zou dan op de achterbank van de voorste auto hebben gezeten. De kleinere man die voorin heeft gezeten, heeft een automatisch wapen in zijn handen. (...)
Vanaf het verhoor van 28 maart 2012 begint [medeverdachte] heel langzaam aan de opbouw van een derde versie van zijn verhaal. (...)
In het verhoor van 12 april 2012 vertelt [medeverdachte] dan eindelijk de derde versie (...). Op de Kanaaldijk is hij volgens deze versie ingehaald en gesneden door een auto die plotsklaps achter hem opdook. Er vloog een man uit de auto. Er werd tegen [slachtoffer 1] geroepen: "blijf staan, mother fucker". Nadat hem de beelden van Opsporing Verzocht zijn getoond, zegt hij dat die man ter plaatse was maar dat die man niet heeft gesproken. De man met het litteken, [verdachte] dus, zou de grootste man zijn. De man met het nette haar, die hij herkende van de ontmoeting in de middaguren (...), zou degene zijn geweest die aan het schreeuwen was. Hoe hij [verdachte] en de man met het nette haar - van wie we inmiddels weten dat die man [betrokkene 3] moet zijn geweest - kan herkennen terwijl zij ook in deze versie bivakmutsen dragen, is ons overigens een raadsel. Hoe [verdachte] kan worden aangeduid als "de grote man", terwijl [verdachte] met 1.83 meter kleiner is dan [medeverdachte] en krap een centimeter langer is dan [betrokkene 3] , is ons evenmin duidelijk.
Ook deze derde versie vraagt veel van de lezer van de verklaringen van [medeverdachte] . Hij duidt [verdachte] aan als de grote man (met het litteken) die achter in de auto zat, maar na het klemrijden op de Kanaaldijk vóór bij de auto van [medeverdachte] staat. De kleine man zat in de rode auto op de passagiersplaats, naast de chauffeur. Die man heeft een machinegeweer in zijn handen en loopt op de Kanaaldijk naar de achterkant van de auto van [medeverdachte] . De grote man met het litteken zou bij [medeverdachte] hebben gestaan en hem hebben gecommandeerd weer in de auto te gaan zitten. Hij zou een wapen op [medeverdachte] hebben gericht. [medeverdachte] hoort dan een schot en hij ziet daarna [slachtoffer 1] zitten tegen de auto van [medeverdachte] aan. Er zou zijn geroepen: waar zijn de anderen? (...)
Zodra [medeverdachte] met specifieke onderzoeksgegevens wordt geconfronteerd, komt hij op 26 februari 2013 met een vierde versie van zijn verhaal over de gebeurtenissen op de Kanaaldijk. Sommige elementen zijn ten opzichte van versie 3 ongewijzigd. [medeverdachte] wordt gesneden, hij ziet een man rennen in de richting van [slachtoffer 1] , hij hoort roepen dat [slachtoffer 1] moet blijven staan en hij hoort een schot. Maar de positie van de daders is anders. Niet de grote man staat bij [medeverdachte] , maar de bestuurder. De bestuurder heeft een automatisch wapen in zijn handen. De grote man richt wel een pistool op [medeverdachte] . De kleine man, die rechtsvoor in de auto zat, rent naar de achterkant van de auto van [medeverdachte] . Die man die rechtsvoor zat, wordt dus de man rechtsachter, in de terminologie van [medeverdachte] . Opvallend is nog dat [medeverdachte] in deze versie verklaart dat hij geen litteken heeft gezien.
De inmiddels vijfde versie van de gebeurtenissen op de Kanaaldijk vertelt [medeverdachte] in het verhoor van 15 november 2013. Hij zegt dan dat hij op de Kanaaldijk drie mensen uit de rode auto heeft zien komen. Hij ziet een man richting [slachtoffer 1] rennen, hij hoort roepen dat [slachtoffer 1] moet blijven staan en hij hoort een schot. De bestuurder van de auto komt als tweede persoon eruit. Die man loopt op [medeverdachte] af en zegt dat hij, [medeverdachte] , weer moet gaan zitten. Als [medeverdachte] weer gaat zitten, komt de derde man van de achterbank van de voorste auto. Dan zit [slachtoffer 1] al tegen de auto van [medeverdachte] aan. In deze versie heeft de bestuurder van de Renault Megane een automatisch wapen in zijn handen en heeft de grote man een pistool. [medeverdachte] zegt dan dat hij denkt dat de grote man [slachtoffer 1] dood heeft geschoten, maar hij vermeldt - gelukkig - zelf al dat dit een invulling van hem is. Hij heeft die man niet zien schieten en het schot dat [medeverdachte] heeft gehoord is al gevallen voordat die grote man uit de auto is gestapt. (...)
Deze vijfde versie handhaaft [medeverdachte] min of meer in zijn verhoor bij de rechter-commissaris en tijdens de reconstructie. Dan maakt hij ook duidelijk dat de kleine man, die als eerste uit de rode auto stapt en op de passagiersstoel zat, een automatisch wapen in zijn handen heeft. Hij voegt voorts toe dat de grote man niet voorbij het portier is geweest van de auto van [medeverdachte] , waarachter [slachtoffer 1] zit. Tijdens de reconstructie vertelt hij bovendien dat die grote man geen automatisch wapen heeft, maar een pistool. (...)
