Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/42
42 Waarborgen voor een praktische en effectieve toegang tot de rechter
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS578973:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijv. EHRM 21 februari 1975, Series A. no. 18, NJ 1975/462, m.nt. Alkema (Golder/Verenigd Koninkrijk); EHRM 7 mei 2002, Receuil des arrets et décisions 2002-III (McVicar/Verenigd Koninkrijk), par. 46. De tekst van het EVRM noemt de ‘toegang tot de rechter’ weliswaar niet expliciet, maar dit moet wel in art. 6 EVRM worden gelezen, zie EHRM 21 februari 1975, Series A. no. 18, NJ 1975/462, m.nt. E.A. Alkema (Golder/ Verenigd Koninkrijk): ‘De rechten van art. 6 EVRM kunnen slechts gewaarborgd worden indien het recht op toegang tot de rechter in dit artikel besloten ligt.’
Asser Procesrecht/Giesen I 2015/157.
EHRM 9 oktober 1979, NJ 1980/376, m.nt. E.A. Alkema (Airey/Ireland). Zie ook Asser Procesrecht/Giesen I 2015/180; Asser Procesrecht/Van Schaick II 2016/1.2.5; Asser Procesrecht/Giesen I 2015/160.
HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811 (DEB/Duitsland), NJ 2011/129, m.nt. M.R. Mok, AB 2011/222, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven; zie Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 373.
EHRM 15 februari 2005, 68416/01 (Steel & Morris/Verenigd Koninkrijk), r.o. 39- 72.
Asser Procesrecht/Giesen I 2015/163; Barkhuysen & Stip 2012, p. 31; Sluijter 2011, p. 68-69, met verwijzing naar EHRM 13 juli 1995, NJ 1996/544 (Tolstoy/Verenigd Koninkrijk) over zekerheidsstelling voor proceskosten, EHRM 19 juni 2001, no. 28249/95 (Kreuz/Polen) over griffierechten en EHRM 9 oktober 1979, NJ 1980/376 (Airey/Ireland) over de kosten van rechtsbijstand. Zie ook EHRM 6 maart 2014, no. 22840/07 (McKee/Hongarije) over achteraf geheven griffierechten.
Smits 2008, p. 69.
Smits 2008, p. 74; Asser Procesrecht/Giesen I 2015/157, 168 en 186; EHRM 21 februari 1975, Series A. No. 18 (Golder/Verenigd Koninkrijk); HvJ EU 18 maart 2010, C-317-320/08, ECLI:NL:XX:2010:BL9245, AB 2010/157, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Alassini), r.o. 63; HvJ EU 30 juni 2016, C-205/15,ECLI:EU:C:2016:499, AB 2016/321, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Toma), r.o. 44.
Zie hierna hoofdstuk 8.
EHRM 9 oktober 1979, NJ 1980/376, m.nt. E.A. Alkema (Airey/Ierland); EHRM 11 maart 2014, nr. 52067/10 en 41072/11 (Moor c.s./Zwitserland). Zie ook Asser Procesrecht/Giesen I 2015/161; Sluijter 2011, p. 68-70.
Smits 2008, hoofdstuk 2; Asser Procesrecht/Giesen I 2015/161. Een voorbeeld is EHRM 4 december 1975, 23805/94 (Bellet/Frankrijk), r.o. 31: ‘Since establishing the principle of the right of access to a court in its judgment of 21 February 1975 in the case of Golder v. the United Kingdom (Series A no. 18, p. 18, para. 36) the Court has clarified its scope in the following terms:‘(a) The right of access to the courts secured by Article 6 para. 1 (art. 6-1) is not absolute but may be subject to limitations; these are permitted by implication since the right of access ‘by its very nature calls for regulation by the State, regulation which may vary in time and in place according to the needs and resources of the community and of individuals’.(b) In laying down such regulation, the Contracting States enjoy a certain margin of appreciation, but the final decision as to observance of the Convention’s requirements rests with the Court. It must be satisfied that the limitations applied do not restrict or reduce the access left to the individual in such a way or to such an extent that the very essence of the right is impaired. (c) Furthermore, a limitation will not be compatible with Article 6 para. 1 (art. 6-1) if it does not pursue a legitimate aim and if there is not a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be achieved.’Zie ook EHRM 13 juli 1995, NJ 1996/544 (Tolstoy/Verenigd Koninkrijk); EHRM 28 mei 1985, NJ 1991/623 (Ashingdane); EHRM 19 juni 2001, no. 28249/95 (Kreuz/Polen); HvJ EU 18 maart 2010, C-317-320/08, ECLI:NL:XX:2010:BL9245, AB 2010/157, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Alassini).
