HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:602 onder verwijzing naar HR 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7.
HR, 01-09-2015, nr. 14/03348
ECLI:NL:HR:2015:2454, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
14/03348
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2454, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1391, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:1391, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2454, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑07‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2015/491 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2015-0344
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Gedeeltelijke bevestiging amv Pr door MK Hof. Mag een amv, die wat betreft de inhoud van de gebezigde bwm in overeenstemming met de Regeling amv door Pr, Kr, Eco. Pr, Kr en EK in h.b. (Stcrt. 1996, 197) verwijst naar het pv tz en andere processtukken slechts in het geval a.b.i. art. 359.3 tweede volzin Sv (bekennende vd) door het Hof worden bevestigd? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294 m.b.t. de toepassing van art. 423 Sv. O.g.v. art. 423.1 Sv is zowel de MK als de EK van het Hof bevoegd een in e.a. gewezen vonnis te bevestigen. Dat geldt ook indien het gaat om een mondeling vonnis dat in het pv tz is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. Indien die amv wat betreft de inhoud van de gebezigde bwm - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het pv tz en/of andere processtukken, is het Hof in geval van bevestiging van het vonnis niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. De opvatting van het middel dat zodanige bevestiging slechts is toegestaan in het geval a.b.i. art. 359.3 tweede volzin Sv (bekennende vd) vindt geen steun in voormelde Regeling noch in art. 359 Sv noch in de totstandkomingsgeschiedenis van art. 359.3 tweede volzin Sv (ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7 en ECLI:NL:HR:2015:602, NJ 2015/176). Zelfs indien t.tz. van de MK in h.b. door vd alsnog anders is verklaard of door zijn rm vrijspraak is bepleit, staat het de appelrechter vrij een amv als vorenbedoeld te bevestigen, zij het - o.g.v. art. 359.3 tweede volzin Sv - met aanvulling van gronden, dus met opneming in het arrest van de inhoud van de gebezigde bwm (ECLI:NL:HR:2011:BO7971).
Partij(en)
1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03348
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 december 2013, nummer 23/000384-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet had mogen bevestigen omdat art. 359, derde lid, Sv niet is nageleefd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 mei 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verbalisant 1] (surveillant van de Regiopolitie Zaanstreek-Waterland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een personenvoertuig, met hoge, althans abrupt toenemende, snelheid op en/of in de richting van [verbalisant 1] is (in)gereden en/of (af)gereden (waardoor [verbalisant 1] moest wegspringen om niet te worden geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
De door de meervoudige kamer van het Hof gedane uitspraak houdt in dat het vonnis van de Politierechter wordt vernietigd wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan en het vonnis voor het overige wordt bevestigd met dien verstande dat het Hof de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg niet heeft gebruikt voor het bewijs.
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter waarin het mondeling vonnis is aangetekend, houdt het volgende in:
"De politierechter deelt onder meer mede de korte inhoud van de navolgende stukken uit het dossier:
I.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL11 WE 2012034789-1. Dit proces-verbaal houdt in de op 29 mei 2012 afgelegde verklaring van [verbalisant 1] tegenover verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina: 5 en 6).
II.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL11 EZ 2012034789-8. Dit proces-verbaal houdt in de op 30 mei 2012 afgelegde verklaring van [verdachte] tegenover verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina: 19 en 20).
III.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11SU 2012034789-4. Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] van 29 mei 2012 (dossierpagina: 41 en 42).
IV.
Het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte in dat register eerder is veroordeeld wegens onder meer geweldsdelicten.
Verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, verklaart als volgt.
A.
Ik ben gestopt en ik heb wel een politieagent gezien. Ik zag die politieagent weggaan naar de linkerkant. Ik heb hem dus wel gezien ja.
B.
Ik wist niet dat die weg was afgesloten. Ik woon weliswaar in Zaandam, maar doe alles in Amsterdam dus ben niet bekend in de buurt. Het was een zebrapad. Die politieagent maakte een bepaalde beweging met zijn hand, hij gaf geen stopteken. Toen ik wegreed hoorde ik wel geschreeuw, maar ben ik gewoon weggereden. Ik dacht dat ik alleen hoefde te stoppen voor een voetganger.
Ik had niet door dat ik door rood reed. Ik was niet op de vlucht of zo. Ik was muziek aan het luisteren en praatte met mijn vriend. Ik weet niet wat er met die politieagent is gebeurd.
