Vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8505.
HR, 27-03-2018, nr. 17/01584
ECLI:NL:HR:2018:443, Conclusie voor cassatie: Strekt tot vernietiging, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2018
- Zaaknummer
17/01584
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:443, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑03‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:237
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:4296, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2018:237, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑02‑2018
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHDHA:2017:4296, Strekt tot vernietiging
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:443
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑07‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/244 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2018-0147
NbSr 2018/191
Uitspraak 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Oplegging TBS t.z.v. poging tot afpersing, bedreiging (meermalen gepleegd) en belaging. Is sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen a.b.i. art. 38e.1 Sr en art. 359.7 Sv? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:BY8434 en ECLI:NL:HR:2018:116 inhoudende dat rechter bij oplegging TBS moet motiveren of deze wel of niet is opgelegd t.z.v. een geweldsmisdrijf. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat sprake was van een geweldsmisdrijf omdat "de verdachte (...) de slachtoffers verbaal en per e-mail [heeft] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en (...) deze bedreiging kracht [heeft] bijgezet d.m.v. het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld". Daarmee heeft het Hof zijn oordeel echter ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging wat betreft strafoplegging en terugwijzing. HR merkt op dat in die vernietiging zijn begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen a.b.i. art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel, waaronder ook de schadevergoedingsmaatregel, maar niet de beslissingen a.b.i. art. 361 Sv omtrent vordering b.p. (vgl. ECLI:NL:HR:2013:1430).
Partij(en)
27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 17/01584
JHO/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 maart 2017, nummer 22/002661-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, waaronder begrepen de last tot terbeschikkingstelling maar niet de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in art. 38e, eerste lid, Sr en art. 359, zevende lid, Sv.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 29 mei 2015 tot en met 16 juni 2015 te gemeente Kaag en Braassem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [betrokkene 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, toebehorende aan [betrokkene 1] ,
- op 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat [betrokkene 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en
- op 16 juni 2015 heeft gebeld met [betrokkene 1] en daarin heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [betrokkene 2] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurt er dan, weet je wat zoutzuur is" en "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door uw kop heen schieten maar dan lijdt u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [betrokkene 2] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij in de periode van 24 februari 2014 tot en met 16 juni 2015 te gemeente Kaag en Braassem en Zaandam een persoon genaamd [betrokkene 1] en één of meer van diens familieleden te weten [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] , meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
- op 24 februari 2014 een telefoongesprek gevoerd met [betrokkene 3] (echtgenote van [betrokkene 1] ) en daarbij gezegd: "ik ga u en uw man doden" en
- in de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 meerdere malen gebeld naar [betrokkene 1] en/of familieleden van [betrokkene 1] , waarin door de beller werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van [betrokkene 1] " en "hoe hij het zou vinden als [betrokkene 3] (= echtgenote van [betrokkene 1] ) zou worden verkracht" en in een telefoongesprek met [betrokkene 2] , dochter van [betrokkene 1] , heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en
- op 29 mei 2015 een bedreigende mail heeft gestuurd met daarbij gevoegd foto's van vrouwen wier lichaam/gezicht waren verminkt door zoutzuur met daarin onder meer opgenomen de tekst dat [betrokkene 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en
- op 16 juni 2015 gebeld met [betrokkene 1] en daarin gezegd: "oké, maar als ik bij [betrokkene 2] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurt er dan, weet je wat zoutzuur is" en "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door uw kop heen schieten maar dan lijdt u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [betrokkene 2] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden";
3. hij in de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te gemeente Kaag en Braassem en Zaandam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [betrokkene 1] met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, door
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 15 februari 2014 te 15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [A] (bedrijf van [betrokkene 1] ) en
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [betrokkene 1] en
- in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur ongeveer vijftig (50) keer te bellen naar de huislijn van [betrokkene 1] en ongeveer veertig (40) keer naar [A] (bedrijf van [betrokkene 1] ) en veertig (40) keer naar de huislijn van [betrokkene 5] (broer van [betrokkene 1] ) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [betrokkene 1] ."
3.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder 1, 2 en 3, onder aanhaling van art. 285, 285b en 317 Sr, gekwalificeerd als respectievelijk "poging tot afpersing", "bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, meermalen gepleegd" en "belaging".
3.2.3.
Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. Voorts heeft het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Met betrekking tot de maatregel van terbeschikkingstelling heeft het Hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, overwogen dat:
"(...) vast [staat] dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het betreft tevens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft de slachtoffers verbaal en per e-mail bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en heeft deze bedreiging kracht bijgezet door middel van het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld.
Gelet op de (...) persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte alsmede op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de aanzienlijke kans op recidive, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging vereisen. Het hof zal voorts de maatregel, niet gemaximeerd aan de verdachte opleggen."
