Zie over art. 413 SvSM en art. 359a SvN ook mijn conclusie van 12 januari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:17, randnummer 40 (vóór HR 23 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:420; art. 81 RO). Vgl. wat betreft het met art. 413 SvSM overeenkomende art. 413 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao: HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:786 en art. 413 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba: HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2679, NJ 2012/438, m.nt. J.M. Reijntjes..
HR (Parket), 23-01-2024, nr. 22/01696
ECLI:NL:PHR:2024:81
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
23-01-2024
- Zaaknummer
22/01696
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2024:81, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:370
Conclusie 23‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak (Sint Maarten). Schietpartij op parkeerterrein bij nachtclub. Veroordeling wegens o.a. medeplegen van doodslag, poging doodslag en vuurwapenbezit. De klachten over de verwerping van het bewijsuitsluitingsverweer, de verwerping van het beroep op noodweer(exces) en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel falen volgens de AG. De conclusie strekt enkel wat betreft de strafoplegging tot vernietiging (wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie) en tot verwerping van het casstieberoep voor het overige. Samenhang met 22/01695.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01696 C
Zitting 23 januari 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
De verdachte is bij vonnis van 31 maart 2022 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) wegens 1. “medeplegen van doodslag”, 2. “medeplegen van poging tot doodslag” en 3. “medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd” (parketnummer 100.00004/19), alsook wegens 1. “mishandeling” en 4. “overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd” (parketnummer 100.00582/20), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het Hof de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] toegewezen. Ook heeft het hof bij elk van de toegewezen bedragen een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opgelegd als bedoeld in art. 1:78 Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten (hierna: SrSM), een en ander zoals in het vonnis bepaald.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/01695. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld. Bij de bespreking daarvan zal ik een andere volgorde aanhouden dan die in de schriftuur.
II. Het vierde middel en de bespreking daarvan
Het middel
4. Het vierde middel klaagt dat het Hof, ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 100.00582/20 onder 4 tenlastegelegde, aan de geconstateerde normschending ten onrechte niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting heeft verbonden, althans dat dit oordeel onvoldoende begrijpelijk (gemotiveerd) is.
De tenlastelegging
5. Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 100.00582/20 onder 4 tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 23 december 2020 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten een Glock (model 19, kaliber 9x19, serienummer [serienummer] ) en/of een of meerdere patroonhouder(s) en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten zestien (16) patronen, voorhanden heeft gehad.”
Het verweer van de verdediging
6. De verdediging heeft in hoger beroep een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting gevoerd. De door raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting voorgedragen en aan het proces-verbaal van die zitting gehechte pleitnota houdt daaromtrent het volgende in:
“19. Feit 4 voorhanden hebben vuurwapen [verdachte] en voorhanden hebben munitie [medeverdachte] . Cliënten dienen te worden vrijgesproken ten aanzien van dit feit. In de eerste plaats vanwege de bewijsuitsluiting vanwege een ernstig vormverzuim. In de tweede plaats daar voor wat betreft de munitie inzake [medeverdachte] het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
20. De munitie in de tuin alsook het vuurwapen in de woning van [verdachte] zijn onrechtmatig verkregen en dienen daardoor te worden uitgesloten van het bewijs.
21. Art. 9 Sv herhaalt: ‘Strafvordering heeft alleen plaats in de gevallen en op de wijze bij landsverordening voorzien’. Strafvordering moet uiteraard ruim worden genomen en omvat ook de opsporing van strafbare feiten. Ook art. 8 EVRM waarborgt uitdrukkelijk een ‘recht op respect voor zijn privéleven (..), zijn woning en zijn correspondentie. Van overheidswege mag op de uitoefening van dit recht, zo luidt art. 8 lid 2 van het verdrag, alleen inbreuk worden gemaakt voor zover de wet dat onmiskenbaar toelaat (‘in accordance with the law’). Er is geen twijfel dat de privacy en dus ook het huisrecht wordt gedekt door zowel art. 9 Sv, maar meer nog door art. 8 lid 1 EVRM en trouwens ook door de Staatsregeling van Sint-Maarten. Het gaat hier om een dwangmiddel dat een betekenisvolle inbreuk maakt op fundamentele rechten van de burger.
22. Nu het bewijs onrechtmatig is verkregen is de toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk ‘ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM’. Bewijsuitsluiting kan op grond van art. 413 Sv aan de orde komen ‘indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
23. Op 22 december 2020 wordt er een machtiging afgegeven. [betrokkene 1] heeft op 27 september 2020 aangifte gedaan van mishandeling al dan niet met een wapen en of wapens. Drie maanden later wordt pas een verkeerde machtiging afgegeven. Het is niet duidelijk wat de noodzaak was voor het binnentreden na drie maanden. Haastige spoed is zelden goed. De officier van justitie geeft een machtiging af voor de [a-straat 1] en een voor de [b-straat 1]. Het staat vast dat [medeverdachte] en [betrokkene 2] wonen op de [c-straat 1] . De machtiging is slechts afgegeven voor [a-straat 1] . Ondanks dat de machtiging is afgeven voor [a-straat 1] en [b-straat 1] zijn de agenten de woning van [medeverdachte] , [betrokkene 2] , [verdachte] binnengetreden. Er was geen machtiging voor het binnentreden. De agenten hadden dus geen recht om de woning te betreden van [medeverdachte] en [betrokkene 2] en [verdachte] . Er was namelijk geen schriftelijke toestemming afgegeven waardoor er ook geen recht bestond om de woning te doorzoeken. Ik moge hierbij verwijzen naar een uitspraak van de Hoge Raad hieromtrent. ECLI:NL:HR:2004: AP0169 Hierdoor is er dus sprake van een onherstelbaar vormverzuim en is er dus ook sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs nu er geen juridische grondslag was. Al hetgeen in beslag is genomen kan worden bestempeld als onrechtmatig verkregen daar er geen machtiging was afgegeven op het adres waar de heren daadwerkelijk verbleven. Hetgeen in beslag genomen dient dus te worden uitgesloten van het bewijs. Nu er sprake is van bewijsuitsluiting dient vrijspraak te volgens vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 4.
24. Voor [verdachte] geldt hetzelfde. Als wij naar de machtiging kijken dan is er op 22 december 2020 door de officier van justitie een machtiging afgegeven voor de [b-straat 1] . De [b-straat 1] is een supermarket. Het staat vast dat [verdachte] woont op [b-straat 2] en niet [b-straat 1] . Nu er geen toestemming was afgegeven om de woning van [verdachte] te betreden en te doorzoeken is het bewijs onrechtmatig verkregen en dient deze te worden uitgesloten van het bewijs en dienen de heren te worden vrijgesproken. Het hele binnentreden alsook de daaropvolgende huiszoeking, moet dan ook als onrechtmatig worden gekwalificeerd.
25. Het is helemaal niet het doel van het recht om altijd ten koste van alles efficiënt te zijn. Rechtstoepassing moet vooral goed en rechtvaardig zijn. Het belang dat het voorschrift dient is in ieder geval een zware, namelijk bescherming van het huisrecht. Volgens de verdediging hadden de verbalisanten geen recht om de woning van [verdachte] , [medeverdachte] en [betrokkene 2] te betreden en te doorzoeken.
[…]
Conclusie: Vrijspraak”
De beslissing van het Hof ten aanzien van de aangevoerde normschending
7. Het Hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en daartoe het volgende overwogen:
“Normschending
Parketnummer 100.00582/20
De raadsvrouw heeft bepleit dat de opsporingsambtenaren de woning van de verdachte onrechtmatig zijn binnengetreden, nu de machtiging tot binnentreden is afgegeven voor het adres “ [b-straat 1] ”, terwijl de verdachte naar eigen zeggen op [b-straat 2] woont. Het aangetroffen vuurwapen en de bijbehorende munitie zijn daarom onrechtmatig verkregen en dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het Hof stelt voorop dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner ingevolge artikel 155 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een schriftelijke machtiging is vereist. Artikel 157 Sv bepaalt dat de machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in een bepaalde in de machtiging aan te duiden woning.
Het Hof stelt vast dat de machtiging niet het juiste huisnummer van de woning van de verdachte vermeldt. In zoverre is sprake van een normschending. De machtiging laat echter geen misverstand erover bestaan dat deze was verleend voor de woning van de verdachte, alwaar de opsporingsambtenaren ook daadwerkelijk zijn binnengetreden. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de normschending geen aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift oplevert en dat de verdachte niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad, zodat kan worden volstaan met de enkele constatering van de normschending. Het verweer wordt verworpen.”
De bewezenverklaring en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen
8. Het Hof heeft vervolgens ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 23 december 2020 te Sint Maarten, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten een Glock (model 19, kaliber 9x19, serienummer [serienummer] ) en een patroonhouder en munitie in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten zestien (16 patronen), voorhanden heeft gehad.”
9. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“1. Verbalisant [verbalisant 1] heeft het volgende gerelateerd:
“Op 23 december 2020 werd de woning gelegen aan de [b-straat 1] (het Hof begrijpt: de woning van de verdachte) doorzocht. In de slaapkamer van de woning werd een portable airconditioning unit aangetroffen met daarin een vuurwapen van het merk dock met daarin een volle patroonhouder en een patroon in de kamer. Tevens werd in de slaapkamer in een ladekast een lege patroonhouder aangetroffen. Bovengenoemde goederen zijn in beslag genomen. […]”
2. Verbalisant [verbalisant 2] heeft het volgende gerelateerd:
“Op 23 december 2020 werden een vuurwapen en munitie in beslag genomen tijdens een huiszoeking in de woning van de verdachte [verdachte] .
Identificatie ad. 1:
Het voor onderzoek aangeboden pistool was van het merk “GLOCK”, model 19 en van het kaliber “9X19”. Het wapen was voorzien van het wapennummer [serienummer] .
Bij het wapen werd een bijbehorende patroonhouder en dertien (13) scherpe patronen van het kaliber “9 MM”, voorzien van centraal vuurontsteking voor onderzoek aangeboden.
De dertien (13) scherpe patronen waren voorzien van de bodemstempel: “FC 9 MM LUGER”. De scherpe patroon in de kamer was voorzien van de bodemstempel “FC 9 MM LUGER”.
Conclusie ad. 1:
Naar aanleiding van vorenstaande heb ik, verbalisant, vastgelegd dat de voor onderzoek aangeboden pistool een vuurwapen is in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, opnieuw verzameld, gewijzigd en aangevuld. De voor onderzoek aangeboden veertien (14) scherpe patronen zijn munitie in de zin van deze verordening. Deze type munitie zijn geschikt voor het gebruik in het onderzochte wapen.
Identificatie ad. 2:
De voor onderzoek aangeboden patroonhouder was van het merk “GLOCK” van het kaliber “9 MM”.
Conclusie ad. 2:
Naar aanleiding van vorenstaande heb ik, verbalisant, vastgelegd dat de voor onder aangeboden patroonhouder, valt onder onderdelen van vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, opnieuw verzameld, gewijzigd en aangevuld. De patroonhouder is geschikt voor het gebruik in het onderzochte vuurwapen onder ad. 1.
[…]”
3. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Het in mijn woning aangetroffen vuurwapen, de patroonhouders en de munitie zijn van mij.””
Het juridisch kader
10. Art. 413 van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: SvSM) luidt:
“5. De rechter kan in zijn eindvonnis, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij schending van voor de procesvoering wezenlijke normen, na een redelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen, beslissen, voor zover een bijzondere wettelijke bepaling niet reeds in de gevolgen van de normschending voorziet:
a. dat de hoogte van de straf, in verhouding tot de ernst van de normschending, zal worden verlaagd, indien het door de schending veroorzaakte nadeel langs die weg redelijkerwijze kan worden gecompenseerd;
b. dat de resultaten van het onderzoek, voor zover zij rechtstreeks door middel van de normschending zijn verkregen, niet tot het bewijs van het strafbare feit worden toegelaten, indien redelijkerwijze aannemelijk is, dat de verdachte door het gebruik van de onderzoeksresultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad;
c. dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien door toedoen van de normschending er geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak, die aan de eisen van een eerlijk proces voldoet.
[…]
7. Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen houdt de rechter in het bijzonder rekening met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt, en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond.”
11. Art. 413, vijfde lid, onder b, SvSM bepaalt dat onderzoeksresultaten die rechtstreeks door middel van een normschending zijn verkregen van het bewijs moeten worden uitgesloten, indien aannemelijk is dat de verdachte door het gebruik van deze resultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad. Bij de beoordeling daarvan dient de feitenrechter de in het zevende lid genoemde factoren te betrekken.
11. Ingevolge het concordantiebeginsel meen ik dat art. 413, vijfde en zevende lid, SvSM op gelijke wijze moet worden uitgelegd als art. 359a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van Nederland (hierna: SvNL).1.Dat brengt mijns inziens mee dat het door de Hoge Raad in zijn arrest van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. Jörg uiteengezette beoordelingskader ook in het voorliggende geval geldt. Dit beoordelingskader houdt onder meer het volgende in:
“Bewijsuitsluiting
2.4.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321 drie categorieën van gevallen onderscheiden waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Allereerst gaat het om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Deze categorie blijft onverkort bestaan.
