Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/44
44 Toepassing van de driestappentoets door het HvJ EU
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS578974:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Alberdink Thijm & De Vries 2015, p. 174-183.
Asser/Hartkamp 3-I 2015/206; Zie ook Daalder & De Graaff 2015, p. 324 e.v.
Peers & Prechal 2014, p. 1480.
Smits 2008, p. 326; Sluijter 2011, p. 68-70; Barkhuysen & Stip 2012, p. 34; zie R. J.G.M. Widdershoven, annotatie bij HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, AB 2011/222 (DEB/Duitsland).
Peers & Prechal 2014, p.1480; Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 189; Alberdink Thijm & De Vries 2015, p. 182.
HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, AB 2011/222, m.nt. R. J.G.M. Widdershoven (DEB/Duitsland), r.o. 60.
Zie R.J.G.M. Widdershoven, annotatie bij HvJ EU 22 december 2010, C-279/09,ECLI:EU:C:2010:811, AB 2011/222 (DEB/Duitsland).
HvJ EU 18 maart 2010, C-317-320/08, ECLI:NL:XX:2010:BL9245 (Alassini).
Zie bijv. HvJ EU 14 april 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771 (Scarlet/Sabam); HvJ EU 16 juli 2015, C-580/13, ECLI:EU:C:2015:485 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdenburg). Zie ook Alberdink Thijm & De Vries 2015, p. 182.
HvJ EU 30 juni 2016, C-205/15, ECLI:EU:C:2016:499, AB 2016/321, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Toma). Een ander voorbeeld is HvJ EU 17 september 2014, C- 562/23, ECLI:EU:C:2014:2229 (Liivimaas) waarin het HvJ EU de driestappentoets van art. 52 lid 1 Handvest noemt, maar niet geheel uitwerkt (de beperking van art. 47 Handvest wordt reeds niet toelaatbaar geacht wegens strijd met het legaliteitsbeginsel). Zie ook Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 367.
Peers & Prechal 2014; zie R.J.G.M. Widdershoven, annotatie bij HvJ EU 30 juni 2016, C-205/15, ECLI:EU:C:2016:499, AB 2016/321 (Toma).
Al eerder is opgemerkt dat er een verschil is in de wijze waarop het EHRM en het HvJ EU opereren (par. 3.3). Dat geldt ook ten aanzien van de wijze waarop de beide hoven omgaan met de driestappentoets ter beoordeling van de toelaatbaarheid van beperkingen van grondrechten wegens een algemeen dan wel een individueel belang. Het EHRM toetst de rechtmatigheid van een grondrechtelijke beperking zelf en is consequent met het toetsen aan de afzonderlijke beperkingsclausules.1 Het HvJ EU daarentegen pleegt het algemeen juridisch kader te schetsen, aan de hand waarvan de nationale rechter moet beoordelen of de litigieuze bepaling van nationaal recht in strijd is met het EU-recht.2 De toetsingscriteria van art. 52 lid 1 Handvest worden daarbij meestal niet los van elkaar besproken.3
Een voordeel van deze aanpak ten aanzien van de beoordeling van processuele belemmeringen is dat het HvJ EU daarmee de ruimte laat voor een op de omstandigheden van een lidstaat toegespitste invulling van het recht op toegang tot de rechter.4 Door het toetsingskader te schetsen kan een EU-recht conforme uitleg worden gewaarborgd, terwijl de lidstaten een zekere mate van autonomie behouden ten aanzien van keuzes die passen binnen de nationale procesrechtelijke architectuur. Een nadeel echter ten opzichte van de concrete voorbeelden van grondige rechtmatigheidstoetsing door het EHRM, is dat de rechtspraak van het HvJ EU minder doorgrondelijk is.5 Dat laat zich illustreren aan de hand van een aantal voorbeelden.
In verschillende arresten over een vermeende schending van art. 47Handvest verwijst het HvJ EU naar de driestappentoets van het EVRM. Zo lag in het arrest DEB/Duitsland de prejudiciële vraag voor of er bezwaren bestaan tegen een nationale regeling waarbij de betaling van een voorschot voor de proceskosten wordt verlangd van een rechtspersoon, die dit voorschot niet kan betalen en bovendien op grond van nationaal recht geen recht heeft op rechtsbijstand. Volgens het HvJ EU ging het hier in feite om een vraag die betrekking heeft op het recht van een rechtspersoon op daadwerkelijke toegang tot de rechter – en dus op het beginsel van effectieve rechtsbescherming zoals neergelegd in art. 6 en 13 EVRM en art. 47 Handvest (ov. 29). Het HvJ EU converteerde de prejudiciële vraag naar een vraag van uitleg over het recht op toegang tot de rechter van art. 47 Handvest. Met verwijzing naar rechtspraak van het EHRM, kwam het Hof tot het oordeel dat het niet uitgesloten is dat rechtspersonen een beroep kunnen doen op het beginsel van effectieve rechtsbescherming van art. 47 Handvest. Ten slotte overwoog het HvJ EU expliciet dat het aan de nationale rechter is de betreffende processuele belemmering te toetsen aan de driestappentoets van het EVRM.6 Hier had het vanuit het oogpunt van consistentie en coherentie voor de hand gelegen om te verwijzen naar art. 52 lid 1 Handvest.7 Hetzelfde geldt ten aanzien van het arrest Alassini, waarin het ging om de vraag of een regeling die inhoudt dat bij geschillen tussen consumenten en een telecommunicatieonderneming een (verplichte) poging tot bemiddeling een voorwaarde vormt voor de ontvankelijkheid van beroepen bij de rechter, afbreuk doet aan het beginsel van effectieve rechtsbescherming van art. 47 Handvest. In plaats van te verwijzen naar de beperkingsclausules van art. 52 lid 1 Handvest, noemt het HvJ EU de in de rechtspraak van het EHRM ontwikkelde toets.8
Voorts zijn er verschillende Europese zaken bekend waarin de advocaten-generaal de litigieuze beperkingen aan een uitgebreide toets aan de afzonderlijke clausules van art. 52 lid 1 Handvest onderwerpen, waarna het HvJ EU zich vooral richt op het vinden van een fair balance tussen de verschillende betrokken grondrechten.9 Anderzijds zijn ook arresten bekend waarin het HvJ EU wel wijst op de driestappentoets van het Handvest, maar deze vervolgens niet uitgewerkt. Een voorbeeld vormt het Toma-arrest, waarin het ging over Roemeense wetgeving waarin is bepaald dat publiekrechtelijke rechtspersonen, in tegenstelling tot privaatrechtelijke natuurlijke en rechtspersonen, geen griffierechten hoeven te betalen. Het Hof beoordeelde deze kwestie in het licht van art. 47 Handvest, maar liet een bespreking van (de afzonderlijke clausules van) art. 52 lid 1 Handvest achterwege.10
De reden voor deze uiteenlopende benaderingswijzen is niet duidelijk. In deze context is wel gesteld dat een meer Handvestconforme benadering door het HvJ EU wenselijk is, ook met het oog op de ontwikkeling van de rechtspraak rond de driestappentoets.11 Ondanks het ontbreken van duidelijke rechtspraak over art. 52 lid 1 Handvest, zal hierna een poging worden gedaan om aan de hand van de beschikbare rechtspraak van het EHRM en het HvJ EU te verkennen wat de afzonderlijke beperkingsclausules specifiek inhouden voor financiële drempels in de toegang tot de rechter.