3.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 37a, eerste lid, Sr:
"De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien:
1° het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen (...) 285, eerste lid, 285b (...) Wetboek van Strafrecht (...) en
2° de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist."
- art. 38e, eerste lid, Sr:
"De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
- art. 359, zevende lid, Sv:
"Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan."
3.4.
Ingeval aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd, dient de rechter – bij voorkeur in de bewoordingen van art. 359, zevende lid, Sv – in zijn motivering van de maatregel tot uitdrukking te brengen dat deze wel of niet ter zake van een geweldsmisdrijf is opgelegd. Zulks is vooral van belang indien het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is opgelegd, niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een geweldsmisdrijf – dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen – bijvoorbeeld in geval van bedreiging (art. 285 Sr) of belaging (art. 285b Sr), ter zake waarvan op grond van art. 37a, eerste lid onder 1°, Sr de onderhavige maatregel kan worden opgelegd. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, NJ 2013/161 en HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:116.)
3.5.
Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat sprake was van een geweldsmisdrijf in de hiervoor bedoelde zin omdat "de verdachte (...) de slachtoffers verbaal en per e-mail [heeft] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en (...) deze bedreiging kracht [heeft] bijgezet door middel van het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld". Daarmee heeft het Hof zijn oordeel echter, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld, ontoereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging niet in stand kan blijven en in zoverre dient te worden vernietigd. In die vernietiging zijn begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel, waaronder ook de schadevergoedingsmaatregel, maar niet de beslissingen als bedoeld in art. 361 Sv omtrent een vordering van de benadeelde partij (vgl. HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR2013:1430, NJ 2014/42). :
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Oplegging TBS t.z.v. poging tot afpersing, bedreiging (meermalen gepleegd) en belaging. Is sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen a.b.i. art. 38e.1 Sr en art. 359.7 Sv? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:BY8434 en ECLI:NL:HR:2018:116 inhoudende dat rechter bij oplegging TBS moet motiveren of deze wel of niet is opgelegd t.z.v. een geweldsmisdrijf. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat sprake was van een geweldsmisdrijf omdat "de verdachte (...) de slachtoffers verbaal en per e-mail [heeft] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en (...) deze bedreiging kracht [heeft] bijgezet d.m.v. het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld". Daarmee heeft het Hof zijn oordeel echter ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging wat betreft strafoplegging en terugwijzing. HR merkt op dat in die vernietiging zijn begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen a.b.i. art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel, waaronder ook de schadevergoedingsmaatregel, maar niet de beslissingen a.b.i. art. 361 Sv omtrent vordering b.p. (vgl. ECLI:NL:HR:2013:1430).
Nr. 17/01584 Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging) | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 1 maart 2017 voor 1: poging tot afpersing, 2: bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, meermalen gepleegd, en 3: belaging, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en tot verbeurdverklaring van in het arrest omschreven voorwerpen. Voorts heeft het hof gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Tot slot heeft het hof de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, zoals in het arrest nader beschreven.
Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat bij verdachte een stoornis aanwezig was ten tijde van de gepleegde feiten onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"1: hij in de periode van 29 mei 2015 tot en met 16 juni 2015 te gemeente Kaag en Braassem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [betrokkene 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, toebehorende aan [betrokkene 1]
– op 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat [betrokkene 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en
– op 16 juni 2015 heeft gebeld met [betrokkene 1] en daarin heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [betrokkene 2] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurt er dan, weet je wat zoutzuur is" en "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door uw kop heen schieten maar dan lijdt u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [betrokkene 2] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2: hij in de periode van 24 februari 2014 tot en met 16 juni 2015 te gemeente Kaag en Braassem en Zaandam een persoon genaamd [betrokkene 1] en één of meer van diens familieleden te weten [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4], meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
– op 24 februari 2014 een telefoongesprek gevoerd met [betrokkene 3] (echtgenote van [betrokkene 1]) en daarbij gezegd: "ik ga u en uw man doden" en
– in de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 meerdere malen gebeld naar [betrokkene 1] en/of familieleden van [betrokkene 1], waarin door de beller werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van [betrokkene 1]" en "hoe hij het zou vinden als [betrokkene 3] (= echtgenote van [betrokkene 1]) zou worden verkracht" en in een telefoongesprek met [betrokkene 2], dochter van [betrokkene 1], heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en
– op 29 mei 2015 een bedreigende mail heeft gestuurd met daarbij gevoegd foto's van vrouwen wier lichaam/gezicht waren verminkt door zoutzuur met daarin onder meer opgenomen de tekst dat [betrokkene 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en
– op 16 juni 2015 gebeld met [betrokkene 1] en daarin gezegd: "oké, maar als ik bij [betrokkene 2] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurt er dan, weet je wat zoutzuur is" en "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door uw kop heen schieten maar dan lijdt u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [betrokkene 2] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht daar gaat zij lijden en daar gaat u ook lijden";
3: hij in de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te gemeente Kaag en Braassem en Zaandam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [betrokkene 1] met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen door
– in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 15 februari 2014 te 15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [A] (bedrijf van [betrokkene 1]) en
– in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [betrokkene 1] en
– in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur ongeveer vijftig (50) keer te bellen naar de huislijn van [betrokkene 1] en ongeveer veertig (40) keer naar [A] (bedrijf van [betrokkene 1]) en veertig (40) keer na de huislijn van [betrokkene 5] (broer van [betrokkene 1]) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [betrokkene 1]."