2.4.2 De Hoge Raad komt wel tot een wijziging met betrekking tot de twee andere categorieën van gevallen die zijn benoemd in het arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321. Daarin gaat het om de volgende gevallen waarin bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn:
- “gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden” en “toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk (kan) worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm”, alsmede
- “de – zeer uitzonderlijke – situatie (waarin het verzekeren van het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM de rechter niet noopt tot toepassing van bewijsuitsluiting en evenmin sprake is van een op zichzelf reeds zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, maar) waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen”.
2.4.3 In het arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321 kent elk van die twee categorieën een afzonderlijk beoordelingskader, met ook specifiek daaraan verbonden eisen met betrekking tot het stellen en onderbouwen van de voor de beoordeling relevante omstandigheden. De Hoge Raad is nu van oordeel dat kan worden volstaan met het navolgende gemeenschappelijke, meer globale beoordelingskader, omdat deze twee categorieën in de praktijk niet steeds goed te scheiden zijn en toepassing daarvan als te complex wordt ervaren.
2.4.4 Dit gemeenschappelijke beoordelingskader ziet op gevallen waarin sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het onder 2.1.3 genoemde uitgangspunt van subsidiariteit. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
2.4.5 Los van de hiervoor genoemde gevallen waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, is er grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.”
De bespreking van het middel
13. De verdediging heeft in hoger beroep met betrekking tot het vuurwapen en de bijbehorende munitie die in het huis van de verdachte zijn aangetroffen een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer gevoerd.. Aan dit verweer liggen de volgende feiten ten grondslag. Op 22 december 2020 is door de officier van justitie een machtiging afgegeven voor een doorzoeking van de woning van de verdachte. Op basis van die machtiging is zijn woning doorzocht en zijn daar een vuurwapen en munitie aangetroffen. Gebleken is dat op de machtiging het verkeerde huisnummer stond aangegeven. Het op de machtiging vermelde adres bleek [b-straat 1] , terwijl de verdachte op [b-straat 2] woont. Op [b-straat 1] huist een supermarkt. Door deze misslag is volgens de verdediging het recht op privacy en het huisrecht van de verdachte geschonden en is zowel het binnentreden als de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig, hetgeen er haars inziens toe leidt dat de voorwerpen die aldaar zijn aangetroffen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
13. Het Hof heeft vastgesteld dat de machtiging niet het juiste huisnummer van de woning van de verdachte vermeldt. Daarmee is volgens het Hof sprake van een normschending. Het Hof heeft niettemin volstaan met de enkele constatering van de normschending, op de grond dat deze misslag in de machtiging geen aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift oplevert en de verdachte niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de machtiging er geen misverstand over laat bestaan dat deze was verleend voor de woning van de verdachte, alwaar de opsporingsambtenaren ook daadwerkelijk zijn binnengetreden.
13. Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof met zijn overwegingen niet (voldoende) inzichtelijk gemaakt heeft waarom het deze misslag in de machtiging weliswaar een normschending acht, maar geen aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift (cursivering door mij, A-G). In het verlengde van die klacht voert de steller van het middel tevens aan dat het Hof, in strijd met het in rov. 2.4.2 van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. Jörg aangehaalde toetsingskader, heeft nagelaten te beoordelen of toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk kan worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen.
13. Allereerst zij vooropgesteld dat de steller van het middel daarmee miskent dat het beoordelingskader dat de Hoge Raad noemt in rov. 2.4.2 van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. Jörg, en dat voortkomt uit HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen, door de Hoge Raad in datzelfde arrest van 1 december 2020 is bijgesteld in rov. 2.4.4. In zoverre hoefde het Hof dan ook niet te toetsen aan de in rov 2.4.2 genoemde criteria. Het hernieuwde gemeenschappelijke beoordelingskader, zoals volgt uit rov. 2.4.4, houdt kort gezegd in dat in het geval sprake is van een vormverzuim waarbij het recht op een eerlijk proces niet (rechtstreeks) aan de orde is, de rechter moet toetsen of het gaat om een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel (cursivering door mij, A-G). Is van een dergelijke ernstige schending sprake, dan dient de rechter in Sint Maarten vervolgens, aan de hand van de in art. 413, zevende lid, SvSM genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit, te beoordelen of bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
13. In het bestreden oordeel van het Hof dat de misslag in de machtiging geen aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift betreft en de verdachte niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad, ligt mijns inziens ontegenzeggelijk besloten dat geen sprake is van een ernstige schending als bedoeld in voormeld beoordelingskader. Daarmee doet zich hier naar het oordeel van het Hof niet een geval voor dat zich zou kunnen lenen voor bewijsuitsluiting. Het Hof hoefde aldus, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, niet vervolgens ook nog te beoordelen of bewijsuitsluiting noodzakelijk is als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en is ook voldoende gemotiveerd.
13. Voorts betoogt de steller van het middel dat het Hof op grond van art. 413 SvSM had moeten beoordelen of “redelijkerwijze aannemelijk is, dat de verdachte door het gebruik van de onderzoeksresultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad”. Deze klacht faalt eveneens. Naar mijn inzicht heeft het Hof met vorengenoemd oordeel tevens genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat en waarom niet aannemelijk is dat de verdachte door het gebruik van de onderzoeksresultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad. Ook op dit punt komt het oordeel van het Hof mij niet onbegrijpelijk voor. Het Hof heeft daarmee, in weerwil van de toelichting op het middel, evengoed voldoende gerespondeerd op het in hoger beroep gevoerde verweer, dat in de kern niet meer inhoudt dan dat de verdachte in zijn recht op privacy en huisrecht is geschonden als bedoeld in art. 8 EVRM en verder niet ingaat op de vraag hoe dan wel de verdachte hierdoor in zijn verdediging in deze strafzaak is geschaad.2.
19. Het middel faalt in beide onderdelen.
III. Het eerste middel en de bespreking daarvan
Het middel
20. Het eerste middel klaagt dat het Hof in de zaak met parketnummer 100.00004/19 het beroep van de verdachte op noodweer(exces) ten onrechte, dan wel niet begrijpelijk (gemotiveerd) heeft verworpen.
De bewezenverklaringen en daartoe gebezigde bewijsmiddelen
21. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 100.00004/19 bewezenverklaard dat:
“Feit 1 impliciet subsidiair:
hij op 31 december 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet meermalen, met behulp van vuurwapens kogels in en door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2 impliciet subsidiair:
hij op 31 december 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met behulp van vuurwapens, kogels in en door het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] hebben geschoten en meermalen in de richting van die [slachtoffer 2] hebben geschoten, terwijl het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op 31 december 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander vuurwapens in de zin van de Vuurwapenverordening voorhanden heeft gehad.”
22. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“1. [slachtoffer 2] deed op 31 december 2018 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“I arrived at [A] . I was with the man that got shot. His name is [slachtoffer 1] (het Hof begrijpt: [slachtoffer 1] ). I call him [slachtoffer 1] . [betrokkene 2] had a gun. I saw [betrokkene 2] pulled out the gun. When l saw that I began to run away. While I was running l was looking back to see what was taking place. I saw and heard when [betrokkene 2] shot [slachtoffer 1] . I continued running. While running [betrokkene 2] shoot after me. I got shot in my right thigh and my left arm. I had on a bulletproof vest. Because l had on the vest a couple of bullet bruised my upper body. The bullet that hit my leg broke the bone.”
2. De politie heeft camerabeelden verkregen die zijn opgenomen op 31 december 2018 bij [A] . Verbalisant [verbalisant 3] heeft daarover het volgende gerelateerd:
“Ik zie dat slachtoffer [slachtoffer 1] wegloopt en vrijwel direct vier keer beschoten wordt door verdachte [medeverdachte] . Verdachte [verdachte] doet vervolgens twee stappen naar voren en schiet ook twee keer op [slachtoffer 1] . Tegelijkertijd rent slachtoffer [slachtoffer 2] weg, [medeverdachte] draait zich om en schiet, lopend achter [slachtoffer 2] aan, één keer op [slachtoffer 2] . [verdachte] draait zich ook om richting [slachtoffer 2] en schiet vervolgens acht keer op [slachtoffer 2].”
3. De forensisch patholoog, dr. L. Althaus, heeft [slachtoffer 1] onderzocht en het volgende autopsierapport opgesteld:
“In summary, 9 gunshot wounds, caused by 6 gunshots (3 perforating gunshots, 2 penetrating gunshots and 1 graze shot) could be found on the body.
1. Penetrating gunshot with entry wound “H” on the right lower back, entering the abdominal cavity, perforating the mesentery and perforating the lower caval vein (vena cava inferior) ca. 2 cm above the bifurcation with end position of “Bullet 2” inside the muscles of the right lower abdomen. This gunshot went from the back to the front, descending (ca. 30 degrees) and very slightly from the right to the left (ca. 5-10 degrees).
2. Perforating gunshot with entry wound “K” on the left lower back, entering the abdominal cavity, perforating the stomach and left lobe of the liver with exit wound “B” on the left upper abdomen.
This gunshot went from the back to the front, slightly ascending (ca. 10 degrees) and very slightly from the left to the right (also ca. 10 degrees).
3. Perforating gunshot of the left shoulder with entry wound “G” on the left posterior shoulder and exit wound “A” on the frontal shoulder. This gunshot went from the back to the front, slightly descending (ca. 5 degrees) and very slightly from the right to the left (ca. 5 degrees).
4. Perforating gunshot of the left lower arm with entry wound “E” on the outer (extensor) side with exit wound “D” on the inner (flexor) side of the left lower arm.
5. Penetrating gunshot with entry wound “C” on the left lower leg, frontal (extensor) side with end position of “bullet 1” inside the right tibial bone.
6. Graze shot “F” on the right flank, next to the pelvis. Almost horizontal, very slightly ascending in direction from the back to the front.
CAUSE OF DEATH
Internal bleeding to death due gunshots.”
4. Verbalisant [verbalisant 4] heeft het volgende gerelateerd:
“Op 31 december 2018 ben ik naar het slachtoffer gerend dat op de parkeerplaats lag van [A] . Ik hoorde het slachtoffer zeggen dat hij [slachtoffer 2] heette. Ik zag dat hij een veiligheidsvest droeg. Ik zag dat er een kogelgat in zijn arm zat. Ik zag een wond aan zijn linker bovenbeen. Ik zag alleen een gat waar een kogel naar binnen is gegaan. Ik zag dat hij een wond had aan zijn rechter voet. Ik zag dat een kogel aan de onderkant van de schoen zat welke ik eruit getrokken heb. Ik zag bloed op zijn rug. Ik kwam erachter dat twee kogels waren tegengehouden door het vest dat het slachtoffer droeg.”
5. De chirurg, [betrokkene 3] , heeft [slachtoffer 2] onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:
“Multipel schotwonden.
Ernstig bloedverlies.
Letsel had de dood kunnen veroorzaken.”
De overwegingen van het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van de feiten
23. Over de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten heeft het Hof het volgende overwogen:
“Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadslieden hebben bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvolging, nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Volgens de verdediging was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] jegens de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte] (hierna ook: de verdachten).
Vooropgesteld dient te worden dat het Hof bij de bespreking van het verweer uit zal gaan van de verklaringen van de verdachte die hij bij de inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg en hoger beroep heeft afgelegd. Nu de verdachte deze verklaringen pas heeft afgelegd, nadat hij kennis heeft kunnen nemen van het einddossier en de camerabeelden, en hij daarbij zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring op essentiële onderdelen heeft aangepast, zal het Hof deze verklaringen met behoedzaamheid benaderen.
Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aan het noodweerverweer ten grondslag gelegd. Kort voor het schietincident heeft [slachtoffer 1] de verdachten herhaaldelijk mondeling met de dood bedreigd op de parkeerplaats voor [A] . De verdachten konden op dat moment niet weggaan, omdat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hen steeds achterna liepen en [slachtoffer 2] de andere verdachte ook tegenhield. Daarnaast durfden de verdachten niet in hun auto te stappen, gezien de talloze voorbeelden van mensen in Sint Maarten die in hun auto zijn geliquideerd. Op enig moment loopt [slachtoffer 1] van de verdachten weg. De verdachten zien dan dat [slachtoffer 1] voorover buigt, zich tegelijkertijd begint om te draaien en een vuurwapen tevoorschijn haalt. Op het moment dat de verdachten het vuurwapen van [slachtoffer 1] zien, schieten de verdachten op [slachtoffer 1] . Nu de verdachten op dat moment tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in stonden, konden zij zich niet anders verdedigen dan door op [slachtoffer 1] te schieten. De verdachten hebben vervolgens ook op de wegrennende [slachtoffer 2] geschoten, omdat een van de bewakers kort daarvoor tegen de andere verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer 2] een kogelwerend vest droeg en een vuurwapen bij zich had, waardoor [slachtoffer 2] dus een dreiging was. Toen [slachtoffer 2] gewond op de grond lag, heeft de andere verdachte het vuurwapen van [slachtoffer 2] afgepakt en meegenomen, aldus de verdediging.
Het Hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden en overweegt hiertoe het volgende.
