Aangezien de uitspraak vóór 10 oktober 2010 is gewezen, is hier de oude benaming van het Hof gebruikt.
HR, 08-01-2013, nr. 09/02893 AP
ECLI:NL:HR:2012:BX0663
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-01-2013
- Zaaknummer
09/02893 AP
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BX0663
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX0663, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX0663
ECLI:NL:HR:2012:BX0663, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX0663
- Vindplaatsen
Conclusie 06‑11‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 09/02893 PA
Mr. Vegter
Zitting 6 november 2012
Aanvullende conclusie inzake:
[Betrokkene]1.
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft bij uitspraak van 20 november 2008 betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van ANG 14.219.548 aan het Land de Nederlandse Antillen of de rechtsopvolger daarvan ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Op 10 april 2012 heb ik in deze zaak geconcludeerd. Toen kwam ik tot de slotsom dat het tweede middel - voorgesteld bij schriftuur van 21 april 2011 en nader toegelicht bij schrijven van 12 september 2011 - gegrond is, kort gezegd omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 kennelijk wel is opgemaakt doch op enig moment in het ongerede is geraakt terwijl moet worden aangenomen dat dit stuk niet meer beschikbaar zal komen. Ik heb toen geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) teneinde de zaak op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Bij tussenarrest van 12 juni 2012 heeft de Hoge Raad het Hof verzocht alsnog die inspanningen te verrichten die ertoe kunnen leiden dat bedoeld proces-verbaal ter beschikking komt en beslist dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting, dat de griffier een afschrift van dit tussenarrest aan de President van het Hof zal zenden en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3.1.
Na het tussenarrest van de Hoge Raad is - voor zover relevant - de volgende correspondentie gevoerd:
- -
Op 15 juni 2012 is ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen een schrijven van de President van het Hof van 12 juni 2012, inhoudende dat ter voldoening aan het verzoek van de Hoge Raad zoals gedaan in het tussenarrest van 12 juni 2012 als bijlage "een (opnieuw) aan de hand van de aantekeningen van de griffier opgemaakt proces-verbaal" wordt toegezonden. Als bijlage bij dit schrijven bevindt zich een proces-verbaal van de terechtzitting van in hoger beroep van 13 maart 2008.
- -
Een afschrift van dit schrijven van de President van het Hof is op 18 juni 2012 verzonden aan de raadsman van de betrokkene, mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage. Daarbij is de mededeling gedaan dat hij tot en met 27 augustus 2012 op dit proces-verbaal steunende middelen kan indienen.
- -
Op 24 augustus 2012 heeft Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, namens de betrokkene een schriftuur houdende een aanvullend middel van cassatie ingediend. Op 27 augustus 2012 is nog een brief binnengekomen met als bijlage een e-mailbericht dat als bijlage II in de reeds ingediende schriftuur wordt genoemd.
- -
Op 27 augustus 2012 heeft ook mr. I.A. van Straalen, voornoemd, namens de betrokkene een schriftuur ingediend, houdende een aanvullende toelichting op het middel van cassatie voorgesteld bij schriftuur van 21 april 2011 en nader toegelicht bij aanvullende schriftuur van 21 september 2011, onder de vermelding dat de eerder ingediende schrifturen onverkort worden gehandhaafd.
- -
Eveneens op 27 augustus 2012 heeft mr. Van Straalen de rolraadsheer verzocht om nazending van het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 8 januari 2008 en van de ter zitting van 13 maart 2008 door de raadsman overgelegde pleitnota.
- -
Op 30 augustus 2012 heeft mr. S.P. Bakker, gerechtssecretaris bij de Hoge Raad, mr. Van Straalen een afschrift van het gevraagde proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2008 toegezonden. Daarnaast heeft hij medegedeeld dat zich bij de stukken geen ter zitting van 13 maart 2008 overgelegde pleitnota bevindt. Aan mr. Van Straalen is een nadere termijn verleend om hierop te reageren, maar daarvan is geen gebruik gemaakt.
3.2.
Naar aanleiding van deze stukken zal ik aanvullend concluderen.
De door mr. Van Straalen ingediende schrifturen
4.1.
