Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/1.4
1.4 Rechterlijke organisatie in eerste aanleg
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS448806:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Monte 1954, p. 3-4.
Reglement op de inrigting en de zamenstelling der Regterlijke Magt in de kolonie Curaao, art. 1 KB 4 september 1868, PB 1868 no. 16, inwtr. 1 mei 1869.
Zie voor een uitgebreid gedocumenteerde beschrijving van de geschiedenis van het Reglement RI in de periode 1869-1969: Fliek 1969. Zie de volgende noot voor wijzigingen tot 1918. Bij beschikking van de Gouverneur van 4 juni 1941, PB 1941 no. 60 is de toen geldende tekst van het Reglement RI in zijn geheel gepubliceerd, met doorlopende nummering en een overzicht van de in de periode 1918-1941 aangebrachte wijzigingen. Bij landsbesluit van 6 september 1965, PB 1965 no. 146 is de toen geldende tekst in zijn geheel gepubliceerd, met een overzicht van de in de periode 1941-1965 aangebrachte wijzigingen. Wijzigingen daarna: PB 1968 no. 84 en PB 1975 no. 180.
Art. 40 Reglement RI, zoals gewijzigd bij de Verordening houdende toekenning van regtsmagt in burgerlijke zaken aan den raad van justitie op het eiland St. Martin en instelling van een raad van justitie op het eiland St. Eustatius, PB 1875 no. 6, inwtr. 15 juli 1875; vervallen bij de Verordening houdende ontneming van regtsmagt in burgerlijke zaken aan de raden van justitie op de eilanden St. Martin N.G. en St. Eustatius, PB 1905 no. 9, inwtr. 1 april 1905.
KB 6 juli 1918 houdende wijziging van de rechterlijke macht en van de rechtspleging in burgerlijke zaken en strafzaken in de kolonie Curacao, PB 1918 no. 61, inwtr. 1 november 1919, PB 1919 no. 70.
Schallcwijk 1924, p. 610 en 614-615, met een overzicht van aantallen zaken.
Bondam 1933, p. 618.
Landsverordening van 8 mei 1941 tot nadere wijziging en aanvulling van het Reglement op de inrichting en samenstelling van de Rechterlijke Macht in de kolonie Curnao, PB 1941 no. 41, inwtr. 1 juni 1941, PB 1941 no. 52.
Art. 41 Landsverordening van 31 december 1985 houdende regels betreffende de rechterlijke organisatie van de Nederlandse Antillen en Aruba, PB 1985 no. 170, inwtr. 1 januari 1986.
In verband met de voorgenomen staatkundige hervormingen voorbereiding is een Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie in voorbereiding. Hierin is voorzien in een Gerecht in eerste aanleg van Curnao, een Gerecht in eerste aanleg van Aruba, een Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en een Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (art. 9 lid 1), en in een Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Curnao, Aruba, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gevestigd op Curaçao (art. 14 lid 1 en 3).
Verordening ter uitvoering van de Curaçaose mijnwet, PB 1911 no. 6, inwtr. 30 januari 1911.
Art. 485 BW 1868, zoals het oorspronkelijk luidde en zoals gewijzigd bij PB 1931 no. 87 en PB 1969 no. 69. In het huidige Boek 1 BW is de rol van het Hof van Justitie als eerste rechter bij ondercuratelestellingen vervallen.
Art. 22 Verordening van 21 oktober 1921 tot regeling van het toezicht op krankzinnigen, PB 1922 no. 14, inwtr. 1 januari 1923.
Na de Franse tijd kwamen Regeringsreglementen tot stand in 1815, 1828, 1833, 1848 en 1865, waarin de rechterlijke organisatie herhaaldelijk werd gewijzigd.1 In 1828 werden drie eilandengroepen organisatorisch onderscheiden:
Curaçao en onderhorigheden (de drie benedenwindse eilanden);
Sint Eustatius en Saba; en
Sint Maarten.
Het Regeringsreglement van 1828 onderscheidde voorts afzonderlijke rechtscolleges voor:
burgerlijke zaken en strafzaken;
kleine zaken; en
handels- en scheepvaartzaken.
Al deze rechtscolleges spraken uitsluitend recht in eerste aanleg.
In 1833 werd de rechtspleging aan een rechtbank opgedragen, die ook slechts recht sprak in eerste aanleg. Het Regeringsreglement van 1848 bevatte geen wijziging van de rechterlijke organisatie.
Bij Regeringsreglement van 1865 werd het Hof van Justitie als opperste gerechtshof voor de gehele kolonie ingesteld (art. 150). Op basis van die bepaling is op 1 mei 1869 het Hof van Justitie geïnstalleerd. Dat rechtscollege heet thans het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Voorts voorzag het Regeringsreglement van 1865 in een koloniale verordening op de rechterlijke organisatie (rechterlijke inrichting en samenstelling; art. 159).
Het Reglement RI 1869 is voor de kolonie Curaçao in werking getreden bij hetzelfde koninklijk besluit als waarbij Rv 1869 en de andere wetboeken in werking zijn getreden.2 Het Reglement RI is diverse malen gewijzigd.3 De belangrijkste herzieningen zijn in 1919 en 1941 in werking getreden. In 1986 is het Reglement RI vervangen door de Eenvormige landsverordening op de rechterlijke organisatie (ELRO). Thans is een ontwerp-Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie in voorbereiding.