Ons betoog (...) komt erop neer dat de feiten uitwijzen dat [medeverdachte] allesbehalve consistent heeft verklaard over de gebeurtenissen op de Kanaaldijk. (...)
In die samenhang is de conclusie onvermijdelijk dat [verdachte] over de middag en de vroege avond van 20 december 2011, over de gebeurtenissen op de Kanaaldijk en over de gebeurtenissen op de parkeerplaats de waarheid heeft gesproken. Hij heeft de slachtoffers niet doodgeschoten (...). [medeverdachte] is (...) niet in de Renault Megane gestapt en [verdachte] is op de Kanaaldijk niet uit de auto geweest, anders dan [medeverdachte] heeft verklaard."
3.2.2.
Het Hof heeft, in afwijking van hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, de hiervoor weergegeven verklaringen van [medeverdachte] (bewijsmiddelen 6 tot en met 9) - voor zover inhoudend dat na het klemrijden van de auto met [medeverdachte] en [slachtoffer 1] op de Kanaaldijk de verdachte en [betrokkene 3] beiden gewapend uit de Renault zijn gekomen en naar de passagierszijde van zijn, [medeverdachtes], auto zijn gelopen, alwaar [slachtoffer 1] uit de auto is gestapt - betrouwbaar geacht. Het heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat " [medeverdachte] steeds heeft verklaard dat zowel de persoon op de passagiersstoel, te weten [betrokkene 3] , en de persoon achterin de Renault Megane, te weten de verdachte, uit de auto zijn geweest op de Kanaaldijk en [dat] zij beiden gewapend waren". Het Hof heeft daarbij onder ogen gezien dat [medeverdachte] op andere punten wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat dit wellicht is ingegeven door diens eigen procespositie, maar is tot de slotsom gekomen dat zulks niet afdoet aan het oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de hiervoor bedoelde verklaringen.
3.2.3.
De klacht dat het Hof heeft verzuimd de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het in het middel bedoelde standpunt, mist derhalve feitelijke grondslag.
's Hofs afwijking van het door de verdediging ingenomen standpunt steunt op gronden die zijn beslissing kunnen dragen terwijl zijn oordeel ook in het licht van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, geen nadere motivering behoefde.
3.2.4.
Het middel faalt in zoverre.
3.3.
Het middel klaagt voorts dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de hiervoor genoemde verklaringen van [medeverdachte] .
3.4.1.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
3.4.2.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het bewijs dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1] heeft begaan, niet alleen kan worden aangenomen op grond van de hiervoor bedoelde verklaringen van [medeverdachte] , maar dat deze door hem gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in de overige gebezigde bewijsmiddelen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat die overige bewijsmiddelen onder meer inhouden dat [slachtoffer 1] is doodgeschoten en dat de verdachte heeft verklaard dat hij tezamen met [betrokkene 3] [medeverdachte] zou beschermen, dat zij daartoe de auto met daarin [medeverdachte] en [slachtoffer 1] zijn gevolgd en uiteindelijk op de Kanaaldijk hebben klem gereden waarna [slachtoffer 1] aldaar is doodgeschoten. Anders dan het middel betoogt, is dus geen sprake van schending van art. 342, tweede lid, Sv.
3.4.3.
Ook deze klacht faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen.
4.2.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
4.3.
Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het onder 1 tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededader geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.4.
Het middel faalt.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht, uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat de verdachte wat betreft het onder 2 tenlastegelegde niet als medepleger kan worden aangemerkt omdat hij bewust over het slachtoffer [slachtoffer 3] heen heeft geschoten.
5.2.
Het Hof heeft blijkens zijn in 2.2.2, onder het kopje 'Ten aanzien van feit 2', weergegeven overwegingen de verklaring van de verdachte dat hij bewust heeft misgeschoten teneinde zich aan de deelneming van de levensberovingen te onttrekken, niet aannemelijk geacht. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie. Voorts draagt dat oordeel de afwijking van het in het middel bedoelde standpunt zelfstandig zodat art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv het Hof niet tot een nadere motivering noopte.
5.3.
De klacht faalt derhalve.
6. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2017.
Conclusie 28‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van doodslag. Falende klachten over 1. afwijking van uos m.b.t. betrouwbaarheid van verklaringen (art. 359.2 Sv), 2. unus testis (art. 342.2 Sv), 3. bewijs van medeplegen en 4. afwijking van uos inhoudende dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt omdat hij bewust over het slachtoffer heen heeft geschoten. Samenhang met 16/01659.
Nr. 16/01744
Mr. Machielse
Zitting 28 maart 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 21 maart 2016 voor 1: medeplegen van doodslag, en 2: medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar. Voorts heeft het hof de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. N. Bertrand, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld en een cassatieschriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie. De eerste twee middelen komen op tegen de veroordeling voor feit 1, het derde middel tegen de veroordeling voor feit 2.
3. Het hof heeft bewezen verklaard dat
"1: hij op 20 december 2011 te Landsmeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, met een vuurwapen een kogel geschoten door het hoofd van [slachtoffer 1], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2: hij op 20 december 2011 te Purmerland, gemeente Landsmeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet,
- met een vuurwapen kogels geschoten in het hoofd van [slachtoffer 2], en
- met een vuurwapen kogels geschoten in het hoofd van [slachtoffer 3],
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn overleden."