3.3. In zijn arrest heeft het hof over de opgelegde maatregel het volgende overwogen:
“Indien bij een verdachte ten tijde van het plegen van een strafbaar feit sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan ter zake van bepaalde feiten terbeschikkingstelling worden opgelegd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Bij de vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slaat de rechter acht op de over de verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapportage Ook indien de verdachte weigert om mee te werken aan het opstellen van een dergelijke rapportage, waardoor de deskundigen geen advies hebben kunnen geven, kan de rechter overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan dan geschieden op basis van oudere rapportages, aanwijzingen uit het strafdossier of verdere informatie omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte.
Vastgesteld wordt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een ambulante pro Justitia rapportage, zodat de deskundige het bestaan van een psychische stoornis niet heeft kunnen bevestigen noch ontkrachten. Ook in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft de verdachte geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek, zodat ook de deskundigen van het PBC niet tot een dergelijke vaststelling hebben kunnen komen. Met de rechtbank, ziet het hof evenwel in deze PBC rapportage, in combinatie met de stukken omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede de aard en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, voldoende aanwijzingen om het bestaan van een geestelijke stoornis bij de verdachte aannemelijk te achten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In 2012 is over de verdachte in het kader van reclasseringstoezicht een voortgangsverslag opgesteld waarin is vermeld dat de verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie en dat er sprake is van hoge onmacht. In het kader van de onderbewindstelling van de verdachte heeft psychiater dr. Sno in april 2013 een schriftelijke verklaring afgelegd, inhoudende dat de verdachte sinds 2010 bij hem onder behandeling is en op As I is gediagnostiseerd met een psychotische stoornis NAO (Niet Anders Omschreven) en op AS II met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Dit wordt onderschreven door de rapportage sociale activering van mei 2013, waarin wordt vermeld dat de verdachte schizofrenie heeft en daarvoor sinds 2010 onder behandeling is bij dr. Sno.
Voorts bevinden zich bij de stukken de bevindingen van GGD arts dr. Kwast, van december 2013. Blijkens deze bevindingen is bij de verdachte sprake van een ernstige, chronische psychiatrische, aandoening, die de verdachte beperkt in het dagelijks functioneren. De GGD-arts rapporteert dat de verdachte voor deze ernstige, chronische psychiatrische aandoening onder behandeling is van een specialist en dat hij hiervoor medicatie gebruikt.
Hoewel de deskundigen in het PBC, vanwege de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek, niet in staat zijn gebleken om het bestaan van een stoornis te bevestigen (dan wel te ontkrachten), komen zij wel tot de conclusie dat er aanwijzingen zijn dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Dit is mede gebaseerd op de in de woning van de verdachte aangetroffen geschriften van de hand van de verdachte. Volgens de deskundigen wijzen deze geschriften in de richting van een paranoïde, psychotische belevingswereld met diverse vreemde preoccupaties en wanen.
Gelet op de voornoemde bronnen is naar het oordeel van het hof voldoende mate aannemelijk dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis.
Het hof heeft daarnaast nog acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld terzake van bedreiging en stalking. In die zaken ging het – evenals in het onderhavige geval – om feiten die door de verdachte zijn gepleegd jegens personen die hem in zijn beleving jaren daarvoor onheus hadden bejegend. Ook in die zaken is de verdachte zonder recente aanleiding of contact met de slachtoffers tot de feiten gekomen.
