Hof 's-Hertogenbosch, 09-11-2021, nr. 200.272.138, 02
ECLI:NL:GHSHE:2021:3350
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-11-2021
- Zaaknummer
200.272.138_02
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3350, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑11‑2021; (Hoger beroep, Verzet)
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHSHE:2020:2053
Uitspraak 09‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Verzet. Verrekening verkoopopbrengst ammoniakrechten. Stelplicht en bewijslast. Verzwaarde motiveringsplicht.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.272.138/02
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[opposant] ,
wonende te [woonplaats] ,
opposant (oorspronkelijk geïntimeerde) in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: [opposant],
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
tegen
[geopposeerde] Adviseurs B.V.,
handelende onder de naam [Agrarische Advisering] Agrarische Advisering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geopposeerde (oorspronkelijk appellante) in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: [geopposeerde],
advocaat: mr. W.J.C. Balkenende te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 augustus 2020 ingeleide verzet tegen het bij verstek gewezen arrest van dit hof van 7 juli 2020, tussen [opposant] als geïntimeerde in het principaal hoger beroep en [geopposeerde] als appellante in het principaal hoger beroep.
1. Het arrest van 7 juli 2020 (zaaknummer 200.272.138/01)
Bij voormeld arrest heeft het hof het door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 7325884 \ CV EXPL 18-7630, tussen partijen gewezen vonnis van 11 september 2019 vernietigd. Ook heeft het hof bij voormeld arrest [opposant] veroordeeld om aan [geopposeerde] te betalen € 2.821,67 en heeft het hof [opposant] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
2. Het geding in verzet
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
gemelde verzetdagvaarding,
- -
de akte overlegging producties van de zijde van [opposant] , met producties,
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- -
de akte van de zijde van [geopposeerde] ,
- -
de antwoordakte van de zijde van [opposant] .
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De beoordeling
In principaal en in incidenteel hoger beroep
De vaststaande feiten
3.1.
In 2014 heeft [geopposeerde] in opdracht van [opposant] bemiddeld bij de verkoop van de aan [opposant] in eigendom toebehorende boerderij, plaatselijk bekend [adres] te [plaats] , met bijbehorende landerijen (hierna: de boerderij).
Bij koopovereenkomst van 2 april 2014 - opgesteld door [geopposeerde] - heeft [opposant] , als verkoper, de eigendom van de boerderij verkocht aan C.V. Projectbureau [Projectbureau] (hierna: [Projectbureau] ), als koper.
3.2.
Bij notariële akte van 30 april 2014 is de eigendom van de boerderij door [opposant] geleverd aan [Projectbureau] .
3.3.
In september 2014 (en maart 2015) heeft [geopposeerde] in opdracht van [opposant] bemiddeld bij de verkoop van ammoniakrechten.
3.4.
In 2017 heeft [opposant] opnieuw [geopposeerde] ingeschakeld en heeft hij aan [geopposeerde] bij opdrachtbevestiging van 30 augustus 2017 opdracht gegeven advieswerkzaamheden te verrichten met betrekking tot een bedrijfsfinanciering.
3.5.
[geopposeerde] heeft voor deze advieswerkzaamheden aan [opposant] facturen tot een bedrag groot € 2.414,81, inclusief btw, doen toekomen.
3.6.
[opposant] heeft deze facturen onbetaald gelaten. [opposant] heeft zich in dat verband beroepen op verrekening met de op de derdengeldenrekening van [geopposeerde] betaalde opbrengst van de in 2014/2015 door tussenkomst van [geopposeerde] tot stand gekomen verkoop van ammoniakrechten aan derden. [opposant] heeft betaling gevorderd van de opbrengst van de ammoniakrechten.
3.7.
[geopposeerde] heeft betwist gehouden te zijn tot verrekening en is ook niet overgegaan tot de gevorderde betaling van de opbrengst van de ammoniakrechten.
3.8.
Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen.
Eerste aanleg
3.9.
[geopposeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, [opposant] te veroordelen tot betaling van € 2.821,67 - bestaande uit de hoofdsom ad € 2.414,81, € 44,64 aan wettelijke rente tot en met 5 oktober 2018 en € 362,22 aan buitengerechtelijke incassokosten - en hem te veroordelen in de proceskosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
[opposant] heeft een vordering in reconventie ingesteld en gevorderd, kort gezegd,
[geopposeerde] te veroordelen i) tot betaling van € 15.000,00 aan verkochte ammoniakrechten, te
vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, ii) het door [geopposeerde] ontvangen bedrag van
€ 5.000,00 aan vergoeding van de kopers van de ammoniakrechten te verantwoorden en het eventuele restantbedrag dat na aftrek van de reëel door [geopposeerde] gemaakte kosten resteert aan [opposant] te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente, en iii) tot betaling van
€ 875,00 aan buitengerechtelijke kosten. Een en ander met veroordeling van [geopposeerde] in de proces- en nakosten.