Vastgesteld kan worden dat de verdachten een avond uit waren in nachtclub ‘ [A] ’. Daar werd de andere verdachte aangesproken door [slachtoffer 1] die hem verweet iets te maken te hebben met een dodelijk schietincident eerder die maand, zo blijkt uit de verklaringen van de verdachten en van [slachtoffer 2] . Op de camerabeelden van [A] is waar te nemen dat op enig moment de verdachten de nachtclub verlaten, op de parkeerplaats blijven staan en dat enkele minuten later [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de nachtclub ook verlaten. Op de camerabeelden is tevens waar te nemen dat er vervolgens op de parkeerplaats een woordenwisseling plaatsvindt tussen de verdachten enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds, waarvan [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , twee vrienden van de andere verdachte, getuige waren. De verdachte heeft verklaard dat hij en de andere verdachte toen en aldaar meermalen door [slachtoffer 1] met de dood zijn bedreigd, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de agressoren waren en dat sprake was van een voor de verdachten levensbedreigende situatie. Het Hof acht deze verklaring niet aannemelijk geworden. Allereerst komt deze verklaring niet overeen met de verklaring van getuige [betrokkene 4] , die alles van dichtbij heeft kunnen waarnemen. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1] luidruchtig was, maar niet agressief, en dat [slachtoffer 2] neutraal op hem overkwam. Uit de camerabeelden blijkt evenmin dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] agressief waren. Het Hof stelt vast dat op de camerabeelden is waar te nemen dat de omstanders [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zich op geen enkel moment distantiëren en er ogenschijnlijk rustig bij staan, terwijl de woordenwisseling plaatsvindt. Dit valt moeilijk te rijmen met de door de verdachte geschetste levensbedreigende situatie die op dat moment door toedoen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gaande zou zijn. Uit de camerabeelden blijkt veeleer dat de verdachten degenen waren die als agressoren dienden te worden aangemerkt. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachten en niet de slachtoffers, aanvallende handelingen hebben verricht. De andere verdachte heeft eerst [slachtoffer 1] geduwd en de verdachte heeft daarna [slachtoffer 1] twee keer geslagen. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 1] wegloopt en dat de verdachten achter hem aan lopen. Gelet op het voorgaande en mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte in gezelschap was van drie andere vrienden en daarmee sprake was van een getalsmatig overwicht aan de kant van de verdachte, acht het Hof de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de agressoren waren, dat er meermalen doodsbedreigingen jegens zijn persoon en de andere verdachte zijn geuit en dat sprake was van een voor hen levensbedreigende situatie, niet aannemelijk geworden. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 1] van de verdachten wegloopt en dat [slachtoffer 1] 1.16 seconde nadat hij uit beeld wegloopt, door de andere verdachte, en direct daaropvolgend ook door de verdachte, van achteren wordt neergeschoten. De verdachten hebben in totaal zes kogels in de richting van [slachtoffer 1] afgevuurd. Uit het forensisch autopsierapport volgt dat [slachtoffer 1] vijfmaal van achteren is geraakt, waarbij hij tweemaal in zijn rug is geschoten.
De verdediging heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] wegliep en -op het moment dat hij uit het zicht van de camera was- zich voorover boog, naar zijn zak greep, zich half omdraaide en dat de verdachten toen zagen dat [slachtoffer 1] een vuurwapen in zijn hand had, waarna de andere verdachte zijn vuurwapen heeft gepakt en op [slachtoffer 1] heeft geschoten en de verdachte na het eerste schot van de andere verdachte ook direct zijn vuurwapen heeft gepakt en op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het Hof acht dit niet aannemelijk geworden, reeds nu al deze handelingen van het beweerdelijk pakken van het vuurwapen door [slachtoffer 1] , het omdraaien door [slachtoffer 1] , het waarnemen door de verdachten van het vuurwapen van [slachtoffer 1] en het vervolgens daarop reageren door de andere verdachte door zijn vuurwapen te pakken en te schieten – gelet op de camerabeelden – in een tijdsbestek van 1.16 seconde zouden moeten hebben plaatsgevonden, hetgeen voor onmogelijk moet worden gehouden.
Ook de vaststelling dat [slachtoffer 1] door vijf van de zes kogels die de verdachten hebben afgevuurd van achteren is geraakt, past niet bij de verklaring van de verdachte. Deze vaststelling past daarentegen wel bij de camerabeelden waarop is te zien dat [slachtoffer 1] van de verdachten wegloopt. Daar komt bij dat geen van de getuigen heeft verklaard een vuurwapen bij [slachtoffer 1] te hebben gezien en evenmin is op [slachtoffer 1] of elders op de plaats delict een vuurwapen aangetroffen. Voor de suggestie van de verdediging dat omstanders het vuurwapen van [slachtoffer 1] zouden kunnen hebben gepakt, biedt het dossier geen aanknopingspunten. Dit acht het Hof daarom niet aannemelijk geworden.
Het Hof stelt voorts op basis van de camerabeelden vast dat [slachtoffer 2] direct hard wegrent op het moment dat [slachtoffer 1] door de verdachten wordt neergeschoten. De andere verdachte draait zich dan om en schiet, terwijl [slachtoffer 2] van deze verdachte wegrent en deze verdachte achter hem aanrent, één keer in zijn richting. De verdachte draait zich ook om richting de wegrennende en vallende [slachtoffer 2] en schiet vervolgens maar liefst acht keer op hem. [slachtoffer 2] wordt daarbij meermalen geraakt, waarbij de twee kogels in zijn rug zijn tegengehouden door het kogelwerend vest dat hij droeg.
De verdediging heeft aangevoerd dat een bewaker, getuige [betrokkene 6] , kort voor het schietincident tegen de andere verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer 2] een vuurwapen bij zich had. Deze verklaring acht het Hof niet aannemelijk geworden, nu [betrokkene 6] daarover zelf niets heeft verklaard bij de politie. Ook de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 2] een vuurwapen had en dat de andere verdachte dit heeft afgepakt nadat [slachtoffer 2] was neergeschoten en op de grond lag, acht het Hof niet aannemelijk geworden. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de camerabeelden. Daarnaast heeft getuige [betrokkene 4] , die op dat moment vlakbij stond, bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet heeft gezien dat de andere verdachte een vuurwapen van [slachtoffer 2] heeft afgepakt. Ook andere getuigen hebben dat niet verklaard.
Het Hof concludeert dan ook dat de aan het noodweerverweer door de verdachte ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging van de verdachte geboden was. Daarom strandt niet alleen het beroep op noodweer, maar ook dat op noodweerexces.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
[…]”
Het verweer van de verdediging (beroep op noodweer(exces))
24. Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 en 10 maart 2022 heeft de verdachte, blijkens het proces-verbaal van die zitting, op vragen als volgt verklaard:
“Bij de politie heb ik een deel van mijn verklaring zelf verzonnen. Later zei mijn advocaat dat we moeten wachten met het vertellen van de waarheid tot de zitting. Ik was erg bang. Ik wilde niet naar de gevangenis. Dit was de eerste keer dat ik met justitie in aanraking kwam.
Ik was met [betrokkene 2] bij club [A] . Ik zag dat [betrokkene 2] door iemand benaderd werd. Dit bleek [slachtoffer 1] te zijn. [slachtoffer 1] beschuldigde [betrokkene 2] ervan dat hij iets te maken had met de dood van een vriend van hem. [betrokkene 2] was hier heel erg verbaasd over en begreep niet waarom hij daarvan werd beschuldigd. [betrokkene 2] zei tegen [slachtoffer 1] dat het ook zijn vriend was. Bij het verlaten van de club, heeft de beveiliger gezegd dat [slachtoffer 2] een vuurwapen bij zich had en een kogelwerend vest droeg. Buiten waren [betrokkene 2] en [slachtoffer 1] aan het praten. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen: “You are gonna die tonight.” Ik zal dat nooit meer vergeten. We probeerden daar weg te gaan. [slachtoffer 2] was agressief. Hij was zelfverzekerd, want hij droeg een kogelwerend vest. Ik heb [slachtoffer 1] twee keer geslagen. Ik ben helemaal getraumatiseerd. [slachtoffer 1] zei tegen mij: “Do you want to die first?” Ik zag zijn vuurwapen en ik hoorde ‘pang’. Ik had een blackout. Ik vergat ook waar ik de auto had geparkeerd. Toen [betrokkene 2] [slachtoffer 2] fouilleerde, heb ik [betrokkene 2] tegen [slachtoffer 2] horen zeggen dat hij hem niet dood ging maken. Ik hoor nog steeds [slachtoffer 1] zijn stem in mijn hoofd: “Do you want to die first?” Ik heb mijn vuurwapen gepakt nadat ik het eerste schot hoorde. Ik had mijn vuurwapen aan mijn linkerkant.
Ik had een vuurwapen bij me, want in 2018 was een vriend van mij gestoken. Diezelfde avond waren er allemaal mensen naar mijn huis gekomen. Ik woon met vijf zussen en twee nichtjes. Ik moet mezelf kunnen verdedigen.
De voorzitter houdt voor dat op de camerabeelden te zien is dat zowel [betrokkene 4] als [betrokkene 7] niet wegliepen, terwijl ik heb verklaard dat er ernstige doodsbedreigingen zijn geuit jegens mij. De voorzitter vraagt waarom niemand wegging, terwijl het volgens mijn verklaring zo uit de hand liep. Ik wilde de hele tijd weggaan, maar alles ging zo snel waardoor het niet lukte. [betrokkene 2] heeft net verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een team waren en dat [slachtoffer 2] er steeds voor zorgde dat we daar bleven. Ik had datzelfde gevoel. We wilden wel weggaan, maar we moesten van [slachtoffer 2] blijven.
De voorzitter houdt voor dat ik achter [slachtoffer 1] aanliep, terwijl ik ook heb verklaard dat ik bang was. Ik kreeg een blackout. Ik was niet bij zinnen. Ik kon op dat moment niet nadenken.
Dit was mijn allereerste keer dat ik met een vuurwapen heb geschoten. Ik heb bijna [betrokkene 2] , mijn beste vriend, neergeschoten. [betrokkene 2] heeft [slachtoffer 2] gefouilleerd en een zwart vuurwapen van [slachtoffer 2] gepakt. Toen ik bij de auto kwam, zijn er twee wapens op de grond gevallen.
[…]”
25. De raadsvrouw van de verdachte, mr. Roseburg, heeft ter terechtzitting het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het Hof en aan het proces-verbaal van die zitting gehechte pleitnota, die voor zover hier relevant het volgende inhoudt (met weglating van de voetnoten):
“De rechter in eerste aanleg is terecht tot de conclusie gekomen dat onze cliënten zich hebben moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederechtelijk aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uw hof zal tot dezelfde conclusie komen. Immers op het moment waarop [slachtoffer 1] zijn wapen trok, stonden onze cliënten tussen [slachtoffer 1] en de kogelwerende vest dragende [slachtoffer 2] in, en bestond er voor onze cliënten geen zinvolle alternatieve verdedigingsmogelijkheid dan te schieten op [slachtoffer 1] .
Zoals u op de print screen ziet is dit het moment dat [betrokkene 2] daadwerkelijk wordt medegedeeld dat [slachtoffer 2] een vest en een wapen bij zich had. Dit is hem medegedeeld door een van de bewaarders. Er waren vier en of meer bewaarder aanwezig die bewuste avond. [betrokkene 2] vertrekt nadat hem is medegedeeld dat hij een vest en een wapen heeft en vlak (seconden) daarna komen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar buiten. Dit is te zien op 5.23 seconden van de compilatie van de verdediging.
[A-G: hier zijn twee foto’s afgebeeld]
U ziet op de beelden dat [betrokkene 6] en anderen hierbij aanwezig waren. Wij kunnen oneindig gissen waarom de bewaking de politie niet heeft gebeld, maar dat weten wij niet, wisten wij dit maar.3.
Onttrekken was niet mogelijk en kon ook niet gevergd worden. De beelden en ingebrachte stukken spreken voor zich! De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding maakte het noodzakelijk dat onze cliënten doorgingen met zich te verdedigen door ook op [slachtoffer 2] te schieten. [slachtoffer 2] was tevens een dreiging. Hij was immers degene met een kogelwerend vest waarvan er werd gezegd dat hij een wapen had. Op het moment dat [slachtoffer 1] een wapen trok ging er van alles door mijn cliënten heen. Zij waren niet op de hoogte van wat de vest dragende en gewapende [slachtoffer 2] aan het doen was. Zo dient u de dreigende situatie te beoordelen. Pas op het moment dat [slachtoffer 2] ontwapend was, was de noodweersituatie voorbij. Als een geheel dient u deze situatie te bezien. Niet sec een wegrennende [slachtoffer 2] . Immers hebben de heren geen ogen in rug! Dat [slachtoffer 2] ontwapend is, is een feit College. Je ziet op de beelden dat [betrokkene 2] iets van [slachtoffer 2] wegneemt. Dit betreft het wapen. In de compilatie kunt u dit terug zien 9.36 seconden.
[A-G: hier zijn twee foto’s afgebeeld]
Het feit dat [slachtoffer 2] een kogelwerend vest droeg zet kracht bij aan het feit dat hij gewapend was. College, laten wij niet vergeten dat dit schietincident zich in a ‘split of a second’ heeft afgespeeld. Mijn cliënten hebben de situatie niet opgezocht. In het hierboven uiteengezette kader dient de zaak beoordeeld te worden.