Was hij gewond of was zijn fiets kapot?
Die agent had gewoon duidelijker moeten praten of kloppen.
(...)
Aantekening van het mondeling vonnis
(...)
3.1
Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- De hiervoor onder A weergegeven verklaring van verdachte.
- Hetgeen van de dossierstukken in dit proces-verbaal hiervoor onder I tot en met III is opgenomen.
(...)
3.2
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het bewijs overweegt de politierechter nog het volgende. Uit het onderzoek op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verbalisant naast de auto van verdachte stond en er visueel contact was tussen verdachte en de verbalisant. Op het moment dat de verbalisant naar de linkerkant van de auto wil lopen, stuurt verdachte met zijn auto naar links en rijdt hij hard weg.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen reden had om hard weg te rijden. Dat acht de politierechter niet geloofwaardig, gelet op het feit dat verdachte onverzekerd en zonder rijbewijs reed."
2.3.
De aantekening van een mondeling vonnis van de politierechter dient ingevolge art. 378, tweede lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). Art. 3 van deze Regeling houdt onder d in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het procesverbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
2.4.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat een aantekening mondeling vonnis, die wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in overeenstemming met de Regeling verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken, slechts in het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte) door het hof mag worden bevestigd.
2.5.
Art. 423, eerste lid, Sv luidt als volgt:
"Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid."
2.6.
In HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294 zijn enkele hoofdlijnen geschetst voor de wijze waarop toepassing kan worden gegeven aan art. 423 Sv. Daarin is overwogen dat een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen. Dat zijn de beslissingen inzake de geldigheid van de inleidende dagvaarding, de bevoegdheid van de eerste rechter tot kennisneming van de zaak, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel de aanwezigheid van redenen voor schorsing van de vervolging, en voorts de beslissingen over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte alsmede de oplegging van straf en/of maatregel.
2.7.
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het gaat om een mondeling vonnis dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is het hof in geval van bevestiging van het vonnis niet gehouden de inhoud die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen.
2.8.
De opvatting van het middel dat zodanige bevestiging slechts is toegestaan in het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte), vindt geen steun in voormelde Regeling noch in art. 359 Sv noch in de geschiedenis van de totstandkoming van de tweede volzin van het derde lid van die bepaling (vgl. HR 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7 en HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:602, NJ 2015/176). Zelfs indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte alsnog anders is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit, staat het de appelrechter vrij een aantekening mondeling vonnis als vorenbedoeld te bevestigen, zij het - op grond van het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv - met aanvulling van gronden, dus met opneming in het arrest van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7971).
2.9.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015.
Conclusie 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Gedeeltelijke bevestiging amv Pr door MK Hof. Mag een amv, die wat betreft de inhoud van de gebezigde bwm in overeenstemming met de Regeling amv door Pr, Kr, Eco. Pr, Kr en EK in h.b. (Stcrt. 1996, 197) verwijst naar het pv tz en andere processtukken slechts in het geval a.b.i. art. 359.3 tweede volzin Sv (bekennende vd) door het Hof worden bevestigd? HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294 m.b.t. de toepassing van art. 423 Sv. O.g.v. art. 423.1 Sv is zowel de MK als de EK van het Hof bevoegd een in e.a. gewezen vonnis te bevestigen. Dat geldt ook indien het gaat om een mondeling vonnis dat in het pv tz is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. Indien die amv wat betreft de inhoud van de gebezigde bwm - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het pv tz en/of andere processtukken, is het Hof in geval van bevestiging van het vonnis niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. De opvatting van het middel dat zodanige bevestiging slechts is toegestaan in het geval a.b.i. art. 359.3 tweede volzin Sv (bekennende vd) vindt geen steun in voormelde Regeling noch in art. 359 Sv noch in de totstandkomingsgeschiedenis van art. 359.3 tweede volzin Sv (ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7 en ECLI:NL:HR:2015:602, NJ 2015/176). Zelfs indien t.tz. van de MK in h.b. door vd alsnog anders is verklaard of door zijn rm vrijspraak is bepleit, staat het de appelrechter vrij een amv als vorenbedoeld te bevestigen, zij het - o.g.v. art. 359.3 tweede volzin Sv - met aanvulling van gronden, dus met opneming in het arrest van de inhoud van de gebezigde bwm (ECLI:NL:HR:2011:BO7971).