3.11.
Bij vonnis van 11 september 2019 heeft de kantonrechter [geopposeerde] veroordeeld om aan [opposant] te betalen € 10.335,19 - zijnde de verkoopopbrengst van 3.742 kilogram ammoniakrechten ad € 18.710,00, verminderd met een reeds met andere openstaande facturen verrekend bedrag groot € 3.710,00, zodat resteert € 15.000,00, waarop (ook in de eigen stellingen van [opposant] ) in mindering strekt € 2.250,00 ter zake van een oudere afspraak met betrekking tot verrekening van oudere facturen en het in conventie verrekende bedrag van € 2.414,81 -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2019. Ook heeft de kantonrechter [geopposeerde] veroordeeld in de proces- en nakosten. Het in conventie en in reconventie meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Hoger beroep
3.12.
[geopposeerde] is van het vonnis van 11 september 2019 bij dit hof in hoger beroep gekomen. [geopposeerde] heeft, onder aanvoering van één grief, geconcludeerd het vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende, haar vordering in conventie toe te wijzen en de vordering in reconventie van [opposant] af te wijzen, met veroordeling van [opposant] in de kosten van beide instanties.
3.13.
[opposant] is in hoger beroep niet verschenen, zodat tegen hem verstek is verleend.
3.14.
Bij voormeld arrest van 7 juli 2020 heeft het hof voormeld vonnis vernietigd. Ook heeft het hof [opposant] veroordeeld om aan [geopposeerde] te betalen € 2.821,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.414,81 vanaf 8 oktober 2018, met veroordeling van [opposant] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verzet
3.15.
[opposant] is in verzet gekomen van het arrest van 7 juli 2020. In principaal hoger beroep heeft [opposant] geconcludeerd [geopposeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar grief te verwerpen en hem te ontheffen van de veroordelingen tegen hem uitgesproken in voormeld arrest. Ook heeft [opposant] incidenteel hoger beroep ingesteld en daartoe drie grieven aangevoerd. Hij heeft daarin, na eiswijziging, geconcludeerd voormeld vonnis te vernietigen en [geopposeerde] te veroordelen tot i) betaling van € 10.335,19, te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf 9 februari 2016 en subsidiair vanaf 9 januari 2019, ii) het, op straffe van een dwangsom, afleggen van rekening en verantwoording ter zake de wijze van uitvoering van de bemiddelingsopdracht betreffende de verkoop van ammoniakrechten, onder overlegging van stukken, iii) betaling van
€ 5.000,00 aan door [geopposeerde] ten behoeve van [opposant] ontvangen vergoeding door de kopers van de ammoniakrechten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en iv) betaling van € 875,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [geopposeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.16.
[geopposeerde] heeft verweer gevoerd.
In principaal hoger beroep
Erkenning
3.17.
Het hof stelt allereerst vast dat [opposant] de vordering van [geopposeerde] ter zake de advieswerkzaamheden in 2017 ten bedrage van € 2.414,81, inclusief btw, erkent.
Verrekening verkoopopbrengst ammoniakrechten
3.18.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [opposant] aanspraak kan maken op verrekening met de op de derdengeldenrekening van [geopposeerde] betaalde opbrengst van de door tussenkomst van [geopposeerde] tot stand gekomen verkoop van ammoniakrechten aan derden.
3.19.
Ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv rust op [opposant] de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop zijn stelling is gebaseerd dat hij aanspraak kan maken op verrekening met de verkoopopbrengst van de ammoniakrechten als vorenbedoeld.
3.20.
[opposant] heeft reeds in eerste aanleg gesteld dat hij na de levering van de eigendom van de boerderij aan [Projectbureau] door tussenkomst van [geopposeerde] in 2014/2015 aan vijf kopers in totaal 3.742 kilogram ammoniakrechten heeft verkocht ten bedrage van € 18.710,00, dat de opbrengst daarvan is betaald op de derdengeldenrekening van [geopposeerde] en dat [geopposeerde] gehouden is tot verrekening van dat bedrag.