EERDER AFGELEGDE VERKLARING
College, het is juist dat cliënten een geloofwaardiger verhaal wenste op te hangen. Dit was dom, dom en nog eens dom. Konden zij maar terug in de tijd gaan. Echter kan dit niet. Wat u wel dient te weten is dat zij geheel de kluts kwijt waren. Zij hadden zich nooit eerder in een situatie als deze bevonden en wilde een zo mooi mogelijk verhaal ophangen. Twee dagen na het incident is niet aan [betrokkene 2] en ook niet aan [verdachte] uitgelegd dat in sommige gevallen zelfverdediging wordt geaccepteerd. Compleet nog in shock hebben zij besloten zonder na te denken om een verhaal op te hangen. Zoals [verdachte] tijdens de zitting reeds heeft gezegd en bij zijn eerste verhoor ook heeft gezegd heeft hij niet gelogen echter is een gedeelte van zijn verklaring niet geheel correct. Er was geen derde persoon en er was geen worsteling. De rest van zijn verklaring klopt gewoon. Ook geeft hij al bij zijn eerste verklaring aan dat [betrokkene 2] het wapen afpakt van [slachtoffer 2] en dat de wapens zijn gevallen. [betrokkene 2] en [verdachte] hebben op een gegeven moment besloten om het gehele verhaal te vertellen van wat er nu precies de bewuste avond is gebeurd. Dit verhaal match ook met het dossier. Zij voelen zich heel stom dat zij hier niet vanaf het begin mee zijn gekomen, maar dit is de waarheid en hopen dat uw Hof dit ook inziet en het hen niet kwalijk zal nemen dat zij niet vanaf het begin met de waarheid zijn gekomen. College, weet wel dat het verhaal tevens steun vindt in het dossier en dus voor waar aangenomen dient te worden. Op grond van dit verhaal dient uw Hof de zaak te beoordelen.
ONBETROUWBARE VERKLARING [slachtoffer 2]
College, [slachtoffer 2] wordt hier als het slachtoffer bestempeld. Begrijpt u mij niet verkeerd, het is ernstig wat zich heeft voorgedaan, maar [slachtoffer 2] had een missie en was zeker geen engel. Uw college wordt verzocht om de verklaringen afgelegd door [slachtoffer 2] niet in het nadeel van onze cliënten te laten meewegen. Het OM knipt en plakt verklaringen van [slachtoffer 2] wat match met hun visie. Uw Hof wordt verzocht dit niet te doen. [slachtoffer 2] heeft veel gezegd. Wij weten niet meer wat de waarheid is en wat niet.
Wat wij wel weten is dat [slachtoffer 2] op pad was met iemand die gewapend was, die die avond meerdere malen het wapen had getoond/gebruikt, zelf had [slachtoffer 2] een kogelvrijvest aan en dat wordt vaak in connectie gebracht met vuurwapen bezit. [slachtoffer 2] heeft zelf aangegeven in een van zijn vele verklaringen dat [slachtoffer 1] die avond iets erg zou doen. Er kan oneindig naar de reden gegist worden waarom [slachtoffer 2] verschillende verklaringen heeft afgelegd, maar het is in ieder geval duidelijk dat [slachtoffer 2] in een fantasy world leeft en telkens weer een nieuw verhaal ervan maakt.
Wat het ook zij, wij mogen niet vergeten dat [slachtoffer 1] eerder die avond een vuurwapen in zijn bezit had en de verdediging heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer 1] tevens een vuurwapen in zijn bezit had in [A] . Dit bevestigt [slachtoffer 2] en dit match ook met de feiten en omstandigheden van het geval en de houding die de weldegelijk gewapende [slachtoffer 1] had aangenomen. Natuurlijk is er geen vuurwapen bij [slachtoffer 1] thuis aangetroffen. Dat het vuurwapen niet op de PD is aangetroffen zegt niets. Zoals wij uit de beelden kunnen opmaken waren er veel mensen ter plaatse en kon dit wapen daar weggenomen zijn alvorens de politie er was. Immers lopen er mensen op en neer van en naar [slachtoffer 1] . Ook dit doet kracht bij aan het verhaal dat [slachtoffer 1] weldegelijk gewapend was die bewuste avond en dat verklaart ook de reden dat [slachtoffer 2] een kogelwerend vest aan had.
Uw Hof dient de verklaringen afgelegd door onze cliënten zwaarder te laten wegen dan de diverse afgelegde verklaringen van [slachtoffer 2] . Hij is niet betrouwbaar en er kan oneindig gegist worden waarom hij gezegd heeft wat hij heeft gezegd. Feit is en blijft dat hetgeen onze cliënten naar voren hebben gebracht match in de opinie van de verdediging met de overige bewijsmiddelen.
College, ik neem u mee naar de bewuste nacht van december 2018!
In de nacht van 31 december 2018, zijn de verdachten omstreeks 01:00 uur in de uitgaansgelegenheid ‘ [A] ’ ernstig door de slachtoffers, die duidelijk uit waren op problemen, meerdere malen bedreigd. De compilatie welke de verdediging zojuist aan uw Hof heeft getoond laat dit tevens zien. Beelden liegen niet! Daar werd [medeverdachte] en in mindere mate [verdachte] , lastiggevallen en zwaar bedreigd door [slachtoffer 1] . Op deze beelden is te zien dat [medeverdachte] meerdere malen weg trachtte te gaan, maar werd door [slachtoffer 2] tegengehouden en bedacht zich. Dit gezien de dreigende houding van beide slachtoffers en omdat hij weet dat het vaak zo is, dat slachtoffers op Sint-Maarten zittend in hun auto worden beschoten. De media liegt er niet om. Dat het OM deze zaken niet meer bijstaat bevreemd ons. De als bijlage gevoegde artikelen spreken voor zich. In de afgelopen 6 jaar zijn er tenminste 8 mensen in hun auto doodgeschoten (BIJLAGE 8). [medeverdachte] noemde het al op zitting.
College, in casu was de dreiging en het gevaar zo ernstig, dat onttrekking (zonder risico op eigen leven) daaraan, niet kon worden gevergd. Al direct na de aankomst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werd [medeverdachte] door [slachtoffer 1] met ernstig bedreigende taal en ernstige beschuldigingen benaderd. Er ontstond toen zelfs een schermutseling. Cliënt heeft toen om problemen te voorkomen de tent verlaten. Beide slachtoffers volgden de verdachten naar buiten. [medeverdachte] voelde zich achtervolgd en gezien de ernstige bedreigingen in zijn richting, ook ernstig bedreigd. Het is niet zo dat er uren voorbij gingen. This happened in a split of a second.4.
Laten wij even inzoomen op de feiten
College, ziet u [medeverdachte] ? Heeft u gezien hoe groot hij is? Hij is huge! Echter vreesde het latere slachtoffer [slachtoffer 1] hem niet. Dit is opmerkelijk. Deze [slachtoffer 1] was uit op ‘trouble’ en had een plan. Daarom heeft zijn vriend [slachtoffer 2] volgens eigen zeggen, een kogelwerend vest aangedaan. [slachtoffer 1] heeft die avond daadwerkelijk ook op meerdere plaatsen geschoten. Dat is ook door [slachtoffer 2] bevestigd. [slachtoffer 2] was onderdeel van zijn team. [slachtoffer 1] was ook behoorlijk onder invloed van alcohol en drugs. Hij was die avond dronken, had pillen geslikt en weed gebruikt en had een vuurwapen bij zich (BIJLAGE 3). Waarom zou [slachtoffer 2] hierover liegen. Hij heeft dit gezegd en het is ook juist dat [slachtoffer 1] alcohol in zijn systeem had. Dit blijkt uit het dossier en uit de beelden. Deze verklaring kunnen wij niet zomaar passeren omdat het niet in de visie van het OM past. [slachtoffer 2] zou deze verklaring aldus het OM hebben afgelegd in opdracht van de broer van [betrokkene 2] , [betrokkene 8] . Echter niets is minder waar. [betrokkene 8] heeft de juiste kanalen bewandeld door naar de politie te gaan met de opname. Juist omdat hij het zo raar vond dat [slachtoffer 2] hem benaderde. Deze zaak is vervolgens geheel uitgekristalliseerd en geseponeerd. Wederom een bevestiging dat [slachtoffer 2] in een fantasie wereld leeft en de verklaring niet op belastende wijze mag bijdragen aan het bewijs. College, dat [slachtoffer 1] eerder die avond betrokken was bij een reeks gewelddadige incidenten blijkt tevens uit (BIJLAGE 2). Hij was toen gewapend. Hij heeft het wapen niet thuis gelaten, nee dit heeft hij mee naar [A] meegenomen. Het feit dat het wapen ook niet thuis is aangetroffen draagt hieraan bij.
MEERDERE BEDREIGINGEN DIE BEWUSTE AVOND
1. Kort voor het schietincident heeft [slachtoffer 1] zowel [medeverdachte] als [verdachte] bij herhaling met de dood bedreigd. Getuige [betrokkene 9] heeft [slachtoffer 1] horen zeggen: ‘Ik zal hem vandaag vermoorden’. Als ook ‘I will kill this motherskunt’.
2. Je ziet op onze beelden tevens de bedreigingen. Binnen zit [medeverdachte] op een kruk en [slachtoffer 1] benadert hem van achteren en begint hem meteen in zijn oor te bedreigen. Dat doet hij tweemaal.
3. Ook als [medeverdachte] en [verdachte] de tent verlaten, worden zij gevolgd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] loopt dan direct naar [medeverdachte] toe en belet hem verder te gaan. Er volgt een tumult.
4. Op een gegeven moment begint het te regenen, waarop [slachtoffer 1] tegen [medeverdachte] zegt: ‘now you see it is raining, that is a sign of my little homie that I should kill you’. [slachtoffer 1] maakt zoals uit de beelden blijkt zelfs schietende bewegingen in de richting van [medeverdachte] en [verdachte].5.Kort daarop zegt [slachtoffer 1] tegen [verdachte] : ‘What the fuck, do you want to die first’.
5. Buiten bleef [slachtoffer 1] bedreigingen uiten met woorden als: ‘I going to kill you all today’. Tegen [verdachte] zei [slachtoffer 1] dat hij hem als eerste die dag zou doden.
6. Bewaker [betrokkene 6] en [betrokkene 9] hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verzocht om naar huis te gaan: ‘Vriend ga naar huis’, maar beiden weigerden dit en [slachtoffer 2] liep terug naar zijn vriend [slachtoffer 1] die een woordenwisseling had met [medeverdachte] .
7. [medeverdachte] en [verdachte] verlaten als eerste [A] richting parkeerplaats om problemen te voorkomen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgen hen en lopen direct naar [medeverdachte] toe.
8. Op de camerabeelden is ook te zien dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment richting [medeverdachte] en [verdachte] loopt en steekt zijn beide armen in de lucht en kijkt in de richting [medeverdachte] . Dat is het moment dat hij zweert dat hij ze die avond zal doden omdat hij een teken heeft gekregen van zijn vriend. Dat de heer [slachtoffer 1] deze beweging maakte blijkt uit de videobeelden, de verklaringen van de ooggetuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 7] , alsook uit de verklaringen van onze cliënten. Zie verder ook BIJLAGE 4.
9. [betrokkene 4] en [betrokkene 7] zijn hier heel gedetailleerd in. Het is opmerkelijk dat de PG slechts gedeeltes uit de verklaring van [betrokkene 4] gebruikt welke in zijn visie passen. De verklaring van [betrokkene 7] zou niet betrouwbaar zijn volgens de PG. Echter zien wij dit anders. Zowel [betrokkene 4] als [betrokkene 7] hebben het e.e.a. gezien. Wat zij hebben gezien daar verklaren zij over. Ze stonden beiden op verschillende plekken en hadden beiden zicht op [slachtoffer 1] . Er was voldoende licht op de parkeerplaats om te hebben gezien wat zij zagen. Dat het niet in het straatje van het OM past is wat anders. Echter beide verklaringen voegen kracht bij aan het feit dat onze cliënten een wapen hebben gezien.
10. [betrokkene 4] spreekt namelijk ook van de movement welke [slachtoffer 1] maakt. Hij zegt:
Can you remember what happened when you all reach the entrance of the parking lot? (Compulatie 2, 3:52.09 – 4:12.07)
W: After we left, on the video you see us leaving the video, I remember seeing [slachtoffer 1] more or less going in front of me and turning his body to the left. His hand was more or less by his waist and then I heard a shot. He turned as if his hand was reaching to his waist, with his right hand. The witness turned his body to the left.
Advo: Who was in front leading the pac?
W: [slachtoffer 1] , [betrokkene 2] and then [verdachte] . [slachtoffer 1] was walking the same direction that he was walking when he went with [betrokkene 2] outside the parking lot, as I told you before.
Advo: How did you see [slachtoffer 1] making the body movement you just told us?
W: It was literally just one movement then I heard a bang. I was walking, looking ahead and I saw [slachtoffer 1] making the movement.
Verder geeft [betrokkene 4] aan that he freezed up. Hier spreekt de PG echter niet over.
11. [betrokkene 7] die spreekt over dezelfde beweging. Echter verwoordt hij dit iets anders:
Can you remember what happened when the group reach the entrance of the parking lot?