Op basis van vorenstaande informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede voormelde feiten en omstandigheden, komt het hof tot de hiervoor vermelde conclusie dat bij de verdachte sprake is van een langdurige psychotische stoornis. Ten aanzien van de vraag of deze stoornis reeds bij de verdachte aanwezig was ten tijde van de feiten, overweegt het hof dat de stoornis van de verdachte tenminste sinds 2010 aanwezig was en dat kort voor de aanvang van de feiten is vastgesteld dat de stoornis van de verdachte ernstig en chronisch is. Dit maakt dat deze stoornis naar het oordeel van het hof ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig is geweest, zodat ook aan de voorwaarde van gelijktijdigheid van de stoornis en delict als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, om te komen tot de oplegging van terbeschikkingstelling is voldaan.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de dossierstukken alsmede gelet op de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan enig onderzoek, komt het hof tot het oordeel dat bij de verdachte geen sprake is van probleembesef, hetgeen passend lijkt te zijn bij zijn ziektebeeld. Gelet hierop en gelet op zijn recidive acht het hof de kans op herhaling zeer groot. Voorts staat vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het betreft tevens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft de slachtoffers verbaal en per e-mail bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en heeft deze bedreiging kracht bijgezet door middel van het sturen van foto’s naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld.
Gelet op de uit de voornoemde stukken blijkende persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte alsmede op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de aanzienlijke kans op recidive, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging vereisen. Het hof zal voorts de maatregel, niet gemaximeerd aan de verdachte opleggen.”
3.4. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte geen medewerking wil verlenen aan ambulante of klinische rapportage. Dat stemt over een met wat verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2017 heeft verklaard. Verdachte vond zelf dat hij psychisch in orde was en wilde daarom in het PBC niet meewerken. Evenmin heeft verdachte toestemming gegeven om medische stukken over hem op te vragen.1.Aldus deed zich de situatie voor waarvoor het derde lid van artikel 37, dat ingevolge het derde lid van artikel 37a Sr van overeenkomstige toepassing is, is geschreven.
3.5. De weigering van verdachte om medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het multidisciplinaire advies moet worden verricht mag er niet toe leiden dat de rechter geen terbeschikkingstelling met verpleging meer kan opleggen. Dan zou de bescherming van de samenleving tekortschieten. Wel dienen de gedragskundigen dan een rapport over de reden van de weigering op te maken ter voorlichting van de rechter over de achtergrond van de weigering.2.Voor het opleggen van terbeschikkingstelling is nodig dat de rechter over gegevens beschikt waaruit kan worden afgeleid dat verdachte aan een zodanige psychische stoornis lijdt dat behandeling is aangewezen. Zo een indicatie kan vervat zijn in de rapportage over de opstelling van verdachte tijdens de observatie, maar ook uit andere gegevens bijvoorbeeld betrekking hebbend over de manier waarop het misdrijf is gepleegd, het gedrag dat daaraan voorafging, de achtergrond van de verdachte zoals geschetst in voorlichtingsrapportage en de verklaringen van verdachte zelf. De beslissing van de rechter over de oplegging van tbs is altijd het resultaat van zijn eigen oordeelsvorming, en dat geldt ook voor de vraag of hij daartoe over toereikende gegevens beschikt.3.
Uiteindelijk komt het erop neer dat het oordeel van de feitenrechter dat terbeschikkingstelling met verpleging nodig is in geval van een weigerende observandus begrijpelijk moet zijn. En dat kan het geval zijn ook als gedragskundigen niet dezelfde diagnose delen of wanneer er uitzonderingsgewijs zelfs geen psychiatrische rapportage beschikbaar is. Het middel stelt dus te zware eisen aan de rechterlijke motivering van het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging. Het gaat er slechts om of die motivering begrijpelijk is, en in de onderhavige zaak lijkt mij dat zeker het geval te zijn. Het hof heeft uit de gegevens waarover het heeft kunnen beschikken kunnen afleiden dat verdachte leidende is aan een langdurige psychotische stoornis die zich ook ten tijde van het plegen van de feiten voordeed. Voorts acht het hof de kans op herhaling zeer groot en heeft het hof vastgesteld dat het gaat om misdrijven waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is en dat verpleging noodzakelijk is met het oog op de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.
3.6. De steller van het middel citeert uit een uitspraak van het EHRM.4.Het betrof een psychiatrische opname op klacht van iemand met wie betrokkene een conflict had. Het EHRM erkende de mogelijkheid dat een betrokkene weigert om zich te laten onderzoeken, maar dan zal toch minstens een mening van een medisch deskundige op basis van het dossier beschikbaar moeten komen. In het algemeen zijn de nationale autoriteiten het best in staat om te bepalen aan welke voorwaarden de deskundige moet voldoen. Maar in het bijzonder als de betreffende persoon geen psychiatrische voorgeschiedenis heeft is het nodig dat een psychiater een onderzoek uitvoert.5.
In de onderhavige zaak zijn meerdere psychiaters ingeschakeld, hetzij in het recente verleden, hetzij in het kader van een onderzoek naar verdachtes geestvermogens in de onderhavige zaak. Aldus is ook voldaan aan de eisen die artikel 5, § 1 onder e EVRM stelt. De oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging is toereikend gemotiveerd.