Nr. 14/03348 Zitting: 26 mei 2015 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft - behoudens ten aanzien van de strafoplegging - bevestigd het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Noord-Holland waarbij verdachte wegens “poging tot zware mishandeling” is veroordeeld tot straf, de vordering van de benadeelde partij is toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting is opgelegd. Voorts heeft het Hof het vonnis voor wat betreft de strafoplegging vernietigd en verdachte de straf opgelegd van een gevangenisstraf voor de duur van acht weken waarvan zes weken voorwaardelijk.
2. Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat het arrest van het Hof gelet op het bepaalde in art. 359 lid 2 jo lid 8 Sv aan nietigheid leidt omdat het door het Hof bevestigde vonnis niet de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen bevat terwijl zich niet voordoet het geval dat de verdachte het tenlastegelegde ondubbelzinnig heeft bekend.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“ hij op 29 mei 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verbalisant 1] (surveillant van de Regiopolitie Zaanstreek-Waterland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een personenvoertuig, met hoge, althans abrupt toenemende, snelheid op en/of in de richting van [verbalisant 1] is (in)gereden en/of (af)gereden (waardoor [verbalisant 1] moest wegspringen om niet te worden geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt in als verklaring van de verdachte:
“ A.
Ik ben gestopt en ik heb wel een politieagent gezien. Ik zag die politieagent weggaan naar de linkerkant. Ik heb hem dus wel gezien ja.
B.
Ik wist niet dat die weg was afgesloten. Ik woon weliswaar in Zaandam, maar doe alles in Amsterdam dus ben niet bekend in de buurt. Het was een zebrapad. Die politieagent maakte een bepaalde beweging met zijn hand, hij gaf geen stopteken. Toen ik wegreed hoorde ik wel geschreeuw, maar ben ik gewoon weggereden. Ik dacht dat ik alleen hoefde te stoppen voor een voetganger. Ik had niet door dat ik door rood reed. Ik was niet op de vlucht of zo. Ik was muziek aan het luisteren en praatte met mijn vriend. Ik weet niet wat er met die politieagent is gebeurd. Was hij gewond of was zijn fiets kapot? Die agent had gewoon duidelijker moeten praten of kloppen.”
6. Voorts houdt het vonnis in:
“ Ten aanzien van het bewijs overweegt de politierechter nog het volgende. Uit het onderzoek op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verbalisant naast de auto van verdachte stond en er visueel contact was tussen verdachte en de verbalisant. Op het moment dat de verbalisant naar de linkerkant van de auto wil lopen, stuurt verdachte met zijn auto naar links en rijdt hij hard weg.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen reden had om hard weg te rijden. Dat acht de politierechter niet geloofwaardig, gelet op het feit dat verdachte onverzekerd en zonder rijbewijs reed.”
7. In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend (HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9240). De verklaring van de verdachte houdt niet een dergelijke duidelijke en ondubbelzinnige erkenning in. Verdachte verklaart immers slechts te zijn gestopt en [verbalisant 1], de politieman, te hebben gezien maar niet – zoals bewezenverklaard – dat hij met het opzet een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenvoertuig, met hoge, althans abrupt toenemende, snelheid op en/of in de richting van [verbalisant 1] is (in)gereden en/of (af)gereden.
8. Niettemin kon de Politierechter volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De omstandigheid dat niet is voldaan aan het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv staat niet in de weg aan toepassing van het bepaalde in art. 378, tweede lid, Sv jo. art. 3 van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). Art. 3 staat toe dat de in de aantekening mondeling vonnis voor wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen wordt volstaan met verwijzing naar de processtukken.1.
9. In HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO79712.deed zich ook een geval voor waarin de Rechtbank in haar vonnis had volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. Bij de behandeling in hoger beroep werd vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Het Hof bevestigde het vonnis zonder aanvulling van gronden. Dat achtte de Hoge Raad niet geoorloofd. Omdat uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit, had het Hof het vonnis van de Rechtbank niet mogen bevestigen dan onder aanvulling met bewijsmiddelen.
10. Zowel in de besproken zaak als in de onderhavige zaak lijdt het vonnis uit de eerste aanleg, zij het op verschillende gronden, niet aan nietigheid. In zoverre leenden beide vonnissen zich voor bevestiging. Over de vraag of ook een vonnis dat niet aan nietigheid lijdt maar niet voldoet aan de eisen van het bepaalde in art. 359 lid 2 Sv zich ook voor kale bevestiging leent heeft de Hoge Raad zich niet uitgelaten, ook niet in HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:602.