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is het recht op toegang tot een rechter een essentieel onderdeel van het in art. 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces. Zonder toegang tot de rechter immers kunnen de overige rechten en beginselen van art. 6 EVRM niet worden afgedwongen. Het recht op toegang tot de rechter moet daarom effectief door de nationale autoriteiten worden gewaarborgd.1 Dat impliceert dat er geen onoverkomelijk feitelijke of financiële drempels mogen bestaan in de gang naar de overheidsrechter.2 Het heffen van griffierechten in verband met de ‘fair administration of justice’ is toelaatbaar, zolang daar tegenover staat dat zo nodig gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend.3 Dat kan in de vorm van gratis rechtsbijstand, maar ook in de vorm van vrijstelling van betaling van kosten.4 In dit verband zal sprake zijn van een verplichting tot het verlenen van dergelijke bijstand in geval van geringe financiële draagkracht, indien de rechtzoekende is betrokken in een procedure met verplichte procesvertegenwoordiging of indien de complexiteit van de procedure kosteloze rechtsbijstand eist.5 Deze verplichting geldt niet alleen ten aanzien van natuurlijke personen, maar ook van rechtspersonen. Vgl. Wilman 2014, p. 46; HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, NJ 2011/129, m.nt. M.R. Mok, AB 2011/222, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (DEB/Duitsland) (recht op rechtsbijstand geldt ook voor rechtspersonen); EHRM 26 oktober 2010, EHRC 2011/7 (Marina/Letland) waarin is geoordeeld dat de heffing van griffierechten niet alleen een legitiem doel moet dienen, maar ook redelijk moet zijn in het licht van het inkomen van rechtspersonen. Volgens het EHRM moet elke procespartij namelijk de mogelijkheid worden geboden om ‘haar zaak met vrucht voor de rechter te verdedigen’.6
De financiële drempel – gevormd door (het geheel aan) griffierechten, proceskosten en (het gebrek aan) rechtsbijstand – mag dus niet prohibitief uitvallen.7 Regels die voorwaarden stellen aan de verlening van rechtsbijstand, maar ook regels over griffierechten en proceskosten, kunnen de uitoefening van het recht op toegang tot de rechter beperken.8 Dat betekent evenwel niet dat dergelijke beperkingen in strijd zijn met art. 6 EVRM c.q. art. 47 Handvest. Het recht op toegang tot de rechter is namelijk niet absoluut.9 Gelet op de aard van het recht zijn beperkingen zelfs nodig. Een onbeperkte toegang tot de rechter zou zeer onwenselijk zijn; het zou onder meer procederen stimuleren, en zodoende kunnen leiden tot een overbelasting van de rechterlijke macht en vertragingen in gerechtelijke procedures.10 De nationale autoriteiten wordt een zekere beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) gegund ten aanzien van de concrete inhoud van deze beperkingen. Wel geldt dat de overheden dienen te waarborgen dat de toegang practical and effective is.11 Meer concreet houdt dit in dat de beperkingen van de toegankelijkheid van de rechter niet zodanig mogen zijn dat zij het recht in de kern aantasten, en dat zij een legitiem doel moeten nastreven en in redelijke verhouding moeten staan tot het beoogde doel.12 In dit verband rust een positieve verplichting op de nationale autoriteiten om te waarborgen dat processuele beperkingen in overeenstemming zijn met de vereisten van deze zogenaamde driestappentoets.