Het eerste middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat de terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat oordeel is onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
4.2. De relevante wetgeving heeft de volgende inhoud:
"Artikel 37a Sr
1. De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien:
1°. het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet, en
2°. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
(...)
Artikel 38e Sr
1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
2. Behoudens de gevallen waarin een bevel als bedoeld in artikel 37b of artikel 38c is gegeven, gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven.
3. Indien de totale duur van de terbeschikkingstelling niet in tijd is beperkt, kan de termijn van de terbeschikkingstelling telkens worden verlengd, wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging eist.
Artikel 359 Sv
(...)
7. Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.
(...)"
4.3. Inderdaad zijn bedreiging (artikel 285 Sr) en belaging (artikel 285 Sr) volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet zonder meer te karakteriseren als een geweldsmisdrijf, dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer anderen.6.Maar als feit 1 heeft het hof een poging tot afpersing bewezenverklaard. Artikel 317 Sr heeft een andere strekking dan de artikelen 285 en 285b Sr, zij het dat er ook met name met artikel 285 Sr een bepaalde overlap kan bestaan. In 2013 heeft de HR overwogen dat de tbs-verlengingsrechter alle relevante omstandigheden in aanmerking moet nemen ter beantwoording van de vraag of het misdrijf waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd gericht was tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ingeval van bedreiging zal de verlengingsrechter daarbij onder meer kunnen betrekken of aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.7.Het komt mij voor dat een en ander kan worden getransponeerd naar de fase waarin de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een poging tot afpersing. Als het delict op zichzelf nog geen aantasting van de lichamelijke integriteit van anderen of een ander inhield kan de opleggingsrechter, die het voldoende aannemelijk acht dat de bedreiging zou worden uitgevoerd, op grond van die omstandigheden motiveren dat zich de situatie als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 Sv en in artikel 38e lid 1 Sr toch voordoet.
4.4. Naar mijn oordeel schiet de motivering van de oplegging van een in duur onbeperkte terbeschikkingstelling in het arrest tekort. Het hof heeft ontoereikend onderbouwd waarom de misdrijven waarvoor het verdachte heeft veroordeeld gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer anderen. Ik tref in de motivering van het hof geen overwegingen aan die wijzen op het bestaan van aanwijzingen dat verdachte zijn bedreigingen ook zou willen uitvoeren.
Het tweede middel is terecht voorgesteld.
5. Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, waaronder begrepen de last tot terbeschikkingstelling, maar niet de aan verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
Kamerstukken II 1992/93, 22909, 3, p. 5-6.
Kamerstukken II 1992/93, 22909, 6, p. 2-3.
EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96 (Varbanov vs. Bulgaria).
EHRM 18 februari 2014, nr. 8300/06 (Ruiz Rivera v. Switzerland) § 59; EHRM 2 juni 2016, nr. 6281/13 (Petschulies v. Germany) § 69.
HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, NJ 2013/161 m.nt. van Kempen, r.o. 4.3; HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:646.
HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, NJ 2013/161 m.nt. van Kempen, r.o. 4.6.
Beroepschrift 10‑07‑2017
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 17/01584
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1987 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, waarin rekwirant cassatie heeft aangetekend tegen een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Den Haag d.d. 1 maart 2017 .
Rekwirant van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 5 EVRM en 37a jo 37 Sr nu het oordeel van het gerechtshof dat bij rekwirant een stoornis aanwezig was ten tijde van de gepleegde feiten onbegrijpelijk is althans onvoldoende met redenen is omkleed. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, aan rekwirant de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
2.
In zijn verkort arrest motiveert het gerechtshof de oplegging van de maatregel als volgt:
‘De op te leggen maatregel
Indien bij een verdachte ten tijde van het plegen van een strafbaar feit sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan ter zake van bepaalde feiten terbeschikkingstelling worden opgelegd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Bij de vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slaat de rechter acht op de over de verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapportage.
Ook indien de verdachte -weigert om mee te werken aan het opstellen van een dergelijke rapportage, waardoor de deskundigen geen advies hebben kunnen geven, kan de rechter overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan dan geschieden op basis van oudere rapportages, aanwijzingen uit het strafdossier of verdere informatie omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte.