11. In de onderhavige zaak komen we aan die vraag evenmin toe. In casu blijkt in hoger beroep niet van een ondubbelzinnige bekentenis van het tenlastegelegde. Verdachte is in hoger beroep immers niet verschenen terwijl niet blijkt van een eerdere bekentenis. Gelet op HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7971 had het Hof het vonnis dus niet mogen bevestigen zonder aanvulling van gronden, te weten de inhoud van de bewijsmiddelen. Dat was anders geweest als de onderhavige zaak in hoger beroep was behandeld door een enkelvoudige kamer als bedoeld in art. 411 lid 2 Sv. Dan geldt immers ook in hoger beroep (art. 425 lid 3 Sv) dat kan worden volstaan met aantekening van het arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op de door de Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen wijze, te weten zoals omschreven in de hiervoor reeds besproken Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). In zo’n geval worden in hoger beroep – anders dan gelet op art. 415 jo 359 Sv in geval een zaak in hoger beroep wordt behandeld door een meervoudige kamer – aan een arrest geen andere of hogere eisen gesteld dan aan het vonnis in eerste aanleg.
12. In de schriftuur wordt niet uiteengezet welk belang de verdachte heeft bij de onderhavige klacht. Daarmee rijst de vraag of het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep evident is. Is dat niet het geval dan is het cassatieberoep immers bij gebreke van toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk (HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2).3.
13. Bij appelschriftuur heeft de verdachte bij wege van grieven gesteld dat hij een nieuwe behandeling wenst omdat “hij het er niet mee eens is”, omdat hij onschuldig is en omdat hij bezwaren heeft tegen de (hoogte van) de opgelegde straf. Hoewel de dagvaarding in hoger beroep is uitgereikt op verdachtes GBA-adres aan een huisgenoot, die zich bereid verklaarde de dagvaarding onverwijld aan de verdachte te overhandigen, en een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is gezonden naar het adres dat verdachte heeft opgegeven ter zitting van de Politierechter en bij het instellen van het appel, is verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Nu voorts geen verklaring wordt gegeven voor het feit dat verdachte, niettegenstaande zijn opgave bij appelschriftuur dat hij een nieuwe behandeling wenste, niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen is verdachtes belang bij de onderhavige klacht niet evident.
14. De vraag is vervolgens of dit inderdaad tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie dient te leiden. In HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:890 klaagde de verdachte dat het onderzoek ter terechtzitting nietig was, nu de Politierechter de verdachte ten onrechte niet het laatste woord had gegeven. In de conclusie had ik het standpunt ingenomen dat verdachtes belang bij deze klacht bepaald niet evident was. De Hoge Raad ging niet in op de vraag of verdachte belang had bij zijn klacht en vernietigde het bestreden arrest omdat een op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet was nageleefd. Dit kan – als ik het goed zie – drie dingen betekenen:
- de Hoge Raad achtte verdachtes belang bij zijn klacht ook zonder enige toelichting evident,
- gaat het om schending van een voorschrift waaraan de wetgever in verdachtes belang nietigheid heeft verbonden dan is daarmee diens belang bij een klacht over schending van zo’n voorschrift gegeven, of
- de Hoge Raad achtte het gelet op de aard van het geschonden voorschrift niet wenselijk gebruik te maken van de door art. 80a RO geboden mogelijkheid.
15. In het onderhavige geval kan mijns inziens niet worden gesteld dat de wetgever door het uitdrukkelijk stellen van nietigheid op schending van het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv, tweede volzin, tot uitdrukking heeft gebracht dat verdachte steeds bij naleving van het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv, tweede volzin, een rechtens te respecteren belang heeft. Voor Politierechterzaken in eerste aanleg en hoger beroep wordt immers een uitzondering op die regel toegestaan. De vraag is dus of het wenselijk is van de in art. 80a RO geboden mogelijkheid gebruik te maken.
16. De Hoge Raad heeft zich bij de controle op naleving van het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv, tweede volzin, van zijn strenge kant doen kennen. Dat komt reeds tot uitdrukking in de eis dat deze bepaling alleen van toepassing is wanneer de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.4.Voorts abstraheert de Hoge Raad van de grond waarop vrijspraak is bepleit5.en wordt geëist dat verdachtes verklaring alle onderdelen van de bewezenverklaring betreft.6.Bij een dergelijke strenge uitleg past niet dat in een geval als het onderhavige gebruik wordt gemaakt van de door art. 80a RO geboden mogelijkheid de verdachte wegens onvoldoende belang bij zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
17. Het middel slaagt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2015
Herhaald in HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4672.