Ik denk dat de ruzie begon, ik keek naar de achterkant van de mannen. Dus Ik zag hen niet van de voorkant. Ik zag wel dat de ruzie begon, de lange man maakte een beweging en toen hoorde ik kogelschoten. Ik kon het niet direct zien. De beweging van de lange man. Ik zag het van de achterkant, zag eruit alsof hij voorover boog om iets te pakken.
De getuige doet het voor: hij buigt iets naar voren en gaat met zijn rechterhand naar zijn linker-voorzijde.
12. College feit blijft dat beide heren de beweging beschrijven waar onze cliënten het ook over hebben. Dat zij geen wapen hebben gezien doet hieraan niet af. Ook getuige [betrokkene 7] dacht dat [slachtoffer 1] een wapen trok, laat staan de gedachten bij [betrokkene 2] en [verdachte] !
Wat dacht u op het moment van de 'reaching beweging'?
Ik dacht dat hij een wapen pakte.
De verdediging heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er een wapen is getrokken door [slachtoffer 1] .
Uit het dossier blijkt dus buiten elke twijfel dat de verdachten reeds voor het schiet incident bij herhaling ernstig zijn bedreigd door een gewelddadig iemand, die er niet tweemaal over nadenkt om met vuurwapens te schieten en te dreigen. Dit blijkt al in ieder geval uit tenminste 4 voorafgaande incidenten die avond, kort voor dit incident. Belangrijker is ook het agressieve beeld van [slachtoffer 1] die avond, zoals dat uit de verklaringen naar voren komt. Verder is van belang dat cliënten die nacht bij herhaling met het agressieve gedrag van de slachtoffers zijn geconfronteerd. Zij liepen de verdachten steeds achterna en hielden elke stap van [medeverdachte] en [verdachte] in de gaten. Het kwam zelfs tot het punt, waarbij slachtoffer [slachtoffer 2] , [medeverdachte] zelfs belette om de plaats te verlaten waarop daarna het hele gebeuren, in een stroomversnelling is geraakt. In de door de verdediging getoonde compilatie is zelfs te zien dat [slachtoffer 1] met versnelde pas (lijkt de start van een aanval) in de richting van [betrokkene 2] loopt, maar breekt deze aanval op het laatste moment af.6.Van een ogenblikkelijke aanranding is bij noodweer ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Uw Hof kan het bovenstaande onmogelijk over het hoofd zien en passeren.
AANDACHTSPUNTEN
Van belang is het feit dat [slachtoffer 1] al eerder [medeverdachte] naar een donker gedeelte heeft trachten uit te lokken die nacht. Nadat [medeverdachte] en [verdachte] de tent hadden verlaten en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun hebben gevolgd, heeft [slachtoffer 1] op een gegeven moment gezegd tegen [medeverdachte] ‘Lets go talk this out, i dont want to talk in front of people’ of woorden van gelijke strekking. Waarop hij in dezelfde richting begon te wandelen als waar de schoten later zijn gevallen. [medeverdachte] heeft toen gezegd met handgebaren, ‘ok Iets go’. Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] zijn arm om [medeverdachte] geslagen, [medeverdachte] is kort daarna gestopt en teruggelopen, omdat [medeverdachte] het niet nodig vond om verder naar het donkere gedeelte te lopen.
[medeverdachte] dacht toen na de omhelzing door [slachtoffer 1] , dat alles wel minder erg was. Maar nadat [slachtoffer 1] naar binnen is gegaan komt hij weer naar buiten en loopt direct naar [medeverdachte] . Er wordt geduwd en [verdachte] geeft [slachtoffer 1] die hen weer met de dood begon te bedreigen, 2x een klap. [slachtoffer 1] loopt al bedreigend, weer in de richting van hetzelfde donkere gedeelte van de parkeerplaats. [medeverdachte] die de boel niet vertrouwt loopt achter hem aan. Het gebeurde allemaal zo snel.
Kort daarop doet [slachtoffer 1] een beweging richting zijn middel en begint zich tegelijk om te draaien. Dit blijkt ook uit de door de verdediging getoond beeldmateriaal. [medeverdachte] ziet een vuurwapen en schiet naar achteraf blijkt, in paniek 4x op [slachtoffer 1] . [verdachte] die niet helemaal goed kan zien wat er aan de hand is, schiet ook op [slachtoffer 1] , naar achteraf blijkt 2x. Ondertussen heeft [medeverdachte] ook 1x op [slachtoffer 2] geschoten van wie hij wist dat die een kogelwerend vest droeg. Wie draagt een vest, maar geen wapen? Ik verwijs naar mijn cliënt [betrokkene 10] . Hij was ook gewapend en droeg ook een vest. Dit gaat hand in hand College, dat weet u ook.
[slachtoffer 2] heeft hem eerder belet te vertrekken en liep in de rug van [medeverdachte] en [verdachte] , [slachtoffer 1] achterna. [slachtoffer 2] was is in dit plan betrokken. [medeverdachte] en [verdachte] waren tussen beiden, die de hele avond als een tweetal opereerden, In paniek schiet [medeverdachte] eerst en daarna [verdachte] . [slachtoffer 2] valt neer en [medeverdachte] ontneemt hem zijn vuurwapen. Dit laatste is ook op de beelden te zien. [medeverdachte] buigt richting [slachtoffer 2] , neemt het vuurwapen van hem af. Deze handelswijze is op de beelden terug te zien. Cliënten bevinden zich in shock en het gebeurde allemaal zo snel. Split of a second!!!
De geschetste omstandigheden past ook bij de technische bevindingen
[medeverdachte] heeft 4x op [slachtoffer 1] geschoten en 1x op [slachtoffer 2] . [verdachte] heeft 2x op [slachtoffer 1] geschoten en 8x richting [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft kennelijk 3 schotwonden aan zijn onderstel, been en voet opgelopen. Helemaal duidelijk is dat niet. 3 kogels troffen [slachtoffer 1] in zijn rug, 1 schot penetreerde zijn rechterarm van achteren en er was 1 schampschot. Er was 1 schot in zijn rechteronderbeen van voren naar achteren. Dat moest dan gebeurd zijn, of bij het draaien dan wel toen [slachtoffer 1] al op de grond lag. Het is dan ook onjuist dat alle kogelinslagen van achteren waren. Wij hebben wel degelijk laten zien hoe [slachtoffer 1] de draaiende beweging heeft kunnen maken.
BIJZONDERHEDEN
1. [slachtoffer 2] gaat uit met een kogelwerend vest. Dat is niet normaal. Wie doet dat nou? Tenzij men uit is op problemen en zelfgewapend is. [slachtoffer 2] is niet op deugdelijke wijze gefouilleerd. [slachtoffer 2] zegt in zijn eerste aangifte, dat hij denkt dat ‘ [slachtoffer 1] ’ bij [A] geen wapen meer bij zich had. Hij heeft hem daar niet met een vuurwapen gezien. Hij veronderstelt dat [slachtoffer 1] het vuurwapen thuis heeft gelaten. Dat is onwaarschijnlijk nu [slachtoffer 1] de hele avond mensen heeft lopen bedreigen dat hij hen dood zou schieten en op sommige plaatsen ook daadwerkelijk heeft geschoten en naar eigen zeggen van [slachtoffer 2] was [slachtoffer 1] uit om problemen te zoeken. In zijn video call, waar niemand hem om heeft gevraagd, zegt hij dat hij [slachtoffer 1] bij [A] weldegelijk met het vuurwapen heeft gezien (bijlage 47.).
2. De verklaring van de anonieme getuige mag sowieso niet voor het bewijs worden gebruikt. Dit moet zo worden verstaan dat verklaringen van anonieme personen alleen voor het bewijs mogen worden gebruikt indien zij ten overstaan van de Rc en volgens de in art. 261 SMSv beschreven procedure zijn afgelegd. Schriftelijke bescheiden (processen-verbaal of andere geschriften) mogen voor zover zij de verklaring inhouden van een anonieme getuige niet voor het bewijs worden gebruikt, tenzij deze als bedreigde getuige is gehoord (art. 387 lid 3 SMSv). Dit zal zo moeten worden verstaan, dat alleen verklaringen, die zijn afgelegd door iemand bij gelegenheid van een hem door de Rc of overeenkomstig art. 261 lid 8 met diens toestemming door een opsporingsambtenaar afgenomen verhoor, via een proces-verbaal van de politie, voor het bewijs mogen worden gebruikt. Zijn verklaring moet dan bovendien belangrijke steun vinden in ander bewijsmateriaal.
3. Getuige [betrokkene 6] verklaarde wisselend. Hij hoorde één schot en zag [medeverdachte] met een vuurwapen in zijn hand. Hij heeft hem zien schieten op het eerste slachtoffer dat naar buiten rende via de linker inrit. Hij heeft nog 3 schieten gehoord, waarna hij naar binnen rende. Er is geen enkele indicatie dat [slachtoffer 1] aan het rennen was. Deze verklaring kan dus niet kloppen. In ieder geval bevestigt [betrokkene 6] in zijn verklaring, dat ook hij in dit geval [slachtoffer 2] heeft verzocht om naar huis te gaan, maar dat [slachtoffer 2] terugliep naar [slachtoffer 1] en [medeverdachte] en dat toen de woordenwisseling heftig werd. Tegen de politie die ter plaatse verscheen heeft [betrokkene 6] echter verteld, dat hij de club is in gerend toen hij schoten hoorde. Nadat hij geen schoten meer hoorde, is hij naar buiten gekomen. Hij heeft dus niks gezien. Hetgeen het OM hierover naar voren heeft gebracht dient u dan ook terzijde te schuiven. De verdediging heeft jammer genoeg deze getuige niet kunnen ondervragen, daar hij overleden is. [betrokkene 2] ontkent overigens niet, niet te hebben geschoten. Dus op dat punt vertelt de getuige niets bijzonders. De kern is echter dat [betrokkene 2] pas schoot nadat hij het wapen van [slachtoffer 1] zag. [betrokkene 6] spreekt het noodweer verhaal helemaal niet tegen, helaas kunnen wij dit niet meer aan hem vragen.
4. Er is overigens van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] een schiethand afgenomen. De resultaten daarvan heb ik niet in het dossier aangetroffen.
[slachtoffer 1] HAD VUURWAPEN
College, dat [slachtoffer 1] een vuurwapen in zijn bezit had staat voor de verdediging wel vast en wel op grond van het volgende:
1. [slachtoffer 1] had eerder die avond zijn vuurwapen gebruikt op diverse locaties; Colebay, Simpsonbay en Point Blanche. De verklaringen hebben wij tevens als bijlage overgelegd;
2. De politie is toen zelf ter plekke gegaan in Point Blanche;
3. [slachtoffer 2] bevestigt dat [slachtoffer 1] gewapend was;
4. [slachtoffer 2] had zelf een kogelwerend vest aan;
5. Er is geen vuurwapen thuis bij [slachtoffer 1] aangetroffen, zus bevestigt dit. Dit doet kracht bij aan het feit dat [slachtoffer 1] weldegelijk een wapen bij zich had in [A] ;8.
6. [slachtoffer 1] voelt zich wel opgewassen tegen [medeverdachte] welke groter dan hem is;
7. Op de beelden van de verdediging is te zien dat [slachtoffer 1] een buigende beweging maakt alvorens het schiet incident. Hij staat eerst rechtop en buigt vervolgens. De compilatie spreekt voor zich. Hieronder ziet u tevens de print screen van de staande en buigende beweging.
[A-G: hier zijn twee foto’s afgebeeld]
College, de verdediging heeft aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer 1] die bewuste dag en avond een vuurwapen bij zich had. Dat er geen vuurwapen op PD is aangetroffen zegt niets, immers waren er veel mensen ter plaatse en kon het wapen makkelijk zijn meegenomen.
NOODWEER/NOODWEEREXCES
Uit het overzichtsarrest d.d. 22 maart 2016 zijn de noodweervereisten wederom op een rijtje gezet.
Bij de beoordeling van een beroep op noodweer/noodweerexces, kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van groot belang zijn. In casu zijn wij hier uitgebreid op in gegaan en kunt uw Hof niet anders dan tot de conclusie komen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen onze cliënten zich mochten verdedigen.
Het is volstrekt duidelijk dat in het bijzonder ook [slachtoffer 1] heeft laten blijken, geen rekening te houden met de belangen van de verdachten. [slachtoffer 1] zijn gedrag was aanvallend en duidelijk gericht op confrontatie. Hij had besloten dat hij de verdachten die nacht een lesje zou leren, welke eruit bestond dat zij die nacht nog het leven zouden laten. Hij zou de verdachten dus nog die avond vermoorden. De Hoge Raad stelt geen zware eisen aan de vaststelling dat de gedragingen zoals hier, die naar uiterlijke verschijningsvorm aanvallend zijn, ook aanvallend bedoeld zijn. De last tot aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd (HR 3 juni 1997 NJ1997, 657).
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Toen hij zich omdraaide en een beweging maakte alsof hij de verdachten zou beschieten, hebben verdachten zesmaal op hem geschoten, waardoor hij is komen te overlijden.9.