Vastgesteld wordt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een ambulante pro Justitia rapportage, zodat de deskundige het bestaan van een psychische stoornis niet heeft kunnen bevestigen noch ontkrachten. Ook in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft de verdachte geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek, zodat ook de deskundigen van het PBC niet tot een dergelijke vaststelling hebben kunnen komen. Met de rechtbank ziet het hof evenwel in deze PBC rapportage, in combinatie met de stukken omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede de aard en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, voldoende aanwijzingen om het bestaan van een geestelijke stoornis bij de verdachte aannemelijk te achten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In 2012 is over de verdachte in het kader van reclasseringstoezicht een voortgangsverslag opgesteld waarin is vermeld dat de verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie en dat er sprake is van hoge onmacht. In het kader van de onderbewindstelling van de verdachte heeft psychiater dr. Sno in april 2013 een schriftelijke verklaring afgelegd, inhoudende dat de verdachte sinds 2010 bij hem onder behandeling is en op As I is gediagnostiseerd met een psychotische stoornis NAO (Niet Anders Omschreven) en op AS II met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Dit wordt onderschreven door de rapportage sociale activering van mei 2013, waarin wordt vermeld dat de verdachte schizofrenie heeft en daarvoor sinds 2010 onder behandeling is bij dr. Sno. Voorts bevinden zich bij de stukken de bevindingen van GGD arts dr. Kwast van december 2013. Blijkens deze bevindingen is bij de verdachte sprake van een ernstige, chronische psychiatrische aandoening, die de verdachte beperkt in het dagelijks functioneren. De GGD-arts rapporteert dat de verdachte voor deze ernstige, chronische psychiatrische aandoening onder behandeling is van een specialist en dat hij hiervoor medicatie gebruikt.
Hoewel de deskundigen in het PBC, vanwege de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek, niet in staat zijn gebleken om het bestaan van een stoornis te bevestigen (dan wel te ontkrachten), komen zij wel tot de conclusie dat er aanwijzingen zijn dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Dit is mede gebaseerd op de in de woning van de verdachte aangetroffen geschriften van de hand van de verdachte. Volgens de deskundigen wijzen deze geschriften in de richting van een paranoïde, psychotische belevingswereld met diverse vreemde preoccupaties en wanen.
Gelet op de voornoemde bronnen is naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Het hof heeft daarnaast nog acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld ter zake van bedreiging en stalking. In die zaken ging het — evenals in het onderhavige geval — om feiten die door de verdachte zijn gepleegd jegens personen die hem in zijn beleving jaren daarvoor onheus hadden bejegend. Ook in die zaken is de verdachte zonder recente aanleiding of contact met de slachtoffers tot de feiten gekomen.
Op basis van vorenstaande informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede voormelde feiten en omstandigheden, komt het hof tot de hiervoor vermelde conclusie dat bij de verdachte sprake is van een langdurige psychotische stoornis. Ten aanzien van de vraag of deze stoornis reeds bij de verdachte aanwezig was ten tijde van de feiten, overweegt het hof dat de stoornis van de verdachte tenminste sinds 2010 aanwezig was en dat kort voor de aanvang, van de feiten is vastgesteld dat de stoornis van de verdachte ernstig en chronisch is. Dit maakt dat deze stoornis naar het oordeel van het hof ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig is geweest, zodat ook aan de voorwaarde van gelijktijdigheid van de stoornis en delict als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, om te komen tot de oplegging van terbeschikkingstelling is voldaan.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de dossierstukken alsmede gelet op de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan enig onderzoek, komt het hof tot het oordeel ,dat bij de verdachte geen sprake is van probleembesef, hetgeen passend lijkt te zijn bij zijn ziektebeeld. Gelet hierop en gelet op zijn recidive acht het hof de kans op herhaling zeer groot. Voorts staat vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het betreft tevens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht De verdachte heeft de slachtoffers verbaal en per e-mail bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en heeft deze bedreiging kracht bijgezet door middel van het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld.
Gelet op de uit de voornoemde stukken blijkende
persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, alsmede op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de aanzienlijke kans op recidive, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging vereisen. Het hof zal voorts de maatregel, niet gemaximeerd aan de verdachte opleggen.’
3.
Het gerechtshof heeft de vaststelling dat bij rekwirant sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis onderbouwd met de inhoud van de volgende rapportages:
- —
een voortgangsverslag over rekwirant in het kader van reclasseringstoezicht waarin is vermeld dat rekwirant is gediagnosticeerd met schizofrenie,
- —
een schriftelijke verklaring van dr. Sno van april 2013 in het kader van een onderbewindstelling waarin deze vermeldt dat rekwirant al sinds 2010 bij hem onder behandeling is en is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis NAO en een persoonlijkheidsstoornis NAO,
- —
een rapportage sociale activering van mei 2013 waarin als diagnose is vermeld dat rekwirant schizofrenie heeft en daarvoor sinds 2010 onder behandeling is bij dr. Sno en
- —
bevindingen van GGD arts dr. Kwast van december 2013 die rapporteert dat bij rekwirant sprake is van een ernstige, chronische psychiatrische aandoening en dat hij daarvoor onder behandeling is van een specialist en hiervoor medicatie gebruikt.
