Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7859.
HR, 17-06-2022, nr. 20/04434
ECLI:NL:HR:2022:874, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-06-2022
- Zaaknummer
20/04434
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:874, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑06‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:7859, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1243, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1243, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:874, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑12‑2020
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0458
JB 2022/170
JOR 2023/26 met annotatie van Steneker, A.
JOM 2023/91
Uitspraak 17‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 6:96 BW. Schadevergoeding. Interne kosten.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/04434
Datum 17 juni 2022
ARREST
In de zaak van
GEMEENTE VEENDAM,zetelende te Veendam,
EISERES tot cassatie,
hierna: de Gemeente,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
1. BORGERSPARK VEENDAM B.V.,gevestigd te Veendam,
2. [verweerder 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [verweerder 3] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: de notarissen,
advocaat: D.M. de Knijff.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/18/174164/ HA ZA 17-41 van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2017 en 16 mei 2018;
de arresten in de zaak 200.245.913/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 oktober 2019 en 29 september 2020.
De Gemeente heeft tegen het arrest van het hof van 29 september 2020 beroep in cassatie ingesteld.
De notarissen hebben een verweerschrift ingediend tot referte met betrekking tot de onderdelen 6 en 10 van het middel en tot verwerping voor het overige.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de Gemeente mede door J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van de Gemeente heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Gemeente heeft met Geveke Ontwikkeling B.V. (hierna: Geveke) een exploitatieovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan de Gemeente en Geveke gezamenlijk gronden zouden exploiteren ten behoeve van een nieuwbouwproject. De Gemeente en Geveke hebben de economische eigendom van die gronden ingebracht in de gezamenlijke exploitatie.
(ii) De Gemeente heeft zestien kavels verkocht.
(iii) In opdracht van de Gemeente hebben de notarissen de leveringsakten met betrekking tot deze kavels gepasseerd.
(iv) Bij het passeren van de akten hebben de notarissen over het hoofd gezien dat niet de Gemeente maar Geveke eigenaar van deze kavels was en dat daarop nog een hypotheekrecht rustte ten gunste van FGH Bank (hierna: de beroepsfout).
(v) De Gemeente heeft vervolgens gezocht naar een manier om de kopers van de desbetreffende kavels alsnog eigenaar te laten worden, zonder een nog op de kavels rustend hypotheekrecht van FGH Bank.
(vi) Dit is uiteindelijk gelukt, na een vaststellingsovereenkomst, doordat Geveke al haar (rechten op) gronden in het project heeft geleverd aan de Gemeente en het hypotheekrecht van FGH Bank op de kavels is doorgehaald.
(vii) De Gemeente heeft de notarissen aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de beroepsfout.
2.2
De Gemeente vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, dat de notarissen worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, waaronder € 52.056,10 voor interne kosten die de Gemeente heeft gemaakt als gevolg van de beroepsfout.
2.3
De rechtbank heeft de vordering toegewezen voor zover deze ziet op externe kosten ter beperking van de schade en de vordering voor het overige afgewezen omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de Gemeente meer schade heeft geleden dan de externe kosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.1.
2.3
Het hof heeft in rov. 5.21 met betrekking tot de gevorderde interne kosten het volgende overwogen:
“Met grief VI in principaal hoger beroep komt de gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente de door haar gevorderde interne kosten onvoldoende heeft onderbouwd en dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De gemeente wijst erop dat zij (al in eerste aanleg) een urenverantwoording van de betrokken medewerkers van de Kompanjie B.V. heeft overgelegd, evenals een schriftelijke verklaring van een gemeenteambtenaar dat de genoemde kosten zijn voldaan via de Gemeenschappelijke Regeling van de gemeente. Het hof begrijpt dat met de Gemeenschappelijke Regeling twee gemeentes, waaronder de gemeente, uit oogpunt van kostenbesparing en efficiëntie hun ambtelijk apparaat hebben samengevoegd, waardoor deze voor twee gemeentes wordt ingezet. De mensen en de taken zijn er en de financiering door de twee gemeenten van hun ‘externe’ organisatie is ook een gegeven. Voor het kunnen vorderen van vergoeding van interne kosten is bepalend of de gemeente meer of andere (interne) kosten heeft moeten [maken] door de fout van de notarissen. En dat is niet uitgewerkt. Het feit dat het reeds in dienst zijnde personeel werkzaamheden uitvoert, is daarvoor onvoldoende. Grief VI faalt eveneens.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 6 van het middel klaagt onder meer dat van een onjuiste rechtsopvatting blijk geven de oordelen van het hof in rov. 5.21 dat voor het kunnen vorderen van vergoeding van interne kosten bepalend is of de gemeente meer of andere (interne) kosten heeft moeten maken door de fout van de notarissen en dat daarvoor onvoldoende is dat het reeds in dienst zijnde personeel werkzaamheden uitvoert.
Onderdeel 10 bevat een motiveringsklacht over het oordeel van het hof dat de Gemeente niet heeft uitgewerkt dat zij meer of andere (interne) kosten heeft moeten maken door de fout van de notarissen.
Onderdeel 11.III klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door het bewijsaanbod van de Gemeente ten aanzien van de uren die zij aan interne kosten heeft besteed, te passeren.
3.2.1
Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 BW). Ook interne kosten kunnen, voor zover zij redelijk zijn, voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de kosten zien op reguliere werktijd van de medewerkers van de benadeelde maakt dit niet anders.2.
3.2.2
Met de hiervoor in 3.1 weergegeven oordelen heeft het hof het voorgaande miskend. De rechtsklacht van onderdeel 6 is gegrond. De motiveringsklacht van onderdeel 6 en de klachten van onderdeel 10 en onderdeel 11.III behoeven daarom geen behandeling.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.4
Nu de notarissen de bestreden beslissing van het hof over de interne kosten niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 september 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van de Gemeente op € 7.095,25 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van de notarissen op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 17 juni 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑06‑2022
Vgl. HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278, rov. 3.6.2; HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740, rov. 3.6.
Conclusie 24‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Afwikkeling van door notarissen gemaakte beroepsfouten. Schade? Voordeelsverrekening? Interne kosten.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04434
Zitting 24 december 2021
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
Gemeente Veendam
tegen
1. Borgerspark Veendam B.V.
2. [verweerder 2]
3. [verweerder 3]
Partijen worden hierna verkort aangeduid als de Gemeente respectievelijk de notarissen.
1. Inleiding en samenvatting
Deze zaak betreft de aansprakelijkheid voor een beroepsfout van de notarissen en de omvang van de schade die daaruit is voortgevloeid voor de Gemeente. Mijns inziens treffen de meeste klachten van het cassatiemiddel geen doel, maar wel die van onderdeel 6 met betrekking tot door de Gemeente gemaakte interne kosten.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) In het kader van een herinrichting in de regio Oost-Groningen zijn bij een ruilverkaveling op 18 maart 2005 percelen in de gemeente Veendam aan Geveke Bouw B.V. toebedeeld. Een van de percelen betrof het perceel met (destijds) het kadastrale kenmerk ‘Sectie R nummer 350' (hierna ook wel: het perceel). Op 22 juni 2005 heeft Geveke Bouw B.V. een deel van dit perceel, ter grootte van circa 8.000 m2, geleverd aan de Gemeente. De akte op grond waarvan Geveke Bouw B.V. dit deel van het perceel aan de Gemeente heeft overgedragen, is ter inschrijving aangeboden aan het Kadaster.
(ii) Eind 2005 heeft Geveke Bouw B.V. haar deel van het perceel overgedragen aan Geveke Ontwikkeling B.V. (thans: Esborg Ontwikkeling B.V., hierna: Geveke). In de basisregistratie van het Kadaster stond sindsdien vermeld dat de Gemeente gedeeltelijk eigenaar was van het perceel door onder meer de aanduiding ‘Sectie R, nummer 350 ged.’ Het Kadaster is in de daaropvolgende periode niet overgegaan tot uitmeting en afsplitsing van het aan de Gemeente overgedragen deel, waardoor de Gemeente tezamen met Geveke in de basisregistratie van het Kadaster als gedeeltelijk eigenaar van het perceel vermeld bleef staan.
(iii) Op 7 juli 2005 heeft de Gemeente in het kader van de ontwikkeling van het plan ‘Buitenwoel-Golflaan’ te Veendam met Geveke de zogeheten ‘Exploitatieovereenkomst Buitenwoel fase II’ gesloten (hierna: de exploitatieovereenkomst). Het ontwikkelingsplan omvatte een drietal fasen. De exploitatieovereenkomst behelsde een plan voor nieuwbouw van woningen.
(iv) In de exploitatieovereenkomst staat onder ‘Afspraken’ onder meer geschreven:
‘3. Werkwijze
De overeenkomst wordt gesloten op basis van de door partijen goedgekeurde exploitatie (...). Per nader vast te stellen deelgebied wordt een uitwerkingsplan inclusief een deelexploitatie gemaakt. (...) Na de realisatie van een deelgebied wordt na beoordeling van en besluitvorming door de stuurgroep de revenuen geherinvesteerd, dan wel aan beide partijen uitgekeerd. (...)
4. Inbrengwaarde
Begin 2005 worden de gronden uit de Herinrichting overgedragen aan de gemeente en Geveke (…) De gronden worden ingebracht in een gezamenlijke exploitatie.
5. Risicoprofiel
Het profiel is afgeleid van de verhoudingen van de eigendommen in het gehele gebied Buitenwoel na de toedeling van gronden in het kader van de Herinrichting. Daarbij is de volgende verdeling overeengekomen: 45% voor de gemeente en 55% voor Geveke. (...)
13. Grondprijzen en kavelverkoop
Op basis van de marktverwachtingen zal de gemiddelde verkoopprijs vastgesteld worden op € 100,—/m2. Geveke Ontwikkeling zal de projectmatige woningen ontwikkelen en realiseren. De gemeente verzorgt in principe de verkoop van de overige vrije sector kavels.’
(v) De Gemeente en Geveke hebben ter uitvoering van de afspraak onder 4 van de exploitatieovereenkomst de economische eigendom van gronden ingebracht in de gezamenlijke exploitatie. Op 13 april 2006 heeft de Gemeente € 1.889.437,— betaald aan Geveke voor de door Geveke in de exploitatie ingebrachte gronden met een totale oppervlakte van 209.993 m2 tegen een bedrag van € 9,— per m2.
(vi) Het was de bedoeling dat uit de opbrengsten van het project (het resultaat na aftrek van de door de Gemeente gemaakte kosten, waaronder de door de Gemeente gemaakte kosten voor het bouwrijp maken van de gronden), aan de Gemeente 45% zou toekomen en aan Geveke 55%.
(vii) De Gemeente heeft ter uitvoering van de afspraak onder 13 van de exploitatieovereenkomst vanaf de start van de uitgifte van de kavels in het jaar 2008 aan diverse kopers percelen bouwgrond (vrije kavels) verkocht op het zogeheten Golfeiland. Het Golfeiland maakt deel uit van het perceel. Op het Golfeiland bevinden zich in totaal 31 kavels.
(viii) Eind 2012 waren van de 31 kavels in totaal 16 kavels door de Gemeente verkocht. De Gemeente heeft de koopovereenkomsten opgesteld. In de koopovereenkomsten wordt het verkochte respectievelijk gekochte omschreven als:
‘een perceel bouwterrein gelegen in het plan Buitenwoel-Golflaan (...) aan de Breitnerlaan te Veendam, kadastraal bekend gemeente Veendam, sectie R nummer(s) 350 gedeeltelijk, zoals gearceerd is aangegeven op bijbehorende tekening (...)’
Aan de koopovereenkomsten was een kadastrale kaart gehecht met daarop aangegeven waar de betreffende kavel zich bevond. De verkoopopbrengst van de 16 verkochte kavels ter grootte van in totaal 14.536 m2 bedroeg in totaal € 2.173.046,— ex btw.
(ix) Voor de levering van de 16 kavels heeft de Gemeente met de maatschap ‘ [de maatschap] ’ (hierna: de maatschap) een overeenkomst van opdracht gesloten. 12 van de voor de beoogde levering benodigde leveringsakten (en de akten waarbij de desbetreffende kopers aan financierende banken hypotheekrechten verstrekten) zijn gepasseerd door [verweerder 2] en vier leveringsakten (alsmede hypotheekakten van de kopers) door [verweerder 3] .
(x) In 2012 is na uitmeting van de kavels door het Kadaster ontdekt dat bij de levering van de 16 kavels aan derden over het hoofd is gezien dat niet de Gemeente maar Geveke eigenaar van deze kavels was. De kavels lagen allen, zo bleek na uitmeting door het Kadaster, op het deel van het perceel sectie R nummer 350 waarvan Geveke eigenaar was. Op het aan Geveke toekomende deel van het perceel was voor de inbreng daarvan in de gezamenlijke exploitatie door Geveke een hypotheekrecht gevestigd ten gunste van FGH Bank (hierna: ‘FGH’). Omdat de Gemeente ten aanzien van de 16 kavels achteraf gezien beschikkingsonbevoegd bleek, is geen geldige eigendomsoverdracht tot stand gekomen. Ook is bij het passeren van de leveringsakten geen royement gevraagd en verleend met betrekking tot de hypotheekrechten van FGH op de betreffende kavels. Inmiddels hebben de kopers van de 16 kavels hierop woningen gebouwd, veelal met een hypothecaire geldlening.
(xi) De Gemeente heeft vervolgens gezocht naar een manier om de kopers van de betreffende kavels alsnog eigenaar te laten worden, zonder een nog op de kavels rustend recht van (eerste) hypotheek van FGH.
(xii) In een brief van 2 november 2012 heeft de Gemeente ‘de notarissen’, kennelijk doelend op notarissen [verweerder 2] en [verweerder 3] , aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de door hen gemaakte beroepsfout. Later (in haar brief van 25 november 2013) heeft de Gemeente dit uitgebreid tot de maatschap, de individuele maten en [verweerder 2] en [verweerder 3] in persoon.
(xiii) In een brief van 12 november 2012 heeft een van de advocaten van de Gemeente aan de advocaten van de maatschap onder meer het volgende geschreven:
‘(…)
9. Feit is voorts dat (a) de Gemeente de opbrengst van de verkochte kavels in de exploitatie heeft gestort, (b) Geveke inmiddels wel een bedrag van € 1.889.397,—2.uit de exploitatie heeft ontvangen, terwijl (c) Geveke dat geld niet heeft aangewend om al de op enig moment door de Gemeente te leveren vrije kavels op het Golfeiland – door haar hypothecair verzekerde geldleningen voor zoveel nodig conform daarover toentertijd bestaande afspraken af te lossen – vrij van hypotheken te maken.
10. Geveke heeft bovendien inmiddels aangegeven de samenwerking ingevolge de samenwerkingsovereenkomst te willen beëindigen, teneinde tot een verkorting van haar balans te komen (…)
Oplossing voor de problematiek
(...) De bestuurder van Geveke, [betrokkene 1] , heeft in eerste instantie aangegeven verrast te zijn over het probleem, omdat hij meende dat wel een deugdelijke levering had plaatsgevonden en FGH de hypotheek voor het betreffende deel geroyeerd zou hebben. FGH was, op grond van het indertijd bestaande financieringsarrangement, verplicht geweest mee te werken aan doorhaling van de hypotheek. Naar de Gemeente begrepen heeft, mits een deel van de koopprijs betaald zou worden op de aflossing van de lening van Geveke. (…)
De Gemeente wenst, teneinde de voor dreigende schade doordat Geveke helemaal uit het plan wil stappen, daarbij alle hypotheekrechten die door Geveke zijn verschaft op onroerende zaken in het plan “Buitenwoel-Golflaan” te betrekken waarna tot onbezwaarde levering van die onroerende zaken aan de Gemeente kan worden overgegaan. De Gemeente gaat er daarbij van uit dat een afzonderlijke “uitkoop” van de verkochte kavels al snel duurder zal zijn dan een afspraak over het geheel.
Met betrekking tot de zestien kavels die door de Gemeente reeds zijn verkocht, zal na de levering van de kavels aan de Gemeente sprake zijn van bekrachtiging, waardoor de eigendom geruisloos alsnog zal overgaan op de betrokken kopers.
Positie van FGH
Zoals ik reeds met mr. Mencke besprak is het van eminent belang dat er, alvorens de Gemeente over een mogelijke regeling met FGH van gedachten zal wisselen, duidelijkheid bestaat omtrent de vraag of de (assuradeuren van de) betrokken notarissen kunnen instemmen met het beperken van de schade die de Gemeente lijdt ten gevolge van het optreden van de notarissen, door middel van de hierboven geschetste oplossing. Ik wijs u erop dat voorts de snelheid waarmee deze oplossing wordt beproefd cruciaal is. Gezien de positie van FGH, die enerzijds gezien het reeds beëindigde financieringsarrangement in staat is – desnoods bij wege van onderhandse executie – beslissingen te nemen omtrent het uitwinnen van haar hypotheekrechten, doch anderzijds, wellicht zonder het te weten, hypotheken heeft die niet langer slechts rusten op bouwkavels maar op gronden waarop inmiddels vrijstaande woningen zijn gerealiseerd, is het van belang te proberen snel tot zaken te komen, alvorens de bank mogelijk haar prijs al te zeer zal verhogen. Overigens wijs ik erop dat het feit dat de Gemeente bereid is met FGH te spreken over levering van alle onroerende zaken van Geveke in het plan “Buitenwoel-Golflaan” te Veendam, evident een gunstige uitwerking zal hebben op de hoogte van de schade, bestaande uit de kosten die gemoeid zijn met de levering van de zestien reeds verkochte kavels. Ook om die reden meent de Gemeente dat de oplossing de schade beperkt. (…)
Instemming assuradeuren en notarissen te volgen gedragslijn en te betalen vergoeding aan FGH
De Gemeente meent het gesprek aan te kunnen en moeten gaan, waarin geïnformeerd wordt op welke voorwaarden FGH haar hypotheekrechten prijs zou willen geven. (...) Over een te betalen bedrag, en welk gedeelte daarvan toegerekend kan worden aan de bijzondere positie die er ten aanzien van de verkochte kavels is ontstaan, zal vervolgens op heel korte termijn ook met u verder gesproken moeten worden. (...)’
(xiv) In een (aangepast) rapport van 18 januari 2013 heeft DTZ Zadelhoff op verzoek van de gemeente een indicatief waardeadvies gegeven over een aantal percelen in de (in aanbouw zijnde) wijk ‘Buitenwoel’. Dit advies luidt, voor zover van belang:
‘Resume stellen wij de volgende marktwaarden per 01-01-2013 vast:
– agrarische percelen incl. “Golfkop” | EUR 2.165.000,— | |
– woonkavels Golfeiland (16 verkocht) | EUR 1.736.760,— | |
– woonkavels Golfeiland (15) | EUR 1.067.000,— | |
* bouwrijpmaakkosten | EUR 160.000,— -/- | |
EUR 907.000,— | ||
– woonkavels Bastioneiland | EUR 520.000,— | |
* bouwrijpmaakkosten | EUR 265.000,— | |
EUR 255.000,— | ||
Totaal | EUR 5.063.760,— |
(…)
Indicatieve waarden
De Marktwaarde representeert het geschatte bedrag waarvoor een object op de taxatiedatum zou worden overgedragen door een bereidwillige verkoper aan een bereidwillige koper in een marktconforme transactie, na behoorlijke marketing, waarbij de partijen geïnformeerd, zorgvuldig en zonder dwang hebben gehandeld.
(…)
Nadrukkelijk willen wij er op wijzen dat het een indicatieve waardering betreft die met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd dient te worden.’
(xv) De Gemeente en Geveke hebben vervolgens een ‘Vaststellings-/beëindigingsovereenkomst’ (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten, die op 19 en 20 maart 2013 door deze partijen is ondertekend. Onder meer is het navolgende overeengekomen:
‘(...) Partijen
Nemen het volgende in aanmerking:
a. De Gemeente en Geveke hebben op 7 juli 2005 de “Exploitatieovereenkomst Buitenwoel fase II” (hierna: “Exploitatieovereenkomst”) gesloten (...).
b. De Exploitatieovereenkomst was een vervolgovereenkomst (...) Het risicoprofiel voor de ontwikkeling was 45% voor de Gemeente en 55% voor Geveke.
c. Onder punt 13 van de Exploitatieovereenkomst is opgenomen: “Geveke Ontwikkeling zal de projectmatige woningen ontwikkelen en realiseren. De Gemeente verzorgt in principe de verkoop van de overige (vrije sector) kavels.”
d. De Gemeente Veendam heeft ter uitvoering van de hiervoor onder c genoemde bepaling percelen bouwgrond (vrije kavels) verkocht op het zogenaamde Golfeiland (...)
e. Partijen zijn tot de ontdekking gekomen dat de (...) gronden nimmer aan de Gemeente waren overgedragen en derhalve eigendom van Geveke zijn gebleven. Gevolg daarvan is dat de in de considerans onder d bedoelde akten geen eigendomsoverdracht aan de kopers van de kavels tot gevolg hebben gehad.
f. De Gemeente heeft de van de kopers van de kavels ontvangen koopsommen in de gezamenlijke exploitatie gestort in de veronderstelling dat zij bevoegdelijk de kavels aan de kopers had geleverd, vrij van daarop rustende hypotheken.
g. Door Geveke was reeds in een eerder stadium voorafgaande aan de uitponding van de onder d bedoelde kavels door de Gemeente, een recht van hypotheek verleend aan haar financier, de FGH. Er is bij het passeren van de – naar nu is gebleken – zonder rechtsgevolg gebleven leveringsakten geen royement voor deze hypotheek gevraagd en verleend.
h. De Gemeente en Geveke zijn na ontdekking van de problematiek op zoek gegaan naar een oplossing. Prioriteit voor de Gemeente was en is om aan de kopers van de betreffende kavels, jegens wie zij gehouden is alsnog te leveren en ter beperking van schade, een pasklare oplossing te bieden, waardoor de kopers, zonder de hypotheek van FGH, alsnog juridisch eigenaar worden.
i. FGH zou, op grond van het indertijd bestaande financieringsarrangement, meegewerkt hebben aan doorhaling van de hypotheek, mits een deel van de ontvangen koopprijs betaald zou worden op de aflossing van de lening van Geveke.
j. Geveke heeft daarbij aangegeven dat het onder i bedoelde financieringsarrangement inmiddels beëindigd is, dat zij nog steeds in gesprek was over een nieuw financieringsarrangement, en dat levering vrij van hypotheken niet (meer) mogelijk zou zijn, zonder dat alsnog aan FGH bedragen op de bestaande hypothecaire geldlening werden afgelost.
k. Gezien de ontstane situatie zijn partijen met elkaar in overleg getreden en hebben overeenstemming bereikt over een oplossing voor de ontstane problematiek, er in bestaande dat Geveke aan de Gemeente de hierna te noemen gronden levert en FGH op de hierna te noemen voorwaarden haar daarop rustende hypotheken zal royeren. Deze overeenstemming is vastgelegd in een afzonderlijke overeenkomst.
l. Partijen zijn inmiddels ook te rade geworden hun samenwerking in Buitenwoel te beëindigen, en wensen hun verschil van inzicht over de gevolgen daarvan in deze vaststellingsovereenkomst te regelen.
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1 - Beëindiging samenwerking
Geveke en de Gemeente beëindigen de samenwerking tussen Geveke en de Gemeente in de ontwikkeling van Buitenwoel. (…)
Artikel 2 - Vergoeding
Geveke betaalt aan de Gemeente een bedrag van € 100.000,—.