Mr. Van Straalen heeft bij schriftuur van 21 april 2011 een aanvullend middel ingediend.2. In het navolgende zal ik dit middel evenals in mijn conclusie van 10 april 2012 aanduiden als het tweede middel. Die schriftuur bevat de klacht dat essentiële processtukken ontbreken, waardoor (onder meer) niet geverifieerd kan worden welke verweren namens de betrokkene zijn gevoerd, of de uitspraak naar de eis der wet met redenen is omkleed, of - en zo ja: welke - verzoeken door de verdediging zijn gedaan, en wat zich ter terechtzitting overigens heeft voorgedaan. Blijkens de toelichting op het middel heeft de raadsman in de eerste plaats het oog op het ontbrekende proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008. Daarnaast ziet de klacht op de ontbrekende schriftelijke voorbereiding in hoger beroep. Deze stukken zijn op 8 september 2010 bij de rolraadsheer opgevraagd. In een brief van 13 april 2011 is door het Hof medegedeeld "dat wat betreft de schriftelijke voorbereiding in eerste aanleg geen processen-verbaal aanwezig zijn". Het moet er bij die stand volgens de steller van het middel voor gehouden worden dat de stukken betreffende de schriftelijke voorbereiding in het ongerede zijn geraakt. De klacht zag tenslotte op het (toen nog) ontbrekende strafvonnis.
Bij schrijven van 12 september 2011 heeft de raadsman het middel nogmaals toegelicht en gewezen op een brief van het Hof van 21 juli 2011 waarin is medegedeeld dat het Hof niet kan voldoen aan het verzoek tot nazending van het proces-verbaal van 13 maart 2008.
Bij schrijven van 27 augustus 2012, dat wil dus zeggen na ontvangst van het opnieuw vastgestelde proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2008, heeft de raadsman het middel nogmaals toegelicht. Die toelichting komt er in de kern op neer dat het oorspronkelijke proces-verbaal van 13 maart 2008 nog steeds ontbreekt, maar thans is vervangen door een jaren later opgesteld proces-verbaal waarvan volstrekt onduidelijk is of het dezelfde inhoud heeft. Dit dient - aldus de steller van het middel - reeds te leiden tot nietigheid van het onderzoek in hoger beroep. Voorts wordt in het nieuwe proces-verbaal geen melding gemaakt van een overgelegde pleitnota, terwijl aangetoond kan worden/aannemelijk gemaakt kan worden dat deze wel is overgelegd. Ter onderbouwing daarvan wordt gewezen op een aantal bijlagen. Deze pleitnota ontbreekt ook nog steeds. Tenslotte voert de steller van het middel aan dat inmiddels is gebleken dat ook op 8 januari 2008 een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden. Dit proces-verbaal ontbreekt eveneens, maar is gevoegd als bijlage bij de (straks te bespreken) schriftuur van mr. Spong van 24 augustus 2012. Op die zitting een schriftelijke voorbereiding verzocht en toegestaan. De stukken van de schriftelijke voorbereiding ontbreken echter ook nog steeds.
Vanwege het ontbreken van:
- (i)
het oorspronkelijk proces-verbaal van de terechtzitting van 13 maart 2008;
- (ii)
het proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2008;
- (iii)
de stukken van de schriftelijke voorbereiding in hoger beroep en
- (iv)
de pleitnota in hoger beroep van de raadsman,
kan, aldus de steller van het middel, nog immer niet, althans in ruimschoots onvoldoende mate worden geverifieerd wat er ter terechtzitting in hoger beroep is voorgevallen, welke verweren er zijn gevoerd namens de verdediging en of daarop in voldoende mate en voldoende begrijpelijk is gereageerd door het Hof, of er ter zitting nog meer en/of andere verzoeken zijn gedaan waarop beslist had moeten worden, of de uitspraak naar behoren met redenen is omkleed, wat er zich overigens ter zitting heeft voorgedaan en of alle voorgeschreven procedurevoorschriften in acht zijn genomen. Volgens de steller van het middel dient er dan ook te worden geconstateerd dat in strijd met de wet, en met fundamentele beginselen van behoorlijke procesorde, het procesdossier onherstelbaar onvolledig is, waardoor het onderzoek ter zitting, en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak, nietig zijn te achten.
De door mr. Spong ingediende schriftuur houdende aanvullende middelen
4.2.