3.21.
[opposant] heeft in dat verband het volgende aangevoerd. [opposant] heeft op de boerderij een veehouderij gevoerd, met de daarvoor benodigde milieuvergunning. Indien een veehouderij tot bedrijfsbeëindiging of inkrimping overgaat, kunnen de aan die vergunning verbonden ammoniakrechten te gelde worden gemaakt en worden overgedragen ten behoeve van een veehouder die een nieuw bedrijf wenst op te richten of die zijn bedrijf wenst uit te breiden. Ten tijde van de verkoop van de boerderij had [Projectbureau] een gegadigde die een melkrundveehouderijbedrijf wilde vestigen op de boerderij. In dat kader werd er bij de verkoop van de boerderij rekening mee gehouden dat [Projectbureau] ammoniakrechten van [opposant] wilde kopen. De vestiging van het melkveebedrijf op de boerderij heeft geen doorgang gevonden, zodat [Projectbureau] geen behoefte meer had aan ammoniakrechten. Daarop heeft [geopposeerde] de ammoniakrechten, in totaal 3.742 kilogram, in september 2014 (en maart 2015) namens [opposant] verkocht aan vijf andere kopers. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [opposant] de in dat kader door [geopposeerde] opgestelde overeenkomsten “VAN VERKOOP EN AANKOOP AMMONIAK” en twee van de in dat verband door [geopposeerde] opgestelde facturen voor de kopers in het geding gebracht. Ook heeft [opposant] ter onderbouwing van dit standpunt in hoger beroep de vergunningen voor het exploiteren van een melkveehouderij ingevolge de natuurbeschermingswet van de vijf kopers in het geding gebracht.
3.22.
[geopposeerde] heeft niet weersproken dat zij 3.742 kilogram ammoniakrechten heeft verkocht aan de vijf kopers. Zij heeft echter reeds in eerste aanleg gesteld dat zij namens [opposant] slechts 742 kilogram ammoniakrechten heeft verkocht en dat zij de overige 3.000 kilogram ammoniakrechten namens [Projectbureau] heeft verkocht. Ook heeft [geopposeerde] reeds in eerste aanleg gesteld dat de opbrengst van de verkoop van 742 kilogram ammoniakrechten namens [opposant] een bedrag van (742 kg x € 5,00 =) € 3.710,00 heeft opgeleverd, dat dit bedrag op haar derdengeldenrekening is betaald en dat dit bedrag reeds verrekend is met een andere vordering tussen partijen, zodat [geopposeerde] thans niet meer gehouden is tot enige verrekening met [opposant] .
3.23.
[geopposeerde] heeft in dat verband aangevoerd dat uit de koopovereenkomst en de leveringsakte met betrekking tot de eigendom van de boerderij blijkt dat 3.000 kilogram ammoniakrechten door [opposant] zijn verkocht en geleverd aan [Projectbureau] . Omstreeks september 2014 heeft [opposant] vervolgens aan [geopposeerde] opdracht gegeven om 3.742 kilogram ammoniakrechten te verkopen aan verschillende kopers. [geopposeerde] heeft de daarvoor benodigde koopovereenkomsten opgesteld. Nadat de koopovereenkomsten door [opposant] en de kopers waren ondertekend, kwam [geopposeerde] tot de ontdekking dat [opposant] slechts over 742 kilogram ammoniakrechten beschikte en dat ten aanzien van 3.000 kilogram ammoniakrechten geen geldige overdracht had plaatsgevonden. [geopposeerde] heeft toen direct contact opgenomen met [opposant] , de kopers en [Projectbureau] , waarna door tussenkomst van [geopposeerde] tussen [Projectbureau] en de kopers mondeling koopovereenkomsten tot stand zijn gekomen met betrekking tot de resterende 3.000 kilogram ammoniakrechten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [geopposeerde] een brief van 16 januari 2016 in het geding gebracht alsook bewijs van betaling van de ammoniakrechten aan [Projectbureau] .
3.24.