Betaling van Geveke van het in het vorige lid bedoelde bedrag vindt plaats vóór het ondertekenen van de akte van levering die ter uitvoering van het in de pre-ambule onder k gerelateerde gepasseerd zal worden. (…)
Geveke verklaart daarnaast aan de Gemeente een bedrag van € 150.000,— verschuldigd te zijn.
Voor de in het vorige lid bedoelde schuld zal een aflossingstermijn gelden tot 1 maart 2015, met een periodieke aflossing van € 6.250,— per maand (...)
Artikel 3 - Voortzetting exploitatie door Gemeente, overdracht plannen en vrijwaring
3.1
De Gemeente mag de exploitatie van Buitenwoel met gebruikmaking van eventueel ter zake bestaande rechten ter zake van de ontwikkeling voortzetten. De Gemeente is dus volledig vrij met de ontwikkeling van het gebied. (...)
3.4
Door de Gemeente worden uitsluitend rechten overgenomen, en geen verplichtingen, al dan niet uit overeenkomst. (...)
Artikel 8 - Fiscaliteit
8.1.
Partijen streven naar een voor de Gemeente zo gunstig mogelijk fiscaal regime bij de uitvoering van deze overeenkomst zo nodig onder nader over een te komen aanpassingen van deze overeenkomst en van de wijze van uitvoering. (…)’
(xvi) De Gemeente, Geveke en FGH hebben eveneens op 19 en 20 maart 2013 de ‘Overeenkomst tot levering van gronden en royement van hypotheken’ ondertekend (hierna ook wel: ‘de leveringsovereenkomst’). In deze overeenkomst worden de in aanmerking genomen punten van de vaststellingsovereenkomst grotendeels herhaald, zij het dat onder b slechts wordt vermeld dat onder 13 van de exploitatieovereenkomst is opgenomen dat Geveke de projectmatige woningen zal ontwikkelen en realiseren en de Gemeente in principe de verkoop van de overige (vrije sector) kavels verzorgt. En onder i staat geschreven:
‘FGH zou, op grond van het indertijd bestaande financieringsarrangement, meegewerkt hebben aan doorhaling van de hypotheek, een en ander onder de voorwaarden en bepalingen zoals opgenomen in de betreffende financieringsovereenkomst.’
Onder k staat dat partijen de overeenstemming die zij hebben bereikt over de oplossing voor de ontstane problematiek ‘er in bestaande dat Geveke aan de Gemeente de hierna te noemen gronden levert en FGH op de hierna te noemen voorwoorden haar daarop rustende hypotheken zal royeren’ in de leveringsovereenkomst schriftelijk wensen vast te leggen.
(xvii) In voornoemde leveringsovereenkomst is vervolgens onder meer vermeld:\
‘Artikel l - Levering gronden fasen II en III
1.1
Geveke levert ten titel van deze overeenkomst (al haar rechten op) de gronden in de fasen II en III van Buitenwoel aan de Gemeente, inclusief de door de Gemeente inmiddels verkochte en op naam van derden gestelde kavels, vrij van rechten van derden, vrij van bijzondere lasten en beperkingen, behoudens die welke zijn vermeld in voorgaande akten van verkrijging van Geveke of haar rechtsvoorgangers en de rechten die de kopers van onder d bedoelde kavels en financiers van die kopers eventueel op die kavels kunnen doen geldend maken. (...)
Artikel 2 - Levering gronden Golfkop
2.1
Geveke levert ten titel van deze overeenkomst (/al haar rechten op) de gronden die de Golfkop vormen aan de Gemeente (...)
Artikel 4 - Vergoeding, voldoening, royement en afrekening
4.1
In verband met de overdracht van de gronden, genoemd in art. 1 en 2 van deze overeenkomst, is de Gemeente een bedrag ad € 3.600.000,— exclusief eventueel verschuldigde BTW verschuldigd aan Geveke, welk bedrag in hoofdsom van € 3.600.000 volledig zal worden afgelost op de hierna gemelde geldleningsovereenkomsten van FGH, terwijl eventueel verschuldigde BTW door de notaris uitsluitend aan Geveke zal worden voldaan. (…)
4.5.
Na ontvangst van het verschuldigde, zal de instrumenterende notaris zulks aan FGH berichten, in welk geval FGH verplicht is vóór het ondertekenen van de akte van levering haar hypotheek op de te leveren onroerende zaken te (doen) royeren.
4.6
De instrumenterende notaris draagt zorg voor uitbetaling van het bedrag ad € 3.600.000,— aan FGH, die de ontvangst van dat bedrag zal boeken als een aflossing op de geldleningsovereenkomsten (...) gesloten tussen FGH en Geveke.
Artikel 5 - Aflossing door Geveke
5.1
Geveke lost bij gelegenheid van de levering een bedrag van € 100.000,— af op de hiervoor onder lid 4.6 aangeduide leningen bij FGH. (...)
5.4
Geveke blijft het restant van de bestaande schuld uit de hypothecaire geldlening verschuldigd aan FGH. Die schuld zal afgelost worden met € 6.250,— per maand (…)
Artikel 6 - Nadere informatie FGH
6.1
De Gemeente zal van FGH zo spoedig mogelijk na ondertekening van deze overeenkomst inzicht verkrijgen in het bedrag waarvoor FGH de hypotheek op de vrije kavels geroyeerd zou hebben, aannemende dat dat successievelijk gebeurd zou zijn vanaf 2008, met een volledig royement in 2010 of 2011.’
(xviii) Met een notariële akte van 20 maart 2013 is uitvoering gegeven aan de vaststellingsovereenkomst en de leveringsovereenkomst door levering van de verkochte gronden aan de Gemeente en bekrachtiging van de eerdere overdrachten van de 16 kavels. Het hypotheekrecht van FHG op de kavels is doorgehaald. In deze akte is over de koopprijs vermeld:
‘KOOPPRIJS EN OMZETBELASTING
De koopprijs bedraagt:
DRIEMILJOEN ZESHONDERDDUIZEND EURO (€ 3.600.000,00)
Welke koopsom, conform opgaaf van partijen, als volgt is uitgesplitst:
1. voor het cultuurland ter grootte van ongeveer vier en vijftig hectare, zestien are en zes en negentig centiare, voor een waarde van een miljoen vijf honderd drie en twintig duizend vijf honderd en zestig euro en acht en zeventig eurocent (€ 1.523.562,78), zijnde: de voormelde percelen kadastraal bekend gemeente Veendam, sectie R, nummer 727, met uitzondering van:
– het voormeld gedeelte zoals op twee en twintig juni tweeduizend vijf verkocht en geleverd is aan de gemeente Veendam;
– de voormelde zestien bouwkavels; en
– vijftien nog niet verkochte bouwkavels.
2. de voormelde zestien bouwkavels voor een waarde van een miljoen vijf honderd negentien duizend twee honderd zeven en tachtig euro en tien eurocent (€ 1.519.287,10).
3. de overige percelen, zijnde bouwterrein met inbegrip van de hiervoor vermelde vijftien bouwkavels, voor een totale waarde van vijf honderd zeven en vijftig duizend vijftig euro en twaalf eurocent (€ 557.050,12).’
(xix) In een e-mail van 12 april 2013 heeft FGH aan de Gemeente geschreven:
‘(…) ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6 van de “overeenkomst tot levering van gronden en royement van hypotheken” (...) berichten wij u als volgt (...) Uw overzicht [betreffende de zestien kavels, hof] is voor ons de basis geweest voor het opmaken van een reconstructie. Deze reconstructie betreft de meest waarschijnlijke oplossingen welke door ons in rekening zouden zijn gebracht, teneinde bij de overdracht van de betreffende kavels aan de particulieren vrij van hypotheken te doen plaatsvinden. (...) Met inachtneming van de complexiteit van het dossier (…) hebben wij een inschatting gemaakt van het door ons meest gerede scenario. (...)
Scenario “royement om niet”:
In augustus 2008 is met Geveke Ontwikkeling BV overeengekomen dat een deel van de gronden van fase 2 “om niet” zouden kunnen worden geroyeerd. Contractuele vastlegging hiervan in de betreffende offertes heeft abusievelijk niet op een correcte wijze plaatsgevonden. (...) Hierdoor is thans niet meer te achterhalen welk gedeelte het “om niet” royement exact betrof. (...) Bij deze toezegging voor royement “om niet” werd door ons overigens de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat door ons de rechten werden voorbehouden om deze regeling te alle tijde te herzien. Gezien de sedertdien gewijzigde omstandigheden (..) zou het maar zeer de vraag zijn geweest of wij deze regeling gestand zouden hebben gedaan. Wij achten deze kans zeer klein. Dit scenario is derhalve door ons niet als meest gerede scenario aangemerkt.
Scenario “royement tegen vergoeding”:
De algemene regel was dat bij verkoop van (delen) van de onroerende zaak op het moment van levering een bedrag per m2 vrij uitgeefbare grond op de financiering(en) moest worden afgelost. Dit bedrag varieerde gedurende de betreffende tijdsperiode. (...) De totale aflossing bij de 16 kavels komt dan uit op een bedrag van € 1.167.500,00. (...) Onderstaand schema is ons inziens wel het meest gerede scenario. (…)’
(xx) In een brief van 25 november 2013 hebben de advocaten van de Gemeente aan de advocaten van de maatschap onder meer geschreven:
‘(...) Vanwege de precaire financiële situatie van Geveke was de Gemeente al in gesprek over het uitstappen van Geveke uit de ontwikkeling van Buitenwoel. (…) Beter dan te wachten op een eventueel faillissement van Geveke heeft de Gemeente gemeend in een deal over alle grond tot zaken te moeten komen met FGH, waarbij ook Geveke nog een bijdrage heeft geleverd. Dat heeft de schade beperkt. (…)’
(xxi) In opdracht van de notarissen heeft Troostwijk Taxaties BV (hierna: Troostwijk) eveneens een waardebepaling van de gronden opgesteld en daarover op 26 februari 2014 gerapporteerd. In het rapport staat onder meer geschreven:
‘Ondergetekende (…) verklaart dat hij (…) op basis van de in dit rapport omschreven uitgangspunten en omstandigheden heeft gewaardeerd ter bepaling van: de marktwaarde per 18 januari 2013. In totaal een bedrag van € 4.660.000,00’
Op pagina 11 van het rapport is vermeld dat in de waardering geen rekening is gehouden met de oppervlakte van de 16 reeds verkochte kavels.
(xxii) In de periode tot 1 januari 2014 waren [verweerder 3] , [verweerder 2] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) via hun beheer- en praktijkvennootschappen maat in de maatschap. Per 1 januari 2014 is [verweerder 2] uitgetreden en [betrokkene 2] per 1 oktober 2016. Hiermee is de maatschap van rechtswege geëindigd. Het notariskantoor wordt sindsdien gevoerd vanuit de praktijkvennootschap van [verweerder 3] , Borgerspark.
2.2
De Gemeente heeft bij inleidende dagvaarding van 3 februari 2017 gevorderd een verklaring voor recht dat de notarissen (waaronder ook [betrokkene 2] ) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de Gemeente heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de beroepsfout en een veroordeling van de notarissen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 2.365.005,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2016. Het schadevergoedingsbedrag was als volgt gespecificeerd:
‒ € 1.528.348,80 voor afkoop van de hypotheekrechten op de 16 reeds verkochte kavels;
‒ € 514.800,— voor afkoop van de hypotheekrechten op de 15 nog niet verkochte kavels;
‒ € 83.895,10 aan externe kosten;
‒ € 52.056,10 aan interne kosten; en
‒ € 185.905,52 aan wettelijke rente tot 1 september 2016.
2.3
Bij vonnis van 16 mei 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de schadevergoedingsvordering jegens [betrokkene 2] geheel afgewezen en jegens de notarissen gedeeltelijk afgewezen, behoudens het bedrag van € 83.895,10 aan externe kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 november 2013. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat na vergelijking van de situatie waarin de Gemeente na het nemen van schadebeperkende maatregelen is komen te verkeren met de hypothetische situatie dat de notarissen geen fout zouden hebben gemaakt, onvoldoende is komen vast te staan dat de Gemeente meer schade heeft geleden dan de gemaakte externe kosten.
2.4
In principaal hoger beroep heeft de Gemeente haar eis verminderd (in zoverre dat [betrokkene 2] niet meer in rechte werd betrokken). In incidenteel hoger beroep hebben de notarissen gevorderd het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schadevergoedingsvordering alsnog geheel af te wijzen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij arrest van 29 september 20203.het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, de Gemeente veroordeeld in de kosten van de notarissen in het principaal hoger beroep, de nakosten en tot vergoeding van de wettelijke rente over de voormelde kosten. De notarissen zijn hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de Gemeente in het incidenteel hoger beroep. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
2.5
De belangrijkste overwegingen van het arrest laten zich als volgt samenvatten:
Omvang hoger beroep
a. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de Gemeente als gevolg van de beroepsfout van de notarissen schade heeft geleden en hoe de omvang van deze schade moet worden vastgesteld. Niet ter discussie staat dat twee van de notarissen, te weten [verweerder 2] en [verweerder 3] , een beroepsfout hebben gemaakt. (onder 5.3)
De maatstaf
b. Uitgangspunt bij de berekening van de omvang van de schadevergoedingsverplichting is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit betekent dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de werkelijke toestand met de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie). Alle omstandigheden van het concrete geval dienen te worden betrokken. (onder 5.4)
c. Ten aanzien van het bestaan van de omvang van de schade is uitgangspunt dat de gewone bewijsregels gelden, maar dat de rechter ingevolge art. 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten die met de aard van de schade het meest in overeenstemming is, dan wel de schade te schatten. Stelplicht en bewijslast liggen in dit geval op de Gemeente, waarbij geldt dat daaraan onder omstandigheden niet al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Onder verwijzing naar HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483 stelt het hof ten slotte voorop dat voordelen voortvloeiend uit de schadeveroorzakende gebeurtenis moeten worden betrokken in de berekening van de schadevergoeding voor zover dat redelijk is. Dit uitgangspunt geldt zowel bij de berekening van de omvang van de schade door de werkelijke situatie te vergelijken met de hypothetische situatie (art. 6:95 tot en met 6:97 BW), als bij het volgen van de benaderingswijze van de voordeelstoerekening (art. 6:100 BW). (onder 5.5)
De beoordeling
d. De verschillende situaties met en zonder de beroepsfout van de notarissen worden als volgt afgebakend: (1) de feitelijke situatie dat de eigendom van de 16 kavels vanwege de beschikkingsonbevoegdheid aan de zijde van de Gemeente niet is overgedragen, maar vervolgens door de Gemeente is gerepareerd door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst met Geveke en (2) de hypothetische situatie dat steeds een rechtsgeldige eigendomsoverdracht had plaatsgevonden, doordat de notarissen vóór de levering steeds de beschikkingsbevoegdheid van de Gemeente zouden hebben geverifieerd en daarvoor vervolgens zouden hebben zorggedragen. (onder 5.6)
e. De basis voor de schadeberekening van de Gemeente zijn de vaststellingsovereenkomst, de daarmee samenhangende leveringsovereenkomsten en de daarop gevolgde leveringsakte van 20 maart 2013. Deze stukken zien niet alleen op het herstel van de beroepsfout, maar ook op (1) het aflossen en doorhalen van het door Geveke ten gunste van FGH gevestigde recht van hypotheek, (2) het staken en afwikkelen van de exploitatiesamenwerking tussen Geveke en de Gemeente en (3) de overdracht door Geveke van de overige gronden aan de Gemeente. Het van het totaalbedrag deel uitmakende bedrag voor het aflossen en doorhalen van de hypotheek op de 16 verkochte kavels is niet geïndividualiseerd en valt ook niet af te leiden uit de vaststellings- en/of leveringsovereenkomst. De opzet van de overeenkomsten wijst er op dat partijen een totaaloplossing hebben willen overeenkomen waarvoor de Gemeente één totaalbedrag zou zijn verschuldigd en zodoende één allesomvattende transactie hebben willen bewerkstelligen. Relevant hiervoor zijn de omstandigheden dat (1) de Gemeente onder druk stond om snel een oplossing te vinden voor de beschikkingsonbevoegde ‘levering’ en (2) een verdere ontwikkeling van het plangebied niet meer realistisch was in verband met, kort gezegd, de financiële positie waarin Geveke zich in 2012 verkeerde. Dit leidt er toe dat het hof geen reden ziet om het gegeven dat de Gemeente destijds bij haar schadebeperkende handelen niet alleen de onbevoegd verkochte kavels, maar alle gronden van Geveke heeft gekocht, buiten beschouwing te laten. (onder 5.7)
f. Uit het voorgaande volgt dat de vaststellings- en de leveringsovereenkomst in hun geheel en onderlinge samenhang moeten worden beschouwd bij de beantwoording van de vraag of en zo ja, in welke omvang de Gemeente schade heeft geleden als gevolg van de beroepsfout van de notarissen. (onder 5.8)
g. Er is onvoldoende gesteld om bij de hiervoor vermelde vraag te betrekken de betaling door de Gemeente aan Geveke van € 1.889.437,— op 13 april 2006 voor de ‘fase II-gronden’, nu deze transactie een aspect betreft van het aangaan van de gezamenlijke exploitatie. In die exploitatie is geen verder inzicht gegeven, behoudens het feit dat de opbrengst van de 16 verkochte kavels ad € 2.173.046,— in de gezamenlijke exploitatie is gestort. Voorts heeft de Gemeente niet toegelicht waarom het argument dat zij dubbel heeft betaald, niet tot uiting komt of is verdisconteerd in de vaststellings- en/of leveringsovereenkomst. (onder 5.9)
h. Ten aanzien van de 16 verkochte kavels geldt dat, anders dan in het geval van de overige gronden die Geveke aan de Gemeente heeft overgedragen, deze moesten worden bevrijd van het daarop rustende recht van hypotheek van FGH, zodat minder relevant is wat partijen over de (markt- of executie)waarde ervan hebben aangevoerd. Meer van belang is tegen welk bedrag FGH bereid was haar recht van hypotheek op deze kavels door te halen. Uit de stukken van 19 en 20 maart 2013 volgt geen concreet bedrag, maar slechts dat FGH bereid was haar zekerheid op alle gronden op te geven tegen betaling van een bedrag van € 3.600.000,—. Uit een reconstructie achteraf blijkt dat FGH in het meest waarschijnlijke scenario aanspraak zou hebben gemaakt op een bedrag van € 1.167.500,— in ruil voor royement op de rechten van hypotheek op de 16 verkochte kavels. In de leveringsakte van 20 maart 2013 is de uitgesplitste waarde van de 16 kavels genoemd op een bedrag van € 1.519.287,10. (onder 5.10)
i. Niet gegeven is dat de Gemeente in het geheel bezien te veel heeft betaald. Daarvan is pas sprake als de van Geveke overige verkregen gronden minder waard waren dan het daarvoor betaalde bedrag van € 3,6 miljoen. Voor die bepaling geldt de marktwaarde van de gronden als uitgangspunt. (onder 5.11 en 5.12)
j. Beide partijen hebben rapporten overgelegd waarin een waardebepaling is opgenomen. Het hof neemt het rapport van Troostwijk tot uitgangspunt, dat in opdracht van de notarissen is opgesteld. Dit gevalideerde en volgens het hof voldoende gemotiveerde onderbouwde rapport geeft voor alle door de Gemeente verkregen gronden, met uitzondering van de 16 kavels, een marktwaarde van € 4,66 miljoen, die het hof tot uitgangspunt neemt. (onder 5.13)
k. Wat betreft de feitelijke vermogenssituatie van de Gemeente luidt de conclusie dat geen sprake is van nadeel of schade, omdat ervan moet worden uitgegaan dat de Gemeente de overige gronden van Geveke ter waarde van € 4,66 miljoen in eigendom heeft verkregen, terwijl zij daarvoor een bedrag van € 3,6 miljoen heeft betaald. (onder 5.14)
l. De vermogenssituatie van de Gemeente zonder de beroepsfout kan niet met zekerheid worden vastgesteld. De financiële problematiek waar Geveke vanaf 2012 mee te maken had, maakt wel aannemelijk dat Geveke genoodzaakt zou zijn geweest om de samenwerking met de Gemeente met betrekking tot de ontwikkeling van Buitenwoel te beëindigen. De financiële problematiek stond los van de beroepsfout. Voorts is aannemelijk dat de Gemeente ook dan met Geveke een overeenkomst over de beëindiging van de samenwerking en overname van de gronden zou hebben gesloten. Het hof gaat ervan uit dat ook bij het uitblijven van de beroepsfout op enig moment een allesomvattende transactie tussen partijen zou zijn gesloten. Voor toepassing van het leerstuk van kansschade omtrent de vijftien niet verkochte kavels bestaat geen reden. (onder 5.15)
m. De te maken vergelijking is aldus of de Gemeente in het geval dat geen sprake was van een beroepsfout een voordeliger transactie zou hebben gesloten, dan in de feitelijke situatie het geval is. Elke onderbouwing en ieder aanknopingspunt ontbreekt echter, waardoor het hof niet toekomt aan bewijs. Het bestaan van schade is aldus niet komen vast te staan. (onder 5.16)
Externe kosten
n. Gelet op het feit dat de Gemeente het initiatief heeft genomen om een transactie te sluiten teneinde de schade als gevolg van de beroepsfout te compenseren door middel van een totaaloplossing, is het niet redelijk het door haar behaalde voordeel ook te verrekenen met de externe kosten die de Gemeente heeft gemaakt ten behoeve van het sluiten van de schadebeperkende overeenkomst. Tot dit oordeel komt het hof na aanleiding te hebben gezien eenzelfde pragmatische benadering als de Hoge Raad in HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423 te baseren op de mogelijkheid die art. 6:100 BW biedt met de woorden ‘voor zover dit redelijk is’ om de verrekening van voordeel te beperken. (onder 5.20)
Interne kosten
o. Voor het kunnen vorderen van vergoeding van interne kosten is bepalend of de Gemeente meer of andere interne kosten heeft moeten maken door de beroepsfout. Dat is niet uitgewerkt en het feit dat personeel werkzaamheden uitvoert, is onvoldoende grond voor toewijzing van die vordering. (onder 5.21)
Eigen schuld
p. Er is geen grond voor het oordeel dat een deel van de schade op grond van art. 6:101 BW wegens eigen schuld aan de zijde van de Gemeente voor haar rekening dient te blijven. De aard van de beroepsfout en het feit dat de notarissen professionele beroepsoefenaars zijn, staan daaraan in de weg. (onder 5.22)
Bewijs
q. De door beide partijen gedane bewijsaanbiedingen worden gepasseerd, omdat geen (voldoende concrete) feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. (onder 5.23)
2.6
Bij procesinleiding van 29 december 2020 heeft de Gemeente tijdig cassatieberoep ingesteld. De notarissen hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna nog is gerepliceerd en gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit een inleiding (onder A), een nadere introductie (onder B) en de eigenlijke cassatieklachten in dertien onderdelen (onder C, D en E).