Mr. Spong heeft op 24 augustus 2012 namens de betrokkene een middel van cassatie ingediend. Dit middel klaagt primair dat het thans toegezonden proces-verbaal van 13 maart 2008 rechtskracht ontbeert, nu het geen authentiek en/of origineel proces-verbaal, dat aanvankelijk bij de stukken ontbrak, maar slechts een door de griffier opgemaakt concept betreft dat door de voorzitter (opnieuw) is vastgesteld en ondertekend en daarmee niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, en/of aan dit opnieuw ruim vier jaar na de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep opgestelde proces-verbaal zodanig veel gebreken kleven, althans uit de stukken van het geding rechtstreeks het ernstige vermoeden voortvloeit dat dit jaren later opgemaakte proces-verbaal onvolledig en/of onbetrouwbaar is, dat zulks rechtskracht ontbeert en in cassatie niet kan gelden als betrouwbare kenbron van hetgeen op de terechtzitting in hoger beroep is voorgevallen. Dit nieuw opgemaakte proces-verbaal is niet het oorspronkelijke proces-verbaal waarom de Hoge Raad heeft gevraagd. Ook wordt betoogd dat voor het opnieuw vaststellen van het proces-verbaal geen wettelijke basis is. Subsidiair wordt in de toelichting aangevoerd dat nader onderzoek naar de juistheid en betrouwbaarheid van het nieuwe proces-verbaal van 13 maart 2008 moet worden gedaan, omdat het proces-verbaal gebreken vertoont. Net als mr. Van Straalen betoogt mr. Spong dat het er voor moet worden gehouden worden dat een pleitnota is overgelegd (waarvoor aanwijzingen bestaan in het proces-verbaal, het vonnis en een aantal bijlagen), maar dat die ontbreekt. Tenslotte wijst ook mr. Spong er op dat in het als bijlage bij de schriftuur aangehechte proces-verbaal van 8 januari 2008 wordt verwezen naar een schriftelijke voorbereiding, die ontbreekt, en dat het er op lijkt dat de raadsman ook toen een pleitnota heeft overgelegd, die eveneens ontbreekt.
Bespreking van de klachten in cassatie
5.1.
Het tweede middel van mr. Van Straalen en het (aanvullende) middel van mr. Spong lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Allereerst zal ik de klachten bespreken die er in de kern op neerkomen dat - in weerwil van het verzoek van de Hoge Raad gedaan bij tussenarrest van 12 juni 2012 - het oorspronkelijke proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2008 nog steeds ontbreekt en dat het opnieuw vastgestelde proces-verbaal rechtskracht ontbeert.
5.3.
De brief van de president van het Hof van 12 juni 2012 houdt in dat ter voldoening aan het verzoek van de Hoge Raad zoals gedaan in het tussenarrest van 12 juni 2012 als bijlage een (opnieuw) aan de hand van de aantekeningen van de griffier opgemaakt proces-verbaal wordt doen toegekomen.
De bijlage betreft een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
"Dit proces-verbaal is in concept opgemaakt door de griffier en (opnieuw) vastgesteld door de voorzitter en bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter op 11 juni 2012".
5.4.
Overeenkomstig art. 327 Sv bepaalt art. 370 SvNA3.:
"Het proces-verbaal wordt door de voorzitter of door een van de rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na elke sluiting van de terechtzitting en in ieder geval binnen de in het eerste lid van artikel 410 vermelde termijn ondertekend. Voor zover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt."
5.5.
De voorzitter heeft, overeenkomstig art. 370 SvNA, bij ontstentenis van de griffier het proces-verbaal dat is toegezonden bij brief van 12 juni 2012 alleen vastgesteld en ondertekend. Uit eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad leid ik af dat de omstandigheid dat de voorzitter het proces-verbaal opnieuw heeft vastgesteld, niet aan de rechtskracht daarvan af doet.4. Daarbij wijs ik er nog op dat de voorzitter dit blijkens de brief van 12 juni 2012 heeft gedaan aan de hand van de aantekeningen van de griffier. Het is dus niet zo dat de voorzitter zelf vier jaar na dato nog eens is gaan opschrijven wat hij zelf nog weet van die zitting. Door het opmaken van dit proces-verbaal kan - anders dan de stellers van de middelen menen - geacht te zijn voldaan aan het verzoek van de Hoge Raad.
5.6.
Deze klachten falen.
5.7.
De tweede klacht die in de verschillende schrifturen besloten ligt komt er kort gezegd op neer dat ter terechtzitting van 13 maart 2008 een pleitnota is overgelegd die, ook na diverse verzoeken aan de rolraadsheer, ontbreekt.
5.8.
Het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2008 houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman voert het woord en stelt dat het vonnis niet bevestigd kan worden. Hij wijst op de onschuldspresumptie en op het onderscheid tussen de perioden voor en na 1 augustus. Alleen de feiten 14III hebben voordeel opgeleverd. Er is geen verhaal. Er kan niet meermalen hetzelfde bedrag worden ontnomen. Het vonnis in eerste aanleg moet vernietigd worden, de ontneming moet zonder de bedragen van de vrijspraken. De transactiegegevens zijn onjuist."
5.9.