Het hof overweegt als volgt. Hoewel het merendeel van de door [opposant] in het geding gebrachte koopovereenkomsten niet compleet is, valt hieruit toch op te maken dat [opposant] , als “verkoper”, die “op grond van een geldige vergunning (…) gerechtigd is om te beschikken over 3.742 kg” ammoniakrechten, in september 2014 (en maart 2015) aan vijf kopers in totaal 3.742 kilogram ammoniakrechten heeft verkocht voor € 5,00 per kilogram ammoniakrechten. Verder valt uit deze koopovereenkomsten en de twee door [opposant] in het geding gebrachte facturen ter zake “Aankoop ammoniak van de heer [opposant] te [plaats]” op te maken dat de koopprijs voor de ammoniakrechten diende te worden voldaan op de derdengeldenrekening van [geopposeerde] . Uit de door [opposant] in het geding gebrachte vergunningen voor het exploiteren van een melkveehouderij ingevolge de natuurbeschermingswet van de vijf kopers blijkt bovendien dat aan deze vijf kopers in totaal
3.742 kilogram ammoniakrechten zijn geleverd.
3.25.
[geopposeerde] heeft niet weersproken dat door haar tussenkomst deze - door haar opgestelde - koopovereenkomsten zijn gesloten, dat de totale koopprijs ten bedrage van
€ 18.700,00 op haar derdengeldenrekening is betaald en dat in totaal 3.742 kilogram ammoniakrechten aan de vijf kopers is geleverd. [geopposeerde] stelt zich op het standpunt dat [opposant] deze koopovereenkomsten vanwege de eerdere verkoop en levering van 3.000 kilogram ammoniakrechten aan [Projectbureau] slechts kon nakomen ten aanzien van 742 kilogram ammoniakrechten en dat [geopposeerde] de overige 3.000 kilogram ammoniakrechten namens [Projectbureau] aan de kopers heeft verkocht.
3.26.
In artikel 17 van de koopovereenkomst met betrekking tot de eigendom van de boerderij is onder meer bepaald dat “Tot de verkochte locatie (…) tenminste 3.000 kg ammoniak” behoort “teneinde koper in de gelegenheid te stellen een milieu- en NB vergunning voor 200 melkkoeien met bijbehorend jongvee aan te vragen.” In de leveringsakte is een verwijzing naar deze bepaling opgenomen en is deze bepaling deels woordelijk aangehaald.
3.27.
Anders dan [geopposeerde] veronderstelt, volgt hieruit naar het oordeel van het hof niet zonder meer dat daadwerkelijk 3.000 kilogram ammoniakrechten door [opposant] zijn verkocht en geleverd aan [Projectbureau] .
3.28.
In de koopovereenkomst is bepaald dat “De totale koopprijs van de boerderij met ondergrond/erf, opstallen en grond” € 1.200.000,00, exclusief btw, bedraagt en in de leveringsakte is die koopprijs gesplitst in € 350.000,00 voor “de woning”, € 80.000,00 voor “de bedrijfsmatige opstallen en erfverharding”, € 140.000,00 voor “het agrarisch bouwblok” en
€ 630.000,00 voor “de resterende landbouwgrond”. Hoewel ammoniakrechten in geld waardeerbaar en verhandelbaar zijn, is noch in de koopovereenkomst noch in de leveringsakte een prijs voor ammoniakrechten opgenomen. Verder is in artikel 17 van de koopovereenkomst bepaald dat de openstaande nota’s van [opposant] bij [geopposeerde] “niet reeds uit opbrengsten van onderhavige verkoop” zullen worden voldaan, “doch eerst uit verkoop van (…) te verkopen ammoniak”.
3.29.
Dit alles duidt naar het oordeel van het hof niet op verkoop en levering van 3.000 kilogram ammoniakrechten door [opposant] aan [Projectbureau] . Naar het oordeel van het hof sluit dit alles veeleer aan op de door [opposant] geschetste gang van zaken, erop neerkomende dat bij de verkoop van de eigendom van de boerderij voor [Projectbureau] de mogelijkheid open werd gehouden om ammoniakrechten te kopen om een melkveehouderij te (laten) vestigen op de boerderij, van welke mogelijkheid [Projectbureau] geen gebruik heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat daarop ook naadloos aansluit dat vervolgens, in september 2014 (en maart 2015) door tussenkomst van [geopposeerde] de koopovereenkomsten voor in totaal 3.742 kilogram ammoniakrechten zijn gesloten.
Dit wordt niet anders door de laatste zin van artikel 17 van de koopovereenkomst, inhoudende dat met onderhavige verkoop geen andere productierechten, quota of toeslagrechten dan in dit artikel gemeld van verkoper aan koper worden overgedragen. Nu deze bepaling in algemene zin is opgesteld en juist ten aanzien van de ammoniakrechten blijkt dat nog verkoop zal volgen.
3.30.