De hele avond door de slachtoffers geïnitieerde handelingen, zijn aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, welke nog aan de gang was op het moment toen het slachtoffer zich begon om te draaien en een beweging maakte alsof hij wilde schieten. Zij zagen het wapen en de verdachten bevonden zich in aanwezigheid van iemand die hen kort daarvoor nog langdurig met de dood had bedreigd en zij leefden in de veronderstelling dat hij woord bij daad kon voegen en hen elk moment kon vermoorden.10.Zij waren bovendien toen de eerste schoten vielen, ingesloten tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze handeling van het slachtoffer [slachtoffer 1] , moet gezien worden als een voortzetting van het eerdere agressieve gedrag. Het slachtoffer was zich aan het omdraaien, heeft het vuurwapen al getrokken en was bezig gelijk met het omdraaien om zijn arm te strekken. Er is dus ook geen wanverhouding tussen de verdedigingswijze en de ernst van de aanranding. Het gekozen middel moet in het licht van de alternatieven als het juiste worden beschouwd.
Ook met betrekking tot de wijze waarop de verdachte zich heeft te verdedigen, lijkt de Hoge Raad een mildere koers te gaan varen. De verdediging moet onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn in het licht van de ernst van de aanranding. Noodzaak van de gekozen wijze wordt overigens niet verlangd.
Verdachten hebben geschoten. Zij werden kort daarvoor door de slachtoffers die de confrontatie met [medeverdachte] waren komen zoeken, ernstig met het leven bedreigd. De verdachten hadden zich naar buiten begeven, waarop de agressieve slachtoffers hen hadden gevolgd. Onttrekken daaraan was geen reëel alternatief meer. Van belang is, dat dit een poging was van de verdachten om aan het geweld te ontkomen. Daarbij was ook sprake van voortdurende provocaties door het slachtoffer.
Er was sprake van een aanhoudende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
De weergave van feiten is door de onduidelijke beelden en getuigenverklaringen, niet erg volledig. Echter hebben wij deze beelden verduidelijkt en is de ‘reaching movement’ van [slachtoffer 1] te zien. Het feit dat er schoten zijn gelost, sluit niet uit, dat de verdachten zich terecht ingesloten en ernstig bedreigd hebben gevoeld door de slachtoffers, die hen steeds van zeer dichtbij op de huid hebben gezeten. [medeverdachte] vooral voelde zich onder druk gezet en bedreigd door een steeds agressiever wordende persoon, waarvan verschillenden, waaronder zijn eigen kompaan [slachtoffer 2] hebben verklaard dat hij onder zware invloed verkeerde en kennelijk tot alles in staat was. Ook [slachtoffer 2] was geen engel en behoorde tot team [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] had duidelijk een plan en liep helemaal niet weg van de groep. Nadat [slachtoffer 1] [verdachte] met de dood had bedreigd en [verdachte] hem had geslagen op dat moment liep [slachtoffer 1] al pratend richting dezelfde donkere alley. Het ging allemaal supersnel. Mijn cliënten zaten ingesloten en konden geen kant op!
Deze zaak roept de vraag op, wanneer een bedreigde persoon zichzelf wel mag verdedigen. In ieder geval hoeft hij niet te wachten totdat iemand hem daadwerkelijk aanrandt. Hetgeen hier overigens wel is gebeurd. Cliënten zijn ernstig bedreigd en de handeling van [slachtoffer 1] was erop gericht om hem neer te schieten.11.Er kon van cliënten niet verwacht worden, dat zij moesten wachten, totdat zij ernstig of dodelijk verwond waren geraakt, voordat zij zichzelf mocht verdedigen. Laten wij niet vergeten dat cliënten toen al ernstige bedreigingen met de dood hebben moeten incasseren.
In het Asbak-arrest uit 1965 gaf de Hoge Raad aan wanneer een beoogd slachtoffer mag beginnen met zelfverdediging: vanaf het moment dat er sprake is van een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding (HR 2 februari 1965 NJ 1965, 262 m.nt. W.P.). Dit was er in casu!
Niet alleen speelden hier subjectieve factoren een rol (vrees, paniek), maar ook uit de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen als zodanig, kan worden afgeleid, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de aanval zijn gebleven. Door de verdachten steeds kort op de huid te blijven zitten en herhaaldelijk ernstig te bedreigen. Dit kan dus uit diverse objectieve omstandigheden worden vastgesteld.12.Ook De Hullu geeft aan dat een aanranding naar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beoordeeld (Materieel Strafrecht. Over Algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2006, p. 304).
Dit gebeuren zoals door de getuigen geschetst, levert voor ieder redelijk denkend mens een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op. Hij hoeft natuurlijk niet te wachten tot hij al dan niet dodelijk verwond raakt. Hij mocht zich al in die eerdere stadium (met geweld) verdedigen tegen het objectief gezien daadwerkelijke verder dreigende aanranding.
Zelfs toen de verdachte zich nog kort daarvoor aan een ogenblikkelijke dreigende aanranding trachtte te onttrekken werd hij belaagd en werd hem de pas afgesneden. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan overigens niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Onttrekking moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft niet het geval te zijn wanneer zoals hier, de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken geen reëel alternatief is (HR 6 oktober 2009 NJ 2010, 301 en HR 12 juni 2012 NJ 2012, 380).
Het achtervolgen en het tussen beiden terechtkomen, was zo ogenblikkelijk, dat instappen en wegrijden niet direct zonder gevaar voor eigen leven, mogelijk was. De ingediende krantenartikelen spreken voor zich. De aanranding hield maar niet op en de auto was onder die omstandigheden een zeer onveilige plaats.
De aanranding was al even aan de gang, zonder dat in redelijkheid van cliënten kon worden gevergd dat zij zich aan die aanranding hadden moeten onttrekken. Nu verdachte zich met geweld heeft verdedigd, doet zich de vraag voor of zijn verdediging proportioneel was. Allereerst werd hij, eigenlijk beiden, levensgevaarlijk bedreigd door iemand die duidelijk gewelddadig was en werd hem niet de tijd en gelegenheid geboden om die bedreiging uit de weg te gaan. Door de paniek en angst, waren zij daartoe niet in staat. Het verwijt ligt veel meer bij de belagers, die deze panieksituatie met hun gewelddadig optreden bewust in het leven hebben geroepen. Cliënten dienen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat kan worden vastgesteld, dat hij niet in koelen bloede handelde, maar in een hevige paniek, die door de aanranding werd veroorzaakt. Enige eigen schuld, in de zin van illegaal bezit van een vuurwapen, vormt geen beletstel voor een beroep op noodweer of noodweerexces (HR 27 mei 2003 NJ 2003,512).
Wij moeten eerst onderzoeken, of er sprake was van een ogenblikkelijke aanranding, die zodanig van aard was, dat daartegen verdediging met een vuurwapen geboden was en een andere verdedigingsmogelijkheid dus niet aanwezig was. Eerst naar de situatie op zich kijken en daarvan een beoordeling geven: werd de verdachte op zodanige wijze aangerand dat hij zich met een vuurwapen kon verdedigen?
Is dat laatste het geval, dan spelen sommige voorafgaande onrechtmatigheden van de verdachte geen rol bij de beoordeling van het beroep op noodweer of noodweerexces, zoals het feit dat de verdachten illegaal een vuurwapen voorhanden hadden.13.
De verwijtbaarheid ligt veeleer bij die andere personen die met hun herhaaldelijke aanranding en serieuze bedreigingen de noodweer situatie in het leven hebben geroepen. De escalatie van het geweld is niet zozeer toe te rekenen aan de onrechtmatigheden van cliënten, maar vooral aan de wederrechtelijke aanranding door dit zeer agressieve tweetal. Ook is het niet zo dat cliënten zelfbewust de confrontatie heeft gezocht, (zie HR 1 juli 1996 NJ 1996, 753). Zelfs het enkele feit, dat iemand zich in een situatie heeft begeven, waarin de kans op aanranding niet denkbeeldig is, is niet hetzelfde als de situatie waarin iemand bewust de confrontatie zoekt (HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509). Er was zijdens verdachten geen sprake van het bewust opzoeken van een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] . Uit de getuigenverklaringen en beelden blijkt, dat de twee latere slachtoffers, als eerste op de verdachten zijn afgekomen en dat de verdachten vervolgens herhaaldelijk zijn belaagd met bedreigingen.
Er was sprake van noodzakelijke verdediging
Welke aan de proportionaliteit eis en subsidiariteitseis voldoen. Nu het belaagd worden door een agressieve vuurwapengevaarlijke tweetal, waarvan één van hen zelfs met een kogelvrije vest rondloopt en waarvan de ander je bedreigt om jou die avond nog dood te schieten, een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert, was gezien de omstandigheden voorafgaand aan het schietincident, verdediging daartegen noodzakelijk. Aannemelijk is dat sprake was van angst en paniek. De aanranders bleven die avond maar op hen afkomen. Het tenlastegelegde is het gevolg van de panieksituatie waarin de verdachten verkeerden, nu zij dachten zich te moeten verdedigen omdat in het bijzonder [medeverdachte] vreesde voor zijn leven. De verdachte verkeerde op dat moment onder invloed van hevige angst. Noem het maar “oerangst”.
Wij achten bovengenoemde lezing van feiten, gezien de uit de processen-verbaal geciteerde getuigenverklaringen aannemelijk, aangezien de verklaring van de verdachte op vitale punten daarbij aansluit. Aannemelijk is geworden uit onder meer door getuigenverklaringen ondersteunde verklaring van de verdachte, dat de twee slachtoffers in een zeer agressieve houding en gedrag jegens de verdachte(n) zijn geweest.
Een verkeerde inschatting van feiten die avond, kon ertoe leiden dat de verdachten ook slachtoffer zouden worden en dat zij het leven zouden hebben gelaten. Er is sowieso een direct verband tussen de aanhoudende aanranding/bedreiging en de hevige gemoedsbeweging. De emotie die nacht waarop de verdachte zich beroept, is zonder meer invoelbaar.
De escalerende vijandelijkheden waarmee verdachte was geconfronteerd, zijn duidelijk. Een burger hoeft niet uit de weg te gaan voor onrecht. Zelfs het feit dat een verdachte “mede aanleiding is geweest van een ruzie” (wat hier overigens niet het geval is) en de daaruit voortvloeiende vechtpartij en dus eigen schuld heeft aan het hele gebeuren, is gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2006 NJ 2006, 343 niet bepalend voor de vraag of er al dan niet sprake is van noodweerexces).
Van belang is dus, dat het scenario dat de verdachte schetst, aannemelijk moet worden, en niet door hem aannemelijk gemaakt moet worden. Angst en vrees hebben zich meester gemaakt van de situatie.
Indien zoals hier bij een beroep op een schuld c.q. strafuitsluitingsgrond, de feitelijke grondslag m.b.t. het verhaal van cliënt aannemelijk is geworden en de gestelde feiten voormelde gronden opleveren, dient uw Hof vrij te spreken of te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdachte hoeft aldus de Hoge Raad de door hem gestelde feiten niet te bewijzen (Hoge Raad 17 november 1992 DD. 93.141). In dit geval zijn de door cliënt gestelde feiten gezien de getuigenverklaringen en bevindingen, meer dan aannemelijk.
[slachtoffer 1] heeft de hele avond al gedreigd te schieten. Wat hij overigens ook kort daarvoor op verschillende plaatsen heeft gedaan. Hij was vuurwapengevaarlijk. Voor zover geoordeeld zou worden, dat zich zodanig onmiddellijk gevaar niet heeft voorgedaan, is zulks gezien de getuigenverklaringen niet begrijpelijk.
Gelet op het kort voor het incident de dreigende aanwezigheid van dit zeer agressieve tweetal in de zeer directe nabijheid, zij zaten letterlijk en figuurlijk dicht op de verdachten. Let wel, verdachten zijn als eerste naar buiten gegaan met de bedoeling de tent te verlaten en het tweetal is hen achternagegaan.
Hij heeft daarom ook, redelijkerwijs mogen vrezen, dat hij door de achter hem gekomen tweetal (op zijn minst) verder zou worden belaagd. [slachtoffer 1] heeft bij herhaling met woord en gebaar aangegeven dat hij die avond zou gaan schieten.
Verdachten hebben zich niet begeven in een voor hen gevaarlijke en voorspelbare situatie. Zij hebben een club bezocht en zijn lastig gevallen en bedreigd en niet toegestaan om weg te gaan. In casu waren de twee slachtoffers steeds op hen afgekomen.
Angst is een typisch verdedigingsmechanisme waarmee de mens (en niet de mens alleen) is uitgerust om (dreigend) gevaar te bezweren. Het lijkt niet juist de verdachte aan te rekenen, dat hij koos voor deze noodoplossing. Afgewogen tegen de aard en ernst van de gestelde aanranding. Het kan ook als een schrikreactie worden omschreven. De verdachten konden redelijkerwijs in de veronderstelling verkeren dat vanuit de slachtoffers een onmiddellijk dreigend gevaar uitging.
Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting, staan bovengenoemde feiten en omstandigheden vast. Voorafgaand aan het schieten is zowel [medeverdachte] als [verdachte] geconfronteerd met ernstig gewelddadig gedrag jegens hen, bestaande uit herhaaldelijke bedreigingen met de dood.