4. De achtergrond van deze zaak is, zo is uit het vonnis van de rechtbank op te maken, een geschil over een schuld van [medeverdachte] in verband met een inbeslaggenomen partij hennepplanten en met het oprollen van een hennepplantage. [slachtoffer 1] spreekt [medeverdachte] op die schuld aan en bedreigt en mishandelt hem. Dit komt aan [betrokkene 1], een compagnon van [medeverdachte] in de hennepteelt, ter ore en [betrokkene 1] organiseert bescherming voor [medeverdachte]. Onder meer verdachte wordt daarbij ingeschakeld. Op 20 december 2011 wordt [medeverdachte] weer door [slachtoffer 1] ontboden. [betrokkene 1] regelt dan dat [betrokkene 4], [betrokkene 3] en verdachte [medeverdachte] in de gaten houden.
5.1. Het eerste middel formuleert als centrale vraag of verdachte inderdaad gewapend is uitgestapt uit de Renault Mégane op de Kanaaldijk of niet. De stelling die in het eerste middel wordt geformuleerd is dat het bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij feit 1 alleen maar berust op verklaringen van [medeverdachte] en dat er geen bewijs is dat deze verklaringen ondersteunt.
5.2. Vaststaat dat [slachtoffer 1] op 20 december 2011 is doodgeschoten te Landsmeer, nadat de auto die [medeverdachte] bestuurde en waarin [slachtoffer 1] zich als passagier bevond, op de Kanaaldijk door de Renault Mégane, bestuurd door [betrokkene 4] en met als passagiers [betrokkene 3], die voorin was gezeten en verdachte, die achterin de auto zat, is klem gereden.
5.3. Wanneer in cassatie wordt geklaagd over schending van het tweede lid van artikel 342 Sv overweegt de Hoge Raad tegenwoordig doorgaans het volgende:
"Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515)."2.
De arresten die de Hoge Raad op 30 juni 2009 wees (NJ 2009, 496 en 497 m.nt. Borgers) zouden kunnen doen vermoeden dat de Hoge Raad de teugels voor het tweede lid van artikel 342 Sv wat aantrok. Maar sindsdien gewezen arresten maken duidelijk dat er geen sprake is van een abrupte wending van de koers.3.Daderschap van verdachte kan nog steeds worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige, mits de door die ene getuige gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en steun vinden in ander bewijsmateriaal.4.
5.4. Het gaat in het kader van het tweede lid van artikel 342 Sv om gevallen waarin verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend of heeft gezwegen, waarin sprake is van een belastende aangifte of verklaring en waarin de vraag rijst of er aanvullend bewijs is dat op een of andere manier aansluit bij die verklaring of aangifte, zonder rechtstreeks betrekking te hebben op het daderschap zelve. Ik geef een aantal voorbeelden waarin de Hoge Raad oordeelde dat aan de eisen van het tweede lid van artikel 342 Sv was voldaan. Voor de overzichtelijkheid deel ik deze voorbeelden in al naargelang de aard van de ondersteuning die het overige bewijsmateriaal aan de verklaring van de getuige kan bieden. Deze indeling is betrekkelijk willekeurig en slechts indicatief en provisorisch.
a. Het bewijs van mishandeling van verdachtes zwangere partner, bestaande uit de aangifte en de waarneming van een buurman dat zijn zwangere buurvrouw huilend, verkrampt en met haar handen op haar buik aan de voordeur stond, was volgens HR 22 april 2014, NJ 2014, 328 m.nt. Rozemond voldoende.
In HR 2 december 2014, NJ 2015, 484 m.nt. Borgers was verdachte veroordeeld voor mishandeling van zijn partner, welke veroordeling berustte op de aangifte en op rapportage over de lichamelijke gevolgen. Ook deze veroordeling bleef in cassatie in stand. In deze beide zaken was voor een veroordeling van verdachte dus voldoende de verklaring van het slachtoffer over het door verdachte uitgeoefende geweld en de constatering door een andere bron van de gevolgen van dat beweerde geweld. De stap van de vaststelling dat in deze zaken de bewijsvoering toereikend was voor een veroordeling, naar het oordeel dat het bewijs van doodslag kan worden aangenomen op grond van de verklaring van een getuige die heeft gezien dat verdachte een ander om het leven heeft gebracht en het aantreffen van het lichaam van die ander lijkt mij niet groot te zijn, zeker niet als forensisch onderzoek tot resultaten komt die aansluiten bij hetgeen de getuige heeft verklaard over bijvoorbeeld de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht. In zulke gevallen vindt de verklaring van de getuige directe ondersteuning in de resultaten van nader onderzoek.
b. Maar de relatie tussen het steunbewijs en de verklaring van de getuige kan nog losser zijn. Er zijn gevallen geweest waarin het steunbewijs eveneens geen betrekking had op het daderschap maar nog minder raakvlak had met het delict in kwestie dan in de zojuist besproken zaken, waarin het kenmerkend effect van het strafbaar handelen in ieder geval nog bleek.