De stelling van [geopposeerde] dat zij na ondertekening van deze koopovereenkomsten door [opposant] en de kopers tot de ontdekking is gekomen dat [opposant] deze koopovereenkomsten slechts voor 742 kilogram ammoniakrechten kon nakomen, acht het hof niet geloofwaardig. [geopposeerde] was immers zowel betrokken bij de verkoop en levering van de eigendom van de boerderij in april 2014 alsook bij de verkoop van de ammoniakrechten in september 2014 (en maart 2015). Van [geopposeerde] had, zeker nu zij daartoe door [opposant] als deskundige partij was ingeschakeld, verwacht mogen worden dat zij op de hoogte was van het aantal kilogram ammoniakrechten dat door [opposant] verkocht kon worden. Dit te meer gezien het korte tijdverloop tussen de verkoop en levering van de eigendom van de boerderij en de verkoop van de ammoniakrechten.
3.31.
Ook de stelling van [geopposeerde] dat - na haar ontdekking dat [opposant] de koopovereenkomsten slechts voor 742 kilogram ammoniakrechten kon nakomen - door tussenkomst van [geopposeerde] mondeling koopovereenkomsten tussen [Projectbureau] en de kopers zijn gesloten ten aanzien van 3.000 kilogram ammoniakrechten komt het hof niet waarschijnlijk voor. Dit alleen al omdat het voor de hand ligt de koop van ammoniakrechten schriftelijk vast te leggen, gelet op het belang van het verkrijgen van ammoniakrechten voor het uitoefenen van een veehouderij.
3.32.
Het hof is dan ook van oordeel dat [geopposeerde] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de stellingen van [opposant] weerspreken.
3.33.
De door [geopposeerde] overgelegde brief van 16 januari 2016 en het bewijs van betaling aan [Projectbureau] leiden het hof niet tot een ander oordeel.
In deze brief heeft [geopposeerde] immers slechts aan [opposant] haar visie op de verkoop van de ammoniakrechten geschetst. Deze visie is door [opposant] gemotiveerd weersproken.
Het bewijs van betaling betreft weliswaar een betaling door [geopposeerde] aan [Projectbureau] , met omschrijving “VERKOOP AMMONIAKRECHTEN OBJECT [adres] TE [plaats]”, maar deze betaling dateert van 14 maart 2017, terwijl de ammoniakrechten in september 2014 (en maart 2015) zijn verkocht. Verder gaat het in het bewijs van betaling om een bedrag van € 17.000,00, terwijl de verkoop van 3.000 kilogram ammoniakrechten een koopsom van (3.000 kg x € 5,00 =) € 15.000,00 betreft.
3.34.
Bij dit alles betrekt het hof dat op [geopposeerde] een verzwaarde motiveringsplicht van de betwisting van de stellingen van [opposant] rust. Zoals hiervoor onder 3.19 overwogen, rust op [opposant] de stelplicht en bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop zijn stelling is gebaseerd dat hij aanspraak kan maken op verrekening. Maar dit neemt niet weg dat het met name om te stellen en te bewijzen feiten gaat die hoofdzakelijk in de sfeer van [geopposeerde] , als door [opposant] ingeschakelde deskundige partij, liggen. Van [geopposeerde] , als deskundige partij die door [opposant] zowel bij de verkoop en levering van de boerderij als bij de verkoop van de ammoniakrechten is ingeschakeld, mag dan ook verlangd worden dat zij wat dat betreft concrete feiten en omstandigheden aandraagt die de stellingen van [opposant] weerspreken.
3.35.
Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van [geopposeerde] moet het door [opposant] gestelde ingevolge het bepaalde in artikel 149 lid 1 Rv als vaststaand worden beschouwd en moet van het door [opposant] gestelde worden uitgegaan.
3.36.
Dit brengt met zich dat [opposant] aanspraak kan maken op verrekening van de op de derdengeldenrekening van [geopposeerde] betaalde opbrengst van de verkoop van 3.742 kilogram ammoniakrechten met de vordering van [geopposeerde] op [opposant] ter zake de advieswerkzaamheden in 2017.
3.37.
De grief van [geopposeerde] in principaal hoger beroep kan in zoverre dan ook niet leiden tot toewijzing van haar in eerste aanleg afgewezen vordering op [opposant] .
3.38.