Die door de slachtoffers geïnitieerde handelingen zijn aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf. Bovendien bestond er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een voortzetting van die aanranding. Daarnaast verkeerden verdachten gelet op de gewelddadige bedreigingen van de afgelopen minuten begrijpelijkerwijs en terecht in de veronderstelling dat hun leven gevaar liep.
NOODWEEREXCES
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat de verdachten voor wat betreft [slachtoffer 2] een gerechtvaardigd beroep op noodweerexces toekomt, nu zij als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakt, de grenzen van de noodzakelijke verdediging hebben overschreden.
Het is niet ondenkbaar dat door de angst van verdachte hun beoordelingsvermogen is beïnvloed. Aannemelijk is dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Cliënten hebben mij verteld dat zij ten tijde van het schieten, bang en in paniek waren. ‘Het gebeurde allemaal zo snel’, aldus cliënten. De beelden bevestigen dit!
De boven geschetste en in het dossier te vinden omstandigheden geven steun aan de verklaring van de verdachten en vormen contra-indicaties voor de stelling dat sprake zou zijn van een koelbloedige afrekening.
Het gaat hier om een verontschuldigbare overschrijding van de noodzakelijke verdediging. Dit als onmiddellijk gevolg van een hevige door dezelfde aanranding als boven omschreven veroorzaakte gemoedsbeweging, waardoor de verdediging verder is gegaan dan geboden.
Van belang is dat een beroep op noodweerexces nog steeds kan slagen, ook al zou de noodweersituatie ten tijde van het schieten al geëindigd zijn (ECLI:NL:PHR:2015:2562). Wij mogen de ernstige verbale dreiging die aanhoudend van het tweetal is uitgegaan niet vergeten. Welke bedreiging eruit bestonden dat zij die avond nog het leven zouden laten!14.Deze zaak geeft wederom aan hoe een beoordeling van noodweer(exces) afhangt van de exacte omstandigheden van het geval.
Ik zal toch primair vrijspraak vragen, omdat verdachten geen opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden of zwaar te verwonden.
Door 1x ( [medeverdachte] ) en 8x ( [verdachte] ) op [slachtoffer 2] te schieten terwijl hij wegrende, zijn de verdachten mogelijk buiten de grenzen van de noodzakelijke verdediging getreden, maar de gemoedstoestand van de verdachten kan als heftig worden aangemerkt. [verdachte] schoot zelfs bijna zijn eigen beste vriend neer. Dit dient aan het noodweerexces verhaal bij te dragen. Mijn cliënten werden geconfronteerd met het wapen van [slachtoffer 1] . Zij wisten niet wat er zich achter hen afspeelde. Enige wat zij wisten is dat [slachtoffer 2] een kogelwerend vest en zij dachten dat hij het wapen had. Immers wie doet dat? Een vest, maar geen wapen? Bij het beroep op noodweerexces mag ook gekeken worden naar de noodweersituatie die aan de noodweergedraging voorafging (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.6.1, sub b). Dit dient uw Hof ook te doen. Ik kan het niet vaker benadrukken. It all happened so fast.
Tot slot van dit onderdeel merk ik ook hierop, dat het gebruik van een vuurwapen niet in de weg staat aan een gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces).
In dubio pro reo
Wat er precies gebeurd is, kan in een strafproces niet altijd geheel opgehelderd worden. De verdachte moet dan het voordeel van de twijfel krijgen. Het onderzoek biedt geen aanknopingspunt voor weerlegging van het door de verdediging geschetste scenario. De lezing van verdachten valt in ieder geval niet uit te sluiten. Het verhaal van de verdachten moet aannemelijk worden geacht, als het niet kan worden uitgesloten op basis van bewijsmiddelen of feiten en omstandigheden die ter zitting of uit het dossier zijn gebleken. Dit moet in ieder geval leiden tot honorering van het daaraan verbonden beroep op strafuitsluitingsgrond.
Preciezer: als op basis van het voorhanden bewijs twijfel bestaat over de vraag of verdachten het aan hen tenlastegelegde hebben begaan, moeten zij worden vrijgesproken. Dit beginsel hangt samen met de onschuldpresumptie, de bewijslastverdeling en de bewijswaardering.
Een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond levert in de regel geen vrijspraak op maar een ontslag van rechtsvervolging. Dat is alleen anders als de strafuitsluitingsgrond wordt geacht te zijn ‘verwerkt’ in het bewijs, bijvoorbeeld als ‘schuld’ of wederrechtelijkheid’ in de tenlastelegging is opgenomen.
Daarmee hangt samen dat een beroep op een strafuitsluitingsgrond slaagt als daartoe aangedragen feiten en omstandigheden de rechter aannemelijk zijn geworden. De rechter mag de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte leggen. Als wat er precies is gebeurd die dag, volgens het gerecht, niet helemaal boven tafel komt, is dat een wrange realiteit, maar wel één die moet worden geaccepteerd.
CONCLUSIE
Ik kom langzamerhand aan het eind van het pleidooi. Doorslaggevend gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat de verdachten zich door de slachtoffers bedreigd hebben gevoeld en dat zij daardoor angstig waren. Wat ook logisch en menselijk is. Omdat zoals blijkt, zij bij herhaling met de dood zijn bedreigd. Dat is niet niks!
Het is dan ook begrijpelijk dat verdachten zich genoodzaakt hebben gevoeld om eigenhandig in te grijpen ter afwending van de door hen verondersteld dreigend gevaar, toen [slachtoffer 1] naar zijn heup greep en zij vervolgens het vuurwapen hebben gezien.
College, dat [slachtoffer 1] zich opgewassen voelde tegen de grote [medeverdachte] kan maar een verklaring hebben. Hij had een wapen! U ziet hoe groot [medeverdachte] is. Dat hij een wapen had en hiernaar greep blijkt uit de beelden welke door de verdediging zijn verduidelijkt. Naast onze cliënten bevestigen [betrokkene 4] en [betrokkene 7] tevens dat [slachtoffer 1] naar zijn heup greep. [betrokkene 7] zegt zelfs het leek alsof de man vooroverboog om iets te pakken. Op het moment dat de getuige het voordoet zie je dat hij iets naar voren buigt en gaat met zijn rechterhand naar zijn linker-voorzijde. Op het moment dat de PG aan de getuige vraagt wat hij dacht dat [slachtoffer 1] pakte, geeft de aan dat hij dacht dat hij een wapen pakte. College, een getuige welke niets met het incident te maken had ging er al vanuit dat de gewelddadige [slachtoffer 1] een wapen pakte. Wat denkt u dat de heren [medeverdachte] en [verdachte] op dat moment dachten? Zij waren de hele avond al met de dood bedreigd.
Onder die omstandigheden bestond bij verdachten de gerechtvaardigde vrees, gezien het gevaar dat de verdachten verwachten op grond van de door hen ervaren dreiging van de belagers en dat zij op zichzelf waren aangewezen om zich daartegen te weer te stellen.
De zware bedreigingen in acht nemend, mochten en konden de verdachten in redelijkheid menen dat sprake was van een (op hand zijnde) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] , dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Het schieten staat ook niet in onredelijke verhouding tot de ernst van het op dat moment veronderstelde onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het was dus geboden door de noodzakelijke verdediging.
Zij hadden geen tijd om na te denken. Zij hebben hun vuurwapen gepakt en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geschoten.
[…]”
26. Blijkens voormeld proces-verbaal heeft de andere raadsvrouw van de verdachte, mr. Bommel, ter terechtzitting voorts als volgt het woord gevoerd:
“Het verbaast mij dat de procureur-generaal zegt dat de beeldencompilatie van de verdediging vol aannames zit. De beelden van het openbaar ministerie zijn in die zin hetzelfde. Dat [medeverdachte] zo furieus was dat hij niet tot bedaren kon worden gebracht, is ook een aanname. Als de verdediging dat niet mag, dan mogen de verbalisanten dat ook niet doen.
We weten niet wat er met het vuurwapen van [slachtoffer 1] is gebeurd. We zien dat [slachtoffer 1] iets in zijn zak heeft. Dat hebben we in de compilatie gehighlight. Op pagina 2 van het requisitoir staat dat de verdachten zich van hun wapens ontdaan hebben en zijn gevlucht naar de Franse kant. [medeverdachte] heeft aangegeven waar hij de vuurwapens heeft weggegooid. De politie heeft het vuurwapen van [medeverdachte] gevonden. Uit het dossier blijkt niet of ze ook naar het vuurwapen van [slachtoffer 2] hebben gezocht.
Er is onderzoek gedaan naar de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij beïnvloed zou zijn door [betrokkene 8] . Die zaak is echter geseponeerd.
De procureur-generaal vindt de verklaring van [betrokkene 7] ongeloofwaardig, omdat deze niet in het voordeel van het openbaar ministerie is. [betrokkene 7] woont in de Verenigde Staten en heeft contact met [betrokkene 4] , maar ze praten niet over de zaak. Dat hebben zij ook bij de rechter-commissaris verklaard. Het heeft mij enorm veel moeite gekost om deze personen te laten getuigen. Het is daarom niet gek dat het openbaar ministerie dat niet eerder gelukt is.”
27. Tot slot hebben beide raadsvrouwen van de verdachte het woord tot dupliek gevoerd. Daarover relateert meergenoemd proces-verbaal het volgende, voor zover hier van belang:
“Mr. Roseburg dupliceert als volgt:
Op de camerabeelden is te zien dat [betrokkene 2] eerst zijn vuurwapen in zijn zak heeft gedaan en dat hij daarna het vuurwapen van [slachtoffer 2] pakt.
De procureur-generaal heeft gezegd dat je niet in iemands hoofd kan kijken. Dan kan de procureur-generaal ook niet zeggen dat [slachtoffer 1] die bewegingen maakte omdat hij dronken was.
Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 2] de verdachten op meerdere momenten heeft geblokkeerd, zodat zij niet weg konden gaan.
Als de verdachten zo boos waren als de procureur-generaal zegt, waarom hebben de verdachten dan niet gelijk hun vuurwapens getrokken? Waarom heeft [verdachte] eerst [slachtoffer 1] geslagen? Het schieten was een actie-reactie.
[…]”
De bespreking van het middel
28. Uit de bewijsvoering van het Hof volgt dat de verdachte en de medeverdachte na een conflict bij een nachtclub de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben neergeschoten, waarbij [slachtoffer 1] is komen te overlijden. In hoger beroep is namens de verdachte een beroep op noodweer(exces) gedaan. Dat beroep luidt in de kern dat de verdachte en de medeverdachte kort voor de schietpartij herhaaldelijk met de dood zijn bedreigd door [slachtoffer 1] . Zij konden op dat moment niet weggaan, omdat zij tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in stonden. Op het moment dat [slachtoffer 1] wegloopt buigt hij voorover, draait hij zich om en haalt hij een vuurwapen tevoorschijn, waarna de verdachte en medeverdachte op hem schieten. Nu zij op dat moment tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in stonden, konden zij zich niet anders verdedigen dan door op [slachtoffer 1] te schieten. Zij hebben vervolgens ook op de wegrennende [slachtoffer 2] geschoten, omdat een van de bewakers kort daarvoor tegen de medeverdachte heeft gezegd dat [slachtoffer 2] een kogelwerend vest droeg en een vuurwapen bij zich had. Aldus het verweer van de verdediging.
28. Het Hof heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen. Daarover klaagt het middel. In het bijzonder richt het middel zich tegen het oordeel van het Hof dat de feiten en omstandigheden die door de verdediging aan dit verweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk zijn geworden. De steller van het middel meent dat het Hof niet begrijpelijk heeft gerespondeerd op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, namelijk dat de verdachte en de medeverdachte kort voor het schietincident door [slachtoffer 1] , blijkens getuigenverklaringen en camerabeelden, met de dood zouden zijn bedreigd, dat [slachtoffer 1] die bewuste dag en avond een vuurwapen bij zich had, en dat [slachtoffer 2] een dreiging was wegens het feit dat hij een kogelwerend vest droeg en over hem werd gezegd dat hij een wapen droeg.
28. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat de lezing van de verdachte niet aannemelijk is geworden de volgende vaststellingen ten grondslag gelegd. De verdachte en de medeverdachte waren een avond uit in nachtclub ‘ [A] ’. Daar werd de medeverdachte aangesproken door het uiteindelijke slachtoffer [slachtoffer 1] , die hem verweet iets te maken te hebben met een eerder dodelijk schietincident. Op enig moment verlieten de verdachte en de medeverdachte de nachtclub en bleven zij op de parkeerplaats staan. Even later verlieten ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de nachtclub. Er ontstond een woordenwisseling tussen de betrokkenen op de parkeerplaats, waarvan [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , twee vrienden van de medeverdachte, getuige waren. Het Hof acht de verklaring van de verdachte dat hij en de medeverdachte toen en aldaar meermalen door [slachtoffer 1] met de dood werden bedreigd, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de agressoren waren en dat sprake was van een voor de verdachte levensbedreigende situatie, niet aannemelijk geworden. Het Hof heeft zich daarbij gebaseerd op (i) de verklaring van de getuige [betrokkene 4] , inhoudend dat [slachtoffer 1] luidruchtig was, maar niet agressief, en dat [slachtoffer 2] neutraal op hem overkwam, alsook op (ii) de camerabeelden. Op die camerabeelden is volgens het Hof te zien dat de omstanders [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zich op geen enkel moment distantiëren en er ogenschijnlijk rustig bij staan, terwijl de woordenwisseling plaatsvindt. Voorts heeft het Hof waargenomen dat de medeverdachte eerst [slachtoffer 1] geduwd heeft en de verdachte [slachtoffer 1] daarna twee keer heeft geslagen, dat [slachtoffer 1] vervolgens wegloopt en dat beide verdachten achter hem aan lopen. Op grond hiervan, alsook gelet op het feit dat er een getalsmatig overwicht was aan de kant van de verdachte, komt het Hof tot het oordeel dat de verdachten de agressoren waren en juist zij, en niet de slachtoffers, aanvallende handelingen hebben verricht.