In HR 29 juni 2010, NJ 2010, 514 m.nt. Borgers was verdachte veroordeeld voor bedreiging en aanranding van de eerbaarheid in de trein. Er was een aangifte met een beschrijving van de dader als een man in een wit pak die ongevraagd zijn emailadres voor het slachtoffer had opgeschreven, maar aanvullend direct bewijs van het daderschap van verdachte ontbrak. Verdachte had slechts verklaard dat hij op de bewezenverklaarde datum wel met die trein heeft kunnen reizen, dat hij witte pakken heeft en dat hij wel eens een meisje heeft aangesproken in de trein en haar een emailadres heeft gegeven. Het overige bewijs bestond uit een verklaring van de moeder van het slachtoffer over de ontredderde situatie waarin zij haar dochter aantrof. Volgens de Hoge Raad vond het standpunt van de verdediging over het ontbreken van steunbewijs voldoende weerlegging in de bewijsvoering. Het steunbewijs betrof hier dus de verklaring van verdachte waarin deze perifere onderdelen van de aangifte in zekere zin bevestigde, zonder het feit te erkennen.
In HR 9 december 2014, NJ 2015, 485 m.nt. Borgers wees het ondersteunende bewijsmateriaal ook enkel op indirecte wijze op verdachte. Verdachte was veroordeeld voor een telefonische bedreiging van zijn voormalige partner. Deze had aangifte gedaan. Deze aangifte werd ondersteund door een verklaring van haar moeder die zag dat haar dochter ging huilen nadat ze de telefoon had opgenomen. Nadat dat telefoongesprek was afgelopen zei haar dochter dat zij verdachte aan de lijn had gehad. Kort daarop werd er weer gebeld. De dochter nam de telefoon op en werd hysterisch. De moeder hoorde dat verdachte aan de andere kant van de lijn was en lelijke dingen zei. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had gemotiveerd dat en waarom er voldoende steunbewijs was voor de belastende aangifte van de bedreiging, in het eerste telefoongesprek door verdachte geuit. Mede gelet op die nadere motivering kon volgens de Hoge Raad niet worden gezegd dat die aangifte onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal. Wat de moeder van aangeefster over het tweede telefoongesprek verklaarde en haar waarneming van de reactie van haar dochter tijdens het eerste telefoongesprek leverden dus in onderlinge samenhang voldoende ondersteuning op voor de aangifte van haar dochter.
c. Via een samenhang met een ander strafbaar feit kan het verlangde steunbewijs voor het ene feit ook worden geleverd zelfs als dat steunbewijs niet rept van dat ene feit. De rechtspraak biedt ook daarvan voorbeelden.
In HR 20 december 2016, ECLI:2016:2911 was verdachte veroordeeld voor bedreiging en gewelddadige verkrachting van zijn toenmalige levensgezellin in haar woning. In cassatie klaagde verdachte dat het bewijs voor de bedreiging enkel berustte op verklaringen van het slachtoffer. Het bewijs van de verkrachting berustte op verklaringen van het slachtoffer, op constateringen van het letsel door medici en getuigen, en op de verklaring van verdachte dat hij die nacht in de woning van zijn toenmalige vriendin was. De bewezenverklaring van de bedreiging berustte op verklaringen van het slachtoffer en de verklaring van verdachte dat hij die nacht in de woning van aangeefster was. De Hoge Raad wees erop dat het hof in antwoord op een verweer dat het enige bewijs voor de bedreiging bestond in de verklaringen van het slachtoffer, in aanmerking had genomen dat de bedreiging betrekking had op uitingen van verdachte tijdens de seksuele gedragingen die onder feit 2 waren begrepen. Gelet daarop en op wat de andere bewijsmiddelen inhouden over het door verdachte uitgeoefende geweld en de gevolgen daarvan, welk geweld tevens in verband kan worden gebracht met de bedreigingen, kon volgens de Hoge Raad niet gezegd worden dat het tweede lid van artikel 342 Sv was geschonden. Hier was er dus sprake van een betekenisvolle samenhang tussen enerzijds de verkrachting en anderzijds de bedreigingen. Deze twee misdrijven lagen niet ver uiteen, gelet op de identiteit van tijd en plaats en van dader en slachtoffer. Maar zelfs zonder zo een samenhang of samenval kan het bewijs van het ene delict het bewijs van het andere ondersteunen.
Als twee aangiftes van onderscheiden slachtoffers leiden tot een tenlastelegging van twee vergelijkbare zedendelicten kunnen de verklaringen van het ene slachtoffer de verklaringen van het andere slachtoffer zodanig ondersteunen dat aan de eis van het tweede lid van artikel 342 Sv wordt voldaan.5.Hetzelfde geldt voor de veroordeling voor twee overvallen die op onderdelen een kenmerkende gelijkenis vertonen met andere overvallen waarvan verdachte is herkend, waarbij alle overvallen in dezelfde omgeving hebben plaatsgevonden en in welke omgeving ook verdachte woonachtig is.6.
5.5. Deze rechtspraak leert mijns inziens dat als de feiten en omstandigheden die tezamen de inhoud van de verklaring van een getuige vormen geïsoleerd staan, het tweede lid van artikel 342 Sv kan worden aangeroepen. Maar als feiten en omstandigheden van die verklaring steun vinden in ander bewijsmateriaal, ook al is het maar partieel, dan zal de bewezenverklaring toereikend zijn onderbouwd. Het verdient aanbeveling als de feitenrechter aangeeft waarom volgens hem de inhoud van ander bewijsmateriaal voldoende steun biedt aan de verklaring van de getuige. In sommige gevallen is dat wellicht niet eens nodig, meer bepaald niet wanneer het ondersteunend materiaal direct aan het delict is gerelateerd, bijvoorbeeld wanneer een aangifte van mishandeling tegen een aangewezen verdachte gepaard gaat met medische rapportage over de gevolgen daarvan. Maar in andere gevallen zou het goed zijn als de rechter zijn redenering zichtbaar maakt.