4.
Opvallend hierbij is dat zich onder deze rapportages kennelijk maar eentje bevindt die afkomstig is van een psychiater, namelijk dr. Sno. En waar de andere rapportages vermelden dat rekwirant lijdende is aan schizofrenie, vermeldt dr. Sno een andere diagnose, namelijk ‘psychiatrische stoornis NAO en persoonlijkheidsstoornis NAO’.
5.
Waar de diagnose ‘schizofrenie’ die in de rapportage van reclassering, sociale activering en GGD staat vermeld, vandaan komt en of die diagnose ooit door een psychiater is gesteld dan wel onderschreven, kan niet blijken uit die bewuste rapporten als overgenomen in de overwegingen van het gerechtshof. In dit verband wordt ook verwezen naar hetgeen de raadsman op de zitting in hoger beroep heeft aangevoerd:
‘Ten aanzien van de eventuele aanwezigheid van een psychische stoornis ben ik van mening dat de onderbouwing daarvan mager is. Dat baseer ik op het PBC rapport in combinatie met de andere gegevens. Dr. Sno kan niet tot een expliciete diagnose komen. In zijn conclusie in het kader van de onderbewindstelling komt hij tot een stoornis NAO. Al die omstandigheden zijn onvoldoende om tot de vaststelling van een stoornis te komen en derhalve onvoldoende om te komen tot het opleggen van TBS. Er is bij cliënt wel een afwijking geconstateerd maar dat kan niet als een stoornis aan u worden gepresenteerd. Het PBC rapport wijst niet duidelijk in de richting van schizofrenie.’
6.
Het gerechtshof concludeert uiteindelijk, mede in het licht van de aanwijzingen die de deskundigen van het PBC schrijven te hebben voor het bestaan van een psychotische stoornis, dat bij rekwirant sprake is van een psychotische stoornis.
7.
Het concludeert vervolgens dat deze stoornis van rekwirant tenminste sinds 2010 aanwezig was en dat kort voor de aanvang van de feiten is vastgesteld dat de stoornis ernstig en chronisch is en naar het oordeel van het hof ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig is geweest. Kennelijk concludeert het gerechtshof dit op basis van de rapportage van de GGD-arts van december 2013 waarin, volgens de overwegingen van het gerechtshof, is neergelegd dat sprake zou zijn van een ‘ernstige, chronische psychiatrische aandoening’ waarvoor ‘verdachte (…) onder behandeling is van een specialist’.
8.
Uit (de samenvatting van) deze rapportage, waarvan niet blijkt dat die afkomstig is van een psychiater1., blijkt niet dat aan de daar vermelde diagnose een ‘objective medical expertise’ ten grondslag lag. Evenmin kan op grond daarvan vast worden gesteld dat de daarin neergelegde diagnose overeenkomt met de door het gerechtshof vastgestelde diagnose ‘psychotische stoornis’.
9.
In de zaak Varbanov2. heeft het EHRM overwogen dat
- ‘47.
(…) no deprivation of liberty of a person considered to be of unsound mind may be deemed in conformity with Article 5 § 1 (e) of the Convention if it has been ordered without seeking the opinion of a medical expert. Any other approach falls short of the required protection against arbitrariness, inherent in Article 5 of the Convention.
The particular form and procedure in this respect may vary depending on the circumstances. It may be acceptable, in urgent cases or where a person is arrested because of his violent behaviour, that such an opinion be obtained immediately after the arrest. In all other cases a prior consultation is necessary. Where no other possibility exists, for instance due to a refusal of the person concerned to appear for an examination, at least an assessment by a medical expert on the basis of the file must be sought, failing which it cannot be maintained that the person has reliably been shown to be of unsound mind (see the X v. the United Kingdom judgment of 5 November 1981, Series A no. 46).
Furthermore, the medical assessment must be based on the actual state of mental health of the person concerned and not solely on past events. A medical opinion cannot be seen as sufficient to justify deprivation of liberty if a significant period of time has elapsed.’
10.
In het licht van die uitspraak is belangrijk vast te stellen dat het gerechtshof voor zijn oordeel dat tijdens het begaan van het feit bij rekwirant een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond gebruik heeft gemaakt van oudere rapporten die (ruim) voor het onderwerpelijke strafbare feit is gepleegd over rekwirant zijn opgemaakt. Het nadien voortbestaan van een dergelijke stoornis, meer in het bijzonder tijdens het begaan van de feiten, is bevestigd noch ontkracht door deskundigen die naar aanleiding van de tegen rekwirant bestaande verdenking over hem in het kader van de daarmee samenhangende strafrechtelijke procedure moesten rapporteren. Aldus kan niet worden gezegd dat de psychiatrische diagnose gebaseerd is op‘ the actual state of mental health of the person concerned and not solely on past events.’