Het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2008 houdt niet in dat de raadsman van de betrokkene het woord heeft gevoerd aan de hand van een door hem aldaar overgelegde pleitnota. Een dergelijke pleitnota bevindt zich ook niet bij de stukken. De stellers van het middel voeren aan dat het er toch voor moet worden gehouden dat ter zitting een pleitnota is overgelegd. Daartoe wijzen zij op de omstandigheid dat het proces-verbaal op pagina 2 inhoudt dat de raadsman zijn toelichtend pleidooi vervolgd terwijl daarvan geen zakelijke weergave is opgenomen, de reactie van de procureur-generaal op argumenten die blijkens het proces-verbaal niet naar voren zijn gebracht en verwijzingen in het ontnemingsvonnis naar verweren die in het proces-verbaal niet zijn opgenomen. Ter onderbouwing zijn voorts overgelegd een uitdraai van de computer van de raadsman in hoger beroep waaruit zou blijken dat hij op de ochtend van de terechtzitting een pleitnotitie heeft uitgeprint en een verklaring van diezelfde raadsman, inhoudende dat hij die pleitnotitie ter zitting heeft overgelegd.
5.10.
Vooropgesteld moet worden dat het proces-verbaal van de terechtzitting de kenbron is van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen.5. Gelet daarop moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat ter terechtzitting van het Hof geen pleitnota is overgelegd met het verzoek deze aan het proces-verbaal van de terechtzitting te hechten. De klacht, die er van uitgaat dat in hoger beroep wel een pleitnota is overgelegd mist dus feitelijke grondslag.6. Wat betreft de door de stellers van het middel aangevoerde argumenten merk ik op dat deze een speculatief karakter hebben. Het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2008 houdt inderdaad in dat de raadsman zijn toelichtend pleidooi heeft vervolgd, maar dat hoeft uiteraard niet aan de hand van een pleitnotitie te zijn gebeurd. De procureur-generaal en het Hof kunnen hebben gereageerd op hetgeen toen, zonder pleitnota, is aangevoerd. Dat de zakelijke inhoud van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet in het proces-verbaal is opgenomen is strikt genomen in strijd met art. 369, tweede lid, SvNA, maar hoeft niet tot cassatie te leiden. Nu het Hof de verweren heeft besproken, is de betrokkene niet, althans niet voldoende in zijn belangen geschaad.7. Wat betreft de computeruitdraai van de raadsman in hoger beroep geldt dat de omstandigheid dat hij een document met de naam 'hofpleit130308' heeft uitgedraaid niet logischerwijs meebrengt dat hij ter zitting pleitnotities heeft overgelegd. Geheel ten overvloede merk ik op dat nu weliswaar een aanwijzing wordt geproduceerd die aannemelijk zou moeten maken dat een digitaal geproduceerde pleitnota is overgelegd, maar dat de pleitnota zelf in cassatie opmerkelijk genoeg niet wordt overgelegd. Blijft over de verklaring van de raadsman 24 augustus 2012, inhoudende dat hij op 13 maart 2008 in de [medebetrokkene]-zaak een pleitnota heeft overgelegd. Die enkele omstandigheid maakt niet dat aan de juistheid van het proces-verbaal van de zitting moet worden getwijfeld.
5.11.
De klachten falen bij gebrek aan feitelijke grondslag.
5.12.
In de schrifturen wordt voorts geklaagd dat ook op 8 januari 2008 een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden - waarvan het proces-verbaal aan de schriftuur van mr. Spong is gehecht - op welke zitting de raadsman van de betrokkene blijkens het proces-verbaal een pleitnota heeft overgelegd, die ontbreekt bij de stukken.
5.13.
Ook deze klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het ontnemingsvonnis is immers slechts gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2008.8. Het proces-verbaal houdt overigens ook niet in dat de raadsman een pleitnota heeft overgelegd. De raadsman heeft een toelichting op het hoger beroep overgelegd. Zo bezien mist de klacht feitelijke grondslag.
5.14.
In de schrifturen wordt tenslotte geklaagd dat in hoger beroep een schriftelijke voorbereiding heeft plaatsgevonden, maar dat de daarop betrekking hebbende stukken eveneens ontbreken.
5.15.
Art. 503f SvNA, opgenomen in de titel "Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel" luidt als volgt:
"1.
Tegen de uitspraak van het gerecht kan hoger beroep worden ingesteld.
2.
Titel III en Titel IV (met uitzondering van de Eerste Afdeling) van het vijfde Boek en Titel II van het zesde Boek zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
(...)
- b.
de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding op de wijze, door het Hof te bepalen;
(...)."
5.16.