3.2
De inleiding onder A presenteert ons drie redenen waarom het oordeel van het hof onjuist zou zijn, als volgt:
1. Het hof zou ten onrechte niet het bedrag van € 1.889.437,— (hiervoor 2.1 onder v) in de schadebegroting hebben betrokken. [vergelijk de bespreking van onderdeel 3]
2. Het hof zou hebben miskend dat de Gemeente als gevolg van de beroepsfouten uitgaven heeft moeten doen, die zij zonder de notariële beroepsfouten niet zou hebben behoeven te doen (het in de notariële akte aan de 16 onbevoegd verkochte kavels toegerekende bedrag van € 1.519.287,—). [vergelijk hierna 3.33]
3. Het hof heeft miskend dat er geen condicio sine qua non-verband bestaat tussen de beroepsfouten en het door het hof vastgestelde voordeel. [vergelijk de bespreking van onderdeel 2]
3.3
De status van deze ‘redenen’ is niet geheel duidelijk. Gelet op de presentatie als ‘inleiding’ houd ik ze niet voor zelfstandige cassatieklachten, maar voor gezichtspunten die de steller van het middel ons meegeeft en die we dus bij de beoordeling van de eigenlijke klachten (neergelegd in de dertien onderdelen van het middel) in het achterhoofd kunnen houden. Ten behoeve van de Gemeente heb ik hiervoor tussen rechte haken aangegeven waar het punt hierna wordt besproken.
3.4
Een vergelijkbare onduidelijkheid doet zich voor met betrekking tot het slot van de nadere introductie onder B. Die inleiding presenteert ons onder meer feiten en het procesverloop, maar bevat vervolgens ook enkele kwalificaties met betrekking tot het arrest van het hof, als volgt:
a. Het door het hof bereikte resultaat is onredelijk/ongerijmd, omdat het hof heeft miskend dat zonder de notariële beroepsfouten de 16 kavels vrij van hypotheek eigendom van de Gemeente zouden zijn geworden, zonder dat de gemeente daarvoor additioneel iets zou hebben behoeven betalen. [vergelijk de bespreking van onderdeel 9]
b. Het bedrag van € 1.889.437,— is in de schadebegroting door het hof ondergesneeuwd/door het hof ‘straal genegeerd’. [vergelijk de bespreking van onderdeel 3]
3.5
Gelet op de presentatie als ‘nadere introductie’ houd ik het er opnieuw voor dat we in de bedoelde kwalificaties geen (zelfstandige) cassatieklachten behoren te lezen. Opnieuw gaf ik hiervoor tussen rechte haken aan waar het punt wordt besproken.
3.6
Hierna bespreek de dertien onderdelen van het middel, waarin ik dus de eigenlijke cassatieklachten van de Gemeente lees.
3.7
Onderdeel 1 richt klachten tegen rechtsoverwegingen 5.6 tot en met 5.18 en in het bijzonder tegen de rechtsoverwegingen 5.6, 5.7 en 5.15, die als volgt luiden:
‘5.6. De situaties zonder en met de fout kunnen als volgt worden afgebakend. In de hypothetische situatie zonder fout hadden de notarissen vóór de levering steeds de beschikkingsbevoegdheid van de gemeente geverifieerd en hiervoor vervolgens zorg gedragen, zodat steeds een rechtsgeldige overdracht had plaatsgevonden. In de feitelijke situatie is de eigendom van de 16 verkochte kavels vanwege gebleken beschikkingsonbevoegdheid van de gemeente niet overgedragen, en heeft de gemeente dit gerepareerd door het sluiten van de onder 2.17 genoemde vaststellingsovereenkomst. Het hof zal nu ingaan op de vermogenssituatie van de gemeente in de verschillende situaties.
5.7. Allereerst de vermogenssituatie zoals die zich feitelijk voordeed. De vaststellingsovereenkomst met daarmee samenhangende Ieveringsovereenkomst van 19/20 maart 2013 en de daarop gevolgde akte van 20 maart 2013 is voor de gemeente de basis voor haar schadeberekening. Deze stukken zien echter niet alleen op herstel van het feit dat de gemeente omtrent zestien verkochte en ‘geleverde’ kavels niet beschikkingsbevoegd was, maar ook op het aflossen en doorhalen van het door Geveke ten gunste van FGH gevestigde recht van hypotheek, het staken en afwikkelen van de exploitatie-samenwerking tussen Geveke en de gemeente en het overdragen door Geveke aan de gemeente van fase II-, fase lIl- en overige gronden. Hoewel in de akte van 20 maart 2013 (zie 2.20) een uitsplitsing van het overeengekomen, door de gemeente aan Geveke te betalen totaalbedrag is opgenomen, is daarmee het voor het aflossen en doorhalen van de hypotheek op de zestien kavels benodigde bedrag niet geïndividualiseerd. Dat bedrag is ook niet uit de overeenkomsten van 19/20 maart 2013 af te leiden. De opzet van deze overeenkomsten wijst er naar het oordeel van het hof op dat partijen voor de toen aan de orde zijnde aspecten van foutherstel, beëindigen en afwikkelen van samenwerking/exploitatie en overdracht van alle gronden één totaaloplossing zijn overeengekomen met als slotsom één door de gemeente te betalen bedrag ter aflossing en doorhaling van het recht van hypotheek op alle door Geveke aan de gemeente over te dragen gronden, die van de zestien kavels daaronder begrepen. In de considerans van beide overeenkomsten is dit ook zo beschreven, terwijl in de voorafgaande correspondentie (zie de e-mail van 12 november 2012 van de gemeente en haar brief van 25 november 2013) eveneens wordt uitgegaan van één allesomvattende transactie, mede vanuit het oogpunt om de kosten van het foutherstel zo veel mogelijk te beperken. Dit alles vond plaats tegen de achtergrond, zo blijkt afdoende uit de overgelegde stukken, dat de gemeente onder druk stond om snel een oplossing te vinden voor het feit dat zij beschikkingsonbevoegd had verkocht en ‘geleverd’ en dat door de omstandigheden waarin Geveke in 2012 verkeerde, een verdere ontwikkeling van het plangebied niet meer realistisch was. Die omstandigheden waren dat het destijds tussen Geveke en FGH bestaande financieringsarrangement was geëindigd (zie sub j. van de considerans), dat Geveke niet meer kon voldoen aan haar financiële verplichtingen en dat Geveke zodoende niet in staat was een zodanig bedrag aan FGH te betalen dat deze bereid was om het recht van hypotheek op (in ieder geval) de zestien kavels door te halen. Een en ander maakt dat het hof, anders dan de gemeente bepleit, geen reden ziet om buiten beschouwing te laten dat de gemeente destijds bij haar schadebeperkende handelen niet alleen de onbevoegd verkochte kavels maar alle percelen van Geveke uit het project heeft gekocht. Het kan niet los worden gezien van elkaar.
(…)
5.15. Hoe de situatie zonder de fout zou zijn geweest, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. In de gegeven omstandigheden kan aan de aannemelijkheid daarvan ook niet te hoge eisen worden gesteld. Uit de stellingen van de gemeente blijkt echter wel dat Geveke in 2012 al ernstig was getroffen door de kredietcrisis en de gevolgen daarvan voor de bouwsector (een afname van de verkoop van nieuwbouwwoningen met 50% ten opzichte van 2008), dat het financieringsarrangement dat Geveke had met FGH inmiddels was beëindigd en dat Geveke niet meer kon voldoen aan haar financiële verplichtingen. Deze vanaf 2008 toenemende financiële problematiek bij Geveke en haar ontstane onvermogen om het plangebied verder te ontwikkelen, maakt het aannemelijk dat Geveke in de periode van 2012 / 2013 genoodzaakt zou zijn geweest om de samenwerking met de gemeente met betrekking tot de ontwikkeling van Buitenwoel te beëindigen. Deze financiële problematiek stond immers los van de fout gemaakt tijdens de levering. Aannemelijk is ook dat de Gemeente dan met Geveke een overeenkomst over de beëindiging van de samenwerking en overname van gronden van Geveke zou hebben gesloten. Het hof volgt niet het andersluidende betoog van de gemeente dat in de situatie zonder de fout, de (tijdige) ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid van de gemeente ertoe zou hebben geleid dat vervolgens op dat moment reeds alle kavels op het Golfeiland – dus ook de 15 niet verkochte kavels – om niet, althans door een beperkte aflossing door Geveke, zouden zijn overgedragen aan de gemeente, met doorhaling van de hypotheekrechten van FGH. Op het (fictieve) moment van ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid zou immers nog geen sprake zijn van een verplichting van Geveke tot levering en onbezwaarde overdracht aan de gemeente van niet verkochte kavels. Voorts volgt uit onderdeel i van de vaststellingsovereenkomst alsook uit de e-mail van FGH van 12 april 2013 dat FGH voor een royement van haar hypotheekrechten op de kavels op het Golfeiland een substantiële aflossing op de aan Geveke verstrekte financiering zou hebben verlangd. Het hof gaat er dan ook van uit dat ook bij uitblijven van de beroepsfout, op enig moment een allesomvattende transactie tussen de gemeente en Geveke (en FGH) zou zijn gesloten. Voor toepassing van het leerstuk van kansschade omtrent de 15 niet verkochte kavels, zoals de gemeente bepleit, bestaat dan ook geen reden.’
3.8
Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof weliswaar is uitgegaan van de juiste maatstaf, maar deze verkeerd heeft toegepast. De steller van het middel betoogt dat het hof een ‘valse vergelijking’ heeft gemaakt door voor wat betreft de werkelijke situatie te zijn uitgegaan van de situatie waarin de vaststellingsovereenkomst is gesloten, terwijl die heeft geleid tot een allesomvattende transactie en waarvan de 16 kavels slechts onderdeel uitmaakten. Het hof had, zo wordt aangevoerd, voor de begroting van de schade een vergelijking moeten maken tussen de hypothetische situatie zonder beroepsfout en de werkelijke situatie waarin (1) de Gemeente de eigendom van de 16 kavels zonder daarop rustend hypotheekrecht van FGH alsnog moest overgedragen zien te krijgen aan de kopers ervan, (2) op de hypothecaire lening van Geveke bij FGH moest worden afgelost en (3) de Gemeente extra heeft betaald bovenop het reeds in 2006 voor de 16 kavels betaalde bedrag van € 1.889.437,—.
3.9
Subonderdeel 1.2 bevat de klacht dat het hof voor de hypothetische situatie ten onrechte de situatie in 2013 in zijn vergelijking tot uitgangspunt heeft genomen, terwijl het had moeten uitgaan van een onbezwaarde eigendomsoverdracht in 2008. De steller van het middel betoogt dat in de situatie zónder de beroepsfout sprake zou zijn geweest van onbezwaarde overdracht van de 16 kavels in 2008, mét royement dus van de daarop rustende rechten van hypotheek ten gunste van FGH, waarvoor mogelijk Geveke de kosten zou hebben gedragen.
3.10
De beide klachten tezamen komen er dus op neer dat het hof bij de beoordeling van de vraag of door de Gemeente schade is geleden, is uitgegaan van zowel een onjuiste feitelijke situatie als van een onjuiste hypothetische situatie.
3.11
Mijns inziens treffen de klachten geen doel. Het hof heeft zowel de feitelijke toestand als de daarmee te vergelijken hypothetische situatie naar aanleiding van het partijdebat vastgesteld. Die vaststelling is verweven met waarderingen van feitelijke aard en kan in cassatie slechts beperkt worden getoetst. Dat ’s hofs oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting kan ik niet inzien. In dit verband merk ik op dat, anders dan de klachten veronderstellen, niet op voorhand is gegeven dat indien de beroepsfouten niet zouden zijn gemaakt, reeds in 2008 de 16 kavels onbezwaard aan de Gemeente zouden zijn verkocht. Het hof heeft het betoog van de Gemeente in die zin in de tweede helft van rechtsoverweging 5.15 gemotiveerd verworpen.
3.12
Het hof is dus ervan uitgegaan dat als de beroepsfouten achterwege zouden zijn gebleven, nog steeds eerst in 2012/2013, in verband met vanaf 2008 oplopende financiële problematiek bij Geveke (welke problematiek los stond van de beroepsfouten), de samenwerking tussen Geveke en de Gemeente zou zijn beëindigd, waarbij de eerder gemeenschappelijk geëxploiteerde gronden door de Gemeente van Geveke zouden zijn overgenomen. Dat is een aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden vaststelling. Wat de steller van het middel doet, is in feite niets anders dan ons de versie van de Gemeente van de hypothetische en feitelijke situatie presenteren als petitio principii.
3.13
Ten overvloede nog het volgende. Ik heb gepiekerd over de vraag waarom de Gemeente meent dat in haar alternatieve versie van de hypothetische situatie haar positie wezenlijk anders zou zijn geweest. Die alternatieve versie houdt in (met wezenlijke variaties, zie de cursiveringen hierna) dat de beroepsfouten van de notarissen weggedacht, de 16 kavels, of zelfs alle kavels (onderdeel 9), reeds in 2008 onbezwaard aan de Gemeente zouden zijn verkocht, of zelfs om niet aan de Gemeente zouden zijn overgedragen (onderdeel 9). De Gemeente en Geveke waren echter slechts enkele jaren eerder (eind 2005) een gezamenlijke exploitatie begonnen, die ook de bedoelde 16 kavels omvatte. Wie eigenaar van die kavels was, was in economische zin tussen de Gemeente en Geveke daardoor in feite minder van belang; de lasten en baten van de exploitatie deelden zij immers samen op basis van het overeengekomen risicoprofiel. In verband met dit laatste zou ik menen dat als de beroepsfouten achterwege zouden zijn gebleven en dus de notarissen vanaf 2008 erop zouden hebben gewezen dat niet de Gemeente maar Geveke eigenaar was, heel wel denkbaar was geweest dat de door de Gemeente verkochte kavels door Geveke aan de kopers zouden zijn geleverd. Eventueel is in rechtsoverweging 5.17 te lezen dat het hof daarvan niet is uitgegaan (het hof zegt daar dat op het moment van de ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid van de Gemeente niet ook de nog niet verkochte kavels door Geveke zouden zijn overgedragen). Dat veronderstelt dan dat in de hypothetische situatie de kavels eerst door Geveke aan de Gemeente en vervolgens door de Gemeente aan de kopers zouden zijn geleverd. Wezenlijk verschil maakt dat mijns inziens nog steeds niet. Wat blijft staan is immers dat partijen alle gronden gezamenlijk exploiteerden en dat volgens de vaststelling van het hof in de hypothetische situatie die gezamenlijke exploitatie niet in 2008 maar eerst in 2012/2013 zou zijn beëindigd, juist zoals dat ook in de feitelijke situatie heeft plaatsgevonden. Daarvan uitgaande is het verschil tussen de hypothetische en feitelijke situatie enkel dat niet reeds vanaf 2008 op de hypotheekschuld van Geveke aan FGH is afgelost. Het hof is op zoek geweest naar aanwijzingen dat het probleem van de hypotheek van FGH geheel of gedeeltelijk voor rekening van de Gemeente is opgelost, maar heeft die niet gevonden. Wat maakt het voorgaande ons duidelijk? Dat het plaatje er pas wezenlijk anders gaat uitzien als moet worden aangenomen dat in de hypothetische situatie niet alleen in 2008 het probleem van de beschikkingsonbevoegdheid van de Gemeente zou zijn opgelost, maar ook toen reeds de gezamenlijke exploitatie zou zijn beëindigd en wel in een zo gunstige zin als de Gemeente stelt (met de hiervoor bedoelde wezenlijke variaties, die mijns inziens niet begrijpelijk zijn toegelicht). Uitgaande van de vaststelling van het hof dat de financiële problematiek bij Geveke vanaf 2008 oplopend was, en dus in 2008 lang niet zo ernstig als in 2012/2013, dunkt mij dit scenario van beëindiging van de gezamenlijke exploitatie reeds in 2008, aanzienlijk minder aannemelijk dan het door het hof gekozen scenario.
3.14
In onderdeel 2 zijn verschillende klachten opgenomen die alle erop neerkomen dat geen condicio sine qua non-verband bestaat tussen de beroepsfouten en het door het hof vastgestelde voordeel dat de Gemeente heeft genoten als gevolg van de allesomvattende transactie voor zover het de gronden betreft anders dan de 16 onbevoegd verkochte kavels. Het onderdeel richt zich tegen de rechtsoverwegingen 5.6, 5.7, 5.8, 5.10, 5.11, 5.15 en 5.16. Ik verwijs naar de hiervoor 2.5 gegeven samenvatting van die overwegingen, alsook naar die van de tussenliggende overwegingen (5.9 en 5.12, 5.13 en 5.14), die uiteraard voor een goed begrip van de gedachtegang van het hof mede van belang zijn.
3.15
Voordat ik de klachten van de diverse subonderdelen een voor een langsloop, het volgende. Waar het hof heeft vastgesteld dat ook in de hypothetische situatie partijen in 2012/2013 hun samenwerking zouden hebben beëindigd, terwijl partijen in de feitelijke situatie in 2013 in één transactie de samenwerking hebben beëindigd én de kwestie van de onbevoegd geleverde kavels en het hypotheekrecht van FGH hebben opgelost, is alleszins juist dat het hof die ‘totaaloplossing’ heeft onderzocht op aanwijzingen voor per saldo door de Gemeente geleden schade. Dat berust niet op een door het hof verondersteld ‘causaal verband’ tussen de beëindiging van de samenwerking en de beroepsfouten, maar op een feitelijke verwevenheid van de elementen van de totaaloplossing (namelijk zowel beëindiging van de samenwerking als oplossing van het probleem van de beschikkingsonbevoegdheid en het hypotheekrecht van FGH). Ook brengt het veronderstelde ‘ontbreken van causaal verband’ niet mee dat het hof niet op deze wijze de schadevraag mocht onderzoeken. In feite stuiten alle klachten van het onderdeel hierop af. Zoals gezegd, loop ik hierna die klachten nog eens een voor een langs.
3.16
Subonderdeel 2.1 bevat de ‘kernklacht’ dat voor zover ’s hofs schadeberekening berust op de gedachte dat de Gemeente in het kader van de allesomvattende transactie een positief resultaat heeft behaald, het hof heeft miskend dat dit niet het gevolg is van de beroepsfout, maar van de financiële problematiek waaronder Geveke gebukt ging. Volgens de steller van het middel vloeien het nadeel en het voordeel niet voort uit een zelfde gebeurtenis, zoals art. 6:100 BW voorschrijft, en is op grond van het arrest Tennet/ABB4.noch sprake van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen noch maakt het onderdeel uit van de schadebegroting ex art. 6:97 BW.
3.17
Deze klacht mist feitelijke grondslag. Hoewel het hof in rechtsoverweging 5.5, behalve met betrekking tot schadebegroting en stelplicht en bewijslast wat betreft het bestaan en de omvang van schade, ook met betrekking tot eventuele voordeelsverrekening (of ‘voordeelstoerekening’) een en ander voorop heeft gesteld, heeft het vervolgens, bij de beoordeling van de zaak aan de hand van de stellingen van partijen, géén voordeelsverrekening toegepast en ook niet in het kader van de schadebegroting een voordeel en een nadeel tegen elkaar weggestreept. In plaats daarvan heeft het hof in de onvermijdelijke zoektocht waarvoor het in verband met de ‘totaaloplossing’ werd gesteld onder meer overwogen (1) dat de Gemeente € 3,6 miljoen heeft betaald en, na doorlevering van de 16 reeds verkochte percelen, daarvoor percelen heeft verkregen met een totale waarde van € 4,66 miljoen (rechtsoverweging 5.14), (2) dat het opnemen van de 16 verkochte kavels in de vaststellings- en leveringsovereenkomsten voor een waarde van € 1.519.287,10 fiscaal gedreven was (rechtsoverweging 5.10), (3) dat veeleer van belang is het door FGH genoemde bedrag van € 1.167.500,— in ruil voor royement (eveneens rechtsoverweging 5.10) en (4) dat door de Gemeente niet is toegelicht waarom het argument dat voor de van Geveke overgenomen fase II-gronden dubbel werd betaald (naast het bedrag van € 1.889.437,—) niet in de overeenkomsten van 19/20 maart 2013 zouden zijn verdisconteerd (rechtsoverweging 5.9). Onder meer die overwegingen hebben het hof geleid tot de conclusie dat bij gebrek aan ieder aanknopingspunt het bestaan van schade niet is komen vast te staan (rechtsoverweging 5.16), niettegenstaande het door het hof omarmde uitgangspunt dat aan de stelplicht en bewijslast van de Gemeente niet al te hoge eisen kunnen worden gesteld (opnieuw rechtsoverweging 5.5).
3.18
Subonderdeel 2.2 klaagt dat het hof in rechtsoverweging 5.11 heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voor de schadebegroting van belang te achten de vraag of de Gemeente in het geheel bezien te veel heeft betaald en in rechtsoverweging 5.16 of de Gemeente in de hypothetische situatie een nog beter resultaat zou hebben bereikt. Dit zou niet rijmen met de twee benaderingswijzen uit het hiervoor reeds aangehaalde arrest Tennet/ABB.
3.19
Deze klacht faalt op dezelfde gronden als subonderdeel 2.1.
3.20
Subonderdeel 2.3 komt er op neer dat het hof in rechtsoverweging 5.7 ten onrechte heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst en de leveringsovereenkomst in hun geheel en onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Volgens het subonderdeel had het hof alleen de ‘koop’ met betrekking tot de 16 kavels in de schadebegroting moeten betrekken.
3.21
Ook deze klacht kan uiteraard niet opgaan. Een op zichzelf staande ‘koop’ van de 16 kavels is er niet en kan dus ook niet op zichzelf worden beschouwd.
3.22
Subonderdeel 2.4 voert aan dat uit de door het hof vastgestelde feiten volgt dat de Gemeente als gevolg van de beroepsfout schade heeft geleden ten bedrage van € 1.519.287,—, althans in totaal € 1.953.786,19, dan wel ten minste ten bedrage van € 1.167.500,—.
3.23
Het subonderdeel bouwt voort op de voorgaande klachten en poneert naar aanleiding daarvan de eigen versie van de Gemeente van de te vergelijken feitelijke en hypothetische situatie. Het subonderdeel deelt mijns inziens in het lot van de voorgaande klachten.
3.24
Onderdeel 3 bevat de klacht dat het hof ten onrechte niet in de schadebegroting heeft betrokken het door de Gemeente op 13 april 2006 betaalde bedrag van € 1.889.437,— voor de destijds door Geveke in de exploitatie gebrachte gronden. Ook bevat het onderdeel de klacht dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de Gemeente hiervoor onvoldoende zou hebben gesteld. Deze klacht wordt verder uitgewerkt in de motiveringsklachten van onderdeel 7. Ik behandel beide onderdelen daarom samen. Zij richten zich in het bijzonder tegen rechtsoverweging 5.9:
‘5.9. Anders dan de gemeente ingang wil doen vinden, is onvoldoende gesteld om daarbij te betrekken de betaling door de gemeente aan Geveke op 13 april 2006 van € 1.889.437,—. Deze betaling betreft immers een aspect van het aangaan van de gezamenlijke exploitatie van de gronden in fase II, waarbij verder geen inzicht is gegeven in die exploitatie – behoudens dan dat de opbrengst van de zestien kavels van € 2.173.046,— in die gezamenlijke exploitatie is gestort – of in de uitwerking van die exploitatie, gegeven de in de exploitatieovereenkomst overeengekomen risicoverdeling van 45% voor de gemeente en 55% voor Geveke, welke verdeling afgeleid was van de verhoudingen van de eigendommen in het gehele gebied. Daar komt bij dat de gemeente ook niet heeft toegelicht waarom het in deze procedure gebruikte argument dat zij voor de van Geveke overgenomen fase II - gronden ‘dubbel’ heeft betaald, op geen enkele manier tot uiting komt of is verdisconteerd in de overeenkomsten van 19/20 maart 2013.’