5.6. In zijn arrest heeft het hof over feit 1 onder meer het volgende vastgesteld:
"Kanaaldijk
[medeverdachte] heeft verklaard dat na het klemrijden op de Kanaaldijk de verdachte en [betrokkene 3] beiden gewapend uit de Renault zijn gekomen en naar de passagierszijde van zijn auto zijn gelopen, alwaar [slachtoffer 1] uit de auto is gestapt. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] op dit punt. Het hof neemt daarbij in overweging dat [medeverdachte] steeds heeft verklaard dat zowel de persoon op de passagiersstoel, te weten [betrokkene 3], en de persoon achterin de Renault Megane, te weten de verdachte, uit de auto zijn geweest op de Kanaaldijk en zij beiden gewapend waren. Deze verklaring van [medeverdachte] vindt steun in de verklaring van de verdachte inhoudende dat er meerdere vuurwapens in de Renault Megane aanwezig waren. Dat [medeverdachte] op andere punten wisselende verklaringen heeft afgelegd, mogelijk ingegeven vanuit zijn eigen procespositie, doet daar niet aan af."
Het hof heeft niet kunnen vaststellen met welk wapen en door wie [slachtoffer 1] is doodgeschoten.
5.7. Het hof heeft in zijn arrest nog apart overwegingen gewijd aan het medeplegen van feit 1. Deze overwegingen zijn ook voor de beoordeling van het eerste middel relevant:
"Medeplegen
De handelingen van de verdachte op de Kanaaldijk kunnen naar het oordeel van het hof niet los beschouwd worden van de gezamenlijke activiteiten van [betrokkene 3], [betrokkene 4] en de verdachte in de aanloop naar de gebeurtenissen op de Kanaaldijk.
De verdachte bevond zich samen met [betrokkene 3] in een door [betrokkene 4] bestuurde auto. De verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was [medeverdachte] te beschermen, een activiteit die duidt op een mogelijk, dreigend, fysiek gevaar voor [medeverdachte]. De verdachte heeft samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] enkele uren [medeverdachte] en [slachtoffer 1] geobserveerd bij de KFC in Amsterdam. De verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] achtervolgden [medeverdachte] en [slachtoffer 1] bij het vertrek bij de KFC. Op de Kanaaldijk werden [medeverdachte] en [slachtoffer 1] klemgereden door de door [betrokkene 4] bestuurde auto.
Het hof acht de verklaring van de verdachte inhoudende dat het klemrijden - in opdracht van [betrokkene 3] - voor hem volkomen onverwacht kwam, niet aannemelijk. Het klemrijden kan bezwaarlijk los worden beschouwd van de eerdere urenlange observatie en daarop volgende achtervolging. De verdachte heeft ook geen verklaring afgelegd die een andere duiding zouden kunnen geven aan de observatie en achtervolging.
Het hof beschouwt tegen deze achtergrond dat het klemrijden en het vervolgens gezamenlijk gewapend uitstappen van de verdachte en [betrokkene 3] en op [slachtoffer 1] afgaan, als een uitvoering van een gezamenlijke gewapende actie die op [slachtoffer 1] was gericht. Daarbij heeft het hof overigens niet kunnen vaststellen dat het plan was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [betrokkene 3] en de verdachte op de Kanaaldijk zijn uitgestapt en dat zij beiden met een vuurwapen in de hand naar [slachtoffer 1] zijn gelopen, waarna [slachtoffer 1] door één van beiden is doodgeschoten. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1]. Dat niet kan worden vastgesteld of het de verdachte of [betrokkene 3] is geweest die het dodelijke schot heeft gelost, staat onder deze omstandigheden aan de bewezenverklaring van het feit niet in de weg."
5.8. In de onderhavige zaak zijn voor de bewezenverklaring van feit 1 uiteraard de verklaringen van [medeverdachte] relevant, naast de rapportage over de doodsoorzaak van [slachtoffer 1]. Maar ook de verklaringen van verdachte zelf. In bewijsmiddel 12 heeft verdachte gezegd dat zij [medeverdachte] observeerden om te kijken of er iets met hem gebeurde. Zij zijn ook de auto van [medeverdachte] gevolgd. En in bewijsmiddel 13 heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 3] eerder sprak met [medeverdachte] en [betrokkene 1] en daarna terugkwam naar de auto en zei dat het opruimen niet doorging en dat [medeverdachte] moest worden beschermd. Verdachte en [betrokkene 3] zouden dat samen doen. Zij zijn toen de auto van [medeverdachte] gevolgd en op de Kanaaldijk is die auto de pas afgesneden. Ook wijs ik er op dat verdachte met betrekking tot feit 2 heeft verklaard dat [betrokkene 3] hem had gezegd dat hij moest meehelpen om die andere twee af te maken. Bij het Burgtpad sprong [betrokkene 3] als eerste uit de auto en daarna verdachte.