Ook in ontnemingszaken dient de rechter te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Op de behandeling van de ontnemingsvordering in hoger beroep is immers ingevolge art. 503f, tweede lid, SvNA de tweede afdeling van titel IV van het vijfde boek van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen van overeenkomstige toepassing. Dat brengt mee dat evenals in strafzaken het geval is9. verweren ter terechtzitting dienen te worden voorgedragen. Dat in art. 503f, tweede lid onder b, SvNA is voorzien in de mogelijkheid van een schriftelijke voorbereiding ter bekorting van de behandeling ter terechtzitting en ter bevordering van een doelmatige besluitvorming, maakt dat niet anders.10. De mogelijkheid tot schriftelijke voorbereiding brengt wel mee dat ter terechtzitting gevoerde verweren kunnen worden bekort door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de in het kader van die schriftelijke voorbereiding ingediende stukken. Voorop dient evenwel te staan dat ter terechtzitting met voldoende duidelijkheid wordt aangegeven welke verweren worden gevoerd.(11)
5.17.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 maart 2008 houdt niet in dat de raadsman heeft verwezen naar de inhoud van in het kader van de schriftelijke voorbereiding ingediende stukken. De betrokkene heeft dus geen belang bij zijn klacht dat die stukken ontbreken.
5.18.
De middelen falen in al hun onderdelen.
6.1.
Het eerste middel van mr. Van Straalen, voorgesteld bij schriftuur van 13 september 2010, klaagt over schending van de redelijke termijn omdat de zaak in cassatie niet binnen een termijn van twee jaren zal zijn/is afgedaan en omdat de zaak als geheel nu al bijna acht jaren voortduurt en nog niet is afgedaan.
6.2.
Namens de betrokkene is op 4 december 2008 beroep in cassatie ingesteld. De redelijke uitspraaktermijn werd dus op 4 december 2010 overschreden. Ware dit middel direct na binnenkomst van de schriftuur besproken, dan had gezegd moeten worden dat de klacht voor zover betrekking hebbend op de uitspraaktermijn niet voldoet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen nu daarin niet wordt geklaagd over een jegens de betrokkene gemaakte inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM als gevolg van tijdsverloop na de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld doch slechts over de mogelijkheid van een dergelijke inbreuk. Tijdens de procedure in cassatie is dit middel echter steeds gehandhaafd, laatstelijk bij schriftuur van 27 augustus 2012. Op dat moment was de uitspraaktermijn daadwerkelijk overschreden. De klacht is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
7.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak behoren te leiden.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, tot vermindering van dat bedrag en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
- 1.
Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen [medebetrokkene] (nr. 09/02892 A), waarin ik vandaag eveneens concludeer. Deze zaak hangt eveneens samen met de ontnemingszaak tegen [betrokkene 1] (nr. 09/02888 A), waarin de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak heeft gedaan (vanwege het overlijden van de betrokkene is de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering). Daarnaast is er ook samenhang met de ontnemingszaken tegen [A] N.V. (nr. 09/02889 A), [B] N.V. (nr. 09/02890 A) en [C] N.V. (nr. 09/02891 A), in welke zaken het - door de Advocaat-Generaal ingestelde - cassatieberoep evenwel is ingetrokken.
- 2.
Het bij schriftuur van 13 september 2010 ingediende eerste middel, handelend over de redelijke termijn, zal ik aan het eind van deze conclusie bespreken.
- 3.
Ingevolge art. 1, eerste lid, van de Landsverordening ter uitvoering van additioneel artikel I van de Staatsregeling van Curaçao (Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur) blijven alle op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Staatsregeling in Curaçao geldende landsverordeningen etc. van kracht totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken. Een nieuw Wetboek van Strafvordering is nog niet in werking, zodat het 'oude' Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen nog steeds van kracht is. Ingevolge art. 5 van voornoemde Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur heeft het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen de staat van Landsverordening van Curaçao verkregen.
- 4.
HR 12 september 2006, LJN AX3752, NJ 2007/410.
- 5.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 7e druk, p. 177 e.v.
- 6.
Vgl. bijv. HR 19 januari 2010, LJN BK3390.
- 7.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 7e druk, p. 181 en het daar genoemde arrest van de HR van 28 juni 1983, NJ 1984/53.
- 8.
In het vonnis staat dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2008, maar uit een schrijven van de voorzitter volgt dat dat op een kennelijke misslag berust en 13 maart 2008 moet zijn.
- 9.
Vgl. HR 18 december 1979, NJ 1980, 205, HR 2 juni 1998, zaaknr. 107.547 A (niet gepubliceerd) en HR 14 maart 2000, zaaknr. 00809/09 (niet gepubliceerd).
- 10.
Dat ligt ook besloten in de parlementaire geschiedenis van art. 511d Sv, dat gelijkluidend is aan art. 503f SvNA. Zie Kamerstukken II, 1989-1990, 21 504, nr. 3, p. 37.