3.25
Bij deze overweging dunkt mij belangrijk om onder ogen te zien dat een formulering volgens welke de betaling van € 1.889.437,— wel of niet in de begroting van de schade ‘wordt betrokken’, meerdere dingen kan betekenen. Anders dan de klachten van het middel suggereren, heeft het hof wel degelijk de vraag onderzocht of de Gemeente voor de fase II-gronden ‘dubbel’ heeft betaald en in die zin heeft het hof de betaling dus wel degelijk in zijn oordeel betrokken. Het hof heeft de vraag of de Gemeente voor de fase II-gronden ‘dubbel’ heeft betaald echter in die zin beantwoord, dat een zodanige dubbele betaling niet vaststaat, omdat de Gemeente (1) onvoldoende inzicht heeft gegeven in de exploitatie van het geheel van de gezamenlijk door de Gemeente en Geveke geëxploiteerde gronden en (2) ook niet heeft toegelicht waarom de betaling van € 1.889.437,— niet in de overeenkomsten van 19/20 maart 2013 zou zijn verdisconteerd. Dát is de betekenis van de overweging van het hof dat onvoldoende is gesteld om de bedoelde betaling te betrekken bij wat het voorafgaand over het mogelijk bestaan van schade had overwogen.
3.26
De rechtsklacht van onderdeel 3 stuit op het voorgaande af; zij berust op een onjuiste lezing van ’s hofs arrest.
3.27
Subonderdeel 7.1 presenteert onder het kopje ‘Hoezo “onvoldoende gesteld” om bedrag van € 1.889.437 mee te nemen in de schadebegroting?’ een reeks van losse feitelijke stellingen met betrekking tot de samenwerking met Geveke en poneert vervolgens dat uit die stellingen ‘geen andere conclusie kan volgen’ dan (kort gezegd) dat de Gemeente voor de fase II-gronden dubbel heeft betaald.
3.28
Overweging van de bedoelde feitelijke stellingen heeft mij niet tot het inzicht kunnen brengen dat inderdaad niet een andere conclusie kan volgen dan in de door de steller van het middel voorgestane zin. Mijns inziens maken die feitelijke stellingen (ook tezamen niet) ook niet onbegrijpelijk de beide gronden op grond waarvan het standpunt van de Gemeente is gepasseerd (zie rechtsoverweging 5.9, zojuist onder 3.25 sub (1) en (2) weergegeven).
3.29
Subonderdeel 7.2 richt een motiveringsklacht tegen het slot van rechtsoverweging 5.7:
‘Een en ander maakt dat het hof, anders dan de gemeente bepleit, geen reden ziet om buiten beschouwing te laten dat de gemeente destijds bij haar schadebeperkende handelen niet alleen de onbevoegd verkochte kavels maar alle percelen van Geveke uit het project heeft gekocht. Het kan niet los worden gezien van elkaar.’
3.30
Deze overweging zou onbegrijpelijk zijn, omdat, zoals door het hof ook is vastgesteld, de Gemeente reeds op 13 april 2006 ruim € 1,8 miljoen voor de fase II-gronden had betaald.
3.31
De klacht van het subonderdeel dunkt mij vanuit het perspectief van de Gemeente opmerkelijk. Als voor de fase II-gronden dubbel is betaald, zoals de Gemeente beweert, komt dat er immers op neer dat in 2013 de fase II-gronden nogmaals zijn gekocht. Intussen is de betekenis van de aangevallen overweging binnen de redenering van het hof een andere, namelijk dat het noodzakelijk is om het geheel van de totaaloplossing van de vaststellings- en leveringsovereenkomsten te onderzoeken op aanwijzingen dat de Gemeente schade heeft geleden. De klacht mist dus feitelijke grondslag.
3.32
In subonderdeel 7.3, dat verwijst naar de door subonderdeel 7.1 vermelde feitelijke stellingen, lees ik niet iets anders dan vergeefse herhalingen van zetten.
3.33
Ik wijs er in dit verband nog eens op dat het hof met betrekking tot de vermelding van de 16 verkochte kavels in de vaststellings- en leveringsovereenkomsten voor een waarde van € 1.519.287,10 in rechtsoverweging 5.10 heeft overwogen dat deze fiscaal gedreven was. Een klacht tegen die vaststelling bevat het middel niet. Waar de Gemeente haar eigen versie van de te maken vergelijking tussen de feitelijke en hypothetische situatie wat betreft de overeenkomsten van maart 2013 steeds baseert op de in die overeenkomsten met betrekking tot de diverse gronden vermelde bedragen, als zouden die bedragen weergeven wat werkelijk door de Gemeente daarvoor is betaald, ziet zij daaraan ten onrechte voorbij.
3.34
Onderdeel 4 bevat klachten met betrekking tot de verdeling van stelplicht en de bewijslast en is gericht tegen de rechtsoverwegingen 5.11, 5.15 en 5.16, hiervoor 2.1 onder i, l en m weergegeven.
3.35
Volgens subonderdeel 4.1 heeft hof miskend dat het in beginsel aan de notarissen is om aannemelijk te maken dat de Gemeente niet alleen schade, maar ook redelijkerwijs toerekenbaar voordeel van de beroepsfout genoten zou hebben.
3.36
Deze klacht mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet vastgesteld dat de Gemeente schade heeft geleden en heeft niet vervolgens met die schade een voordeel verrekend. In plaats daarvan heeft het hof geoordeeld dat het bestaan van schade niet is komen vast te staan (rechtsoverweging 5.16). Zie uitvoeriger hiervoor 3.17.
3.37
Volgens subonderdeel 4.2 heeft het hof miskend dat op de notarissen de stelplicht en bewijslast rust van de stelling dat Geveke in 2008 niet in staat zou zijn geweest om op haar financiering af te lossen.
3.38
Veronderstelling van deze klacht is dat het hof in rechtsoverweging 5.15 (hiervoor 3.7 aangehaald) impliciet heeft geoordeeld dat Geveke in 2008 niet in staat zou zijn geweest om op haar financiering bij FGH substantieel af te lossen. Aldus gaat de klacht echter uit van de versie van de Gemeente van de hypothetische situatie in plaats van die van het hof (vergelijk hetgeen naar aanleiding van subonderdeel 1.2 is opgemerkt). De klacht van het subonderdeel mist dus feitelijke grondslag.
3.39
Volgens subonderdeel 4.3 komt niet voor rekening en risico van de Gemeente dat zij niet heeft kunnen aantonen of voldoende heeft kunnen onderbouwen dat zij zonder de beroepsfout een nog beter resultaat zou hebben bereikt. Een en ander wordt uitgewerkt in een rechtsklacht en in motiveringsklachten. Daarbij wijst de steller van het middel op de aard en ernst van de door de notarissen gemaakte beroepsfouten.
3.40
Ook deze klachten treffen geen doel. Het hof is er terecht van uitgegaan dat met betrekking tot de door de Gemeente beweerdelijk geleden schade de stelplicht en bewijslast op de Gemeente rustte, ook al kunnen daaraan niet al te hoge eisen worden gesteld (rechtsoverweging 5.5). Het hof heeft de totaaloplossing van de overeenkomsten van 2013 op aanwijzingen voor het bestaan van schade onderzocht, maar is tot de slotsom gekomen dat daarvoor ‘ieder aanknopingspunt’ ontbreekt.
3.41
De aard en ernst van de beroepsfouten van de notarissen brengen mijns inziens niet iets anders mee. Die fouten bestonden erin dat de notarissen niet erop hebben gewezen dat niet de Gemeente maar Geveke van de 16 verkochte percelen eigenaar was. Welnu, in dat geval zou Geveke op haar krediet bij FGH deels hebben moeten aflossen, wat zij in de feitelijke situatie niet heeft gedaan, althans niet voorafgaand aan de overeenkomsten van 19/20 maart 2013. Bij die overeenkomsten moest dit alsnog gelijk worden getrokken, wat door de Gemeente en Geveke blijkens de considerans van die overeenkomsten ook onder ogen is gezien (vergelijk hiervoor 2.1 onder xv, punten i en k en onder xvi). Dat dit gelijktrekken voor rekening van de Gemeente is gekomen (wat dus erop neer komt dat de Gemeente een deel van de aflossing van het krediet van Geveke heeft betaald), spreekt geenszins vanzelf en diende dus door de Gemeente te worden bewezen (zij het ook te beoordelen aan de hand van een verlaagde bewijsstandaard: ‘niet te hoge eisen’). Dat de aard en ernst van de beroepsfout van de notarissen hierin verandering dienen te brengen, kan ik niet inzien. Zou de steller van het middel het oog hebben op de zogenaamde omkeringsregel, dan geldt dat hij niet begrijpelijk heeft toegelicht dat aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van die regel is voldaan.5.
3.42
Onderdeel 5 vertrekt weer vanuit de lezing dat het hof met door de Gemeente geleden nadelen voordelen heeft verrekend en mist dus feitelijke grondslag (vergelijk hiervoor 3.17).
3.43
Onderdeel 6 en onderdeel 10 richten klachten tegen ’s hofs beslissing in rechtsoverweging 5.21 dat de Gemeente geen aanspraak heeft op vergoeding van de door haar gemaakte interne kosten:
‘5.21. Met grief VI in principaal hoger beroep komt de gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente de door haar gevorderde interne kosten onvoldoende heeft onderbouwd en dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De gemeente wijst erop dat zij (al in eerste aanleg) een urenverantwoording van de betrokken medewerkers van de Kompagnie B.V. heeft overgelegd, evenals een schriftelijke verklaring van een gemeenteambtenaar dat de genoemde kosten zijn voldaan via de Gemeenschappelijke Regeling van de gemeente. Het hof begrijpt dat met de Gemeenschappelijke Regeling twee gemeentes, waaronder de gemeente, uit oogpunt van kostenbesparing en efficiëntie hun ambtelijk apparaat hebben samengevoegd, waardoor deze voor twee gemeentes wordt ingezet. De mensen en de taken zijn er en de financiering door de twee gemeenten van hun ‘externe’ organisatie is ook een gegeven. Voor het kunnen vorderen van vergoeding van interne kosten is bepalend of de gemeente meer of andere (interne) kosten heeft moeten door de fout van de notarissen. En dat is niet uitgewerkt. Het feit dat het reeds in dienst zijnde personeel werkzaamheden uitvoert, is daarvoor onvoldoende. Grief VI faalt eveneens.’
3.44
Onderdeel 6 strekt, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van uw Raad,6.ten betoge dat het hof heeft miskend dat (1) redelijke loonkosten van redelijke activiteiten ten behoeve van het voorkomen, herstellen of verhalen van schade voor vergoeding in aanmerking komen, ook waar het gaat om publieke organen, (2) van belang is dat het gaat om gemaakte loonkosten waarvoor de Gemeente het resultaat van de reguliere werkzaamheden heeft moeten missen en (3) het inzetten van personeel voor noodzakelijkerwijs te nemen maatregelen als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis, schade oplevert.
3.45
De notarissen hebben zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van uw Raad.
3.46
Art. 6:96 lid 2 sub a BW bepaalt dat gemaakte kosten ter voorkoming of beperking van schade voor vergoeding in aanmerking komen. Wel geldt een dubbele redelijkheidstoets die meebrengt dat het in de gegeven omstandigheden redelijk moet zijn geweest om die kosten te maken en ook moet de omvang van de kosten redelijk zijn. Tot deze categorie vergoedbare schadeposten behoort ook de inzet van eigen personeel voor opruim- en administratiewerkzaamheden na een ongeval, omdat dit personeel door het ongeval niet voor andere werkzaamheden kan worden ingezet.7.Dit geldt ook voor de inzet van personeel in de publieke sector.8.
3.47
Mijns inziens treffen de klachten van het onderdeel onmiskenbaar doel. In het bijzonder geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting de overweging van het hof dat voor de vergoedbaarheid van interne kosten onvoldoende is dat reeds in dienst zijnd personeel werkzaamheden uitvoert.
3.48
De motiveringsklachten van onderdeel 10 behoeven geen bespreking meer.
3.49
Onderdeel 8 richt zich tegen rechtsoverweging 5.16 en klaagt erover dat ’s hofs oordeel dat de Gemeente door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een positief resultaat zou hebben behaald, onbegrijpelijk is in het licht van door het onderdeel vermelde stellingen. Die stellingen, welke samengevat er op neerkomen dat het project Buitenwoel verliesgevend is en de Gemeente aanzienlijke afboekingen heeft gedaan,9.zouden zich niet anders laten verstaan dan dat de Gemeente als gevolg van de vaststellings- en leveringsovereenkomst geen positief resultaat heeft behaald en dat haar vermogenspositie als gevolg van de beroepsfout niet is verbeterd.
3.50
Mijns inziens slagen deze klachten niet. Niet juist is de suggestie dat het hof heeft verondersteld dat als gevolg van de beroepsfout de vermogenspositie van de Gemeente is verbeterd. In plaats daarvan heeft het hof slechts vastgesteld dat de totaaloplossing van de overeenkomsten van 19/20 een positief resultaat bevat in verband waarmee alleen sprake van schade kan zijn, indien in de hypothetische situatie door de Gemeente een nog positiever resultaat zou zijn bereikt (rechtsoverweging 5.16). Ook heeft het hof niet vastgesteld dat het project Buitenwoel winstgevend is geweest. Zou het hof dat wel gedaan hebben, dan zou de Gemeente daartegen in cassatie terecht hebben kunnen aanvoeren dat een dergelijk voordeel niet met de beroepsfouten van de notarissen in verband staan. Dat de Gemeente de positie van Geveke in het volgens haar verlieslatende project heeft moeten overnemen, is in de mijns inziens alleszins begrijpelijke gedachtegang van het hof geen gevolg van de beroepsfouten van de notarissen. Volgens het hof zou ook in de hypothetische situatie in 2012/2013 de Gemeente in verband met oplopende financiële problematiek bij Geveke (welke problematiek los stond van de beroepsfouten), de samenwerking tussen Geveke en de Gemeente zijn beëindigd, waarbij de eerder gemeenschappelijk geëxploiteerde gronden door de Gemeente van Geveke zouden zijn overgenomen. Op een en ander stuiten de klachten af.
3.51
Onderdeel 9 bestrijdt het oordeel van het hof in rechtsoverweging 5.15 (hiervoor 3.7 weergegeven) dat het niet volgt het betoog van de Gemeente dat in de situatie zonder de beroepsfout, de (tijdige) ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid van de Gemeente ertoe zou hebben geleid dat vervolgens op dat moment álle kavels op het Golfeiland – dus ook de 15 niet verkochte kavels – om niet, althans door een beperkte aflossing door Geveke, zouden zijn overgedragen aan de Gemeente, met doorhaling van de hypotheekrechten van FGH, omdat (1) op het (fictieve) moment van ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid nog geen sprake zou zijn van een verplichting van Geveke tot levering en onbezwaarde overdracht aan de Gemeente van niet verkochte kavels en (2) uit de vaststellingsovereenkomst alsook uit de e-mail van FGH van 12 april 2013 volgt dat FGH voor een royement van haar hypotheekrechten een substantiële aflossing op de aan Geveke verstrekte financiering zou hebben verlangd. Onder 9.1 is geen klacht te lezen.
3.52
Met subonderdeel 9.210.betoogt de steller van het middel dat met het hiervoor onder (1) weergegeven oordeel het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan diverse feitelijke stellingen, dan wel dat zijn oordeel in het licht van die stellingen onbegrijpelijk is.
3.53
Het onderdeel treft geen doel. Volgens de steller van het middel laten de bedoelde stellingen zich niet anders verstaan dan dat zij meebrengen dat een tijdige ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid ertoe zou hebben geleid dat alle kavels om niet, dan wel door een beperkte aflossing door Geveke aan de Gemeente zouden zijn overgedragen. De bedoelde stellingen komen op het volgende neer:
‒ Met de betaling van € 1.889.437,— heeft de Gemeente reeds betaald voor de door Geveke in de exploitatie gebrachte gronden, waaronder alle 31 kavels op het Golfeiland (onder a);
‒ In de exploitatieovereenkomst was de afspraak opgenomen dat Geveke de woningen zou realiseren en de Gemeente de gronden zou leveren aan de kopers ervan, bijvoorbeeld door middel van een ABC-constructie (onder b);
‒ In de hypothetische situatie zonder beroepsfout zou zijn ontdekt dat niet alleen de Gemeente geen eigenaar was, maar ook dat er een alomvattend recht van hypotheek ten gunste van FGH op alle 31 kavels was gevestigd en Geveke zou ervoor hebben gezorgd dat dit alomvattende hypotheekrecht zou worden afgelost waarvoor de Gemeente niets had hoeven te betalen (onder c, d en e);
‒ Geveke had in 2008 nog een solide financiële positie (onder f).
3.54
Het is mij niet gelukt in te zien hoe de genoemde stellingen kunnen leiden tot de slotsom dat in het hypothetische geval zonder de beroepsfout, de hypotheekrechten van FGH op alle kavels, dus zelfs ook die op de nog niet verkochte, in 2008 zouden zijn geroyeerd. Niet valt in te zien dat onbegrijpelijk is dat het hof hiervan niet is uitgegaan. Het hof was niet gehouden uitdrukkelijk op de bedoelde stellingen in te gaan. Verwerping ervan ligt besloten in de overweging dat geen verplichting tot levering en overdracht bestond en Geveke hiervoor substantieel zou hebben moeten aflossen op haar financiering bij FGH. Ik wijs in dit verband op wat ik hiervoor 3.13 ten overvloede opmerkte.
3.55
Subonderdeel 9.3 bevat een voortbouwklacht die geen bespreking behoeft.
3.56
Onderdeel 11 richt zich tegen rechtsoverweging 5.23 en verwijt het hof dat het door de Gemeente gedane bewijsaanbiedingen (in de procesinleiding met I, II en III, aangeduid) heeft gepasseerd:
‘5.23 Het hof passeert de door beide partijen gedane bewijsaanbiedingen, omdat partijen geen (voldoende concrete) feiten hebben gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.’
3.57
De bewijsaanbieding onder I ziet op stellingen die de Gemeente in par. 14 van haar memorie van grieven heeft ingenomen. Ik citeer die paragraaf:
‘Het geschil tussen partijen is – dat kan de Notaris en de rechtbank worden nagegeven – gecompliceerd door het feit dat de oplossing die de Gemeente met Geveke en FGH Bank heeft bereikt niet enkel was gericht op het herstel van de door de Notaris gemaakte beroepsfouten, maar ook op de oplossing van de omstandigheid dat Geveke door de algehele economische crisis in het algemeen en de specifieke penibele situatie van Geveke in het bijzonder, juist ten tijde van het ontdekken van de fout van de Notaris in dermate moeilijke financiële omstandigheden bleek te zijn komen te verkeren, dat zij de Gemeente heeft bericht uit het project te moeten stappen. Dit was onderdeel van de al eerder ingezette buitengerechtelijke liquidatie/ontmanteling van het Geveke-concern, zoals die ook daadwerkelijk is uitgevoerd en tot een substantieel afgeslankte voortzetting in de (door anderen voortgezette) vennootschap Esborg Ontwikkeling B.V. heeft geleid. Gevolg daarvan was evenzeer dat Geveke geen schade kon dragen, vanwege een alsdan aan de orde komend faillissement. Daarbij was de Gemeente (die immers veronderstelde al eigenaar van de gronden te zijn) niet eerder bekend [met] het door Geveke ten gunste van de FGH Bank gevestigde hypotheekrecht op de kavels. Verder is van belang dat ten tijde van de ontdekking van de fout van de Notaris – het is zinvol dat meer uitdrukkelijk te benoemen – het daarvoor bestaande financieringsarrangement van Geveke bij de FGH Bank was geëindigd, zodat de FGH Bank over (onmiddellijk) opeisbare vorderingen op Geveke beschikte. Deze ontwikkelingen (ontdekking fouten Notaris, het bekend worden van het financieel onvermogen van Geveke en de verhypothekering en de opeisbaarheid van de vorderingen van FGH Bank op Geveke) liepen in de tijd min of meer gelijk op. Daar kwam dan ten slotte nog eens bij dat het door de Gemeente en Geveke beoogde project door dezelfde, hiervoor geschetste economische ontwikkelingen inmiddels zwaar verliesgevend was geworden, voor Geveke temeer om zich daaruit terug te trekken. Van deze feiten en omstandigheden biedt de Gemeente voor zoveel nodig bewijs aan.’
3.58
Het hof heeft onder meer in rechtsoverweging 5.7 deze stellingen als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Gelet daarop behoefde het hof het – in algemene bewoordingen gestelde – bewijsaanbod van de Gemeente niet te honoreren.
3.59
De bewijsaanbieding bedoeld onder II, die ziet op stellingen met betrekking tot de verlieslatendheid van het project, deelt in het lot van de klachten van onderdeel 8.
3.60
Bij de klacht over het passeren van de bewijsaanbieding bedoeld onder III met betrekking tot interne kosten, bestaat in verband met het slagen van onderdeel 6 geen belang.
3.61
Onderdeel 12, dat evenals onderdeel 13, in de procesinleiding is vermeld onder ‘E. Overige klachten’, vuurt nog een laatste pijl af op rechtsoverweging 5.6 en wel op de frase ‘dit gerepareerd’. De klacht faalt. Het hof doelt met ‘dit’ evident zowel op de feitelijke situatie dat de eigendom van de door de Gemeente verkochte kavels vanwege beschikkingsonbevoegdheid niet is overgedragen als op het in verband daarmee voortduren van het hypotheekrecht van FGH. Even evident is dat het hof met ‘gerepareerd’ niet alleen op de voorovereenkomst maar ook op de leveringsovereenkomst van 19/20 maart 2013 doelt.
3.62
Onderdeel 13 bevat een voortbouwklacht en behoeft geen bespreking.
3.63
Volgens het voorgaande kan de beslissing van het hof met betrekking tot door de Gemeente gemaakte interne kosten niet in stand blijven (onderdeel 6, hiervoor 3.43 e.v.) en moet het cassatieberoep voor het overige worden verworpen. Daarbij is er nog op te letten dat de notarissen in de schriftelijke toelichting van hun advocaat (onder 5.28) naar voren brengen dat zij de afwijzing van de vordering tot vergoeding van interne kosten door het hof niet hebben verdedigd of uitgelokt. Op die grond verzoeken zij uw Raad de kosten te reserveren. Dat de notarissen de beslissing van het hof niet zouden hebben uitgelokt, is mijns inziens intussen niet vanzelfsprekend juist. Zie memorie van antwoord in principaal beroep onder 7.39-7.41. Behalve een bestrijding van de inzichtelijkheid van het door de Gemeente in het geding gebrachte overzicht van gemaakte interne kosten (productie 12) en van de overtuigingskracht van de schriftelijke verklaring van de teamleider financiën (productie 13), is op die plaats immers ook te lezen dat de kosten die in de publiekrechtelijke rechtspersoon de Kompagnie B.V. zijn gemaakt, alleen vergoedbaar zijn indien zij daadwerkelijk bij de Gemeente in rekening zijn gebracht en betaald. Dit komt er dus op neer dat ook volgens de notarissen niet voldoende was dat de Gemeente haar ambtelijk apparaat samen met een tweede gemeente in de Kompagnie B.V. had ondergebracht (waarin besloten ligt dat de Gemeente samen met die andere gemeente de personeelskosten van de Kompagnie B.V. droeg) en dat personeel van die rechtspersoon werkzaamheden had uitgevoerd.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑12‑2021
Vergelijk het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 29 september 2020 onder 2.1 tot en met 2.24.