Zie bijvoorbeeld HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:941.
O.a. HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3686, HR 29 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:AX5776.
HR 9 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0541.
Beroepschrift 14‑07‑2012
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 14 juli 2012
Geacht College,
Ondergetekende,
mr B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 23/000384-13.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij verstek bij arrest van 13 december 2013 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 24 januari 2013 waarbij rekwirant ter zake van een poging tot zware mishandeling werd veroordeeld bevestigd, behalve voor wat betreft de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan en met dien verstande dat het Hof één door de politierechter gebruikt bewijsmiddel heeft geschrapt en rekwirant in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk (met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht). De bevestiging van het vonnis voor het overige betekent dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 300,- en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in stand zijn gebleven.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 21 mei 2014 door rekwirant ingesteld.
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan:
Meer in het bijzonder voldoet het arrest van het Hof door de bevestiging van het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de bewezenverklaring en de bewijsvoering (met dien verstande dat het Hof één door de politierechter gebruikt bewijsmiddel heeft geschrapt) niet aan de eis dat de bewezenverklaring (conform art. 359 lid 3 jo art. 415 Sv) steunt op de inhoud van in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden en/of is het Hof er ten onrechte van uitgegaan dat zich met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de situatie voordeed als bedoeld in de tweede volzin van artikel 359 lid 3 Sv, te weten de situatie waarin kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zonder die nader uit te werken en/of de voor het bewijs gebruikte (redengevende) inhoud weer te geven, althans is de (mogelijke) opvatting van het Hof dat zich ten aanzien van de gehele bewezenverklaring een dergelijke situatie voordeed zonder nadere toelichting onbegrijpelijk aangezien rekwirant's verklaring bij de politie waarnaar de politierechter in het vonnis verwijst noch de verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg ten aanzien van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit namelijk een volledige en ondubbelzinnige bekentenis van het bewezenverklaarde inhouden en de verklaring op de zitting in eerste aanleg zelfs bezwaarlijk anders dan als een verzoek om vrijspraak kan worden beschouwd, althans leende het vonnis van de politierechter zich niet voor (een kale) bevestiging van de bewijsvoering aangezien de politierechter slechts heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, althans een verwijzing naar de voor het bewijs gebezigde processtukken, en het vonnis aldus niet (zoals in appel is vereist indien de zaak in appel door de meervoudige kamer van het Hof wordt behandeld) een weergave van de bewijsmiddelen bevat houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet (aangezien het Hof ten onrechte heeft volstaan met een bevestiging van het vonnis van de politierechter voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring) niet aan dit vereiste en lijdt daarom aan nietigheid, althans is de bevestiging van het vonnis door het Hof zonder nadere motivering, althans zonder aanvulling van de gronden voor de bewezenverklaring, niet juist en/of (voldoende) begrijpelijk.
Toelichting
In de onderhavige zaak heeft het Hof het vonnis van de politierechter van 24 januari 2013 waarbij rekwirant ter zake van een poging tot zware mishandeling werd veroordeeld bevestigd, behalve voor wat betreft de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan en met dien verstande dat het Hof één door de politierechter gebruikt bewijsmiddel heeft geschrapt. In de aantekening van het mondeling vonnis is door de politierechter ten laste van rekwirant bewezen verklaard dat
‘hij op 29 mei 2012 te zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verbalisant 1] (surveillant van de Regiopolitie Zaanstreek-Waterland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een personenvoertuig, met hoge, althans abrupt toenemende, snelheid op en/of in de richting van die [verbalisant 1] is (in)gereden en/of (af)gereden (waardoor die [verbalisant 1] moest wegspringen om niet te worden geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Met betrekking tot bovengenoemd feit heeft de politierechter voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring volstaan met een opgave van bewijsmiddelen (al dan niet als bedoeld in art. 359 lid 3 tweede volzin Sv).