Het concordantiebeginsel gold en geldt niet voor de rechterlijke organisatie. Toch sluit het Reglement RI 1869 vrij nauw aan bij de toenmalige Nederlandse regeling (thans: Wet RO). Er waren zes kantongerechten, één voor elk van de zes eilanden (art. 30 RI). Art. 32-36 regelden de absolute bevoegdheid van de kantonrechter in burgerlijke zaken: in hoofdlijnen betrof die vorderingen tot driehonderd gulden, huur- en arbeidszaken en daarnaast nog persoonlijke vorderingen, vorderingen tot betaling van grondrenten en canons, opeising van roerende zaken en vorderingen ter zake van laster, hoon en belediging. Het Hof van Justitie nam in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken die niet tot de competentie van de kantonrechter behoorden (art. 42). De kantonrechters en het Hof van Justitie oefenden samen de rechtsmacht in burgerlijke zaken uit (art. 2).
In de periode 1875-1904 waren op de bovenwindse eilanden raden van justitie belast met rechtspraak in eerste aanleg in burgerlijke zaken die niet onder de competentie van de kantonrechter vielen.4 Na 1904 hadden zij geen competentie meer in burgerlijke zaken.
In 1919 trad een herziening van de rechterlijke organisatie in werking.5 Er kwam een kantongerecht voor de Bovenwindse eilanden en een voor de Benedenwindse eilanden (art. 30 RI). Deze hadden elk drie zittingsplaatsen: op ieder eiland een (art. 32). Voorts werd bepaald dat de functie van rechter in elk van beide kantongerechten voor telkens ten hoogste één jaar bij toerbeurten door leden van het Hof van Justitie werd vervuld (art. 31 RI). In verband met deze reorganisatie werd het aantal leden van het Hof, naast de president, uitgebreid van twee tot vier, van wie één bij toerbeurten voor een jaar op Sint Maarten werd gedetacheerd.6 Begin jaren dertig werd bovendien een van de vier leden van het Hof op Aruba gedetacheerd, zodat er, naast de president en drie leden-plaatsvervangers, twee leden overbleven op Curaao.7 Met de herziening van 1919 werd - naar Surinaams voorbeeld - een begin gemaakt met het instituut van de ommegaande (dat wil zeggen: reizende) rechter in eerste aanleg, namelijk vanaf Sint Maarten naar de andere bovenwindse eilanden en vanaf Curaçao naar de andere benedenwindse eilanden. Voorts werd een begin gemaakt met het instituut van de personele unie tussen de eerste rechter en de appelrechter. De kantongerechten namen kennis van alle burgerlijke zaken waarvan de berechting niet aan een andere rechter was opgedragen (art. 33). Het Hof van Justitie nam in eerste aanleg kennis van de burgerlijke zaken die bij algemene verordening aan hem werden opgedragen (art. 43). Vanaf 1919 was bij de bevoegdheidsverdeling dus de kantonrechter de restrechter, waar voordien deze functie was vervuld door het Hof van Justitie (en in de periode 1875-1904 ook door de raden van justitie). Hierdoor treedt sinds 1919 het Hof van Justitie vrijwel niet meer op als eerste rechter. Voordien was dat een van zijn voornaamste taken.
In 1941 werden de kantongerechten ontbonden en vervangen door één Gerecht in eerste aanleg (art. 27 RI) met zes zittingsplaatsen (art. 30).8 Als rechter in eerste aanleg traden de president en de leden van het Hof van Justitie op (art. 28). Hiermee werd de wettelijke regeling van toerbeurten afgeschaft en werd de personele unie tussen de eerste rechter en de appelrechter algemeen. Het Gerecht in eerste aanleg nam kennis van alle burgerlijke zaken waarvan de berechting niet aan een andere rechter was opgedragen (art. 31). Het Hof van Justitie (art. 34) bleef in eerste aanleg kennisnemen van alle zaken waarvan de berechting bij algemene verordening aan hem was opgedragen (art. 35).
Ter gelegenheid van de verkrijging van de status aparte door Aruba is met ingang van 1 januari 1986 het Reglement RI ingetrokken en de Eenvormige landsverordening op de rechterlijke organisatie (ELRO) ingevoerd, zulks ter uitvoering van art. 5 van de Samenwerkingsregeling.9 Er is een Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, gevestigd op Curaao, met zittingsplaatsen op de vijf eilanden, en een Gerecht in eerste aanleg van Aruba (art. 7 ELRO). De rechter in eerste aanleg neemt kennis van alle zaken waarvan de berechting niet aan een andere rechter is opgedragen (art. 10). Voorts is er een Hof van Justitie, gevestigd op Curaçao (art. 13). Nog altijd is bepaald dat het in eerste aanleg kennisneemt van de zaken waarvan de berechting bij wettelijke regeling aan hem is opgedragen (art. 16).10 Ook is er nog steeds een personele unie tussen de Gerechten in eerste aanleg en het Hof van Justitie.
Wettelijke regelingen die het Hof van Justitie aanwijzen als eerste rechter waren en zijn schaars. Een houder van een vergunning om mijnbouwkundige opsporingen te doen kan een vordering bij het Hof van Justitie instellen om tegen zekerheidsstelling te worden gemachtigd tijdelijk over grond van een ander te beschikken.11 Verder werd onder het oude recht het verzoek tot ondercuratelestelling bij het Hof van Justitie ingediend.12 Voor de praktijk is wel nog altijd van belang dat het Hof van Justitie beslist op vorderingen en verzoeken op de voet van de Verordening tot regeling van het toezicht op krankzinnigen.13