Kennelijk is de Gemeente in deze brief abusievelijk van dit bedrag uitgegaan, in plaats van € 1.889.437,—.
HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 m.nt. S.D. Lindenbergh en J.S. Kortmann (Tennet/ABB).
Die voorwaarden zijn: (1) schending van een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en (2) degene die zich op schending van deze norm beroept, heeft aannemelijk gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Vergelijk onder meer HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7345, NJ 2004/304 (Transport Ferry Service/Nederlandse Spoorwegen) en HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264, NJ 2012/669 (gynaecoloog).
HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278, NJ 2017/139 m.nt. S.D. Lindenbergh; HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1036, NJ 1995/150 m.nt. C.J.H. Brunner (Staat/NCB, NCB/Staat); HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 m.nt. A.R. Bloembergen (Gemeente Losser/De Vries c.s.); HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740, NJ 1999/196 m.nt. A.R. Bloembergen (Amev/Staat) en HR 19 december 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5664, NJ 1976/280 m.nt. G.J. Scholten (Rijksweg 12).
T.F.E. Tjong Tjin Tai, Schadebegroting, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 54.
HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 m.nt. A.R. Bloembergen (Gemeente Losser/De Vries c.s.); HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740, NJ 1999/196 m.nt. A.R. Bloembergen (Amev/Staat); HR 19 december 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5664, NJ 1976/280 m.nt. G.J. Scholten (Rijksweg 12).
Verwezen wordt naar de volgende paragrafen in de memorie van grieven: 14, 32, 35, 64 en 69, alsmede naar het proces-verbaal van 2 november 2017, p. 3.
Par. 9.1 van de procesinleiding bevat geen zelfstandige klacht, maar vermeldt dat de klachten worden uitgewerkt onder 9.2 en 9.3.
Beroepschrift 29‑12‑2020
PROCESINLEIDING CASSATIE (VORDERINGSZAAK)
Gerecht: | Hoge Raad der Nederlanden |
Datum indiening: | 29 december 2020 |
Uiterste verschijndatum verweerster: | 28 januari 2021 |
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt op — de in hoofdstuk 1 van het Procesreglement van de Hoge Raad voor civiele vorderingszaken (Stcrt. 2017/5928) genoemde — vrijdagen om 10.00 uur de zaken die vermeld zijn op het in art. 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken.
De hierna te vermelden verweerders in cassatie kunnen in dit geding uitsluitend door tussenkomst van en vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad verschijnen bij de Hoge Raad.
Partijen en advocaten
Eiseres tot cassatie
Naam: | Gemeente Veendam (hierna: de Gemeente) |
Gevestigd te: | Veendam |
Advocaat bij de Hoge Raad: | mr. J.H.M. van Swaaij |
Kantooradres: | Molenveldlaan 162 |
6523 RN Nijmegen |
Verweerders in cassatie
Naam: | 1. Borgerspark Veendam B.V. (hierna: Borgerspark) |
Gevestigd te: | Veendam |
2. [verweerder 2] (hierna: [verweerder 2]) | |
Wonende te: | [woonplaats] |
3. [verweerder 3] (hierna: [verweerder 3]) | |
Wonende te: | [woonplaats] |
(hierna gezamenlijk: Borgerspark Veendam c.s.) | |
Advocaat laatste feitelijke instantie: | mr. J. Mencke |
Kantooradres advocaat: | Herengracht 454 |
1017 CA Amsterdam |
Bestreden arrest
Instantie: | gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden |
Datum: | 29 september 2020 |
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist zoals in zijn op 29 september 2020 gewezen arrest (hierna: het arrest1.) vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen redenen:
A. Inleiding
Doelwit van dit middel is onder meer 's hofs oordeel in rov. 5.16 ‘dat het bestaan van schade niet is komen vast te staan.’ Dit oordeel is het resultaat van 's hofs verkeerde toepassing van de in rov. 5.4 geëxpliciteerde maatstaf voor de berekening van de door de Gemeente geleden schade als gevolg van de beroepsfouten die [verweerder 2] en [verweerder 3] (hierna gezamenlijk: de notarissen) gemaakt hebben in het kader van het door hen passeren van de transportakten die vereist waren voor de levering door de Gemeente van zestien door haar verkochte kavels op het in rov. 2.9 vermelde Golfeiland (hierna: het Golfeiland) aan de betreffende kopers. De levering van de eerste kavel vond plaats in 2008. Geen enkele door de Gemeente verrichte levering van een tot deze zestien kavels behorende kavel heeft ertoe geleid dat de betreffende koper(s) de eigendom ervan verkregen hebben, laat staan zonder dat de betreffende kavel bezwaard was met een hypotheekrecht. Genoemde beroepsfouten bestonden namelijk hierin, dat de notarissen telkens weer over het hoofd zagen zowel dat de betreffende kavel eigendom was van Geveke Ontwikkeling B.V. (hierna ook: Geveke), als dat FGH Bank (hierna: FGH) een door Geveke gevestigd hypotheekrecht had dat drukte op al deze zestien kavels. Nadat de Gemeente de beroepsfouten in de loop van 2012 ontdekt had, heeft zij het in maart 2013 daartoe weten te leiden, dat de eigendom van de zestien eerder door haar geleverde kavels alsnog door haar kopers verkregen werd en dat daarop geen hypotheekrecht van FGH (meer) drukte. Daartoe a. betaalde de Gemeente in het kader van wat het hof in rov. 5.7 noemt een ‘één allesomvattende transactie’ een bedrag van € 3,6 miljoen aan Geveke, b. betaalde Geveke dit bedrag aan FGH voor royement van FGH's hypotheekrecht, dat drukte niet alleen op genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels, maar ook op andere gronden waarvan Geveke eigenaar was, c. droeg Geveke aan de Gemeente de eigendom over van zowel deze zestien kavels, als van andere gronden, waaronder de in rov. 5.15 genoemde (nog door de Gemeente) ‘15 niet verkochte kavels’ op het Golfeiland, en d. verkreeg de Gemeente deze kavels en andere gronden aldus vrij van FGH's hypotheek.
De redenering van het hof bij genoemde maatstaftoepassing is allereerst [1] dat de Gemeente voor genoemd bedrag van € 3,6 miljoen de eigendom verkregen zou hebben niet alleen van die zestien ‘beroepsfouten’-kavels, maar ook van genoemde andere gronden, waaronder genoemde vijftien nog niet door de Gemeente verkochte kavels op het Golfeiland, [2] dat aldus door de Gemeente voor dit bedrag van € 3,6 miljoen ‘percelen met een waarde van € 4,66 miljoen in eigendom verkregen’2. zou zijn,3.[3] dat de vergelijking die vervolgens gemaakt zou moeten worden zou zijn of de Gemeente, indien de notarissen ‘de fout’ niet gemaakt zouden hebben ‘een voordeliger transactie’ gesloten zou hebben dan de feitelijke, in werkelijkheid met een ‘positief resultaat’ gerealiseerde transactie in maart 20134., en [4] dat ‘[o]m dan van schade te kunnen spreken’ nodig zou zijn dat ‘zonder de fout’ de Gemeente ‘een nog beter resultaat zou hebben bereikt.’5. Deze redenering van het hof is reeds om drie verschillende redenen onjuist.
Reden 1: het door de Gemeente aan Geveke op 13 april 2006 betaalde bedrag van € 1.889.437
Met die redenering miskent het hof dat het in zijn berekening van de door de beroepsfouten veroorzaakte schade van de Gemeente ook het in rov. 2.7 genoemde bedrag van € 1.889.4376. had moeten betrekken. Dit bedrag betaalde de Gemeente op 13 april 2006 aan Geveke voor het door deze in het kader van de zogeheten Exploitatieovereenkomst Buitenwoel fase II inbrengen in een gezamenlijke exploitatie door de Gemeente en Geveke van de economische eigendom van gronden waarvan Geveke eigenaar was. Op deze gronden waren genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels gesitueerd. Doordat het hof dit bedrag van € 1.889.437 niet in zijn schadeberekening betrekt, berust deze berekening op de misvatting dat de Gemeente slechts € 3,6 miljoen betaald zou hebben voor de door haar in maart 2013 verkregen eigendom van zowel genoemde zestien kavels, als genoemde andere gronden. Nu de Gemeente eerder, in april 2006, dat bedrag van € 1.889.437 betaald had aan Geveke, gaat 's hofs redenering niet op dat de Gemeente voor genoemde gronden en zestien ‘beroepsfouten’-kavels slechts € 3,6 miljoen betaald zou hebben. Oftewel: bij 's hofs redenering gaat het reeds mis bij de tweede schakel ervan (dus: ‘voor € 3,6 miljoen verkreeg de Gemeente percelen die meer waard waren dan deze € 3,6 miljoen’).
Reden 2: door de beroepsfouten moest de Gemeente uitgaven doen die ze anders niet hoefde te doen
Bovendien miskent het hof dat de Gemeente, indien die notariële beroepsfouten niet gemaakt waren, de eigendom van genoemde zestien kavels aan haar kopers overgedragen had en dat op deze kavels geen hypotheekrecht van FGH had gedrukt. (De notarissen zouden bemerkt hebben dat Geveke eerst nog de eigendom van de kavels vrij van hypotheek moest overdragen aan de Gemeente). Zoals het hof oordeelt in rov. 5.10, is onomstreden [a] dat Geveke ‘destijds’ (o.a. ten tijde van het in 2008 passeren van de transportakte voor de levering door de Gemeente van de eerste van deze zestien kavels) voor royement — en daarmee voor aflossing — had moeten zorgdragen, [b] dat de Gemeente dat in 2013 alsnog heeft moeten bewerkstelligen, en [c] dat de Gemeente in zoverre in maart 2013 betaald heeft wat Geveke aan FGH had moeten betalen. Te dezen is van belang dat van het door de Gemeente aan Geveke betaalde bedrag van € 3,6 miljoen voor die zestien ‘beroepsfouten’-kavels en genoemde andere gronden een gedeelte van € 1.519.287 toegerekend is aan deze zestien kavels.7. Dit bedrag had de Gemeente niet aan Geveke hoeven te betalen, indien de beroepsfouten niet gemaakt waren.
Dit bedrag staat als zodanig los van 's hofs vaststelling in rov. 5.10 dat FGH in april 2013 een reconstructie achteraf gegeven heeft die inhoudt dat wat betreft deze zestien kavels het meest waarschijnlijke scenario is dat FGH aanspraak gemaakt had op een aflossing ten bedrage van € 1.167.500 in ruil voor royement van haar hypotheekrecht dat drukte op deze zestien kavels. Oftewel: de Gemeente ziet door 's hofs verkeerde maatstaftoepassing genoemd bedrag van € 1.519.287, waarop zij jegens de notarissen als consequentie van hun beroepsfouten zonder meer recht had, aan haar neus voorbijgaan.
Reden 3: geen csqn-verband tussen de beroepsfouten en ‘positief resultaat’ met ‘allesomvattende transactie’
Voorts ziet het hof eraan voorbij dat die uit maart 2013 daterende ‘allesomvattende transactie’ niet in condicio sine qua non-verband (hierna: csqn-verband) staat met de gemaakte beroepsfouten voor zover zij andere gronden betreft dan genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels. Zoals het hof namelijk oordeelt in rov. 5.15, is het door de in deze rov. 5.15 vermelde bij Geveke ontstane financiële problematiek aannemelijk dat Geveke in de periode van 2012–2013 sowieso genoodzaakt geweest was om de samenwerking met de Gemeente aangaande de ontwikkeling van Buitenwoel te beëindigen, omdat deze financiële problematiek ‘los’ van de gemaakte beroepsfouten ‘stond’, zodat ook bij het uitblijven van de beroepsfouten op enig moment ‘een’ allesomvattende transactie tussen ‘de Gemeente en Geveke (en FGH)’ gesloten zou zijn. Voor zover 's hofs schadeberekening berust op de gedachte dat de Gemeente in het kader van die uit maart 2013 daterende ‘allesomvattende transactie’ een ‘positief resultaat’ behaald zou hebben, miskent het hof dat dit (‘positief resultaat’) niet het gevolg is van de gemaakte beroepsfouten, doch van genoemde financiële problematiek. Derhalve kan dit ‘positief resultaat’ in geen van de ‘twee benaderingswijzen’ als vermeld rov. 4.4.1 van HR 8 juli 2016, NJ 2017/262 (Tennet c.s./ABB c.s.) ertoe leiden dat op het bedrag dat aan de Gemeente ter zake van haar schade vergoed moet worden dat ‘positief resultaat’ in mindering zou mogen/moeten komen.
B. Nadere introductie
(i) Perceelsgedeelte G
Nadat Geveke Bouw B.V. (hierna: Geveke) in het kader van een herinrichting bij een ruilverkaveling in de regio Oost-Groningen in 2005 eigenaar geworden was van het perceel Sectie R nummer 350 in de gemeente Veendam (hierna: het perceel),8. heeft zij de eigendom van een gedeelte van het perceel op 22 juni 2005 aan de Gemeente overgedragen.9. Geveke heeft de eigendom van het andere gedeelte (hierna: perceelsgedeelte G) van het perceel eind 2005 overgedragen aan Geveke Ontwikkeling B.V. (hierna: Geveke).10.
(ii) Geveke vestigt hypotheekrecht op perceelsgedeelte G ten gunste van FGH Bank
Door Geveke is op perceelsgedeelte G een hypotheekrecht gevestigd ten gunste van FGH.11. Dit is gebeurd voordat Geveke in het kader van de hierna bij (iii) vermelde exploitatieovereenkomst overging tot inbreng van de economische eigendom van perceelsgedeelte G in een gemeenschappelijke exploitatie met de Gemeente.12.
(iii) Exploitatieovereenkomst Buitenwoel fase II
Op 7 juli 2005 heeft de Gemeente in het kader van de ontwikkeling van het plan ‘Buitenwoel-Golfbaan’ te Veendam met Geveke de zogeheten ‘Exploitatieovereenkomst Buitenwoel fase II’ (hierna: de exploitatieovereenkomst) gesloten.13. In art. 13 van de exploitatieovereenkomst is bepaald dat Geveke ‘de projectmatige woningen’ zal ontwikkelen en realiseren en dat de Gemeente in principe de verkoop van ‘de overige vrije sector kavels’ verzorgt.14. Het was de bedoeling dat aan de Gemeente toe zou komen 45% en aan Geveke 55% van de opbrengsten van het project (volgens het hof: het resultaat na aftrek van de door de Gemeente gemaakte kosten voor onder meer het bouwrijp maken van de gronden).15.
(iv) Inbreng door Geveke van economische eigendom van perceelsgedeelte G in gezamenlijke exploitatie met de Gemeente
Ter uitvoering van de exploitatieovereenkomst heeft de Gemeente de economische eigendom van gronden in de gezamenlijke exploitatie ingebracht. Geveke heeft de economische eigendom van perceelsgedeelte G in de gezamenlijke exploitatie ingebracht.16.
(v) De Gemeente betaalt aan Geveke een bedrag van € 1.889.437 voor het in de gezamenlijke exploitatie brengen van perceelsgedeelte G
Op 13 april 2006 heeft de Gemeente een bedrag van € 1.889.437 betaald aan Geveke voor het door Geveke in genoemde exploitatie inbrengen van perceelsgedeelte G.17.
(vi) Vanaf 2008 verkocht de Gemeente zestien kavels ter uitvoering van de exploitatieovereenkomst
De Gemeente heeft ter uitvoering van de afspraak in art. 13. van de exploitatieovereenkomst vanaf de start van de uitgifte van de kavels in het jaar 2008 aan diverse kopers percelen bouwgrond (vrije kavels) verkocht op het zogeheten Golfeiland.18. Deze zestien kavels bevonden zich alle op perceelsgedeelte G.19. De Gemeente heeft de van de kopers ontvangen koopsommen in de gezamenlijke exploitatie gestort.20. Dit betrof een bedrag van in totaal € 2.173.046 ex btw.21.
(vii) De notarissen hebben de voor de levering van de zestien kavels aan de kopers vereiste transportakten gepasseerd
De voor de beoogde levering van deze zestien kavels (door de Gemeente) aan de kopers vereiste transportakten22. zijn gepasseerd door de notarissen (twaalf akten door [verweerder 2] en vier akten door [verweerder 3]).23.
(viii) De notariële beroepsfouten: noch overdracht van de eigendom van de door de Gemeente aan haar kopers geleverde zestien kavels, noch royement van de hypotheek van FGH
Door het Kadaster is in 2012 ontdekt dat bij de levering van deze zestien kavels over het hoofd gezien is dat niet de Gemeente maar Geveke eigenaar van deze kavels was.24. Omdat de Gemeente ten aanzien van deze zestien op het aan Geveke toebehorende perceelsgedeelte G gesitueerde kavels beschikkingsonbevoegd25. was, is de eigendom van deze zestien kavels niet overgedragen aan de kopers ervan.26. Bij het passeren van genoemde transportakten is bovendien over het hoofd gezien dat perceelsgedeelte G bezwaard was met het door Geveke ten gunste van FGH gevestigde hypotheekrecht en daarom ten aanzien van dit zekerheidsrecht geen royement gevraagd en verleend was wat betreft deze zestien kavels.27.
(ix) De Gemeente moest alsnog de eigendom van de door haar geleverde zestien kavels aan haar kopers overdragen, en wel vrij van FGH's hypotheek
Door de Gemeente is vervolgens gezocht naar een manier om de kopers van de zestien kavels alsnog eigenaar ervan te laten worden zonder dat daarop nog een hypotheekrecht van FGH zou rusten.28.
(x) De vaststellingsovereenkomst en de leveringsovereenkomst
Waar in rov. 5.7 gedoeld wordt op een ‘één allesomvattende transactie’, gaat het om het volgende.
De vaststellingsovereenkomst — de Gemeente en Geveke. Tussen Geveke en de Gemeente is een op 19 en 20 maart 2013 door hen ondertekende vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst).29. Deze hield, voor zover van belang, in [1] dat de samenwerking beëindigd werd, [2] dat Geveke aan de Gemeente een totaalbedrag van € 250.000 zou betalen, en [3] dat de Gemeente de exploitatie zou voortzetten.30.
De leveringsovereenkomst — de Gemeente, Geveke en FGH. Voorts is tussen de Gemeente, Geveke en FGH een op 19 en 20 maart 2013 door hen ondertekende ‘Overeenkomst tot levering van gronden en royement van hypotheken’ gesloten (hierna: de leveringsovereenkomst), die samenhing met de vaststellingsovereenkomst.31. De leveringsovereenkomst hield in dat het reeds in de gezamenlijke exploitatie ingebrachte perceelsgedeelte G, inclusief (dus) de zestien reeds door de Gemeente verkochte kavels, door Geveke aan de Gemeente geleverd werd tegen betaling van een bedrag van (in hoofdsom) € 3,6 miljoen.32. Dit bedrag werd door de Gemeente gebruikt voor de aflossing van de schuld van Geveke aan FGH, die na ontvangst van dit bedrag royement zou verlenen voor inschrijving van haar hypotheekrecht op het gehele perceelsgedeelte G.33.
(xi) Van die € 3,6 miljoen is aan de zestien ‘beroepsfouten’-kavels € 1.519.287 toegerekend
Van het hiervóór bij (x) vermelde bedrag van € 3,6 miljoen is een gedeelte van € 1.519.287 toegerekend aan genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels.34.
(xii) Reconstructie: FGH zou voor € 1.167.500 het hypotheekrecht op de zestien kavels geroyeerd hebben
FGH heeft op 12 april 2013 aan de Gemeente geschreven dat op basis van een reconstructie het meest waarschijnlijke scenario is dat de FGH tegen betaling van een bedrag van € 1.167.500 haar hypotheekrecht op genoemde zestien kavels vrijgegeven zou hebben.35.
(xiii) Dat de notarisssen beroepsfouten gemaakt hebben, is in confesso
De Gemeente heeft de notarissen aansprakelijk gesteld.36. Zij hebben de aansprakelijkheid in beginsel erkend.37. Tussen de notarissen en de Gemeente (hierna gezamenlijk: partijen) staat vast dat de notarissen steeds een (en dezelfde) beroepsfout gemaakt hebben en dat hetgeen partijen verdeeld houdt het antwoord is op de vraag of de Gemeente als gevolg van deze (repeterende) beroepsfout schade heeft geleden en hoe de omvang van deze schade vastgesteld moet worden.38.
(xiv) Dit geding
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 16 mei 2018 (hierna: het vonnis) de tot schadevergoeding strekkende eis van de Gemeente grotendeels afgewezen. Deze eis heeft zij namelijk slechts toegewezen wat betreft de door de Gemeente gemaakte externe kosten ten bedrage van € 83.895,10 voor de vaststellingsovereenkomst.39.
In hoger beroep heeft de Gemeente genoemde eis aldus gewijzigd dat zij, naast instandhouding van de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling ter zake van genoemd ‘externe kosten’-bedrag van € 83.895,10, geëist heeft een bedrag van [1] € 1.519.287 ter zake van de zestien kavels waarvan de Gemeente door de beroepsfouten niet de eigendom overgedragen had,40.[2] € 434.499,09 ter zake van vijftien op perceelsgedeelte G en op het Golfeiland gesitueerde, nog niet door de Gemeente (in het kader van de exploitatieovereenkomst) verkochte kavels,41. en [3] € 52.056,10 voor gemaakte interne kosten.42.
Het incidentele hoger beroep van de notarissen strekt ertoe dat de eis van de Gemeente volledig afgewezen wordt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Waar in het vervolg gedoeld wordt op de schade van de Gemeente als gevolg van de gemaakte beroepsfouten, wordt buiten beschouwing gelaten genoemd ‘externe kosten’-bedrag van € 83.895,10.
(xv) Het door het hof bereikte resultaat is onredelijk
De Gemeente ziet het hiervóór bij (xi) vermelde bedrag van € 1.519.287 aan haar neus voorbijgaan, terwijl zij zonder meer recht had op dit bedrag. Volkomen ongerijmd is het resultaat waartoe het hof gekomen is: de Gemeente zou met de vaststellingsovereenkomst en de leveringsovereenkomst in maart 2013 a. via een ‘allesomvattende transactie’43. gronden ‘gekocht’44. hebben van Geveke, b. een hypotheekrecht van FGH, dat diende tot zekerheid van een opeisbare vordering van FGH op Geveke, afgekocht hebben (voor royement), en c. daarbij nog winst hebben gemaakt ook. Het ongerijmde van dit resultaat zit ‘m er met name in, dat het hof miskend heeft dat de Gemeente reeds in april 2006 genoemd bedrag van € 1.889.437 aan Geveke betaald had voor Gevekes inbreng van de economische eigendom van perceelsgedeelte G in de gezamenlijke exploitatie door de Gemeente en Geveke. Het hof heeft miskend
- i.
dat indien de repeterende notariële beroepsfouten ten aanzien van genoemde zestien door de Gemeente verkochte ‘beroepsfouten’-kavels niet gemaakt waren (het hypothetische geval), a. deze zestien kavels vrij van hypotheek eigendom van de Gemeente zouden zijn geworden, en b. zonder dat de Gemeente daarvoor ook maar iets additioneels hoefde te betalen (bovenop het door haar reeds in april 2006 bedrag van € 1.889.437); terwijl
- ii.
de toestand zoals deze in werkelijkheid is zich hierdoor kenmerkt, dat de Gemeente daarvoor wèl nog additioneel heeft moeten betalen.
