HR, 06-11-2012, nr. 11/02869
ECLI:NL:HR:2012:BX8505, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-11-2012
- Zaaknummer
11/02869
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BX8505
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX8505, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX8505
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ5671
ECLI:NL:HR:2012:BX8505, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑11‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ5671, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX8505
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0244
Conclusie 06‑11‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/02869
Mr. Silvis
Zitting: 11 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 24 mei 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, wegens onder 1 "opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd", onder 2 "zware mishandeling", onder 3 "mishandeling, meermalen gepleegd", onder 4 "mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd" en onder 5 "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Tevens heeft het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Het arrest bevat voorts enige bijkomende beslissingen met betrekking tot de benadeelde partijen, één en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof, door zich wat betreft het gelasten van de terbeschikkingstelling van de verdachte mede te baseren op een tweetal rapportages van gedragsdeskundigen die bij de (hernieuwde) aanvang van de terechtzitting in hoger beroep meer dan een jaar oud waren, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 37a, derde lid, Sr in verbinding met art. 37, tweede lid, Sr, althans dat het Hof de door hem gegeven last tot terbeschikkingstelling ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.
In eerste aanleg heeft de Rechtbank te Breda de vordering van de Officier van Justitie tot oplegging aan verdachte van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging afgewezen. De Rechtbank overwoog in haar vonnis van 18 februari 2010, kort gezegd, dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet werd voldaan, nu door psychiater Trompenaars en psycholoog Landers in hun onderscheiden rapportages weliswaar was vastgesteld dat bij de verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis, maar beide gedragsdeskundigen zich niet hadden uitgelaten over het van verdachte te duchten gevaar en ook niet over het causale verband tussen de vastgestelde stoornis en de gepleegde delicten, terwijl het gebrek aan informatie op deze punten niet door uit anderen hoofde verkregen informatie kon worden gecompenseerd (blz. 8-9 van het vonnis). Wel heeft de Rechtbank in eerste aanleg met betrekking tot het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte zich voor een periode van maximaal de duur van de proeftijd in een door de Reclassering aan te wijzen inrichting zou laten behandelen.
5.
De vordering tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is in hoger beroep door de Advocaat-Generaal bij het Hof herhaald. Ter terechtzitting van het Hof van 7 september 2010 zijn de met betrekking tot verdachte door, respectievelijk, de Reclassering, psychiater Trompenaars en psycholoog Landers uitgebrachte rapporten uitgebreid aan de orde geweest:
"De voorzitter stelt vervolgens het feit dat het openbaar ministerie het niet eens is met de in eerste aanleg door de rechtbank opgelegde straf aan de orde.
De voorzitter deelt mede dat het dossier verschillende over verdachte uitgebrachte rapporten bevat en dat als laatste aan het dossier een reclasseringsrapport van [betrokkene 1] d.d. 10 augustus 2010 is toegevoegd, waarin een nieuwe risicoanalyse is gemaakt. Voorts deelt de voorzitter mede dat uit de verschillende rapporten de vraag zou kunnen rijzen of behandeling van de verdachte daadwerkelijk mogelijk is.
De verdachte verklaart het volgende.
Die persoon van de reclassering heeft mij maar 10 minuten gezien. Volgens mij had zij geen kennis genomen van het dossier.
De voorzitter deelt mede dat in voornoemd reclasseringsrapport melding wordt gemaakt van het feit dat verdachte zich niet wil houden aan het meldingsgebod bij de reclassering, geen agressietraining heeft gevolgd en is weggelopen bij een gesprek met zijn trajectbegeleider.
De verdachte verklaart het volgende.
Wat daarin staat is niet helemaal waar, maar ik kan het niet bewijzen. De reclassering wil niet met mij meewerken. Dat ik ben weggelopen tijdens een gesprek met mijn trajectbegeleider had een reden. Zij willen praten over een drugsprobleem dat ik zou hebben, maar dat heb ik niet. Zij denken dat ik een drugsprobleem heb, omdat mijn ouders dat ook hadden. Dan kan ik twee dingen doen; kwaad worden of weglopen. Ik heb voor het laatste gekozen.
De voorzitter deelt mede dat de reclassering het recidiverisico inschat als hoog gemiddeld en dat zij vermoeden dat verdachte zich zal onttrekken aan eventuele voorwaarden van dereclassering.
Voorts deelt de voorzitter mede dat de rechtbank de verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet laten opnemen en behandelen in een inrichting ter behandeling van zijn persoonlijkheidsstoornis.
Gelet op het feit dat verdachte is weggelopen in een intakegesprek bij de FPA te Heiloo, wordt verwacht dat dit niet goed zal gaan.
De verdachte verklaart het volgende.