- 11.
HR 22 februari 2011, LJN BM6159, NJ 2011/356 m.nt. Reijntjes.
Nr. 09/02893 AP
Mr. Vegter
Zitting: 10 april 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene = verdachte]
- 1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba1. heeft bij uitspraak van 20 november 2008 betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van ANG 14.219.548 aan het Land de Nederlandse Antillen of de rechtsopvolger daarvan ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
- 2.
Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen [medeverdachte] (nr. 09/02892 A), waarin ik vandaag eveneens concludeer.2.
- 3.
Namens betrokkene hebben mr. E.F. Sulvaran, advocaat in Curaçao, en R.M. van Ierland-Maduro, directrice van de betrokkene, beroep in cassatie ingesteld.3. Namens betrokkene heeft mr. I. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, vervolgens bij tweede schriftuur een aanvullend middel van cassatie (in die schriftuur aangeduid als middel 2) voorgesteld en tenslotte bij derde schriftuur een aanvullende toelichting gegeven op het tweede middel.
- 4.
Het tweede middel bevat de klacht dat in het dossier essentiële processtukken ontbreken, waardoor niet geverifieerd kan worden welke verweren namens de betrokkene zijn gevoerd, of door de verdediging verzoeken zijn gedaan, wat zich overigens op de terechtzitting heeft voorgedaan en of de uitspraak naar de eis der wet met redenen is omkleed. Blijkens de aanvullende toelichting op het middel - zoals opgenomen in de derde schriftuur - wordt er meer in het bijzonder geklaagd over het feit dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep in het ongerede is geraakt.
- 5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 20084. bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding.5. Overeenkomstig art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 (Stcrt. 2008, 147) heeft de raadsman van de verdachte (mr. I. van Straalen) bij faxbericht van 8 september 2010 tijdig aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om spoedige nazending van onder meer het hiervoor genoemde stuk.6. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 15 oktober 2010 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba verzocht de ontbrekende stukken aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. Voorts heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 21 april 2011 nogmaals aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om nazending van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008.7. Naar aanleiding van dit faxbericht heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 29 juni 2011 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba wederom verzocht het ontbrekende stuk aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. In reactie hierop heeft de Voorzitter van het Hof bij brief van 21 juli 2011 aan een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bericht dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 blijkens de inventarislijst is verzonden naar de Hoge Raad zodat hij er vanuit moet gaan dat het opgevraagde stuk bij de Hoge Raad is en niet in Curaçao in het ongerede is geraakt, dat bij het Hof geen kopie van het stuk behouden is en dat het Hof ook geen kopie van het proces-verbaal kan produceren omdat de griffier niet meer bij het Hof werkt en haar bestanden niet meer voorhanden zijn.
- 6.
Uit het voorgaande volgt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 kennelijk wel is opgemaakt doch op enig moment in het ongerede is geraakt, terwijl moet worden aangenomen dat dit stuk ondanks diverse inspanningen8. niet meer beschikbaar zal komen. Gelet hierop valt niet na te gaan of er ter terechtzitting in hoger beroep meer verweren zijn gevoerd dan de in de bestreden uitspraak genoemde dan wel of aldaar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Bovendien kan niet worden gecontroleerd of ter terechtzitting alle voorgeschreven procedurevoorschriften in acht zijn genomen. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens de bij het Hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.9.
- 7.
Het middel slaagt.
- 8.
Het eerste middel, dat klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van de uitspraak in de cassatiefase en de totale duur van de procedure, behoeft geen bespreking. Nu als gevolg van het slagen van het tweede middel, de (gehele) uitspraak van het Hof dient te worden vernietigd en de zaak moet worden verwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan, zie ik geen aanleiding dit middel te bespreken.
9.
Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 4 december 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. In het onderhavige geval behoeft de Hoge Raad evenwel niet ambtshalve te onderzoeken of de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het Hof aan de orde worden gesteld.10.
10.
Het tweede middel slaagt, terwijl het eerste middel buiten bespreking kan blijven. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2012
Deze zaak hangt eveneens samen met de ontnemingszaak tegen [betrokkene 1] (nr. 09/02888 A), waarin de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak heeft gedaan (vanwege het overlijden van de betrokkene is de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering). Daarnaast is er ook samenhang met de ontnemingszaken tegen [A] N.V. (nr. 09/02889 A), [B] N.V. (nr. 09/02890 A) en [C] N.V. (nr. 09/02891 A), in welke zaken het - door de Advocaat-Generaal ingestelde - cassatieberoep evenwel is ingetrokken.