11.
Dat de stoornis die bij rekwirant volgens het gerechtshof in december 2013 zou zijn geconstateerd een ‘ernstig en chronisch’ karakter had — en dus ook nog bestond ten tijde van het begaan van het feit — kan op basis van de daaraan ten grondslag gelegde rapporten, en meer in het bijzonder de rapportage van de GGD-arts waarop het gerechtshof doelt en waarin die stoornis niet nader is omschreven, evenmin worden geconcludeerd. Schizofrenie is een chronische psychiatrische aandoening is, maar een psychotische stoornis (al dan niet NAO) waarvan het gerechtshof heeft geoordeeld dat daarvan in de onderhavige zaak sprake is, hoeft dat niet te zijn en kan in de loop van de tijd verbleken. Het daarop betrekking hebbende oordeel van het gerechtshof is dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
12.
Het oordeel van het gerechtshof dat aan de voorwaarden van gelijktijdigheid van stoornis en delict als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, lijdt daarmee aan nietigheid.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit artikel 359 lid 7 Sv nu het oordeel van het gerechtshof dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onbegrijpelijk is en/of heeft het dit oordeel onvoldoende met redenen omkleed. Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft ten aanzien van de opgelegde maatregel van TBS met dwangverpleging het volgende geoordeeld (p. 7 verkort arrest, 4e alinea):
‘Het betreft tevens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft de slachtoffers verbaal en per e-mail bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en heeft deze bedreiging kracht bijgezet door middel van het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld.
Gelet op de uit de voornoemde stukken blijkende
persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, alsmede op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de aanzienlijke kans op recidive, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging vereisen. Het hof zal voorts de maatregel, niet gemaximeerd aan de verdachte opleggen.’
2.
In HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY84342. heeft uw Raad overwogen:
‘4.3.
De vaststelling van dat oordeel door de verlengingsrechter zal in de regel betrekkelijk eenvoudig zijn indien de opleggingsrechter in zijn motivering van de opgelegde TBS — bij voorkeur in de bewoordingen van art. 359, zevende lid, Sv — tot uitdrukking heeft gebracht dat de maatregel wel of niet ter zake van een geweldsmisdrijf is opgelegd. Zulks is vooral van belang indien het misdrijf ter zake waarvan de TBS is opgelegd, niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een geweldsmisdrijf — dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen — bijvoorbeeld in geval van bedreiging (art. 285 Sr) of belaging (art. 285b Sr), ter zake waarvan op grond van art. 37a, eerste lid onder 1o, Sr de onderhavige maatregel kan worden opgelegd.’
3.
In de onderhavige zaak heeft het gerechtshof de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd ter zake van de beide in voormeld arrest vermelde misdrijven die niet zonder meer kunnen worden gekarakteriseerd als geweldsmisdrijf, te weten bedreiging en belaging.
4.
Het gerechtshof heeft zijn oordeel dat sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in art. 38e lid 1 Sr gemotiveerd door te verwijzen naar de wijze waarop de bedreiging en belaging zijn uitgevoerd, te weten dat rekwirant de slachtoffers verbaal en per e-mail heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en deze bedreiging kracht heeft bijgezet door middel van het sturen van foto's naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld.
5.
Uit deze feiten en omstandigheden kan het meerdere dat is vereist voor een niet gemaximeerde TBS met dwangverpleging, de onaantastbaarheid van het lichaam dat gevaar loopt, niet volgen. De door het gerechtshof genoemde feiten en omstandigheden betreffen immers nog steeds in hun kern de uitvoering van twee niet-geweldsmisdrijven, welke uitvoering telkens beperkt is gebleken tot mondelinge en schriftelijke uitingen. De onaantastbaarheid van het lichaam liep daardoor geen gevaar.
6.
Nu uit geen enkele door het gerechtshof overigens vastgestelde omstandigheid kan blijken dat in casu gesproken kan worden van geweldsmisdrijven, is het oordeel dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 10 juli 2017
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑07‑2017
Een GGD-arts is niet per definitie een psychiater terwijl de vermelding dat rekwirant voor zijn stoornis onder behandeling is van een specialist doet vermoeden dat deze GGD-arts niet een zodanig specialist is.
EHRM 5 oktober 2000, Varbanov v Bulgaria, appl. no. 31365/96
Zie ook HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:646 waarin naar dit arrest wordt verwezen.