De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.8.6.4:7.8.6.4 De vrijheid om verkregen adviezen voor zich te houden
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.8.6.4
7.8.6.4 De vrijheid om verkregen adviezen voor zich te houden
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS374676:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 8 oktober 1999, NJ 1999, 780, r.o. 3.3.1(Bovoland/Amersfoortse).
HR 12 januari 1996, NJ 1996, 683, r.o. 3.13(Kroymans/Sun Alliance).
Rb. Rotterdam 19 mei 2004, NJ F 2004, 526 (Fortis/Hanjan Shipping).
Rb. Rotterdam 5 april 2006, LJN AV9821 r.o. 1.4. (Koolwijk/-Nedshipping).
Rb. Arnhem 20 januari 2010, LJN BL2336, r.o. 2.12 (Le Roux/X c.s.) over een advies over herstructurering van ondernemingsactiviteiten.
Klaassen 2002, p. 1456.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Wanneer eenmaal de vrijheid erkend wordt om in beslotenheid overleg te voeren, ligt voor de hand dat die vrijheid evenzeer betrekking heeft op overleg met interne en externe adviseurs, ook al zal een procespartij niet steeds behoefte hebben op die vrijheid een beroep te doen. Een procespartij kan immers belang hebben bij het in het geding brengen van bijvoorbeeld een rapport. Het in het geding brengen van zo'n rapport kan immers geboden zijn gelet op de stellingen die door een wederpartij worden betrokken en de onderbouwing die de wederpartij daaraan geeft. Illustratief daarvoor is de zaak, waarin de Hoge Raad een procespartij voorhield dat deze in reactie op een in het geding gebracht deskundigenrapport van een verzekeraar niet kon volstaan met een enkele niet door een deskundige ondersteunde verklaring dat haar duiding van de feiten juist was. Nu zo'n door een deskundige ondersteunde verklaring niet in het geding was gebracht, mocht de feitenrechter het door een rapport van de verzekeraar onderbouwde betoog voor ondeugdelijk betwist houden.1Indien een procespartij een rapport ontvangt en daar in het geding een beroep op doet, zal het rapport in het geding gebracht moeten worden op grond van het bepaalde in art. 85 lid 1 Rv.
Bij de bescherming van intern overleg gaat het echter niet om de rapporten die in het geding gebracht worden, maar om de vraag of verstrekking van rapporten achterwege kan blijven. Met een beroep op de vrijheid om eigen gedachten te vormen laat zich goed verdedigen dat een partij niet gehouden is om de opinies die hij van zijn interne of externe adviseurs heeft vernomen op grond van art. 843a Rv te delen met - bijvoorbeeld - zijn processuele wederpartij. Bij die gedachte past dat de Raad van Toezicht Verzekeringen wiens oordelen gelden als een uiting van de voor verzekeraars geldende maatschappelijke overtuiging,2 heeft uitgemaakt dat de verzekeraar geen afschrift behoefde te verstrekken van het advies dat de verzekeraar had ontvangen van zijn medisch adviseur. De Raad overwoog:
"Niet gegrond is daarentegen de klacht voor zover deze inhoudt dat verzekeraar niet het advies van zijn medisch adviseur aan klager heeft overgelegd. Verdedigbaar is het standpunt dat verzekeraar niet gehouden was dat advies, dat voor interne advisering was bestemd, aan klager over te leggen."3
Ook volgens rechterlijke uitspraken behoeven niet overgelegd te worden de adviezen van de eigen adviseur of expert4 of opiniërende gedeelten uit diens rappor-ten5 dan wel moet niet te snel worden aangenomen dat adviezen verkregen van een partij-adviseur overgelegd moeten worden.6
Dat een opinie niet gedeeld behoeft te worden met een wederstrever spreekt ook overigens aan: wie met een mogelijk geschil geconfronteerd wordt en daarover advies wil vragen, moet dat vrijelijk kunnen doen zonder dat hij er beducht voor hoeft te zijn dat hij dat advies aan een wederstrever zou moeten verstrekken mocht het daadwerkelijk tot een geschil komen. Degene die het advies geeft, moet bij het schrijven daarvan zich ook niet de vraag hoeven stellen, of dat advies tevens in handen komt van een mogelijke wederpartij. Zou hij zich die vraag wel moeten stellen, dan is denkbaar dat het advies op andere wijze wordt opgeschreven. Terwijl de relatie met een bekende en soms vertrouwde opdrachtgever het mogelijk kan maken om kort en bondig en soms ook beeldend te zijn, is zo'n wijze van rapporteren bij een onbekende derde in de regel minder geschikt en soms ook minder gepast.
Dat opinies niet verstrekt behoeven te worden, laat zich ook goed illustreren aan de hand van de gang van zaken bij getuigenverhoor. Aan een getuige behoren immers slechts vragen voorgelegd te worden die betrekking hebben op het proban-dum. Waar een goed geformuleerd probandum behelst dat bewezen moeten worden "feiten of omstandigheden, waaruit blijkt dat..." behoort het oordeel van een adviseur in de regel niet tot de te bewijzen feiten of omstandigheden, zodat de adviseur die als getuige gehoord wordt, ook niet naar diens opinie gevraagd behoort te worden. Bij kennisneming van het oordeel van een partij-adviseur ontbeert de verzoeker dan ook wat mij betreft in de regel een rechtmatig belang: het oordeel betreft geen feiten die voor honorering van een vordering of verweer van belang zijn, maar slechts op het aan die feiten te verbinden oordeel. Aldus ook Klaassen die heeft opgemerkt, dat een rapport in de regel een oordeel behelst van een deskundige over bepaalde feiten die ten grondslag liggen aan het geschil en de daaraan - bijvoorbeeld - te verbinden technische, medische of juridische gevolgtrekkingen, zodat dat rapport niet verstrekt behoeft te worden.7