Hetgeen de Gemeente additioneel heeft moeten betalen, vormt ontegenzeggelijk een schadepost voor de Gemeente. (‘Geld dat zich zonder de gemaakte beroepsfouten nog in de gemeentekas zou bevinden, zit daar als gevolg van deze fouten niet meer in.’) In 's hofs begroting van de door de beroepsfouten veroorzaakte schade van de Gemeente is deze schadepost evenwel ondergesneeuwd. Het gaat te dezen om het hiervóór bij (xi) vermelde bedrag van € 1.519.287, dat ter zake van genoemde zestien kavels toegerekend is op het door de Gemeente in maart 2013 aan Geveke betaalde bedrag van € 3,6 miljoen. Hoe dan ook kan niet voorbijgegaan worden aan het gegeven dat de Gemeente het daartoe heeft moeten leiden dat haar kopers van genoemde zestien kavels er alsnog eigenaar van werden zonder dat er een hypotheek van FGH op rustte. (Zo is volgens het hof in rov. 5.10, althans ‘[v]eeleer’, van belang ‘tegen welk bedrag’ (dus: het door FGH genoemde ‘reconstructie achteraf’-bedrag van € 1.167.500) ‘FGH bereid was’ om haar recht van hypotheek op genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels door te halen).
Hoe de schadepost van de Gemeente ondergesneeuwd is in 's hofs schadebegroting
De schade van de Gemeente is ondergesneeuwd door met name (1) de in rov. 5.7 geëxpliciteerde ‘allesomvattende transactie’-benadering van het hof, (2) het door het hof aanleggen van de toets in rov. 5.11 of de Gemeente ‘in het geheel bezien ‘te veel’ heeft betaald’, (3) het in rov. 5.16 hanteren van het criterium of de Gemeente in het hypothetische geval ‘een voordeliger transactie zou hebben gesloten met de gemeente dan feitelijk is gedaan’, (4) bij het verrichten van die toets en dat criterium uitgerekend niet genoemd bedrag van € 1.889.437 te betrekken dat de Gemeente in april 2006 al aan Geveke betaald had voor het door deze in de gezamenlijke exploitatie brengen van de economische eigendom van perceelsgedeelte G, en (5) in rov. 5.16 niettemin te komen tot het oordeel dat in de vermogenssituatie mèt inachtneming van de beroepsfout door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een positief resultaat behaald zou zijn ‘als hiervoor vastgesteld’ — het hof doelt hiermee kennelijk op rov. 5.1445. — en het oordeel: ‘Om dan van schade te kunnen spreken, is nodig dat de gemeente in de situatie zonder de fout, waarbij het uitgangspunt is dat ook dan een transactie zou zijn gesloten, een nog beter resultaat zou hebben bereikt.’ De Gemeente is er de dupe van dat het hof genoemd bedrag van € 1.889.437 in zijn schadebegroting straal negeert.
Met laatstgenoemd ‘om dan van schade te kunnen spreken’-oordeel in rov. 5.16 miskent het hof ook nog eens dat het uitgangspunt weliswaar is dat ook in het hypothetische geval ‘een transactie’ gesloten zou zijn, maar dat deze transactie in het geheel niet relevant is voor de begroting van de schade van de Gemeente als gevolg van de gemaakte beroepsfouten. Tussen deze transactie en de gemaakte beroepsfouten bestaat überhaupt geen condicio sine qua non-verband (hierna: csqn-verband).46.
C. Rechtsklachten over de wijze van schadebegroting door het hof
1. De door het hof gemaakte valse vergelijking voor de schadebegroting (rovv. 5.6 t/m 5.18)
1.1
Het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de begroting van de schade van de Gemeente.47. Hoewel het hof in rov. 5.4 als maatstaf — deze is juist — vooropstelt dat de omvang van de schade bepaald wordt door een vergelijking van ‘de toestand zoals deze in werkelijkheid is’ met het hypothetische geval dat de beroepsfouten niet gemaakt zouden zijn48. (hierna: het hypothetische geval), past het hof deze maatstaf verkeerd toe.
Weliswaar namelijk stelt het hof in rov. 5.6 met juistheid voorop dat het bij de door het hof gemaakte vergelijking gaat om het hypothetische geval dat geen van de notarissen een beroepsfout gemaakt had bij de levering van iedere afzonderlijke, tot genoemde zestien kavels behorende kavel, zodat steeds een rechtsgeldige overdracht plaatsgevonden had.
Maar daarna, onder meer reeds in deze rov. 5.6, gaat het hof bij deze vergelijking de fout in, want hoewel het dit hypothetische geval vergelijkt met een toestand zoals deze in werkelijkheid is (wèl beroepsfouten), ziet het hof eraan voorbij dat de vergelijking die het aldus maakt een ‘valse’ vergelijking is. In 's hofs vergelijking namelijk gaat het bij de toestand zoals deze in werkelijkheid is om de in rov. 5.6 vermelde ‘vaststellingsovereenkomst’ (waarmee het hof kennelijk ook op de leveringsovereenkomst doelt), ofschoon het hierbij ging om — in 's hofs bewoordingen in rov. 5.7 — een ‘allesomvattende transactie’ die onder meer inhield dat de Gemeente zou verwerven de eigendom niet alleen van genoemde zestien kavels vrij van een eerste hypotheekrecht van FGH, maar óók van ‘alle door Geveke aan de gemeente over te dragen gronden, die van de zestien kavels daaronder begrepen’ als genoemd in deze rov. 5.7, zodat die zestien kavels slechts een onderdeel waren van die ‘vaststellingsovereenkomst’. Derhalve is door het hof gemaakte vergelijking ondeugdelijk.
De door het hof te maken schadebegroting vergde een vergelijking tussen het hypothetische geval en de toestand zoals deze in werkelijkheid is doordat [1] de Gemeente het resultaat moest bereiken dat degenen aan wie zij genoemde zestien kavels verkocht had alsnog de eigendom van deze kavels verkregen zonder daarop een eerste hypotheekrecht van FGH, [2] hiertoe navenant afgelost moest worden op de hypothecaire schuld van Geveke aan FGH, en [3] hiertoe door de Gemeente additioneel betaald moest worden (dus: bovenop het door haar in april 2006 al aan Geveke betaalde bedrag van € 1.889.437), wat de Gemeente in het hypothetische geval niet hoefde te doen. Laatstgenoemde vergelijking heeft het hof echter niet gemaakt: zijn schadebegroting berust op voornoemde ‘valse’ vergelijking.
1.2
Het hof miskent in rov. 5.15 dat bij de vergelijking van hoe ‘de situatie zonder de fout’ (het hypothetische geval) geweest zou zijn, het er niet om gaat wat er in 2013 gebeurd zou zijn, maar wat er gebeurd zou zijn in 2008, in welk jaar de eerste49. kavel van de zestien door de gemeente verkochte kavels — bij al deze kavels zijn (dus) afzonderlijke beroepsfouten gemaakt50. — geleverd werd. Het hof gaat er ten onrechte aan voorbij dat de Gemeente in het hypothetisch geval de eigendom van de genoemde zestien51. kavels in 2008 onbezwaard, zonder hypotheekrecht van FGH, verkregen zou hebben, mogelijk na betaling door Geveke van een bedrag aan FGH voor royement van het hypotheekrecht, althans een royement dat ertoe strekte dat dit recht niet langer rustte op deze kavels. Immers, in dit geding staat vast resp. moet er veronderstellenderwijs van uitgegaan worden dat Geveke in het hypothetisch geval gehouden was om deze zestien kavels aan de Gemeente onbezwaard over te dragen.52.
2. Geen csqn-verband tussen beroepsfouten en ‘positief resultaat’ door ‘allesomvattende transactie’ (o.a. rovv. 5.6, 5.7, 5.8, 5.11 en 5.16)
2.1. Kernklacht
Het hof miskent in rovv. 5.6 t/m 5.16 dat de uit maart 2013 daterende, in rov. 5.7 vermelde ‘allesomvattende transactie’ niet in csqn-verband staat met de gemaakte beroepsfouten voor zover die transactie andere gronden betreft dan genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels. Zoals het hof namelijk oordeelt in rov. 5.15, [1] was Geveke in 2012 al ernstig getroffen door de kredietcrisis en de gevolgen daarvan voor de bouwsector, [2] was het financieringsarrangement dat Geveke had met FGH inmiddels beëindigd en kon Geveke niet meer voldoen aan haar financiële verplichtingen, [3] is het door Gevekes financiële problematiek aannemelijk dat Geveke in de periode van 2012–2013 sowieso genoodzaakt geweest was om de samenwerking met de Gemeente aangaande de ontwikkeling van Buitenwoel te beëindigen, [4]‘stond’ die financiële problematiek van Geveke ‘los van de fout gemaakt tijdens de levering’, [5] zou ook bij uitblijven van de beroepsfout, op enig moment ‘een’ allesomvattende transactie tussen ‘de Gemeente en Geveke (en FGH)’ zijn gesloten, en [6] is aannemelijk dat de Gemeente dan met Geveke ‘een’ overeenkomst over de beëindiging van de samenwerking en overname van gronden van Geveke zou hebben gesloten. Voor zover 's hofs schadeberekening berust op de gedachte dat de Gemeente in het kader van de ‘allesomvattende transactie’ in maart 2013 een ‘positief resultaat’53. behaald zou hebben, ziet het hof eraan voorbij dat dit ‘positief resultaat’ niet het gevolg is van de gemaakte beroepsfouten, doch van genoemde financiële problematiek. Derhalve miskent het hof dat deze beroepsfouten niet ‘een zelfde gebeurtenis’54. vormen in de zin van art. 6:100 BW die voor de Gemeente naast schade tevens voordeel opgeleverd zou hebben. Het hof miskent dat genoemd ‘positief resultaat’ in de zin van de in rov. 4.4.1 van HR 8 juli 2016, NJ 2017/262 (Tennet c.s./ABB c.s.) vermelde ‘twee benaderingswijzen die niet wezenlijk van elkaar verschillen’noch is ‘een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen’ (NJ 2017/262-rov. 4.4.3), noch iets is wat ‘in beginsel’ kan ‘betrokken’ worden ‘op het schadebegrip waarin de omvang van de schade wordt bepaald door’ de in NJ 2017/262-rov. 4.4.1 vermelde vergelijking.
2.2. Geen juiste maatstaf is of de Gemeente ‘in het geheel bezien ‘te veel’ heeft betaald’ (rov. 5.11) resp. een ‘een nog beter resultaat zou hebben bereikt’(rov. 5.16)
Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door [1] voor zijn schadebegroting in rov. 5.11 van belang te achten of de Gemeente ‘in het geheel bezien ‘te veel’ heeft betaald’, [2] in deze rov. 5.11 aansluitend te oordelen: ‘Daarvan is pas sprake als de gronden die zij van Geveke in eigendom heeft overgenomen — dus met uitzondering van de 16 al verkochte kavels die de gemeente zonder nadere prestatie aan de kopers daarvan had ‘door’ te leveren — minder waard waren dan het daarvoor door haar betaalde bedrag van € 3,6 miljoen.’, [3] in rov. 5.16 eveneens van belang te achten of de Gemeente in het hypothetische geval ‘een voordeliger transactie zou hebben gesloten met de gemeente dan feitelijk is gedaan’, en [4] in deze rov. 5.16 te komen tot zowel het oordeel dat in de vermogenssituatie met inachtneming van de beroepsfouten door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een ‘positief resultaat’ behaald zou zijn ‘als hiervoor vastgesteld’, als het oordeel dat ‘[o]m dan van schade te kunnen spreken’ nodig zou zijn dat de Gemeente in het hypothetische geval, waarin ook ‘een transactie’ zou zijn gesloten, ‘een nog beter resultaat zou hebben bereikt.’ In het bijzonder heeft het hof aldus blijk gegeven van een onjuiste opvatting over de toepassing van de ‘twee benaderingswijzen’ in rov. 4.4.1 van NJ 2017/262 (Tennet c.s./ABB c.s.), die volgens de Hoge Raad in rov. 4.4.1 ‘niet wezenlijk van elkaar verschillen’.
Immers, in de NJ 2017/262-benaderingswijze waarin art. 6:100 BW centraal staat gaat het wat betreft dat ‘positief resultaat’ niet om ‘een zelfde gebeurtenis’, nu tussen de gemaakte beroepsfouten en ‘voordeel’ (‘positief resultaat’) dat de Gemeente zou hebben gehad als gevolg van de vaststellingsovereenkomst geen csqn-verband bestaat,55. en in de NJ 2017/262-benaderingswijze waarin het in deze rov. 4.4.1 vermelde schadebegrip centraal staat, is dat ‘voordeel’ niet relevant voor de in deze rov. 4.4.1 vermelde vergelijking.
2.3
Gezien hetgeen waarover subonderdeel 2.2 klaagt, geeft het hof ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting met zijn (1) oordelen in rov. 5.7 (slot) zowel dat het hof geen reden zou hebben om buiten beschouwing te laten dat de gemeente destijds bij haar schadebeperkende handelen niet alleen de onbevoegd verkochte kavels maar alle percelen van Geveke uit het project heeft gekocht, als dat ‘[h]et’ van elkaar ‘niet los {…} gezien’ zou kunnen worden, en (2) oordeel in rov. 5.8 dat voor de beantwoording van de vraag of en zo ja, in welke omvang, de Gemeente door de beroepsfouten van de notarissen schade heeft geleden, ‘de vaststellings- en de leveringsovereenkomst in hun geheel en onderlinge samenhang beschouwd zouden moeten worden.’
2.4
Het hof heeft miskend dat reeds uit de in het arrest vastgestelde feiten volgt dat de Gemeente als direct en redelijkerwijs daaraan toe te rekenen gevolg van de beroepsfouten van de notarissen een schade heeft geleden ten bedrage van € 1.519.287,10 en € 434.499,09 (dus in totaal: € 1.953.786,19), althans ten bedrage van ten minste € 1,5 miljoen.
Immers, deze schade is een direct gevolg van het gegeven dat de notarissen in het kader van iedere transportakte, waarvan de eerste gepasseerd is in 2008,56. over het hoofd hebben gezien dat de 31 kavels op het Golfeiland door Geveke nog aan de Gemeente geleverd hadden moeten worden en dat het daarop drukkende hypotheekrecht van FGH geroyeerd had moeten worden. Om dit resultaat alsnog te bereiken heeft de Gemeente via Geveke aan de FGH een zeer aanzienlijk bedrag betaald (dus: € 3,6 miljoen). Het deel dat van dit aanzienlijke bedrag gebruikt is voor de aflossing van hypothecaire schuld op de 31 kavels (dus: in totaal € 1.953.786,19) is het bedrag dat Geveke, naar 's hofs oordeel in rov. 5.10 (slot) ‘aan FGH had moeten betalen’, zodat in cassatie, in elk geval bij wege van hypothese, aangenomen moet worden, dat dit de door de Gemeente geleden schade is.
Volgens 's hofs oordeel in rov. 5.10 kwam FGH in haar reconstructie achteraf (FGH's e-mail van 12 april 2013) erop uit dat zij op ‘een meest gerede scenario’ voor royement van haar hypotheekrecht wat betreft de zestien ‘beroepsfouten’-kavels aanspraak gemaakt zou hebben op een aflossing ten bedrage van € 1.167.500. Hieruit volgt dat de schade voor de Gemeente naar 's hofs eigen oordeel ten minste dit bedrag omvat en dat de Gemeente, naar het eigen oordeel van het hof, dit bedrag op 20 maart 2013 voor het royement betaald heeft, terwijl Geveke dit bedrag voor het royement aan FGH had moeten betalen. Door niettemin in rov. 5.11 te oordelen dat ‘daarmee’ nog niet gegeven zou zijn dat de Gemeente ‘in het geheel bezien ‘te veel’ heeft betaald’, geeft het hof een onjuist dan wel onbegrijpelijk oordeel. Het ‘geheel’ dat volgens het hof ‘bezien’ zou moeten worden staat niet in csqn-verband met deze beroepsfouten.
3. Omdat de Gemeente € 1.889.437 betaalde voor de inbreng van Geveke van perceelsgedeelte G in de gezamenlijke exploitatie, moet dit bedrag wèl in de schadebegroting betrokken worden (rov. 5.9)
Van een onjuiste rechtsopvatting geven blijk zowel 's hofs oordeel in rov. 5.9 dat de Gemeente onvoldoende gesteld zou hebben om de betaling door de Gemeente aan Geveke op 13 april 2006 van een bedrag van € 1.889.437 te betrekken bij de beantwoording van de in rov. 5.8 vermelde vraag of en zo ja, in welke omvang, de Gemeente door de beroepsfouten van de notarissen schade geleden heeft, als 's hofs op dit oordeel gebaseerde beslissing om dit bedrag niet in zijn begroting van de schade van de Gemeente te betrekken.
Immers, door het hof zelf is nu juist al vastgesteld [1] in rovv. 2.5 t/m 2.7 dat de Gemeente in het kader van de exploitatieovereenkomst dit bedrag aan Geveke betaalde ‘voor de door Geveke in de (gezamenlijke) exploitatie ingebrachte gronden’,57.[2] in rov. 5.9 dat het bij deze betaling gaat om het aangaan van de gezamenlijke exploitatie van de gronden in fase II, en [3] in rov. 2.12 dat genoemde zestien kavels ten aanzien waarvan de beroepsfouten gemaakt zijn gesitueerd waren op ‘het deel van het perceel ‘Sectie R nummer 350’ waarvan Geveke eigenaar was’ (= perceelsgedeelte G) en dat Geveke dit had ingebracht ‘in de gezamenlijke exploitatie’. Het hof heeft derhalve miskend dat het, gezien hetgeen het vastgesteld heeft over hetgeen waarvoor genoemd bedrag van € 1.889.437 aan Geveke betaald is door de Gemeente, niet de beslissing mocht nemen om dit bedrag niet te betrekken bij de beantwoording van die schadebegrotingsvraag, laat staan om de reden dat de Gemeente daarvoor onvoldoende gesteld zou hebben.58.
4. Miskenning van stelplicht en bewijslast (rovv. 5.11, 5.15, 5.16)
4.1. Miskenning van stelplicht en bewijslast bij beweerdelijk door de benadeelde behaald voordeel (rovv. 5.11 en 5.16)
Het hof heeft, met name in rov. 5.11 en/of rov. 5.16, miskend dat de Gemeente, althans in beginsel, niet hoefde te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zij door de in rov. 5.11 vermelde ‘vaststellings- en leveringsovereenkomsten van 19/20 maart 2013’
(1) geen voordeel resp. ‘positief resultaat’ behaald heeft, en (2) dat dit voordeel resp. ‘positief resultaat’ niet in csqn-verband staat met de gemaakte beroepsfouten. Het hof ziet eraan voorbij dat het, in plaats daarvan, nu juist aan Borgerspark Veendam c.s. (dus: verweerders in cassatie) is om te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat de Gemeente door de vaststellings- en leveringsovereenkomst wèl een zodanig voordeel behaald zou hebben. Immers, dat zulks aan Borgerspark Veendam c.s. is om te doen, volgt onder meer uit art. 150 Rv in samenhang met art. 6:100 BW en het gegeven dat de ‘twee benaderingswijzen’ in rov. 4.4.1 van HR 8 juli 2016, NJ 2017/262 (Tennet c.s./ABB c.s.) volgens de Hoge Raad in dit arrest ‘niet wezenlijk van elkaar verschillen’.59. In elk geval is onjuist 's hofs impliciete oordeel in rov. 5.16 dat op de Gemeente de stelplicht (en de bewijslast) zou rusten dat zij in het hypothetische geval dat de beroepsfouten niet gemaakt waren een beter resultaat had weten te bereiken dan zij volgens het hof in werkelijkheid behaald zou hebben.
4.2. Miskenning van stelplicht en bewijslast bij Gevekes mogelijkheden tot aflossing hypothecaire geldlening (rov. 5.15)
Indien en voor zover het hof in rov. 5.15 met zijn oordeel (kort gezegd) dat FGH een substantiële aflossing op de aan Geveke verstrekte financiering verlangd zou hebben voor royement van haar hypotheekrechten op de kavels op het Golfeiland, tot uiting heeft gebracht dat Geveke in 2008 hiertoe niet in staat geweest zou zijn (en dus ook niet in staat geweest zou zijn om de eigendom van deze kavels onbezwaard, zonder hypotheekrecht van FGH, over te dragen aan de Gemeente), ziet het hof eraan voorbij dat op Borgerspark Veendam c.s. de stelplicht (en bij voldoende betwisting de bewijslast) rust van de stelling dat Geveke in 2008 niet in staat geweest zou zijn om deze ‘substantiële aflossing’ te doen.
4.3. Miskenning stelplicht en bewijslast: voor wiens risico komt het als de Gemeente niet voldoende stelt dat zij zonder de beroepsfouten ‘een nog beter resultaat zou hebben bereikt’? (rov. 5.16)
Onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd is rov. 5.16 voor zover zij inhoudt (1) dat om van schade kunnen spreken ‘nodig’ zou zijn dat de Gemeente in de situatie zonder de fout, ‘waarbij het uitgangspunt is dat ook dan een transactie zou zijn gesloten’, een ‘nog beter resultaat’ bereikt zou hebben, en (2) dat het hof constateert dat ‘elke onderbouwing en ieder aanknopingspunt’ hiervoor zou ontbreken.
4.3.1
Immers, het hof, dat in rov. 5.15 (1e en 2de volzin) oordeelt dat ‘niet met zekerheid’ kan worden vastgesteld hoe ‘de situatie zonder de fout’ geweest zou zijn en dat in de gegeven omstandigheden aan de aannemelijkheid daarvan ook niet te hoge eisen gesteld kunnen worden, miskent dat het gegeven dat de Gemeente niet kan nagaan resp. voldoende onderbouwd kan stellen resp. aantonen welke overeenkomsten zij in 2012/2013 zou hebben gesloten met Geveke (en FGH) nu juist een gevolg is van het feit dat de beroepsfouten van de notarissen pas na jaren ontdekt zijn, hetgeen niet aan de Gemeente verwijten valt, doch aan de notarissen. De aard van deze beroepsfouten, die een ernstige schending opleveren van de zorgplicht en de onderzoeksplicht van de notarissen, op de nakoming van welke plichten een partij als de Gemeente nu juist moet kunnen vertrouwen, brengt reeds mee dat de onzekerheid van de omvang van de schade als gevolg van tijdsverloop voor risico komt van degenen die de schade hebben veroorzaakt. Daarom geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting 's hofs oordeel dat ‘aldus’ (door het ontbreken van ‘elke onderbouwing en ieder aanknopingspunt’ en het hierdoor niet toekomen aan bewijs) ‘het bestaan van schade niet is komen vast te staan.’ Het hof heeft (bovendien) ten onrechte voor risico van de Gemeente laten komen dat zij niet heeft kunnen aantonen of voldoende onderbouwd kunnen stellen dat zij zonder de beroepsfouten ‘een nog beter resultaat zou hebben bereikt’.
