Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/1074
Procesrecht. Incidentele vordering tot verbinden voorwaarde van zekerheidstelling aan in vorige instantie uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad; maatstaf. Bankgarantie; eisen art. 6:51 lid 2 BW.
HR 18-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1607
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
18/05509
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:461, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑03‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:795, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑09‑2020
ECLI:NL:HR:2019:1607, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:637, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑12‑2018
- Wetingang
Essentie
Procesrecht. Incidentele vordering tot verbinden voorwaarde van zekerheidstelling aan in vorige instantie uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad; maatstaf. Bankgarantie; eisen art. 6:51 lid 2 BW.
Samenvatting
Met betrekking tot de vordering bedoeld in art. 235 Rv tot het verbinden van de voorwaarde van zekerheidstelling aan de uitvoerbaarheid bij voorraad van een in vorige instantie gegeven beslissing, gelden op overeenkomstige wijze de maatstaven genoemd in HR 20 maart 2015, NJ 2015/158, voor de vordering om een beslissing die in een vorige instantie is gegeven, alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De afweging van de belangen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.