Niet in geschil is dat de verkoopopbrengst van 3.742 kilogram ammoniakrechten (à
€ 5,00 per kilogram) € 18.710,00 bedraagt. Bij vonnis van 11 september 2019 heeft de kantonrechter, na het toepassen van verminderingen en na verrekening met de vordering van [geopposeerde] op [opposant] ter zake de advieswerkzaamheden in 2017, [geopposeerde] veroordeeld om aan [opposant] ter zake de verkoop van de ammoniakrechten een bedrag groot € 10.335,19 te betalen. [opposant] heeft niet gegriefd tegen de door de kantonrechter toegepaste verminderingen en [opposant] heeft in het petitum van zijn verzetdagvaarding geconcludeerd [geopposeerde] te veroordelen tot betaling van € 10.335,19 ter zake de verkoop van de ammoniakrechten als door de kantonrechter toegewezen. Ook het hof gaat ervan uit dat [geopposeerde] , na verrekening met haar vordering A op [opposant] ter zake de advieswerkzaamheden in 2017, aan [opposant] een bedrag groot € 10.335,19 dient te betalen.
In incidenteel hoger beroep
Kostenvergoeding verkoop ammoniakrechten
3.39.
Met grief 1 in het incidenteel hoger beroep komt [opposant] op tegen de afwijzing
van zijn vordering om [geopposeerde] te veroordelen het door haar ontvangen bedrag van
€ 5.000,00 aan vergoeding van de kopers van de ammoniakrechten te verantwoorden en haar te veroordelen het eventuele restantbedrag dat daarvan na aftrek van de reëel door [geopposeerde] gemaakte kosten resteert aan [opposant] te vergoeden.
3.40.
[opposant] heeft deze vordering in hoger beroep gewijzigd. Hij vordert thans [geopposeerde] te veroordelen om, op straffe van een dwangsom, rekening en verantwoording ter zake de wijze van uitvoering van de bemiddelingsopdracht betreffende de verkoop van ammoniakrechten af te leggen, onder overlegging van stukken. Ook vordert hij thans betaling van het volledige bedrag van € 5.000,00 aan door [geopposeerde] ten behoeve van [opposant] ontvangen vergoeding door de kopers van de ammoniakrechten.
3.41.
[geopposeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het geschil zal worden beoordeeld met inachtneming van de gewijzigde eis.
3.42.
Het hof overweegt ten aanzien van de vordering van [opposant] tot betaling door [geopposeerde] van een bedrag groot € 5.000,00 aan vergoeding als volgt.
3.43.
Hoewel het merendeel van de door [opposant] in het geding gebrachte koopovereenkomsten ter zake de ammoniakrechten niet compleet is, valt uit deze koopovereenkomsten toch op te maken dat aan de vijf kopers - naast de koopprijs - ieder een bedrag groot € 1.000,00, exclusief btw, in rekening is gebracht “voor bijkomende kosten”. Dit valt ook op te maken uit de twee door [opposant] in het geding gebrachte facturen ter zake “Aankoop ammoniak van de heer [opposant] te [plaats]”. Verder valt zowel uit de koopovereenkomsten als uit de facturen op te maken dat deze vergoeding voor bijkomende kosten van in totaal € 5.000,00 op de derdengeldenrekening van [geopposeerde] voldaan diende te worden.
3.44.
[geopposeerde] heeft ook niet weersproken dat zij van de vijf kopers ieder € 1.000,00 aan kosten voor de verkoop van ammoniakrechten op haar derdengeldenrekening heeft ontvangen.
3.45.
Dat betekent echter niet zonder meer dat de vordering van [opposant] tot betaling van € 5.000,00 toewijsbaar is. Niet in geschil is dat [opposant] akkoord is gegaan met een koopprijs van € 5,00 per kilogram ammoniakrechten. Op [opposant] rust de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop zijn stelling is gebaseerd dat hij daarenboven aanspraak kan maken op betaling van een kostenvergoeding ten bedrage van € 5.000,00. De enkele stelling van [opposant] dat deze kosten door [geopposeerde] wel namens [opposant] moeten zijn geïnd, omdat de facturen namens [opposant] en ter uitvoering van de tussen [opposant] en de vijf kopers gesloten overeenkomsten zijn verstuurd, is daartoe niet voldoende. [opposant] miskent daarmee dat aan de werkzaamheden van [geopposeerde] ter zake de verkoop van ammoniakrechten kosten verbonden zijn en dat zij deze, tenzij anders overeengekomen, in rekening kan brengen bij de kopers en/of de verkoper van de ammoniakrechten. Gesteld noch gebleken is dat deze kosten door [geopposeerde] aan [opposant] in rekening zijn gebracht. Daarmee ligt voor de hand dat deze kosten door [geopposeerde] , zoals zij ook heeft aangevoerd, in rekening zijn gebracht bij de kopers van de ammoniakrechten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geopposeerde] gehouden zou zijn de vergoeding voor deze kosten ad € 5.000,00 aan [opposant] te betalen.