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit heeft de politierechter immers overwogen dat de bewezenverklaring steunt op het in het proces-verbaal van de terechtzitting onder A weergegeven gedeelte van de verklaring van rekwirant en ‘hetgeen van de dossierstukken in dit proces-verbaal hiervoor onder I tot en met een III is opgenomen’. De genoemde verklaring van rekwirant is blijkens het arrest van het Hof door het Hof niet gebruikt voor het bewijs. De bewezenverklaring steunt dus, nu het Hof het vonnis van de politierechter voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring voor het overige heeft bevestigd, op de dossierstukken waarnaar de politierechter heeft verwezen onder het kopje ‘3.1 Bewijsmiddelen’ en de bewijsoverweging opgenomen in de aantekening van het mondeling vonnis, onder 3.2. Die bewijsoverweging luidt:
‘Ten aanzien van het bewijs overweegt de politierechter nog het volgende. Uit het onderzoek op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verbalisant naast de auto van verdachte stond en er visueel contact was tussen verdachte en de verbalisant. Op het moment dat de verbalisant naar de linkerkant van de auto wil lopen, stuurt verdachte met zijn auto naar links en rijdt hij hard weg. Verdachte heeft verklaard dat hij geen reden had om hard weg te rijden. Dat acht de politierechter niet geloofwaardig, gelet op het feit dat verdachte onverzekerd en zonder rijbewijs reed.’
De dossierstukken waarnaar de politierechter verwijst zijn op de hierna weergegeven wijze opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting d.d. 24 januari 2013:
- ‘I.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL11WE2012034789-1. Dit proces-verbaal houdt in de op 29 mei 2012 afgelegde verklaring van [verbalisant 1] tegenover verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina: 5 en 6).
- II.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL11EZ2012034789-8. Dit proces-verbaal houdt in de op 30 mei 2012 afgelegde verklaring van [rekwirant] tegenover verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina: 19 en 20).
- III.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11SU2012034789-4. Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] van 29 mei 2012 (dossierpagina: 41 en 42).’
Anders dan art. 359 lid 3 Sv voorschrijft is in het vonnis van de politierechter niet opgenomen de inhoud van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. In feite heeft de politierechter volstaan met een opgave van de gebezigde bewijsmiddelen. Gelet op art. 378 lid 2 Sv in samenhang bezien met art. 3 van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep (Stcrt. 1996, 197) stond het de politierechter vrij om voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring (en anders dan wordt voorgeschreven door art. 359 lid 3 Sv) te volstaan met een verwijzing naar de processtukken waarop de politierechter de bewezenverklaring baseerde. Aangezien de zaak in hoger beroep echter door de meervoudige kamer is behandeld, dient het door het Hof gewezen arrest (al dan niet in de vorm van een bevestiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis) wel degelijk te voldoen aan de eerder genoemde eis zoals geformuleerd in art. 359, derde lid, eerste volzin.1.
Daarvoor kan worden verwezen naar HR 13 maart 2012, LJN BT7075 en BT7076, in welke uitspraken uw College oordeelde dat de verwijzing naar verscheidene aangiften omzetbelasting niet voldeed aan het in art. 359 lid 3 Sv opgenomen voorschrift.2.
Het Hof had alleen (middels bevestiging van het vonnis van de politierechter) mogen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien zich de situatie voordeed als omschreven in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv.
In dat kader is van belang dat de zaak in hoger beroep bij verstek is afgedaan. In hoger beroep is dus geen vrijspraak bepleit, maar ook geen volledige en ondubbelzinnige bekentenis afgelegd.3. Ook in eerste aanleg is dat blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 24 januari 2013 niet gebeurd. Gelet op de verklaring van rekwirant zoals die is weergegeven in dat proces-verbaal terechtzitting kan niet worden gezegd dat rekwirant het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend (vgl. HR 26 september 2006, LJN AX5776, NJ 2006, 542).