5.9. Het arrest zou aan overtuigingskracht hebben gewonnen als het hof nog extra aandacht had geschonken aan het verweer dat verdachte op de Kanaaldijk de auto niet heeft verlaten, bijvoorbeeld door evenals de rechtbank op blz. 41 van haar vonnis heeft gedaan erop te wijzen dat zo een gedrag hoogst onwaarschijnlijk is omdat verdachte immers mee was gegaan om [medeverdachte] te beveiligen en dat hij, als er gevaar voor [medeverdachte] zou dreigen, [medeverdachte] meteen zou wegvoeren en in veiligheid zou brengen. Maar de bewijsvoering van het hof is naar mijn mening toereikend. Nog steeds geldt immers dat het bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij het bewezene kan berusten op de verklaring van slechts één getuige, als er maar ander bewijsmateriaal is dat steun biedt aan de door de getuige beschreven feiten en omstandigheden die voor het delict relevant zijn. De verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de bevinding dat [slachtoffer 1] inderdaad is doodgeschoten en ook door de eigen verklaring van verdachte dat hij samen met [betrokkene 3] [medeverdachte] zou beveiligen en daartoe is meegereden achter de auto van [medeverdachte] aan.
5.10. Het middel voert ook nog aan dat het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft onvoldoende kritisch deze verklaringen beoordeeld.
5.11. Het hof heeft overwogen dat [medeverdachte] vanaf een bepaald moment steeds consequent over de rol van verdachte op de Kanaaldijk hetzelfde heeft verklaard. Dat brengt het hof ertoe dat onderdeel van de verklaringen van [medeverdachte] als voldoende betrouwbaar en daarom voor het bewijs bruikbaar aan te merken. Ik wijs er op dat harde en betrouwbare criteria voor het meten van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen niet bestaan.7.Zeer goed is denkbaar dat het ene onderdeel van een verklaring wel betrouwbaar is en andere delen weer niet. Dat heeft het hof ook tot uitdrukking gebracht. Inderdaad heeft [medeverdachte] zijn verklaringen gewijzigd, maar aan het hof is het juist opgevallen dat [medeverdachte] gebleven is bij zijn verklaring dat ook verdachte op de Kanaaldijk, nadat de auto waarin [medeverdachte] en [slachtoffer 1] zaten, daar was klemgereden, de rode Renault heeft verlaten. Het argument van de steller van de schriftuur dat zich in de strafrechtspleging het fenomeen voordoet dat de schuld en verantwoordelijkheid bij anderen worden gelegd herken ik. Maar wat aan [medeverdachte] wordt aangewreven is toch niet een neiging die alleen maar aan hem kleeft. Ik kan mij voorstellen dat ook verdachte, die evenmin vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven, behept kan zijn met het door de schriftuur genoemde fenomeen. De vraag is ook maar welk voordeel [medeverdachte] op het oog zou kunnen hebben door in strijd met de waarheid verdachte een belangrijke rol toe te dichten bij het doodschieten van [slachtoffer 1]. [medeverdachte] is bij zijn verklaringen gebleven (bewijsmiddel 9) ook nadat [betrokkene 3] zich bij zijn arrestatie op 11 mei 2012 van het leven had beroofd.
5.12. Het oordeel van de feitenrechter over de betrouwbaarheid van verklaringen van verdachten en getuigen kan slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. De waarderingen en afwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen zijn immers overwegend van feitelijke aard. Een algemeen toetsingskader dat voor alle verklaringen en in alle zaken van toepassing is bestaat niet.8.Vandaar dat de toetsing in cassatie ook maar beperkt is tot de begrijpelijkheid van het oordeel.9.Het hof heeft de uitlatingen van [medeverdachte], dat verdachte op de Kanaaldijk de auto ook heeft verlaten betrouwbaarder geoordeeld dan de verklaring van verdachte, dat hij juist in de auto is blijven zitten. Ik roep hierbij in herinnering dat verdachte op het Burgtpad wél is uitgestapt.
Het eerste middel faalt.
6.1. Het tweede middel klaagt over het medeplegen van feit 1. Dat het hof dat medeplegen bewezen heeft verklaard getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat verdachte ook opzet zou hebben gehad op levensberoving is uit de gebezigde bewijsmiddelen niet af te leiden. Evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat er een plan was om geweld tegen [slachtoffer 1] te gebruiken. Het enige wat verdachten voor ogen stond was het beveiligen van [medeverdachte]. Op het doden van [slachtoffer 1] was de samenwerking niet gericht. En ook als verdachte met een wapen in de hand uit de auto zou zijn gestapt is dat naar uiterlijke verschijningsvorm even goed te verstaan als een actie ter bescherming van [medeverdachte].