3.46.
Voor zover [opposant] in dat kader voorts heeft bedoeld aan te voeren dat het [geopposeerde] verboden was om gelijktijdig voor hem en de kopers van de ammoniakrechten op te treden, verwerpt het hof deze stelling. Het in rekening brengen van kosten aan de kopers van de ammoniakrechten valt immers geenszins gelijk te stellen met optreden namens die kopers. Integendeel, door de kosten in rekening van de kopers te brengen, heeft [geopposeerde] gehandeld ten bate van [opposant] , bij wie deze kosten anders in rekening zouden zijn gebracht.
3.47.
Nu [opposant] geen aanspraak kan maken op betaling van gemelde kostenvergoeding, heeft hij geen belang bij zijn vordering om [geopposeerde] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording dienaangaande. Het is voorbehouden aan [geopposeerde] om de hoogte te bepalen van de door haar voor haar werkzaamheden betreffende de verkoop van ammoniakrechten in rekening te brengen kosten.
3.48.
Grief 1 in het incidenteel hoger beroep faalt.
Wettelijke rente over het bedrag ad € 10.335,19
3.49.
Grief 2 in het incidenteel hoger beroep is gericht tegen de door de kantonrechter bij het vonnis van 11 september 2019 vastgestelde ingangsdatum van de wettelijke rente over het door de kantonrechter toegewezen bedrag ad € 10.335,19 aan verkoopopbrengst van ammoniakrechten.
3.50.
Volgens [opposant] dient de wettelijke rente over het bedrag groot € 10.335,19 aan verkoopopbrengst van ammoniakrechten toegewezen te worden vanaf 9 februari 2016. [opposant] heeft in dat kader gewezen op het door hem in het geding gebrachte e-mailbericht van 4 februari 2016, waarin zijn toenmalige gemachtigde [geopposeerde] heeft aangemaand tot betaling van het door [geopposeerde] naar aanleiding van de verkoop van de ammoniakrechten aan [opposant] verschuldigde, onder aanzegging van de wettelijke handelsrente.
3.51.
Het hof stelt voorop dat wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar met het betalen van een geldsom in verzuim is. Verzuim treedt ingevolge het bepaalde in artikel 6:82 lid 1 BW in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
3.52.
Het e-mailbericht van 4 februari 2016 moet naar het oordeel van het hof als ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW worden aangemerkt. In deze ingebrekestelling is [geopposeerde] aangemaand “binnen 5 dagen na datum” van de e-mail te betalen. Vaststaat dat [geopposeerde] geen gevolg heeft gegeven aan deze ingebrekestelling. Daarmee is sprake van verzuim aan de kant van [geopposeerde] vanaf 9 februari 2016, zodat zij vanaf dat moment de wettelijke rente is verschuldigd over voormeld bedrag ad € 10.335,19.
3.53.
Grief 2 in het incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre.
3.54.
Voor zover [opposant] in eerste aanleg bedoeld heeft wettelijke handelsrente over de verkoopopbrengst van de ammoniakrechten te vorderen, gaat het hof daaraan voorbij. [opposant] heeft immers niet gegriefd tegen toewijzing van de wettelijke rente door de kantonrechter en hij heeft in het petitum van zijn verzetdagvaarding geconcludeerd voormeld bedrag ad € 10.335,19 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.55.
Met grief 3 in het incidenteel hoger beroep klaagt [opposant] over de afwijzing door de kantonrechter van de door hem gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
3.56.
[opposant] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van [geopposeerde] na 1 juli 2012 is ingetreden. Het hof is van oordeel dat [opposant] , met de in hoger beroep in het geding gebrachte
e-mailberichten van 23 december 2015 en 11 april 2016 van zijn voormalige gemachtigde aan [geopposeerde] en de reeds in eerste aanleg door hem in het geding gebrachte e-mail van 4 februari 2016, voldoende heeft onderbouwd dat redelijke buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht; een enkele brief is voldoende. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten groot € 875,00 valt binnen het in het Besluit bepaalde tarief en is daarom toewijsbaar.
3.57.
[opposant] heeft deze vordering in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat hij thans vermeerdering van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten vordert met de wettelijke rente hierover vanaf 9 januari 2019.