Hoewel ook niet zonder meer blijkt dat rekwirant, die ook in eerste aanleg niet werd bijgestaan door een advocaat, uitdrukkelijk vrijspraak heeft bepleit, kan hetgeen hij heeft verklaard op de zitting in eerste aanleg bezwaarlijk anders dan als een verzoek om vrijspraak worden opgevat. Daar komt nog bij dat rekwirant vervolgens direct na het wijzen van een vonnis in appel is gegaan van dat vonnis en bij appelschriftuur d.d. 5 februari 2013 onder meer heeft gesteld dat hij ten onrechte is veroordeeld.4. Voor zover het Hof dan ook heeft geoordeeld dat zich (in appel) de situatie als bedoeld in art. 359 lid 3, tweede volzin, Sv voordeed is dat oordeel zonder nadere motivering (welke ontbreekt) niet begrijpelijk.5. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat — anders dan in de strafzaak die heeft geleid tot HR 6 november 2007, LJN BB4938, in het arrest van het Hof noch in het daarbij bevestigde vonnis van de politierechter uitdrukkelijk het wettig bewijsmiddel is aangeduid waaraan een mogelijk bekennende verklaring van rekwirant is ontleend,6. althans kan de enkele verwijzing door de politierechter naar de door rekwirant op 30 mei 2012 bij de politie afgelegde verklaring niet als zodanig gelden, aangezien (ook) die verklaring niet een duidelijke, ondubbelzinnige en volledige bekentenis inhoudt ten aanzien van het bewezen verklaarde feit.7. In die verklaring stelt rekwirant immers onder meer dat hij niet heeft gezien dat de politieagent voor zijn auto langs van de rechter- naar de linkerzijde van die auto is gereden, ontkent hij bij het wegrijden direct naar links te hebben gestuurd, ontkent dat hij heeft gezien dat de politieagent moest wegspringen en dat hij vindt dat hij niemand in gevaar heeft gebracht.
Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de politierechter in het door het Hof bevestigde vonnis een nadere bewijsoverweging heeft opgenomen — anders dan in HR:2013:1424 — niet maakt dat geconcludeerd kan worden dat de bewijsvoering wel voldoet aan de daaraan op grond van art. 359 lid 3 Sv te stellen eisen. In die overweging worden immers niet alle voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden genoemd, noch is er sprake van een opgave van de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend, aangezien de politierechter immers heeft volstaan met een verwijzing naar ‘het onderzoek op de terechtzitting’.8.
Gelet op al het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat zich geen situatie voordeed als bedoeld in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv en dat de politierechter ten aanzien van het bewezenverklaarde heeft volstaan met een opgave van dan wel verwijzing naar de gebruikte bewijsmiddelen, terwijl het Hof daar in hoger beroep voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring niet mee mocht volstaan gelet op het in art. 359 lid 3 Sv bepaalde. Het (mogelijke) oordeel van het Hof dat rekwirant met de in eerste aanleg dan wel in de verklaring waarnaar door de politierechter wordt verwezen het ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is niet zonder meer begrijpelijk, nu deze verklaringen telkens niet alle voor een bewezenverklaring noodzakelijke onderdelen, zoals die zijn ten laste gelegd, inhouden.9.
Gelet op het achtste lid van art. 359 Sv lijdt het arrest van het Hof aan nietigheid.10. Naar het oordeel van rekwirant kan het arrest van het Hof om voorgaande redenen niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om de beslissing zoals jegens hem op 13 december 2013 gewezen door het Gerechtshof Amsterdam te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. B.P. de Boer
Amsterdam, 10 september 2014
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑07‑2012
Anders dan bij berechting door de enkelvoudige kamer van het Hof: HR 8 december 2009, LJN BK5605.
Zie ook HR 12 juli 2011, LJN BQ3977 en HR 23 november 2010, LJN BN9289.
Hetgeen van belang is omdat een (duidelijke, volledige en ondubbelzinnige) bekennende verklaring in appel — gelet op HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1970 — niet zich mee kan brengen dat verdachte onvoldoende belang bij een klacht inhoudende dat het Hof het vonnis van de rechtbank niet had mogen bevestigen omdat de rechtbank art. 359.3 Sv niet heeft nageleefd.
Vgl. p. 1 van het proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep.
Zie onder meer HR 6 september 2011, LJN BQ7973.
Vgl. ook de in HR 29 september 2006, LJN AX5776 in r.o. 3.5 weergegeven wetgeschiedenis waaraan kan worden ontleend dat een verwijzing naar de bekennende verklaring naar aanleiding waarvan is volstaan met slechts een opgave van de bewijsmiddelen specifiek dient te zijn.
Zie onder meer HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1277.
Vgl. wederom meer HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1277 (r.o. 3.5).
Zie ook HR 28 juni 2011, LJN BQ4391.
Zie recent voor een enigszins vergelijkbaar geval HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1576. Zie in dit kader ook HR 6 juli 2010, LJN BM5078. In die zaak oordeelde uw College dat het middel dat klaagde dat de door het Hof bevestigde uitspraak van de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevatte waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel was ontleend, zodat het Hof die uitspraak niet had mogen bevestigen, terecht was voorgesteld.