4.3.2
Met zijn oordeel in rov. 5.16 dat ‘elke onderbouwing en ieder aanknopingspunt {…} ontbreekt’ voor ‘een nog beter resultaat’ dat de Gemeente bereikt zou hebben, heeft het hof miskend dat de Gemeente niet gehouden was om een onderbouwing te geven voor een situatie (i) die zij niet kon voorzien, (ii) die een gevolg is van de fouten van de notaris, (iii) die het hof veronderstelt, (iv) en die zich hierdoor kenmerkt dat daarover geen zekerheid kàn bestaan. De Gemeente kon voor een dergelijk geval helemaal geen onderbouwing geven, hooguit een beschouwing die even speculatief is als hetgeen het hof oordeelt in rov. 5.15 vanaf ‘Uit de stellingen van de Gemeente blijkt {…}’ t/m ‘{…} een andere transactie tussen de gemeente en Geveke (en FGH) zou zijn gesloten.’
5. De redelijkheidstoets van art. 6:98 BW (rovv. 5.11 en 5.16)
5.1
Het hof heeft miskend dat, zoals de Hoge Raad oordeelde in rov. 4.4.5 van NJ 2017/262 (dus: Tennet c.s./ABB c.s.), het in beide benaderingen als vermeld in deze rov. 4.4.5 het uiteindelijk erom gaat dat bij de vergelijking tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is en de toestand zoals die (vermoedelijk) geweest zou zijn indien de normschending niet zou hebben plaatsgevonden, beoordeeld moet worden welke nadelen en welke voordelen in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend. In het bijzonder heeft het hof eraan voorbijgezien dat het met name (in het kader van rovv. 5.11 en 5.16) te beoordelen had of het vermeende, in rov. 5.16 vermelde ‘positief resultaat’ redelijkerwijs als een gevolg van de door de notarissen gemaakte beroepsfouten toegerekend kan worden. Het is het hof voorts ontgaan dat bij dat beoordelen van belang is (i) de aard van de gemaakte beroepsfouten, die ernstig zijn, en (ii) 's hofs oordeel in rov. 5.15 dat het hypothetische geval ‘niet met zekerheid’ vastgesteld kan worden, en (iii) de op de notarissen rustende bewijslast van het (vermeende) voordeel.60. Bij gebreke van een ‘art. 6:98 BW’-verband immers valt niet in te zien waarom de notarissen zouden mogen profiteren van het feit dat de Gemeente voor de overige gronden een (verondersteld) lagere prijs betaald zou hebben dan zij mogelijk onder andere omstandigheden betaald zou hebben.
6. Interne kosten (rov. 5.21)
Onjuist zijn 's hofs oordelen in rov. 5.21 (1) dat ‘[v]oor het kunnen vorderen van vergoeding van interne kosten’ bepalend zou zijn of de Gemeente door de fout van de notarissen ‘meer of andere (interne)’ kosten zou hebben moeten maken61., en (2) dat daarvoor ‘onvoldoende’ zou zijn dat het ‘reeds in dienst zijnde personeel werkzaamheden uitvoert’. Immers, het hof miskent met deze oordelen namelijk de rechtsregels:62.
- —
dat voor vergoeding in aanmerking komen (redelijke) loonkosten van (redelijke) activiteiten ten behoeve van voorkoming, herstel of verhaal van onrechtmatig veroorzaakte schade, ook waar het publieke organen betreft;63.
- —
dat het niet gaat om de vraag of de Gemeente ‘meer’64. loonkosten voor haar ambtenaren heeft moeten maken, maar om de vraag of deze ambtenaren — anders dan zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis — gedurende een deel van de door de Gemeente betaalde arbeidsdienst ‘niet hun reguliere werkzaamheden hebben kunnen verrichten’ en de Gemeente tegenover de door haar betaalde loonkosten het resultaat van die reguliere werkzaamheden heeft moeten missen;65. en
- —
dat ‘schade oplevert’ het ten gevolge van de schadeveroorzakende gebeurtenis inzetten van personeel voor noodzakelijkerwijs te nemen maatregelen, waardoor dit personeel niet voor andere werkzaamheden ter beschikking staat.66.
Immers, uit deze jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat de Gemeente wèl schade geleden kan hebben door het reeds in dienst bij haar zijnde personeel in te zetten, zonder dat daarvoor vereist zou zijn dat zij daarvoor ‘meer of andere’ (interne) kosten zou hebben hoeven maken.
Het hof heeft het recht geschonden door niet, laat staan toereikend, te motiveren waarom het tot zijn oordeel in rov. 5.21 gekomen is dat voor een vergoeding van interne kosten ‘onvoldoende’ zou zijn dat (reeds) in dienst zijnde personeel werkzaamheden uitvoert.
D. Voorbijgaan aan essentiële stellingen en bewijsaanbiedingen
7. Hoezo ‘onvoldoende gesteld’ om bedrag van € 1.889.437 mee te nemen in schadebegroting? (rov. 5.9)
7.1
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 5.9 dat de Gemeente ‘onvoldoende gesteld’ zou hebben om bij de schadebegroting te betrekken het door de Gemeente op 13 april 2006 aan Geveke betaalde bedrag van € 1.889.437 voor het door Geveke in de gezamenlijke exploitatie inbrengen van perceelsgedeelte G, waaronder de genoemde zestien ‘beroepsfouten’-kavels.
De Gemeente namelijk heeft niet alleen gesteld dat zij met Geveke samenwerkte om te komen tot een gezamenlijke exploitatie van het project Buitenwoel en dat onderdeel daarvan vormde de op 7 juli 2005 tussen de Gemeente en Geveke gesloten exploitatieovereenkomst die fase II betrof,67. maar ook de stellingen betrokken:
- a.
dat in het kader van deze fase II zowel de Gemeente als Geveke gronden ingebracht hebben die zouden worden ontwikkeld in de genoemde fase II;68.
- b.
dat de Gemeente voor de door Geveke in het project (fase II) ingebrachte gronden op 13 april 2006 aan Geveke een bedrag van € 1.889.43769. betaald heeft;70.
- c.
dat de Gemeente daarmee feitelijk ging fungeren als ‘virtuele grondbank’ van waaruit de met de exploitatieovereenkomst beoogde exploitatie zou plaatsvinden;71.
- d.
dat Geveke en de Gemeente in het kader van de exploitatieovereenkomst afgesproken hebben dat de Gemeente de juridische eigendom van de kavels aan de kopers zou leveren, bijvoorbeeld met een ABC-transactie waarbij Geveke leverde aan de Gemeente en deze meteen doorleverde aan de kopers, en dat de Gemeente daarvoor ‘in het geheel niets’ zou hoeven betalen aan Geveke, omdat zij Geveke al betaald had voor de economische inbreng van de gronden;72.
- e.
dat voor de gronden die de Gemeente zelf in het project (fase II) gebracht heeft (uiteraard) niet zelf feitelijk door haar (aan haar) betaald is;73. en
- f.
dat de Gemeente door deze gang van zaken feitelijk op dat moment (dus: van betaling op 13 april 2006) al aan Geveke de waarde vergoed had van de door Geveke in fase II in het project ingebrachte gronden.74.
Uit deze bij letters a t/m f vermelde stellingen, waarop het hof ten onrechte niet of ontoereikend gerespondeerd heeft, kan geen andere conclusie volgen dan dat de Gemeente reeds in 2006 voor de door Geveke ingebrachte gronden, inclusief perceelsgedeelte G,75. een bedrag van ruim € 1.889.437 heeft betaald en daarnaast ook nog eens eigen grond ingebracht heeft. Daarmee is hetgeen het hof oordeelt in rov. 5.9 lijnrecht in strijd.
Gezien dit alles, valt buiten de marges der begrijpelijkheid 's hofs oordeel dat de Gemeente onvoldoende gesteld zou hebben om ‘daarbij’ te betrekken de betaling door de Gemeente aan Geveke van voornoemd bedrag van € 1.889.437. Want hetgeen de Gemeente gesteld heeft, laat zich niet anders verstaan dan dat zij op toereikende wijze uiteengezet/toegelicht dat en waarom zij voor de door haar van Geveke in maart 2013 overgenomen gronden (perceelsgedeelte G) ‘dubbel’ betaald heeft in het kader van de vaststellings- en leveringsovereenkomst van maart 2013. Derhalve kan dit oordeel geen stand houden.
7.2
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 5.7 (op blz. 15 van het arrest) dat de Gemeente ‘destijds’ bij haar schadebeperkende handelen (dus: maart 2013) niet alleen de zestien kavels, maar ‘alle percelen van Geveke’ uit het project ‘gekocht’ zou hebben.
Immers, met dit oordeel gaat het hof er namelijk aan voorbij dat de Gemeente in elk geval volgens haar in subonderdeel 7.1 vervatte stellingen (en ook volgens 's hofs rov. 2.7) reeds op 13 april 2006 ruim € 1,8 miljoen betaald had aan Geveke voor het door deze in fase II in de gezamenlijke exploitatie ingebrachte gronden, waaronder perceelsgedeelte G, zodat de Gemeente in maart 2013 niet, laat staan zonder méér, de door Geveke ingebrachte gronden ‘gekocht’ heeft: voor zover de Gemeente deze gronden in maart 2013 ‘gekocht’ heeft, heeft zij daarvoor immers, gezien dat door haar in april 2006 al betaalde bedrag van ruim € 1,8 miljoen, dubbel betaald.
7.3
Gezien de stellingen in subonderdeel 7.1 hiervóór, is onbegrijpelijk ‘s hofs oordeel in rov. 5.14 dat de Gemeente voor een bedrag van € 3,6 miljoen percelen met een waarde van € 4,66 miljoen in eigendom verkregen zou hebben. Immers, het hof heeft, als gevolg van zijn onjuiste dan wel onbegrijpelijke begroting van de schade, ten onrechte in deze begroting niet verdisconteerd:
- —
dat de Gemeente zelf gronden ingebracht had, welke gronden begroot kunnen worden op een bedrag van € 617.166;76. en
- —
dat voor de door Geveke ingebrachte gronden, perceelsgedeelte G, al een bedrag van € 1.889.437 betaald was.77.
Het hof heeft miskend dat bij het bedrag van € 3,6 miljoen nog een bedrag van € 2,5 miljoen (= € 1.889.437 + € 617.166) opgeteld moet worden, zodat de Gemeente in werkelijkheid € 6,1 miljoen kwijt geweest is aan de gronden en er aldus een nadelig verschil overblijft van ongeveer € 1,5 miljoen.
Nu genoemde bedragen te herleiden zijn tot de volgens het hof vaststaande feiten, is 's hofs oordeel in rov. 5.14 feitelijk onjuist dan wel onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd.
8. Hoezo ‘positief resultaat’ door de ‘allesomvattende transactie’ in maart 2013?
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 5.16 dat de Gemeente door het sluiten van de ‘vaststellingsovereenkomst’ (dus: waarmee het hof kennelijk doelt op de vaststellings- en leveringsovereenkomst resp. ‘één allesomvattende transactie’ als vermeld in rov. 5.7) ‘een positief resultaat behaald’ zou hebben als hiervoor vastgesteld’.
Want naast en afgezien van hetgeen waarover geklaagd wordt door onderdelen 3 en 7, heeft de Gemeente de stellingen betrokken:
- a.
dat het project Buitenwoel door de economische ontwikkelingen (dus: vanaf 2008) ‘zwaar verliesgevend’ was;78.
- b.
dat de Gemeente aan verliezen afgeboekt heeft in 2013 een bedrag van € 1.610.000 en in 2014 een bedrag van € 932.000 (dus: in totaal een bedrag van € 2.542.000);79.
- c.
dat deze verlieslatendheid van het project voor Geveke, mede gezien haar eigen financiële problematiek, nu juist reden was om uit het project te stappen;80.
- d.
dat de (risico)positie (winst/verlies) van de Gemeente door de vaststellings- en leveringsovereenkomst steeg van 45% naar 100 % voor dit verlieslatende project;81.
- e.
dat de Gemeente voor het door Geveke reeds in de gezamenlijke exploitatie ingebrachte perceelsgedeelte G (waaronder de 31 kavels op het Golfeiland) nu juist ‘niets extra's aan waarde’ kreeg, omdat zij voor deze gronden reeds in totaal een bedrag van € 1.889.437 betaald had;82.
- f.
dat het project sindsdien ‘in nog verstrekte mate’ verlieslatend gebleven is;83. en
- g.
dat in de toekomst nog meer afboekingen moeten volgen.84.
Deze stellingen, waarop het hof ten onrechte niet, laat staan toereikend gerespondeerd heeft, laten zich niet anders verstaan, dan dat de Gemeente gesteld heeft dat zij als gevolg van de vaststellings- en leveringsovereenkomst geen voordeel genoten resp. geen ‘positief resultaat’ behaald heeft en dat (daarom) haar vermogenspositie als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis (de beroepsfouten) niet verbeterd is. Bovendien heeft de Gemeente deze stellingen in MvG-§ 35 versterkt met het specifieke aanbod om te bewijzena. dat het project destijds (dus: in 2013) al verlieslatend was, b. dat dit voor Geveke mede (‘temeer’) reden was om uit het project te stappen, en c. dat het project ook sindsdien verlieslatend gebleven is. Derhalve kan dat ‘positief resultaat behaald’-oordeel geen stand houden.
9. Zonder de eerste beroepsfout in 2008 was in 2008 FGH's hypotheekrecht geroyeerd (rov. 5.15)
9.1
Onbegrijpelijk resp. onvoldoende gemotiveerd is 's hofs beslissing in rov. 5.15 om de Gemeente niet te volgen in haar betoog dat in het hypothetische geval dat de beroepsfouten niet gemaakt waren de (tijdige) ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid van de Gemeente ertoe geleid zou hebben dat vervolgens op dat moment reeds alle kavels op het Golfeiland, om niet, althans door een beperkte aflossing door Geveke, overgedragen zouden zijn aan de Gemeente, met doorhaling van de hypotheekrechten van FGH, welke beslissing berust op 's hofs oordeel in rov. 5.15 dat op het (fictieve) moment van ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid immers nog geen sprake was van een verplichting van Geveke tot levering en onbezwaarde overdracht aan de gemeente van niet verkochte kavels, en (mogelijk) ook op 's hofs aansluitende oordeel in deze rov. 5.15 dat, kort gezegd, FGH een substantiële aflossing op de aan Geveke verstrekte financiering verlangd zou hebben. Deze klacht wordt hierna in subonderdelen 9.2 en 9.3 uitgewerkt en toegelicht.
9.2
Het hof gaat met het in subonderdeel 9.1 als eerste genoemde oordeel ten onrechte voorbij aan of respondeert onvoldoende op de essentiële stellingen van de Gemeente:
- a.
dat de Gemeente voornoemd bedrag van € 1,889.43785. betaald heeft voor de waarde van de door Geveke in fase II in de gezamenlijke exploitatie ingebrachte gronden, waaronder perceelsgedeelte G met daarop de 31 kavels van het Golfeiland;86.
- b.
dat de afspraak in de exploitatieovereenkomst was dat Geveke de projectmatige woningen zou ontwikkelen en realiseren en dat de Gemeente de gronden juridisch zou leveren aan de kopers, bijvoorbeeld via een ABC-transactie;87.
- c.
dat in het hypothetische geval (dat de beroepsfouten niet gemaakt waren) in het kader van de eerste levering door de Gemeente van een van de zestien door de Gemeente verkochte kavels, in 2008, ontdekt zou zijn zowel niet de Gemeente, doch Geveke de eigenaar van de betreffende kavel en beschikkingsbevoegd was, als dat op de door de Gemeente (door) te leveren 31 percelen tezamen een alomvattend hypotheekrecht ten gunste van FGH gevestigd was;88.
- d.
dat Geveke in dit hypothetische geval zorg gedragen zou hebben voor de aflossing van dit gehele, alomvattende hypotheekrecht op de 31 kavels;89.
- e.
dat de Gemeente daarvoor aan Geveke nu juist ‘geheel niets’ had hoeven te betalen ‘(zij had immers al betaald voor de — economische inbreng — van de gronden)’;90. en
- f.
dat Geveke toen, in 2008 (tijdens de hypothetische ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid van de Gemeente en het hypotheekrecht van FGH) nog een solide financiële positie had.91.
Nu deze stellingen zich niet anders laten verstaan dan dat Geveke door de Gemeente al betaald was voor haar inbreng van de eigendom van de 31 kavels in de gezamenlijke exploitatie, valt niet, laat staan zonder méér, in te zien waarom het gegeven dat op het (fictieve) moment van de ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid nog geen sprake was van een verplichting van Geveke tot levering en onbezwaarde overdracht aan de Gemeente van niet verkochte kavels ‘dus’ niet mee zou brengen dat Geveke bij (tijdige) ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid van de Gemeente het ertoe geleid zou hebben dat reeds alle kavels op het Golfeiland, om niet, althans door een beperkte aflossing door Geveke, overgedragen zouden zijn aan de Gemeente. Het hof ziet eraan voorbij niet alleen dat op dat (fictieve) moment van ontdekking van de beschikkingsonbevoegdheid in elk geval reeds de eigendom van de eerste door de Gemeente verkochte kavel aan de betreffende koper(s) ervan vrij van FGH's hypotheek overgedragen moest worden — hoe immers kon het anders tot die tijdige ontdekking komen? —, maar ook dat het minst genomen niet voor de hand lag dat Geveke uitsluitend voor zover het deze ene kavel betrof het ertoe geleid zou hebben dat FGH haar hypotheekrecht, dat als allesomvattend hypotheekrecht rustte op de 31 kavels op het Golfeiland, geroyeerd zou hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat het praktischer en qua kosten gunstiger is om in één keer een dergelijk hypotheekrecht te royeren in plaats van dit per afzonderlijke kavel te doen. Om dezelfde/soortgelijke redenen valt niet in te zien waarom Geveke niet in één keer de eigendom van alle kavels aan de Gemeente overgedragen zou hebben.
Dat oordeel is des te onbegrijpelijker, nu het hof in rov. 5.10 tot de oordelen komt dat Geveke ‘destijds’ (2008) voor royement — en (dus) voor aflossing — had moeten zorgdragen en dat in zoverre de Gemeente op 20 maart 2013 betaald heeft wat Geveke aan FGH had moeten betalen. In deze oordelen ligt besloten dat Geveke ‘destijds’ gehouden was om de (onbezwaarde) eigendom van de 31 kavels op het Golfeiland aan de Gemeente over te dragen.
9.3
Het in subonderdeel 9.1 als tweede genoemde oordeel wordt reeds gevitieerd door subonderdeel 4.2. Het hof miskent met dit oordeel dat het er, gezien hetgeen waarover subonderdeel 4.2 klaagt, niet op mocht houden dat Geveke niet in staat geweest zou zijn om te komen tot een substantiële aflossing.
10. Onbegrijpelijke oordelen over interne kosten (rov. 5.21)
10.1
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 5.21 dat ‘niet uitgewerkt’ zou zijn door de Gemeente dat zij ‘meer of andere (interne) kosten’ heeft moeten maken door de fout van de notarissen. De Gemeente heeft dit namelijk de stellingen betrokken:
- a.
dat de Gemeente na de ontdekking van de beroepsfouten van de notarissen zich ingespannen heeft om naar een oplossing voor de ontstane problematiek te zoeken, waarbij voor haar (vanzelfsprekend) de eerste prioriteit erin bestond om de kopers van de betreffende (zestien) kavels een adequate en snelle oplossing te bieden;92.
- b.
dat zij enerzijds externe kosten93. heeft moeten maken voor het vaststellen van de schade en de aansprakelijkheid (onderhandelen, informeren, het sluiten van overeenkomsten, notariële akten etc.), en anderzijds interne kosten94. heeft moeten maken voor het inzichtelijk maken van de problematiek en het zoeken van een oplossing (bijvoorbeeld door het houden van talloze besprekingen en overleggen95.;
- c.
dat deze interne kosten in rekening gebracht zijn door (ingeleende) ambtenaren van een rechtspersoon genaamd De Kompanije, een organisatie waarin medewerkers uit de Gemeente Pekela en Veendam samenwerken;96.
- d.
dat de Gemeente dit personeel van De Kompanije ingezet heeft om ‘fouten te herstellen, te beperken en/of vast te stellen’;97.
- e.
dat met deze werkzaamheden een bedrag gemoeid is van (in hoofdsom) € 52.056,10;98. en
- f.
dat de teamleader Financiën van de Gemeente, de heer [teamleider], verklaart dat de door de ambtenaren van De Kompanije geschreven uren doorberekend zijn aan de Gemeente en ook door de Gemeente ‘voldaan’ zijn.99.
Deze bij letters a t/m f vermelde stellingen heeft de Gemeente bovendien onderbouwd100. met een boven Inl.Dagv-§ 23 afgedrukte tabel met hierin een specificatie van de geregistreerde uren en de gehanteerde tarieven, waarnaar de Gemeente verwezen heeft in MvG-§§ 5 en 92:
Interne kosten van de Gemeente, tot en met april 2013
boekjaar | aantal | bedrag | 2012 |
---|---|---|---|
2012 | 111.75 | 8 823.78 | [betrokkene 1] |
82,50 | 6.514.20 | [betrokkene 2] | |
189,25 | 14.943.18 | [betrokkene 3] | |
8.00 | 631.68 | [betrokkene 4] | |
8.00 | 516.80 | [betrokkene 5] | |
2013 | 147.00 | 8.705.34 | [betrokkene 1] |
30.00 | 2.368.80 | [betrokkene 6] | |
110.75 | 8.744.82 | [betrokkene 3] | |
12,50 | 807,50 | [betrokkene 5] | |
52.056,10 |
Daar komt bij dat de Gemeente ook nog eens gesteld101. heeft dat zij een nadere opgave en specificatie van de interne uren en kosten overgelegde102. die in de jaren 2012/2013 door de betrokken medewerkers gemaakt zijn.
Gezien (1) de hiervóór bij letters a t/m f vermelde stellingen, (2) de door de Gemeente gegeven specificatie en toelichting daarop, èn (3) haar bewijsaanbod is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk 's hofs oordeel in rov. 5.21 dat niet door de Gemeente uitgewerkt zou zijn dat zij meer of andere (interne) kosten heeft moeten maken door de fout van de notarissen. Immers, niet valt in te zien hoe de Gemeente haar stellingen anders of meer zou hebben moeten en kunnen uitwerken.
10.2
Althans is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk indien en voor zover het hof met zijn oordelen in rov. 5.21 1. dat de Gemeente een urenverantwoording van de betrokken medewerkers van De Kompanije overgelegd heeft, 2. dat het hof begrijpt (kort gezegd) dat met de Gemeenschappelijke Regeling (dus: over De Kompanije) twee gemeentes, waaronder de Gemeente, hun ambtelijk apparaat samengevoegd hebben, en 3. dat ‘de mensen en de taken’ er (dus) zouden zijn en dat ook de financiering van deze ‘externe’ organisatie door deze twee gemeenten ‘een gegeven’ zou zijn, als zijn oordeel tot uiting gebracht heeft dat de Gemeente geen schade geleden zou hebben resp. de door de Gemeente gestelde en onderbouwde gemaakte (interne) kosten niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen, omdat deze kosten voortvloeien uit werkzaamheden en inspanningen van ambtenaren die bij De Kompanije ondergebracht zijn.
Dit oordeel is namelijk onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van de Gemeente:
- a.
dat De Kompanije een (zelfstandige) rechtspersoon is waarin medewerkers uit de Gemeente Pekela en Veendam samenwerken;103.
- b.
dat de Gemeente ambtenaren van De Kompanije heeft ‘ingeleend’;104.
