Vgl. HR 18 april 2006, LJN AV1146, NJ 2006, 645.
HR, 28-06-2011, nr. 10/01348
ECLI:NL:HR:2011:BQ4672
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-06-2011
- Zaaknummer
10/01348
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BQ4672
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4672, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4672
ECLI:NL:HR:2011:BQ4672, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4672
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/242
Conclusie 28‑06‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 12 oktober 2009 het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 23 december 2008 bevestigd, met aanvulling en verbetering van gronden zoals weergegeven in het arrest. Het gerechtshof heeft de verdachte ter zake van de bij dat vonnis bewezen verklaarde feiten, gekwalificeerd als onder 1. ‘doodslag’, 2. ‘poging doodslag, meermalen gepleegd’ en 3. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren. Voorts heeft het hof, met aanvulling en verbetering, de beslissingen van de rechtbank voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [slachtoffer 1] bevestigd.
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. S.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het eerste middel behelst naar de kern genomen de klacht dat de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis bij de motivering van de bewezenverklaring ten onrechte en in strijd met artikel 359 lid 3 Sv heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bij het bevestigde vonnis bewezenverklaard dat:
- ‘1.
hij op 30 december 2006 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een kogel afgeschoten op [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
- 2.
hij op 30 december 2006 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opdat, meermalen, met een vuurwapen kogel(s) heeft afgeschoten op en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
- 3.
hij op 30 december 2006 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categoerie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Hvratski, model 2000, kaliber 9mm
En
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, van de Categorie III van die wet, te weten een of meer kogelpatronen kaliber 9mm Parabellum, voorhanden heeft gehad.’
3.3.
De bijlage met bewijsmiddelen bij het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank houdt, voor zover ter beoordeling van het middel van belang, slechts ‘een opgave’ van de bewijsmiddelen in. Noch het bevestigde vonnis, noch het arrest bevat een uitwerking van de bewijsmiddelen.
3.4.
Voor zover relevant houdt het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 28 september 2009 op pagina 4 in dat de raadsman ‘primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aangezien de verdachte geen opzet — ook niet in voorwaardelijke zin — heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 2] en van de slachtoffers [slachtoffer 1 en 3].’
3.5.
Art. 359, derde lid, Sv luidt:
‘De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.’
3.6.
Uit de bewoordingen van artikel 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden, indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval — door bevestiging van het vonnis van de rechtbank — kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv, is onjuist. De raadsman heeft immers blijkens het onder 3.4 weergegevene vrijspraak bepleit. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.1.
3.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
4.1.
Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2.
Deze klacht kan onbesproken worden gelaten, nu ik zal concluderen tot vernietiging van het bestreden arrest en tot een nieuwe berechting. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde worden gesteld (HR 17 juni 2008, LJN BD2578, r.o. 3.5.3.).
5.
Nu het eerste middel gegrond is en ik tot vernietiging van de bestreden uitspraak zal concluderen, behoeven de door de benadeelde partij Eudoxie ingediende middelen geen bespreking.2. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de nieuwe behandeling van de zaak opnieuw voorleggen aan het hof. Mocht de Hoge Raad hier anders over denken, dan ben ik uiteraard tot aanvullend concluderen bereid. Ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak dienen te leiden heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak tot terugwijzing van de zaak opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2011
Dit leid ik af uit HR 9 december 2008, LJN BD 2775, NJ 2009, 157.
Uitspraak 28‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv, opgave van bewijsmiddelen. Art. 423.1 Sv, bevestiging vonnis. De Rechtbank heeft in haar vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359.3.2e volzin Sv. De raadsman van verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359.3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis van de Rechtbank niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423.1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in art. 359.3.1e volzin Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
28 juni 2011
Strafkamer
nr. 10/01348
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 oktober 2009, nummer 22/000103-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. S.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel van de verdachte
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 30 december 2006 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een kogel afgeschoten op [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
2. hij op 30 december 2006 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen kogel(s) heeft afgeschoten op en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3. hij op 30 december 2006 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Hvratski, model 2000, kaliber 9mm
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, van de Categorie III van die wet, te weten een of meer kogelpatronen kaliber 9mm Parabellum, voorhanden heeft gehad."
2.2.2. De aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt in:
"1. De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 9 december 2008.
2. Een ambtsedig proces-verbaa1 nummer 2007000727-2 (pag 329 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 1 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Rotterdam Rijnmond, betreffende de identificatie van het lichaam van de overleden [slachtoffer 2].
3. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-54 (pag 340 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 1 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie Rotterdam Rijnmond, betrekking hebbend op de inbeslagname van het stoffelijk overschot en de sectie door de patholoog-anatoom dr. A. Maes, waarvan het verslag als bijlage achter dit proces-verbaal is gevoegd.
4. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-187 (pag 775 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 10 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie Rotterdam Rijnmond, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 3].
5. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007014932-1 (pag 892 ev) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 13 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], hoofdagenten van politie Rotterdam Rijnmond, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 1].
6. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007014932-36 (pag 1018 ev) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 19 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], hoofdagenten van politie Rotterdam Rijnmond, inhoudend de (vervolg) aangifte van [slachtoffer 1].
7. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-7 (pag 3) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 30 december 2006, opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], hoofdagenten van politie Rotterdam Rijnmond, betrekking hebbend op het aantreffen van het pistool.
8. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-184 (pag 645 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 10 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 9], senior forensisch onderzoeker, als zodanig algemeen opsporingsambtenaar van Politie Rotterdam Rijnmond, betrekking hebbend op het onderzoek van het pistool dat afkomstig was van het schietincident op 30 december 2006 aan de Maashaven Zz te Rotterdam.
De bewijsmiddelen worden, ook in onderdelen telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij betrekking hebben."
2.2.3. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank met aanvulling en verbetering van gronden bevestigd. Het Hof heeft dienaangaande, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"De behandeling van de zaak hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling en verbetering aanbrengt ten aanzien van het beroep op noodweer/noodweerexces alsmede ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen."
2.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging.
(...)
De raadsman bepleit primair vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aangezien de verdachte geen opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 2] en van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]."
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4. De Rechtbank heeft in haar vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis van de Rechtbank niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
2.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 juni 2011.