28. Het Hof acht evenmin aannemelijk geworden de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] – toen hij wegliep uit het zicht van de camera – zich voorover boog, naar zijn zak greep, zich half omdraaide en dat de verdachte en de medeverdachte toen zagen dat hij een vuurwapen in zijn hand had, waarna de medeverdachte zijn vuurwapen heeft gepakt en [slachtoffer 1] heeft beschoten en de verdachte na het eerste schot van de andere verdachte ook direct zijn vuurwapen heeft gepakt en op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Daartoe heeft het Hof allereerst overwogen dat de beweerdelijke handelingen van [slachtoffer 1] en de daaropvolgende reactie van de medeverdachte – gelet op de camerabeelden – in een tijdsbestek van 1.16 seconde zouden moeten hebben plaatsgevonden, hetgeen volgens het Hof voor onmogelijk moet worden gehouden. Verder past de vaststelling dat [slachtoffer 1] door vijf van de zes kogels van achteren is geraakt niet bij de verklaring van de verdachte, maar wel bij de camerabeelden waarop te zien is dat [slachtoffer 1] van de verdachte en de medeverdachte wegloopt, aldus het Hof. Voorts heeft het Hof meegewogen dat geen van de getuigen heeft verklaard een vuurwapen bij [slachtoffer 1] te hebben gezien en evenmin op hem of elders op de plaats delict een vuurwapen is aangetroffen, en dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de suggestie van de verdediging dat omstanders dit vuurwapen zouden hebben weggenomen.
28. Wat betreft het andere slachtoffer, [slachtoffer 2] , heeft het Hof vastgesteld dat hij direct hard wegrent op het moment dat [slachtoffer 1] wordt neergeschoten, dat de medeverdachte zich vervolgens omdraait en één keer in zijn richting schiet, terwijl hij achter [slachtoffer 2] aanrent. De verdachte draait zich ook om en schiet acht keer in de richting van de wegrennende en vallende [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] wordt meermalen geraakt, waarbij twee kogels in zijn rug worden tegengehouden door het kogelwerend vest dat hij droeg.
28. Door de verdediging is aangevoerd dat een bewaker, de getuige [betrokkene 6] , kort voor het schietincident tegen de medeverdachte heeft gezegd dat [slachtoffer 2] een vuurwapen bij zich had. De verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte het vuurwapen van [slachtoffer 2] heeft afgepakt nadat [slachtoffer 2] was neergeschoten en op de grond lag. Deze verklaring acht het Hof net zo min aannemelijk geworden. Daarbij heeft het Hof allereerst meegewogen dat deze verklaring niet ondersteund wordt door de camerabeelden. Voorts heeft het Hof daarbij in aanmerking genomen de verklaring van de getuige [betrokkene 4] – die vlakbij stond – dat hij niet heeft gezien dat de medeverdachte een vuurwapen van [slachtoffer 2] heeft afgepakt, alsook het feit dat [betrokkene 6] , noch andere getuigen, tegenover de politie hebben verklaard over een vuurwapen van [slachtoffer 2] .
28. Dat het Hof op grond van de hiervoor genoemde vastgestelde feiten en omstandigheden niet aannemelijk acht dat er zich een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan waartegen de verdachte zich moest verdedigen als bedoeld in art. 1:114 en 1:115 SrSM, vind ik niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is, ook gelet op hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, genoegzaam gemotiveerd. In cassatie is voor een verdergaande toetsing van dit oordeel, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, geen plaats.
28. Daaraan doet niet af het betoog van de steller van het middel dat de vaststelling van het Hof dat “geen van de getuigen heeft verklaard een vuurwapen bij [slachtoffer 1] te hebben gezien” voorbijgaat aan de verklaring van getuige [betrokkene 7] , waar de verdediging op heeft gewezen, en die volgens de verdediging inhoudt dat hij dacht dat [slachtoffer 1] een wapen trok. Ook die verklaring aldus weergegeven, volgt daaruit niet dat de getuige heeft waargenomen dat [slachtoffer 1] een wapen had, maar enkel dat hij [slachtoffer 1] met zijn rechterhand zag gaan naar zijn linker-voorzijde en dat hij dacht dat [slachtoffer 1] een wapen pakte. Voormelde vaststelling van het Hof is in zoverre niet onbegrijpelijk.
28. Tot slot wordt geklaagd over de vooropstelling van het Hof dat het de verklaringen van de verdachte bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) met behoedzaamheid heeft benaderd, nu de verdachte deze verklaringen pas heeft afgelegd nadat hij kennis heeft kunnen nemen van het einddossier en de camerabeelden, en hij daarbij zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring op essentiële onderdelen heeft aangepast. De steller van het middel acht deze overweging onbegrijpelijk, in het licht van het gevoerde verweer dat de verdachte zijn verklaringen op een later moment heeft aangepast, omdat hij eerder niet wist dat een beroep op zelfverdediging kan worden gedaan in een strafzaak.
28. Het stond het Hof vrij de verklaringen van de verdachte op voormelde wijze te waarderen op betrouwbaarheid. De selectie en waardering van het bewijs is immers voorbehouden aan de feitenrechter. De keuze van het Hof om deze verklaringen behoedzaam te benaderen komt mij in het licht van de door het Hof daarbij betrokken feiten en omstandigheden, en niettegenstaande hetgeen door de verdediging is aangevoerd, geenszins onbegrijpelijk voor.
28. Het eerste middel faalt.
IV. Het tweede middel en de bespreking daarvan
Het middel
39. Het Hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] toegewezen. Bij elk van de toegewezen bedragen heeft het Hof tevens een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opgelegd als bedoeld in art. 1:78 SrSM. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte telkens de schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, althans deze beslissing niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
De beslissing van het Hof tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
40. Het vonnis van het Hof houdt ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte het volgende in:
“Schadevergoeding
[…]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van verdachtes onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot de gevorderde bedragen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen tot die bedragen toewijsbaar zijn.
Het Hof ziet aanleiding bij elk van de toegewezen bedragen een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van de verschuldigde bedragen niet volgt, zal hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
[…]
De toe te wijzen bedragen alsmede de schadevergoedingsmaatregel zullen steeds hoofdelijk worden opgelegd.
[…]
BESLISSING
[…]
legt aan de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van $ 12.492,- (zegge: twaalfduizend vierhonderdtweeënnegentig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 92 (tweeënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
[…]
legt aan de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van $ 711,66 (zegge: zevenhonderdelf Amerikaanse dollar en zesenzestig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
[…]
legt aan de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van $ 6.975,-. (zegge: zesduizend negenhonderdvijfenzeventig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 69 (negenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
[…]
legt aan de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 4] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van $ 285,-. (zegge: tweehonderdvijfentachtig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
[…]”
De bespreking van het middel
41. Art. 1:78 SrSM luidt:
“1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van het Gerecht wordt gebracht, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan het Land van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van deze maatregel en keert het ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.
2. De rechter kan de maatregel opleggen voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
3. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
4. De artikelen 1:56 en 1:57, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verhoging van het ingevolge de maatregel verschuldigde bedrag vervalt aan het Land.
5. Betalingen door de veroordeelde aan het Land verricht, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot voldoening van de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen.
6. Indien de veroordeelde voor een misdrijf niet of niet volledig binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis of arrest, waarbij de maatregel bedoeld in het eerste lid is opgelegd, onherroepelijk is geworden, aan zijn verplichting heeft voldaan, keert het Land het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is. Het maximum bedrag dat het Land uitkeert aan het slachtoffer is NAFL 5000,-. Het Land verhaalt het uitgekeerde bedrag, verhoogd met 15% in verband met de kosten van inning, op de veroordeelde. Bij dit verhaal is artikel 1:57 niet van toepassing.
7. De artikelen 1:58 en 1:168, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.”
42. Art. 402 Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: SvSM) bepaalt na de wetswijziging in 2012:15.
“[…]
2. De beslissingen, vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
[…]
4. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
[…]”
43. Het in art. 402, vierde lid, SvSM neergelegde algemene motiveringsvereiste houdt in dat de rechter bij de oplegging van een straf of maatregel in het bijzonder de redenen opgeeft die daartoe hebben geleid. Art. 1:78 SrSM stelt geen nadere bijzondere motiveringsvereisten aan de beslissing tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wél kan de rechter ertoe gehouden zijn een dergelijke beslissing nader te motiveren, indien deze afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdachte (art. 402, tweede lid tweede volzin, SvSM).
43. Het Hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden tot de gevorderde bedragen. Dat oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Het Hof heeft vervolgens aanleiding gezien bij elk van de toegewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
43. Geklaagd wordt dat het Hof daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt om welke reden(en) het van oordeel is dat het aanleiding ziet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, als gevolg waarvan dit oordeel volgens de steller van het middel van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende begrijpelijk is (gemotiveerd).
43. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep en de daaraan gehechte pleitnota heeft de verdediging de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen niet betwist, noch verweer gevoerd tegen de vordering van de procureur-generaal tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het vorengaande in ogenschouw nemend, zijn de respectieve – niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende – beslissingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd en behoefden zij geen nadere motivering. Het tweede middel faalt.
V. Het derde middel en de bespreking daarvan
47. Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
47. Namens de verdachte is op 1 april 2022 beroep in cassatie ingesteld. De verdachte was gedetineerd ten tijde van het instellen van het cassatieberoep en tijdens de behandeling van de zaak in cassatie. Het middel klaagt daarmee terecht dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt overschreden. Deze termijnoverschrijding dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in een mate die de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
VI. Slotsom
49. Het eerste, het tweede en het vierde middel falen en kunnen alle worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
49. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
49. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑01‑2024
Waarbij ik volledigheidshalve opmerk dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang (vgl. HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673, NJ 2012/145, m.nt. Borgers, rov. 3.2.2).
Aan het eind van de zin staat een handgeschreven asterisk vermeld. Mij wordt op basis van het p-v niet duidelijk waarnaar deze verwijst.
Aan het eind van de zin staat een handgeschreven asterisk vermeld. Deze verwijst – zoals ik het begrijp – naar de volgende, in het p-v opgenomen, mondelinge aanvulling van de raadsvrouw: “De verdachten konden niet zomaar weg en dat kon ook niet van hen verwacht worden.”
Asterisk aan het eind van de zin, die verwijst naar de volgende, ter terechtzitting gegeven, mondelinge aanvulling: “Ik snap niet dat de procureur-generaal op de camerabeelden niet ziet dat [slachtoffer 1] schietende bewegingen maakt in de richting van de verdachten.” Ook in de volgende noten verwijzen de asterisken telkens naar een dergelijke aanvulling/toelichting. Ik zal dat daar niet steeds herhalen, maar dan onmiddellijk aangeven waar de asterisk voor staat.
Asterisk aan het slot van de zin: “Op enig moment zie je dat [slachtoffer 1] met een versnelde pas loopt. De camerabeelden kan je niet anders interpreteren.”
Het getal 4 is op de pleitnota doorgestreept en vervangen door 3.
Asterisk aan het eind van de zin: “Waarom zou je de verklaring van de zus van [slachtoffer 1] met een korrel zout nemen?!”
Asterisk aan het eind van de zin: “ [slachtoffer 1] is niet gelijk ten val gekomen. Er is verderop bloed aangetroffen. Dat bevestigt de verklaringen van de verdachten.”
Asterisk aan het eind van de zin: “Op het moment dat de verdachten hun vuurwapens pakten, stonden zij tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in.”
Asterisk aan het eind van de zin: “De verdachten hebben pas hun vuurwapens getrokken op het moment dat zij zagen dat [slachtoffer 1] zijn vuurwapen pakte.”
Asterisk aan het eind van de zin: “Op de beelden is wel te zien dat [slachtoffer 1] allerlei bewegingen maakt. Je ziet ook dat hij niet een leuk verhaal aan het vertellen was.”
Asterisk aan het eind van de zin: “Het is ook van belang dat de verdachten nooit met hun vuurwapens hebben gedreigd. Ze wilden hun vuurwapens helemaal niet gebruiken.”
Ook hier staat aan het eind van de zin een asterisk. Mij wordt op basis van het proces-verbaal ter terechtzitting niet duidelijk naar welke mondelinge aanvulling/toelichting van de raadsvrouw deze verwijst.
Bij Landsverordening van de 30e augustus 2012 houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering (Bijzondere opsporingsbevoegdheden en andere spoedeisende veranderingen), Afkondigingsblad van Sint Maarten, jaargang 2012, no 25. Het betreft een redactionele aanpassing, waaraan de memorie van toelichting geen woorden wijdt.