- c.
dat weliswaar geen daadwerkelijke facturen verstuurd zijn — omdat de uren vanuit de Gemeenschappelijke Regeling doorberekend zijn (dus: aan de Gemeente) —, maar dat de geboekte uren wèl ‘doorberekend en voldaan’ zijn door de Gemeente;105.
- d.
dat de teamleider Financiën, de heer [teamleider], schriftelijk verklaard heeft dat de geboekte uren (dus: ten bedrage van in hoofdsom € 52.056,10) ‘aan gemeente Veendam doorberekend en voldaan zijn.’,106. waarbij nog komt dat de Gemeente bewijs aangeboden107. heeft van haar stelling dat de geregistreerde uren ook daadwerkelijk aan de kwestie (dus kort gezegd: het herstellen, beperken en/of vaststellen van de beroepsfouten) besteed zijn.
Deze bij letters a t/m d vermelde stellingen èn dit bewijsaanbod laten (laat) zich niet anders verstaan dan dat de Gemeente ‘meer of andere’ (interne) kosten heeft moeten maken, doordat zij ten gevolge van de beroepsfouten van de notarissen bij De Kompanije werkzame ambtenaren heeft moeten inzetten voor het herstellen, beperken en/of vaststellen van de beroepsfouten van de notarissen, voor welke werkzaamheden de Gemeente betaald heeft. Derhalve is onbegrijpelijk 's hofs oordeel in rov. 5.21 dat de door de Gemeente gestelde en onderbouwde gemaakte (interne) kosten niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen, om de reden dat deze kosten voortvloeien uit werkzaamheden en inspanningen van ambtenaren die (extern) bij De Kompanije ondergebracht zijn.
11. Specifieke en relevante bewijsaanbiedingen van de Gemeente gepasseerd (rov. 5.23)
Door in rov. 5.23 de door de Gemeente gedane bewijsaanbiedingen te passeren heeft het hof van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, want bij deze bewijsaanbiedingen gaat het om het door de Gemeente
- I.
in MvG-§ 14 gedane specifieke aanbod om de in deze MvG-§ 14 vervatte stellingen te bewijzen, namelijk [a] dat de oplossing die de Gemeente met Geveke en FGH in maart 2013 bereikt hadden met de vaststellingsovereenkomst en de leveringsovereenkomst niet enkel was gericht op het herstel van de door de notarissen gemaakte beroepsfouten, maar ook op de oplossing van de omstandigheid dat Geveke door de algehele economische crisis in het algemeen en de specifieke penibele situatie van Geveke in het bijzonder, juist ten tijde van het ontdekken van de fout van de notarissen in dermate moeilijke financiële omstandigheden bleek te zijn komen te verkeren, dat zij de Gemeente heeft bericht uit het project te moeten stappen, [b] dat dat onderdeel was van de al eerder ingezette buitengerechtelijke liquidatie/ontmanteling van het Geveke-concern, zoals die ook daadwerkelijk is uitgevoerd en tot een substantieel afgeslankte voortzetting in de (door anderen voortgezette) vennootschap Esborg Ontwikkeling B.V. heeft geleid, [c] dat gevolg daarvan evenzeer was dat Geveke geen schade kon dragen, vanwege een alsdan aan de orde komend faillissement, [d] dat de Gemeente niet eerder bekend was met het door Geveke ten gunste van FGH gevestigde hypotheekrecht op de zestien kavels, [e] dat ten tijde van de ontdekking van de beroepsfouten het daarvóór nog bestaande financieringsarrangement van Geveke bij FGH geëindigd was, zodat FGH over (onmiddellijk) opeisbare vorderingen op Geveke beschikte, [f] dat deze ontwikkelingen (ontdekking beroepsfouten, het bekend worden van het financieel onvermogen van Geveke en de verhypothekering en de opeisbaarheid van de vorderingen van FGH op Geveke) in de tijd min of meer gelijk opliepen, [g] dat daar ten slotte nog eens bijkwam dat het door de Gemeente en Geveke beoogde project door dezelfde economische ontwikkelingen (algehele economische crisis in het algemeen en de specifieke penibele situatie bij Geveke) inmiddels zwaar verliesgevend was geworden en dat dit voor Geveke reden temeer was om zich uit het project daaruit terug te trekken;
- II.
hiervóór in onderdeel 8 vermelde, in MvG-§ 35 gedane specifieke aanbod om te bewijzen a. dat het project destijds (dus: in 2013) al verlieslatend was, b. dat dit voor Geveke mede (‘temeer’) reden was om uit het project te stappen, en c. dat het project ook sindsdien verlieslatend gebleven is; en
- III.
hiervóór in onderdeel 0 vermelde, in MvG-§ 93 gedane specifieke aanbod om te bewijzen de in deze MvG-§ 93 vermelde ‘interne kosten’-uren die volgens de Gemeente geregistreerd en ook daadwerkelijk aan ‘de kwestie’ besteed zijn,
want deze bewijsaanbiedingen zijn niet alleen voldoende specifiek, maar ook ter zake dienend, zodat het hof aan deze bewijsaanbiedingen niet voorbij mocht gaan.
E. Overige klachten
12. ‘Dit’ gerepareerd (rov. 5.6)
Gezien al het voorgaande in dit middel, is onbegrijpelijk is 's hofs oordeel in rov. 5.6 dat de Gemeente ‘dit’ gerepareerd heeft door het sluiten van de in rov. 2.17 genoemde vaststellingsovereenkomst, indien het hof met dit oordeel niet tot uiting gebracht heeft of beoogd te brengen dat ‘dit’ mede gerepareerd is door de in rov. 2.18 vermelde, tussen Geveke, FGH en de Gemeente aangegane leveringsovereenkomst (dus: ‘Overeenkomst tot levering van gronden en royement van hypotheken’) en/of dat het bij ‘dit’ ook gaat om het niet zorg ervoor dragen dat geen van de zestien door de Gemeente aan haar kopers geleverd kavels bezwaard was met een eerste hypotheekrecht van FGH.
13. Voortbouwklacht
Hetgeen waarover een vorig onderdeel klaagt, vitieert (tevens) al hetgeen waarmee het hof op het door dat onderdeel bestredene voortbouwt, waaronder niet alleen het dictum van het arrest, maar ook de oordelen en beslissingen in rovv. 5.12, 5.13 en 5.15, waaronder het in rov. 5.15 in fine gegeven oordeel dat er ‘dan ook geen reden’ zou bestaan voor de door de Gemeente bepleite ‘toepassing van het leerstuk van de kansschade omtrent de 15 niet verkochte kavels’, en rov. 5.16, met welke oordelen en beslissingen het hof voortbouwt op het door een vorig onderdeel bestredene.
Op grond van dit middel moge het de Hoge Raad behagen om het arrest te vernietigen met zodanige beslissingen als de Hoge Raad passend zal achten; kosten rechtens, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen arrest.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑12‑2020
In dit middel vermelde rechtsoverwegingen staan in het arrest, tenzij anders vermeld is.
Rov. 5.14.
In rov. 5.13 expliciteert het hof dat het rapport van Troostwijk voor alle door de Gemeente (onderstreping toegevoegd) ‘verkregen gronden, met uitzondering van de zestien reeds verkochte kavels, een marktwaarde van € 4,66 miljoen’ geeft, ‘zodat het hof die marktwaarde per maart 2013 tot uitgangspunt neemt.’
Rov. 5.16.
Rov. 5.16.
N.B. Abusievelijk zijn de bedragen van € 1.889.437 en € 1.889.397 in de MvG door elkaar heen gehaald. Overzichtelijkheidshalve wordt in dit middel uitgegaan van het door de rechtbank (rov. 2.5 van het vonnis) en het door het hof vastgestelde bedrag van € 1.889.437.
Rov. 2.20 (onder 2 van het citaat uit de notariële akte van 20 maart 2013, overgelegd als MvG-prod. 3).
Rov. 2.2.
Rov. 2.3.
Rov. 2.4.
Rov. 2.12 (3de volzin).
Rov. 2.12 (3de volzin).
Rov. 2.5.
Art. 13 van de exploitatieovereenkomst is door het hof geciteerd in rov. 2.6.
Rov. 2.8.
Rov. 2.7 (laatste volzin) in samenhang met rov. 2.12 (3e volzin).
Zie vorige voetnoot.
Rov. 2.9. Vastgesteld is in deze rov. 2.9 dat zich op het Golfeiland in totaal 31 kavels bevinden en in rov. 2.10 dat eind 2012 van deze 31 kavels in totaal zestien kavels door de Gemeente verkocht waren. Uit hetgeen vastgesteld is in deze rovv. 2.9 en 2.10 volgt derhalve dat vijftien van genoemde 31 kavels eind 2012 nog niet verkocht waren.
Rov. 2.12.
Zoals door partijen afgesproken bij ad. f van de vaststellingsovereenkomst (door het hof geciteerd in rov. 2.17). Zie ook: rov. 5.9.
Rov. 2.10.
Het hof hanteert in rov. 2.11 het woordje ‘leveringsakten’.
Rov. 2.11.
Rov. 2.12 (1e volzin).
Hoewel het hof dat vast niet bedoeld zal hebben, suggereren de in rov. 2.12 gebezigde woordjes ‘achteraf gezien beschikkingsonbevoegd’ ten onrechte dat de notarissen ten tijde van de levering van de zestien kavels niet zouden hebben kunnen weten dat de Gemeente toen geen eigenaar was, zoals bijvoorbeeld in een geval waarin na een levering van een zaak door B aan C een vernietiging plaatsvindt van de obligatoire overeenkomst op grond waarvan de zaak destijds door A aan B geleverd werd en waarin B ook eigenaar geworden zou zijn van deze zaak, ware het niet dat deze obligatoire overeenkomt na de levering B-C vernietigd wordt. In casu echter behoorden de notarissen ten tijde van de levering van de zestien kavels te weten dat Geveke er eigenaar van was.
Rov. 2.12 (4de volzin).
Rov. 2.12 (5de volzin).
Rov. 2.13.
Rov. 2.17 (1e volzin).
Kernachtig is weergegeven wat partijen overeengekomen zijn in artt. 1 t/m 3 van de vaststellingsovereenkomst, zoals door het hof geciteerd in rov. 2.17.
Rov. 2.18.
Zie art. 1.1 van de leveringsovereenkomst, zoals door het hof geciteerd in rov. 2.19. Zie voor het door de Gemeente betaalde bedrag van (in hoofdsom) € 3,6 miljoen: art. 4.1 van de leveringsovereenkomst, zoals door het hof geciteerd in rov. 2.19.
Zie artt. 4.1 en 4.5 van de leveringsovereenkomst, zoals door het hof geciteerd in rov. 2.19.
Rov. 2.20 (onder 2 van het citaat uit de notariële akte van 20 maart 2013, overgelegd als MvG-prod. 3).
Rov. 2.21.
Rov. 2.14.
Geen van partijen heeft in appèl gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.11 van het vonnis van 16 mei 2018: ‘De Notaris heeft erkend dat een fout is gemaakt bij de levering van de zestien kavels vanaf april 2008. Bij nader onderzoek in de openbare registers had kunnen worden vastgesteld dat de kavels niet waren gelegen op het aan de Gemeente toebehorende deel van het Perceel.’
Rov. 5.3.
Hierover oordeelde de rechtbank in rov. 4.44 van het vonnis.
Zie rov. 4.1 bij (i) en hiervóór in dit middel bij (xi).
Zie rov. 4.1 bij (ii) en hiervóór in dit middel voetnoot 18.
Zie rov. 4.1 bij (iii).
Rov. 5.7 (21ste regel), hierna wordt naar dit oordeel ook wel verwezen als ‘allesomvattende transactie’-benadering.
Geciteerd is uit rov. 5.7 (voorlaatste volzin).
In rov. 5.14 geeft het hof te kennen dat het (geen herredactie toegepast) ‘concludeert dat bij de feitelijke vermogenssituatie van de gemeente (met inachtneming van de fout van de notarissen) moet worden uitgegaan van de situatie waarin de gemeente van Geveke alle percelen uit het project heeft gekocht, waarbij de zestien reeds verkochte percelen meteen zijn doorgeleverd. De gemeente heeft hiervoor € 3,6 miljoen betaald. Hiervoor heeft zij percelen met een waarde van € 4,66 miljoen in eigendom verkregen. In die zin kan niet van nadeel of van schade aan de zijde van de Gemeente worden gesproken.’
Hierop toegesneden klachten staan in onderdeel 2.
Bij het slagen van de in dit onderdeel vervatte klacht en van een of meer van de klachten in de navolgende onderdelen kan de Hoge Raad zonder zich in de begroting van de schade te hoeven begeven het arrest vernietigen en kan na verwijzing de begroting van de schade geheel opnieuw beoordeeld worden.
Door het hof in rov. 5.4 omschreven als: ‘de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden’.
Rov. 2.9. De Gemeente heeft gesteld dat de eerste vijf kavels verkocht zijn op 3 april 2008, 29 april 2008, 9 mei 2008, 27 juni 2008 en 22 augustus 2008 (MvG-§ 45, met verwijzing naar Inl.Dagv-prod. 4 (bijlage 3, blz. 18).
Zoals reeds in (viii) van de nadere introductie op dit middel uiteengezet is, bestaan deze afzonderlijke beroepsfouten eruit dat de notarissen niet geconstateerd hebben (1) dat de zestien kavels gesitueerd waren op het aan Geveke (als eigenaar) toebehorende perceelsgedeelte G, en (2) dat FGH op dit perceelsgedeelte een hypotheekrecht had.
Zie onderdeel 9 voor een aan de stellingen van de Gemeente gerelateerde klacht, die inhoudt dat de Gemeente de eigendom van alle 31 kavels op het Golfeiland, waaronder ook de vijftien eind 2012 nog niet verkochte kavels, onbezwaard van Geveke verkregen zou hebben.
Rov. 5.10: ‘Onomstreden is dat Geveke destijds voor royement — en dus voor aflossing — had moeten zorgdragen en dat de gemeente dat in 2013 alsnog heeft moeten bewerkstelligen.’
Zekerheidshalve bestrijdt onderdeel 8 's hofs oordeel in rov. 5.16 dat de Gemeente een positief resultaat behaald zou hebben met de vaststellingsovereenkomst (waarmee het hof kennelijk doelt op de vaststellings- en leveringsovereenkomst resp. ‘één allesomvattende transactie’ als vermeld in rov. 5.7).
Geciteerd is uit art. 6:100 BW.
Dat geen csqn-verband bestaat tussen het ‘voordeel’ dat de Gemeente gehad zou hebben als gevolg van de vaststellingsovereenkomst en de beroepsfouten van de notarissen, ligt (dus) besloten in 's hofs oordelen in rov. 5.15, zoals reeds hiervóór uiteengezet is subonderdeel 2.1.
Zo ligt besloten in rov. 2.9.
Geciteerd is uit rov. 2.7.
Zie ook onderdeel 7.
Zie ook HR 1 februari 2002, NJ 2002/122, rov. 4.5.
Zie subonderdeel 4.1 hiervóór.
Kennelijk abusievelijk ontbreekt het woordje ‘maken’ in 's hofs arrest.
HR 24 juni 2016, NJ 2017/139, HR 1 juli 1993, NJ 1995/150, en HR 19 december 1975, NJ 1976/280.
Lindenbergh in zijn annotatie (§ 9) onder HR 24 juni 2016, NJ 2017/139, met verwijzing naar: HR 19 december 1976, NJ 1976/280, HR 16 oktober 1998, NJ 1999/196, en HR 28 mei 1999, NJ 1999/564.
Geciteerd is uit HR 24 juni 2016, NJ 2017/139, rov. 3.6.2. Zie ook: A-G Keus in zijn conclusie (§ 3.26) voor HR 24 juni 2016, NJ 2017/139: ‘Het getuigt naar mijn mening niet van een onjuiste rechtsopvatting dat gemis aan de vrucht van de door hen betaalde arbeid als (concrete) schade van de Gemeenten op te vatten {…}.’
HR 24 juni 2016, NJ 2017/139, rov. 3.6.2.
A-G Berger in zijn conclusie voor NJ 1976/280. Zie ook: A-G Keus in zijn conclusie (§ 3.26) voor HR 24 juni 2016, NJ 2017/139 dat de (concrete) schade van de betreffende gemeenten begroot kan worden op ‘loonkosten die corresponderen met de arbeidstijd die niet aan de reguliere werkzaamheden van de betrokken werknemers kon worden besteed.’
MvG-§ 18.
MvG-§ 18. Zie ook: MvG-§ 21.
Zie voetnoot 6 over het door de rechtbank en het hof vastgestelde bedrag van € 1.889.437.
MvG-§ 19. Zie ook: MvG-§ 21.
MvG-§§ 18, 19 en 50.
MvG-§ 29 en MvG-§ 5 in samenhang met Inl.Dagv-§ 2 (met verwijzing naar Inl.Dagv-prod. 1, art. 13). De exploitatieovereenkomst is gedeeltelijk door het hof geciteerd in rov. 2.6.
MvG-§ 19.
MvG-§ 19.
MvG-§ 58.
Het hof heeft in rov. 2.7 als feit vastgesteld dat de Gemeente economisch eigendom van gronden ingebracht heeft. In MvG-§ 21 is gesteld dat hiermee een bedrag van € 617.166 gemoeid is, hetgeen niet betwist is door Borgerspark c.s. in MvA+inc.
Naast de door de Gemeente op dit punt betrokken stellingen, heeft het hof in rov. 2.7 als feit vastgesteld dat de Gemeente een bedrag van € 1.889.437 betaald heeft voor de door Geveke in de gezamenlijke exploitatie (in fase II) ingebrachte gronden.
MvG-§§ 14, 35, 69, 69. Geciteerd is uit MvG-§ 14.
MvG-§ 69.
MvG-§§ 14, 35.
Proces-verbaal 2 november 2017-blz. 3 (3de alinea), en MvG-§§ 35 en 69.
MvG-§§ 32 en 64. Geciteerd is uit MvG-§ 32.
MvG-§ 35.
MvG-§ 69.
Zie voetnoot 6 over het door de rechtbank en het hof vastgestelde bedrag van € 1.889.437.
MvG-§§ 19 en 32, 56, 74, 75, en 83 (‘de volle economische munt’).
MvG-§ 29. Zie ook: Inl.Dagv-§ 3 in samenhang met MvG-§ 5 (en Inl.Dagv-prod. 1, punt 13).
MvG-§§ 27, onder het kopje (zonder vetgedrukt en onderstreping) ‘Nota bene 1’,79, 80 en 83.
MvG-§§ 27, 29, 80 en 83.
MvG-§ 29. Zie ook MvG-§ 75: ‘Omdat de Gemeente Geveke eerder al de waarde van de gronden uit fase II had vergoed {…}, valt haar schade in beginsel te begroten op een bedrag van € 2.545.776,34 (het dubbel betaalde bedrag, waarvan ze zonder de fout van de Notaris niets, althans niets voor de 16 en 15 kavels {…} had hoeven te betalen.’ Zie ook MvG-§ 56: ‘In de inleiding van deze memorie is al aangegeven dat met zoveel woorden in de (toenmalige) stukken is vastgelegd dat de Gemeente voor de door Geveke in Fase II ingebrachte gronden aan Geveke al een bedrag van € 1.889.437 heeft betaald {…} en dat zij zonder de fout van de Notaris voor de ‘verkrijging’/doorlevering van die gronden helemaal niets had hoeven te betalen. De overweging van de rechtbank dat niet is komen vast te staan en zelfs niet aannemelijk zou zijn dat de Gemeente aan Geveke later voor de juridische levering van de 16 kavels (ter aflossing van de hypotheekrechten van FGH Bank op die kavels) opnieuw zou hebben betaald, is kenbaar onjuist en ook onbegrijpelijk.’
MvG-§§ 29 onder het kopje (zonder vetgedrukt en onderstreping) ‘Nota bene 1’ en 80.
Inl.Dagv-§ 22, Proces-verbaal 2 november 2017-blz. 6 (2de alinea), en MvG-§§ 5 en 15.
Inl.Dagv-§ 23 en MvG-§ 5.
Inl.Dagv-§ 23, Proces-verbaal van 2 november 2017-blz. 7 (1e en 2de alinea), en MvG-§§ 5 en 92.
Proces-verbaal van 2 november 2017-blz. 6 (3de alinea) en blz. 7 (2de alinea).
Inl.Dagv-§ 23 en MvG-§ 5. Proces-verbaal van 2 november 2017-blz. 7 (1e alinea).
Proces-verbaal van 2 november 2017-blz. 7 (1e alinea).
Inl.Dagv-§ 23 en MvG-§ 5.
Akte 15 november 2017-§ 7 en prod. 13, en MvG-§§ 5 en 92.
Inl.Dagv-§ 23, Akte 15 november 2017-§ 7 en prod. 13, en MvG-§§ 5, 92 en 93. In het in Inl.Dagv-§ 23 gegeven overzicht is te zien dat het merendeel van de uren geboekt zijn door ‘[betrokkene 1]’, ‘[betrokkene 3]’ en ‘[betrokkene 2]’. Bij de comparitie in eerste aanleg zijn zij allen aan zijde van de Gemeente verschenen in hun hoedanigheid van ‘juridisch adviseur’ ([betrokkene 3]), ‘projectleider’ ([betrokkene 1]) en ‘adviseur grondzaken en vastgoed’ ([betrokkene 6]) van de Gemeente (zie: Proces-verbaal van 2 november 2017-blz. 1).
Akte 15 november 2017-§ 7 en MvG-§ 5.
Akte 15 november 2017-prod. 13. Hierin valt (bijvoorbeeld) te lezen bij de werkzaamheden van [betrokkene 1]: ‘Coördinatie en uitzetten van acties bij collega 's na melding dat er mogelijk iets niet klopte met de verkoop van kavels op het Golfeiland. Tussentijdse besprekingen met collega's. Frequent overleg met burgemeester en portefeuillehouder over bepalen strategie, berekenen van- en advisering over financiële consequenties, overleg over hoe om te gaan met Esborg, met de FGH, overleggen met advocaat, bestuderen van (concept)overeenkomsten met Esborg en FGH, overleggen met betrokken bewoners van de 16 kavels, overleg met de pers (embargo). Voorbereiden van het herstel van de leveringen van de percelen.’ en bij [betrokkene 3]: ‘Veel overleg met burgemeester en portefeuillehouder over voortgang herstelacties, overleg over positie van Geveke (inmiddels Esborg), met de FGH, veel overleg met advocaat, werk aan de (concept)overeenkomsten met Geveke en FGH, vervolgoverleggen met betrokken bewoners van de 16 kavels, met door hen in de arm genomen (door de gemeente betaalde) advocaat, opvragen en begeleiden van taxatierapporten, het voorbereiden van het herstel van de leveringen van de percelen, overleg met notariaat daarover. Akte tot bekrachtiging van levering van de 16 percelen is op 20 maart 2013 gepasseerd. Diverse afrondende werkzaakheden en correspondentie.’
Inl.Dagv-§ 23 en MvG-§ 5.
Proces-verbaal van 2 november 2017-blz. 7 (1e alinea), waarnaar verwezen is in MvG-§ 93.
Akte 15 november 2017-§ 7 en MvG-§§ 5 en 92.
Akte 15 november 2017-§ 7 met verwijzing naar prod. 13, alsmede MvG-§§ 5 en 92. Geciteerd is uit de als prod. 13 overgelegde verklaring van de heer [teamleider].
MvG-§ 93.