6.2. Medeplegen verlangt niet een voorafgaand overleg, niet nodig voor medeplegen is het uitvoeren van een tevoren samen opgevat plan. Medeplegen is bewust en volledig samenwerken, hetwelk erin kan bestaan dat de een zich bij de ander is gaan aansluiten.10.Het hof heeft aandacht gevraagd voor de achtergrond van het samenstel van handelingen van verdachte en de andere inzittenden van de rode Renault. Die achtergrond bestond erin dat zij [medeverdachte] zouden beschermen. Daartoe observeerden zij [medeverdachte] en volgden zij de auto waarin [medeverdachte] en [slachtoffer 1] zich verplaatsten. Het hof is uitgegaan van de inhoud van verklaringen van [medeverdachte], die erop neerkomt dat [betrokkene 3] en verdachte, nadat de auto van [medeverdachte] tot stoppen was gedwongen, beiden met een wapen in de hand zijn uitgestapt, waarna [slachtoffer 1] door een van hen is doodgeschoten. Verdachte is minstens daarbij aanwezig geweest en niet blijkt dat hij zich van het handelen van [betrokkene 3] heeft gedistantieerd. Het hof heeft bij zijn oordeel dat er sprake was van medeplegen kennelijk betekenis toegekend aan de gezamenlijkheid van het optreden van [betrokkene 3] en van verdachte, welk optreden stond in het teken van bescherming van [medeverdachte] tegen [slachtoffer 1]. Als daarbij vuurwapens in het spel zijn bestaat de aanmerkelijke kans dat die ook gebruikt zullen worden en daarmee ook de aanmerkelijke kans dat er doden zullen vallen. Het oordeel dat verdachte aldus nauw en bewust heeft samengewerkt met [betrokkene 3] en dat dit gezamenlijk optreden als het medeplegen van doodslag kan worden gekwalificeerd, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.11.
Het middel faalt.
7.1. Het derde middel klaagt over de veroordeling voor feit 2 en concentreert zich op de bewezenverklaring van het medeplegen. Het middel valt in meerdere klachten uiteen. De eerste klacht is dat het hof ten onrechte zich niet in staat heeft geacht om vast te stellen wie vermoedelijk de twee slachtoffers heeft doodgeschoten. Dat niet zou kunnen worden vastgesteld wie de dodelijke schoten heeft gelost verdraagt zich volgens de toelichting op het middel niet met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
7.2. Met betrekking tot cassatiemiddelen door het OM voorgesteld tegen vrijspraken geldt volgens vaste rechtspraak het volgende:
"Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Hieruit volgt dat het oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het tenlastegelegde, met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk genoemd zal kunnen worden op de grond dat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat."12.
Hetzelfde geldt in de onderhavige zaak waar het gaat om de vraag wie de dodelijke schoten heeft gelost. Dat het verslag over het munitie-onderzoek, verricht door het NFI (bewijsmiddel 19) de hypothese dat de kogels en kogelmanteldelen zijn afgevuurd uit een en dezelfde loop zeer veel waarschijnlijker acht dan de hypothese dat zij zijn afgevuurd uit meerdere lopen van het zelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken, dwingt het hof nog niet tot het onderschrijven van het standpunt dat beide slachtoffers door een en dezelfde schutter om het leven zijn gebracht, temeer niet omdat in hetzelfde bewijsmiddel is vermeld dat zonder wapenonderzoek hierover geen zekerheid kan worden verkregen. Verdachte zelf heeft in bewijsmiddel 24 verklaard dat ook hij heeft geschoten, maar niet weet hoe vaak. Hij heeft een keer gedrukt en dacht dat de kogels op waren maar er was er nog een en daarmee heeft hij per ongeluk in de voet van [betrokkene 3] geschoten. Het hof heeft aldus niet uitgesloten hoeven te achten dat een slachtoffer of misschien beide ook door een door verdachte afgeschoten kogel zijn getroffen.
7.3. De tweede klacht van het derde middel concentreert zich op de volgende overwegingen in het arrest:
"Medeplegen
Uit het forensisch onderzoek volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vermoedelijk met een automatisch wapen, type Scorpion, om het leven zijn gebracht. Het hof is van oordeel dat ook op het Burgtpad niet kan worden vastgesteld wie de dodelijke schoten heeft gelost. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd heeft [medeverdachte] in dit verband niet eenduidig naar [betrokkene 3] gewezen, maar ook hier wisselend verklaard over wie het automatische wapen hanteerde. Andere bewijsmiddelen op grond waarvan de schutter kan worden aangewezen ontbreken. Ook hier staat dat echter niet aan een bewezenverklaring van de verdachte als medepleger in de weg.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat - nadat [slachtoffer 1] op de Kanaaldijk was doodgeschoten en in het water was gebracht - is besloten dat de anderen die verderop op het Burgtpad stonden, zijnde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], ook moesten worden gedood. Met dat opzet zijn [betrokkene 4], [betrokkene 3] en de verdachte vervolgens - waarbij [medeverdachte] voorop reed en aldus de weg wees - naar het Burgtpad gereden. Op het Burgtpad zijn [betrokkene 3] en de verdachte beiden gewapend uit de auto gestapt, op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgegaan en hebben zij beiden schoten gelost. Aldus hebben [betrokkene 3] en de verdachte gezamenlijk gehandeld ter uitvoering van een kort na de dood van [slachtoffer 1] opgevat plan om ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] om het leven te brengen.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte niet als medepleger kan worden beschouwd, omdat - onder de premisse dat [betrokkene 3] de dodelijke schoten heeft gelost - de verdachte bewust mis geschoten heeft, wordt verworpen. Zelfs als de toedracht zou zijn geweest als door de verdediging geschetst - een toedracht die door het hof niet is vastgesteld - is de verdachte immers als medepleger van de levensberovingen aan te merken. Door onder de hiervoor vermelde omstandigheden op het Burgtpad tezamen met [betrokkene 3] uit de auto te stappen, met een vuurwapen in de hand op één van de slachtoffers af te lopen en daarmee een schot te lossen, terwijl de mededader eerst achter het andere slachtoffer aangaat en vervolgens naast de verdachte komt te staan en de dodelijke schoten afvuurt, heeft de verdachte een handeling verricht die, zelf als dat door hem afgevuurde schot niemand geraakt heeft, een wezenlijke bijdrage oplevert bij de uitvoering van de levensberovingen. Een dergelijk dreigend handelen kan immers de slachtoffers de illusie van een nog mogelijk verzet of vlucht ontnemen. Overigens acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij bewust mis heeft geschoten teneinde zich aan de deelneming van de levensberovingen te onttrekken, niet aannemelijk.