Ook de Advocaat-Generaal had beroep in cassatie ingesteld maar deze heeft dit beroep later weer ingetrokken.
De uitspraak van het Hof vermeldt bij kennelijke vergissing dat de terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Zie het schrijven van de Voorzitter van het Hof van 14 februari 2011 gericht aan de Voorzitter van de Strafkamer van de Hoge Raad.
Bij de stukken bevinden zich wat betreft het geding in hoger beroep enkel de dagvaarding van de betrokkene voor de terechtzitting van het Hof van 23 oktober 2007 (van deze zitting wordt in de uitspraak van het Hof geen melding gemaakt), de oproeping van de betrokkene voor de terechtzitting van het Hof van 13 maart 2008, de uitspraak van het Hof, een drietal cassatie-akten en de akte intrekking cassatieberoep van de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om spoedige nazending van de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg, eventueel in eerste aanleg ingebrachte stukken en stukken betreffende de schriftelijke voorbereiding in hoger beroep.
Kennelijk heeft de raadsman de overige door hem opgevraagde stukken, voor zover deze beschikbaar waren, inmiddels wel ontvangen.
Zie naast de hiervoor genoemde brieven het - zich bij de stukken van het geding bevindende - uitgebreide e-mailverkeer tussen de strafgriffie van de Hoge Raad en de griffie van het Hof en de Voorzitter van het Hof.
Vgl. ten aanzien van het ontbreken van pleitnotities HR 20 september 2011, LJN BR0466, HR 17 november 2009, LJN BJ8565, HR 13 oktober 2009, LJN BJ3446, HR 16 december 2008, LJN BF0754 en HR 15 februari 2005, LJN AR5742, NJ 2005/384. Vgl. ten aanzien van het ontbreken van meerdere dossierstukken HR 22 december 2009, LJN BG4412 en HR 6 november 2007, LJN BB4965. Vgl. ten aanzien van het verzuim een proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer op te maken HR 19 december 2006, LJN AZ1663, HR 31 augustus 2004, LJN AQ1084, HR 16 juni 1998, NJ 1998/838, m.nt. Sch en HR 22 april 1986, NJ 1986/783, m.nt. ThWvV.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, m.nt. PMe, rov. 3.5.3.
Aangezien de uitspraak vóór 10 oktober 2010 is gewezen, is hier de oude benaming van het Hof gebruikt.
Deze zaak hangt eveneens samen met de ontnemingszaak tegen [betrokkene 1] (nr. 09/02888 A), waarin de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak heeft gedaan (vanwege het overlijden van de betrokkene is de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering). Daarnaast is er ook samenhang met de ontnemingszaken tegen [A] N.V. (nr. 09/02889 A), [B] N.V. (nr. 09/02890 A) en [C] N.V. (nr. 09/02891 A), in welke zaken het - door de Advocaat-Generaal ingestelde - cassatieberoep evenwel is ingetrokken.
Ook de Advocaat-Generaal had beroep in cassatie ingesteld maar deze heeft dit beroep later weer ingetrokken.
De uitspraak van het Hof vermeldt bij kennelijke vergissing dat de terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Zie het schrijven van de Voorzitter van het Hof van 14 februari 2011 gericht aan de Voorzitter van de Strafkamer van de Hoge Raad.
Bij de stukken bevinden zich wat betreft het geding in hoger beroep enkel de dagvaarding van de betrokkene voor de terechtzitting van het Hof van 23 oktober 2007 (van deze zitting wordt in de uitspraak van het Hof geen melding gemaakt), de oproeping van de betrokkene voor de terechtzitting van het Hof van 13 maart 2008, de uitspraak van het Hof, een drietal cassatie-akten en de akte intrekking cassatieberoep van de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om spoedige nazending van de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg, eventueel in eerste aanleg ingebrachte stukken en stukken betreffende de schriftelijke voorbereiding in hoger beroep.
Kennelijk heeft de raadsman de overige door hem opgevraagde stukken, voor zover deze beschikbaar waren, inmiddels wel ontvangen.
Zie naast de hiervoor genoemde brieven het - zich bij de stukken van het geding bevindende - uitgebreide e-mailverkeer tussen de strafgriffie van de Hoge Raad en de griffie van het Hof en de Voorzitter van het Hof.