3.58.
[geopposeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 9 januari 2019, zijnde de dag waarop [opposant] zijn vordering in reconventie heeft ingesteld.
3.59.
Grief 3 in het incidenteel hoger beroep slaagt.
In principaal en in incidenteel hoger beroep
Bewijslevering
3.60.
Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen, nu partijen daarvoor onvoldoende hebben gesteld en zij bovendien in hoger beroep niets hebben aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding kan geven.
Slotsom
3.61.
De slotsom is dat de grief, in het principaal hoger beroep, van [geopposeerde] niet tot vernietiging van het vonnis van 11 september 2019 kan leiden en dat de grieven, in het incidenteel hoger beroep, van [opposant] deels slagen. Het verzet van [opposant] is gegrond.
3.62.
Het vonnis van 11 september 2019 moet worden vernietigd voor zover daarin de veroordeling van [geopposeerde] om aan [opposant] een bedrag groot € 10.335,19 te betalen, is vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2019 en voor zover daarin de vordering van [opposant] om [geopposeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten buiten rechte ten bedrage van € 875,00 is afgewezen. De veroordeling van [geopposeerde] om aan [opposant] een bedrag groot € 10.335,19 te betalen, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2016 en [geopposeerde] zal alsnog worden veroordeeld tot betaling aan [opposant] van
€ 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 januari 2019. Voor het overige zal het vonnis van 11 september 2019 bekrachtigd worden, zowel in conventie als in reconventie.
3.63.
Het voorgaande brengt met zich dat het bij verstek gewezen arrest van 7 juli 2020 niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd.
Proceskosten
3.64.
Als de in het principaal en in het incidenteel hoger beroep (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, zal het hof [geopposeerde] in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen.
3.65.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [opposant] zullen worden vastgesteld op € 1.671,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1,5 punt tarief II in hoger beroep à € 1.114,00 per punt). De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [opposant] zullen worden vastgesteld op € 760,00 aan griffierecht en op € 835,50 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (0,5 x 1,5 punt tarief II in hoger beroep à € 1.114,00 per punt).
3.66.
Het hof ziet geen aanleiding [geopposeerde] te veroordelen in de explootkosten van de door [opposant] uitgebrachte verzetdagvaarding.
3.67.
[opposant] heeft in dat verband aangevoerd dat op de dag van betekening van het herstelexploot namens [geopposeerde] meerdere personen op zijn bedrijf/erf aanwezig waren, zodat niet volstaan had mogen worden met betekening door achterlating van het herstelexploot op het woonadres van [opposant] in een gesloten envelop en dat hij bovendien geen herstelexploot heeft ontvangen.
3.68.
Het feit dat er op de dag van betekening meerdere personen op het bedrijf/erf van [opposant] aanwezig waren, laat naar het oordeel van het hof onverlet dat de deurwaarder op het moment van betekenen niemand heeft aangetroffen aan wie het herstelexploot had kunnen worden afgegeven en uit de enkele stelling van [opposant] dat hij het herstelexploot niet heeft aangetroffen in zijn brievenbus volgt niet dat het daaraan niet is achtergelaten door de deurwaarder. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betekening door de deurwaarder van het herstelexploot, zodat de explootkosten van de verzetdagvaarding als nodeloos gemaakt voor rekening van [opposant] dienen te blijven.
3.69.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen, als hierna vermeld.
4. De uitspraak
Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het door dit hof onder zaaknummer 200.272.138/01 gewezen arrest van 7 juli
2020, waarvan verzet;
en opnieuw recht doende:
vernietigt het onder zaaknummer 7325884 \ CV EXPL 18-7630 door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 11 september 2019, voor zover daarin i) de veroordeling van [geopposeerde] om aan [opposant] een bedrag groot € 10.335,19 te betalen, is vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2019 en voor zover daarin ii) de vordering van [opposant] om [geopposeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten buiten rechte ten bedrage van € 875,00 is afgewezen;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geopposeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [opposant] te betalen een bedrag van € 10.335,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2016 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geopposeerde] om aan [opposant] te betalen € 875,00 ten titel van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis van 11 september 2019, zowel in conventie als in reconventie, voor het overige;
veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [opposant] vastgesteld op € 1.671,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [opposant] vastgesteld op € 760,00 aan griffierecht en op € 835,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geopposeerde] in de nakosten, begroot op € 246,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geopposeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en Ph.A.J. Raaijmaakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 november 2021.
griffier rolraadsheer