Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/250
250 Stelplicht en zo nodig bewijslast verrekening
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691414:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De schuldenaar kan een cessiebeperking hebben bedongen, op grond waarvan hij buiten de grenzen van art. 6:130 BW kan verrekenen.
Verweerder kan bijv. aanvoeren dat in het verleden regelmatig feitelijk is verrekend en dat eiser daar stilzwijgend mee heeft ingestemd, aangezien protest is uitgebleven.
Mogelijk rust op eiser een verzwaarde motiveringsplicht ter zake van de betwisting van de stellingen van verweerder indien het gaat om door verweerder te stellen en te bewijzen feiten die hoofdzakelijk in de sfeer van eiser liggen (Hof ’s-Hertogenbosch 9 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3350).
Asser/Sieburgh 6-II 2021/250. art. 6:140 BW gaat uit van de gebruikelijke vereisten voor vatbaarheid van vorderingen voor verrekening, zoals opeisbaarheid.
Zie over het (niet nagekomen) periodieke verrekenbeding bij einde huwelijk: art. 1:141 BW (en het bewijsvermoeden in art. 1:141 lid 3 BW): HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9605, NJ 2012/365, HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1875, NJ 2015/480 met nt. L.C.A. Verstappen, HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:161, NJ 2017/81, HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:637, NJ 2019/374 met nt. L.C.A. Verstappen, JPF 2019/67 met nt. B.E. Reinartz en HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1631, JIN 2020/167 met nt. C.M. Mellema. Dit onderwerp wordt verder niet betrokken bij het onderzoek.
Rb. Rotterdam 18 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8428.
Indien de schuldenaar in beroep opkomt tegen de verwerping van zijn verrekeningsverweer moet de rechter in hoger beroep, indien hij voor toepassing van art. 6:136 BW geen aanleiding ziet, alsnog beoordelen of de schuldenaar tot verrekening bevoegd was op het moment dat deze de verrekeningsverklaring uitbracht (HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2005, NJ 2021/9, MvV 2021/10, p. 357 e.v. met nt. W.L. Valk en JOR 2021/74 met nt. B.A. Schuijling (Van Noort Gassler)).
Hof ‘s-Gravenhage 19 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5335 en Hof Arnhem 31 januari 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BV2348, Prg. 2012/103.
HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:459, RvdW 2017/372 (lekkende kelder).
Aan de wijze waarop een in persoon procederende persoon een eis in reconventie instelt mogen geen al te hoge eisen worden gesteld (HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6196, NJ 2013/124). Zie nr. 145.
HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610, NJ 2009/50 met nt. Jac. Hijma (Ammerlaan/Enthoven).
Verweerder moet bij een bevrijdend verweer van verrekening stellen dat zijn schuld aan eiser, die in de procedure is komen vast te staan1 en opeisbaar is, door verrekening is tenietgegaan.2 De achtergrond van de verrekeningsverklaring zal met gegevens moeten worden onderbouwd. Inzichtelijk moet worden gemaakt in hoeverre de genoemde stukken aan dat bewijs kunnen bijdragen en in welke relatie deze staan tot het beroep op verrekening.3 Eiser kan de bevoegdheid tot verrekening en/of de vordering van verweerder op eiser betwisten (een grondslagverweer).4 Indien geen inhoudelijk verweer wordt gevoerd tegen het beroep op verrekening zal de rechter het beroep honoreren.
Rekening-courantverhouding (art. 6:140 BW)
Met het aangaan van een rekening-courantverhouding stellen partijen zich ten doel, dat de geldschulden die zij tegenover elkaar zullen krijgen niet afzonderlijk worden afgerekend, maar dat de vorderingen van partijen tot hun gezamenlijk beloop door verrekening tenietgaan. De in de rekening opgenomen schulden en vorderingen worden van rechtswege verrekend en op ieder tijdstip is alleen het saldo verschuldigd.5 De partij die een beroep doet op het feit dat sprake is van een rekening-courantverhouding zal daartoe voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen.6 Doet verweerder een beroep op verrekening van rechtswege op grond van financiële voorwaarden tussen partijen, dan moet verweerder voldoen aan de in art. 6:140 lid 1 BW genoemde vereisten.7
De rechter kan – buiten faillissement (art. 53 lid 3 Fw) – het beroep op verrekening passeren indien de gegrondheid van het verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering van eiser overigens voor toewijzing vatbaar is (art. 6:136 BW).8 Is op grond van de wederzijdse stellingen van partijen bewijslevering van het bestaan van de tegenvordering noodzakelijk of vergt de stelling betreffende de tegenvordering nader feitenonderzoek, dan is de gestelde tegenvordering niet op eenvoudige wijze vast te stellen.
Voorbeelden
Wanneer eiser veroordeling van verweerder vordert tot betaling van een geldsom en verweerder doet een beroep op een verrekenbare tegenvordering maar eiser betwist gemotiveerd het bestaan en de omvang van deze tegenvordering, mag van verweerder worden verwacht dat hij zijn stellingen dienaangaande nader concretiseert of onderbouwt. Indien verweerder zijn beroep op verrekening niet op enigerlei wijze nader heeft onderbouwd of de reactie van de wederpartij heeft weerlegd, wordt het beroep op verrekening verworpen. Het verrekeningsverweer kan dan niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. Verweerder loopt het risico dat de rechter aan dit verweer op grond van art. 6:136 BW voorbijgaat.9
‘Nu de rechtbank heeft aangekondigd de vordering [van de aannemer] in reconventie pas bij eindvonnis te zullen toewijzen (…), had zij [de rechtbank] rekening behoren te houden met de mogelijkheid dat [de opdrachtgever] in conventie in het gelijk zal worden gesteld en dat dan enig bedrag aan voorschot op de hem toekomende schadeloosstelling bij eindvonnis wordt toegewezen. In dat geval zou aan verrekening niet (meer) in de weg staan dat de vordering van [de opdrachtgever] ten tijde van het tussenvonnis van de rechtbank en het arrest van het hof nog niet eenvoudig was vast te stellen. Het hof heeft dit miskend (…).10
Verweerder doet er goed aan een voorwaardelijke eis in reconventie in te stellen waarbij hij zijnerzijds een vordering instelt tegen eiser voor het geval de rechter het beroep op verrekening bij wijze van verweer niet honoreert.11art. 6:136 BW speelt geen rol in geval van een reconventionele vordering; bewijsverrichtingen zijn mogelijk. Doet verweerder ook een beroep op een opschortingsrecht, dan moet de rechter een opschortingsverweer inhoudelijk beoordelen, ook als de omvang van de tegenvordering nog niet vaststaat.12
Vordert eiser nakoming van een betalingsverplichting van verweerder wegens geleverde diensten of zaken en voert verweerder aan dat het geleverde non-conform was, dan zal hij, mocht de tekortkoming toerekenbaar zijn, tevens een beroep moeten doen op het feit dat de vordering van eiser tenietgaat ten gevolge van de verrekening van zijn schuld met zijn vordering tot schadevergoeding (art. 6:74 BW), wil hij worden bevrijd van zijn verplichting tot betaling van de koopprijs. Verweerder heeft bewijsrisico ter zake van de non-conformiteit en de bevoegdheid tot verrekening. Zie nr. 146.