Vgl. ten aanzien van het ontbreken van pleitnotities HR 20 september 2011, LJN BR0466, HR 17 november 2009, LJN BJ8565, HR 13 oktober 2009, LJN BJ3446, HR 16 december 2008, LJN BF0754 en HR 15 februari 2005, LJN AR5742, NJ 2005/384. Vgl. ten aanzien van het ontbreken van meerdere dossierstukken HR 22 december 2009, LJN BG4412 en HR 6 november 2007, LJN BB4965. Vgl. ten aanzien van het verzuim een proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer op te maken HR 19 december 2006, LJN AZ1663, HR 31 augustus 2004, LJN AQ1084, HR 16 juni 1998, NJ 1998/838, m.nt. Sch en HR 22 april 1986, NJ 1986/783, m.nt. ThWvV.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, m.nt. PMe, rov. 3.5.3.
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Profijtontneming. HR: 81.1 RO en vermindering van de een de betrokkene opgelegde betalingsverplichting i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
8 januari 2013
Strafkamer
nr. S 09/02893 AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 november 2008, nummer H 137/2007, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel is schriftelijk toegelicht.
1.2.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.3.
De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
1.4.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juni 2012, LJN BX0663, het Hof verzocht alsnog die inspanningen te verrichten die ertoe zouden kunnen leiden dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 13 maart 2008 ter beschikking komt, en de zaak daartoe verwezen naar de rolzitting.
1.5.
Op 15 juni 2012 is ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen een schrijven van de President van het Hof van 12 juni 2012 met als bijlage een opnieuw vastgesteld en ondertekend proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 13 maart 2008.
1.6.
Namens de betrokkene heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Mr. Van Straalen, voornoemd, heeft bij schriftuur een aanvullende toelichting ingezonden. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
1.7.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, tot vermindering van dat bedrag en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.8.
Mr. Spong en mr. Van Straalen hebben schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het door mr. Van Straalen bij schriftuur voorgestelde middel
2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden.
2.2.
De klacht is gegrond, aangezien de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan betrokkene opgelegde betalingsverplichting van ANG 14.219.548,-.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte ervan ANG 14.195.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 januari 2013.
- 12.
juni 2012
Strafkamer
nr. S 09/02893 AP
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 november 2008, nummer H 137/2007, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
- 1.
Geding in cassatie
- 1.1.
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel is schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
- 1.2.
De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
- 2.
Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel
- 2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
- 2.2.
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de klacht gegrond is. De conclusie houdt dienaangaande onder meer het volgende in:
"5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Overeenkomstig art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 (Stcrt. 2008, 147) heeft de raadsman van de verdachte (mr. I. van Straalen) bij faxbericht van 8 september 2010 tijdig aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om spoedige nazending van onder meer het hiervoor genoemde stuk. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 15 oktober 2010 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba verzocht de ontbrekende stukken aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. Voorts heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 21 april 2011 nogmaals aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om nazending van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008. Naar aanleiding van dit faxbericht heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 29 juni 2011 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba wederom verzocht het ontbrekende stuk aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. In reactie hierop heeft de Voorzitter van het Hof bij brief van 21 juli 2011 aan een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bericht dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 blijkens de inventarislijst is verzonden naar de Hoge Raad zodat hij er vanuit moet gaan dat het opgevraagde stuk bij de Hoge Raad is en niet in Curaçao in het ongerede is geraakt, dat bij het Hof geen kopie van het stuk behouden is en dat het Hof ook geen kopie van het proces-verbaal kan produceren omdat de griffier niet meer bij het Hof werkt en haar bestanden niet meer voorhanden zijn.
6.
Uit het voorgaande volgt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 kennelijk wel is opgemaakt doch op enig moment in het ongerede is geraakt, terwijl moet worden aangenomen dat dit stuk ondanks diverse inspanningen niet meer beschikbaar zal komen. Gelet hierop valt niet na te gaan of er ter terechtzitting in hoger beroep meer verweren zijn gevoerd dan de in de bestreden uitspraak genoemde dan wel of aldaar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Bovendien kan niet worden gecontroleerd of ter terechtzitting alle voorgeschreven procedurevoorschriften in acht zijn genomen. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens de bij het Hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt."
- 2.3.
Naar aanleiding van de in de conclusie vermelde mededeling van de Voorzitter van het Hof dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 is verzonden naar de Hoge Raad zodat hij ervan moet uitgaan dat het opgevraagde stuk bij de Hoge Raad is en niet in Curaçao in het ongerede is geraakt, zijn op de strafadministratie van de Hoge Raad opnieuw en wederom tevergeefs naspeuringen gedaan naar het ontbrekende proces-verbaal. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding het Hof te verzoeken alsnog die inspanningen te verrichten die ertoe kunnen leiden dat bedoeld proces-verbaal ter beschikking komt. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
- 3.
Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 19 juni 2012;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit tussenarrest zal zenden aan de President van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juni 2012.