Het hof komt tot de conclusie dat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van de levensdelicten op het moment van het gezamenlijk gewapend uitstappen waarna geschoten wordt, behoudens contra-indicaties - zoals bijvoorbeeld het zich geheel afzijdig houden van het beschieten van de slachtoffers - waarvan in het geheel niet is gebleken, is voltooid. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan medeplegen."
7.4. Dat verdachte bewust mis zou hebben geschoten is door het hof onaannemelijk geoordeeld. Dit argument draagt de verwerping van het verweer zelfstandig. Hetgeen het hof voor het overige heeft overwogen is dus ten overvloede opgenomen in het arrest. Reeds daarom faalt deze klacht. Het hof heeft in de overwegingen ten overvloede overigens verantwoord waarom er toch sprake zou zijn van medeplegen, ook als verdachte bewust zou hebben mis geschoten. Dat neemt immers niet weg dat verdachte minstens voorwaardelijk opzet zou kunnen hebben op het doodschieten door zijn mededader. Afgesproken is dat beide anderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ook moesten worden gedood. Daartoe zijn [betrokkene 4], [betrokkene 3] en verdachte naar het Burgtpad gereden, gegidst door [medeverdachte]. Daar aangekomen zijn de verdachte en [betrokkene 3] gewapend uit de auto gestapt, zijn zij op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgegaan en hebben zij beiden schoten gelost. Het optreden van verdachte heeft volgens het hof een wezenlijke bijdrage opgeleverd bij de uitvoering van de levensberovingen. Het hof heeft erop gewezen dat een dergelijk dreigend handelen de slachtoffers de illusie van een nog mogelijk verzet of vlucht kan ontnemen. Daartegen keert zich de steller van het middel in het bijzonder, maar tevergeefs. De aanwezigheid van de gewapende verdachte die ook nog schoten loste heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de uitvoering van het gezamenlijk opzet om de andere twee ook "af te maken" waartoe [betrokkene 3] verdachte heeft opgeroepen, al was het maar omdat aldus [betrokkene 3] zich verzekerd dacht te weten van de steun van verdachte als hijzelf er niet in zou slagen het gezamenlijk opzet uit te voeren.
7.5. De laatste klacht van het middel klaagt over het negeren door het hof van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, erop neerkomende dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger omdat hij bewust over [slachtoffer 3] heen heeft geschoten. Het hof heeft in het bijzonder de redenen opgegeven die tot afwijking van dat standpunt hebben geleid, door namelijk te overwegen dat de feiten die aan dit standpunt ten grondslag liggen onaannemelijk zijn.
Het middel faalt.
8. De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2017
Bijv. HR 9 december 2014, NJ 2015, 485 m.nt. Borgers; HR 20 december 2016, ECLI:2016:2911.
Bleichrodt schreef al dat het maar de vraag is of de Hoge Raad sinds 2009 strengere eisen is gaan stellen aan het verband dat zou moeten bestaan tussen de inhoud van de verklaring van de getuige en het aanvullend bewijsmateriaal. Edwin Bleichrodt, Bewijs minima: een nieuwe invulling? In Levend strafrecht (Buruma bundel), Deventer 2011, p. 22. Borgers beval in 2012 aan om het voorschrift van het tweede lid van artikel 342 Sv niet enkel te zien als een onderdeel van het negatief-wettelijk bewijsstelsel, maar ook als een soort aansporing aan de rechter om zijn bewijsbeslissing beter te motiveren in de gevallen waarin de verklaringen van een enkele getuige daarvoor cruciaal zijn; M.J. Borgers, ‘De toepassing van de bewijsminimumregel’, DD 2012, 82.
HR 6 maart 2012, NJ 2012, 250 m.nt. Schalken, die zich kritisch uitlaat over dit arrest en teleurgesteld is dat de HR geen betere waarborgen biedt.
HR 7 juli 2015, NJ 2015, 488 m.nt. Borgers.
HR 22 december 2015, NJ 2017, 39 m.nt. Schalken.
Mr. M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs 2014, p. 162 e.v.
Zie HR 29 september 2015, ECLI: 2015: 2842 rov. 4.3.
Vgl. HR 10 januari 2012, ECLI:2012:BT8921.
HR 28 mei 2002, NJ 2003, 142 m.nt. Schalken.
HR 12 april 2005, NJ 2005, 577 m.nt. Mevis.
Bijv. HR 13 september 2016, ECLI:2016:2058.