Van het laatste weet ik helemaal niets.
De voorzitter deelt mede dat de reclassering de deelname van verdachte aan het programma Terugdringen Recidive niet uitvoerbaar acht.
De verdachte verklaart het volgende.
Met het programma Terugdringen Recidive ben ik opgelicht. Ze zeggen dat ik niet met verlof mag en ze niet zullen meewerken met mijn overplaatsing naar een half open inrichting, indien ik niet mee zal werken met de reclassering. Nu werk ik wel mee met de reclassering, maar wordt mijn eerste verlofaanvraag afgewezen. Wat heeft het dan voor zin om mee te werken?
(...)
De voorzitter deelt mede dat zich in het dossier zowel een psychologisch rapport van W.J.L. Lander als een psychiatrisch rapport van A.J. W.M. Trompenaars bevinden, maar zij zich onthouden van de beantwoording van de vragen met betrekking tot het recidivegevaar, het causale verband tussen de stoornis en de ten laste gelegde feiten en de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gelet op het feit dat verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd.
De verdachte verklaart het volgende.
Hoe kan ik iets bekennen wat ik niet heb gedaan?
De voorzitter deelt mede dat voornoemde deskundigen hebben geconstateerd dat verdachte lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De voorzitter deelt mede dat de deskundigen bij de rechtbank zijn gehoord, de rechtbank vervolgens een interlocutoir vonnis heeft gewezen, waarna voornoemde deskundigen door de rechtbank opnieuw zijn verzocht te rapporteren over de door hen eerder niet beantwoorde vragen en over de vraag of observatie in het Pieter Baan Centrum aangewezen zou zijn. De voornoemde rapporteurs kunnen naar hun mening in hun aanvullende rapporten slechts algemene uitspraken doen over de onbeantwoorde vragen, nog steeds gezien de ontkennende houding van verdachte.
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank gelet daarop, in tegenstelling tot de eis van de officier van justitie, er van heeft afgezien aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen. De officier van justitie is van mening dat met de thans in het dossier voorhanden zijnde rapporten wel degelijk de maatregel TBS met dwangverpleging kon worden opgelegd.
De voorzitter constateert dat de rapporten thans ouder zijn dan één jaar.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd het volgende mede.
Naar aanleiding van het eerder genoemde reclasseringsrapport van 10 augustus 2010, moet ik constateren dat uitvoering van het vonnis van de rechtbank niet mogelijk is. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde in haar vonnis opgenomen, dat verdachte zich moet laten behandelen. Daar werkt hij echter niet aan mee. Indien verdachte zich niet wil laten behandelen en er voorts geen perspectief is in die richting, zal moeten worden gezocht naar alternatieven. Dit klemt te meer, nu het in de onderhavige zaak gaat om ernstige feiten, bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld en recidivegevaar aanwezig wordt geacht. Zodoende komt de maatregel TBS in beeld, waarvan verschillende vormen bestaan. Voor oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden is echter medewerking van verdachte vereist. Hij moet bereid zijn zich te laten behandelen. Nu dit niet het geval is, is TBS met dwangverpleging het enige alternatief. Het is niet zo dat het openbaar ministerie koste wat het kost deze maatregel opgelegd wil zien, maar ik zie geen andere mogelijkheden. De rapporten die zijn uitgebracht over verdachte zijn thans ouder dan één jaar, zodat de zaak zou moeten worden aangehouden teneinde nieuwe rapporten over verdachte te laten opmaken. Daardoor zou wellicht meer helderheid kunnen ontstaan over de vragen die in eerste aanleg onbeantwoord zijn gebleven.
De voorzitter deelt in het kort de inhoud mede van een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 28 juni 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, onder meer in de relationele sfeer.
De verdachte verklaart het volgende.
Het is heel makkelijk om aangifte tegen mij te doen om van mij af te komen. Ik ben zelf ook wel eens geslagen en ik heb daarvan nooit aangifte gedaan. De meeste aangiftes die tegen mij zijn gedaan, zijn ook weer ingetrokken.
De voorzitter merkt op dat zij zojuist de zaken heeft voorgehouden waarin het wel tot een veroordeling is gekomen.
De verdachte verklaart het volgende.
Ik ben één keer eerder veroordeeld en ik heb daarvoor 14 dagen vastgezeten.
De voorzitter merkt op dat de advocaat-generaal zojuist heeft verzocht om aanhouding van de zaak teneinde nieuwe rapporten te kunnen laten opmaken over verdachte en vraagt verdachte wat hij daarvan vindt.
De verdachte verklaart het volgende.
Daar ben ik het niet mee eens. Ik wil best meewerken met de reclassering, maar ik wil niet meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten.
De raadsman deelt het volgende mede.
Mijn cliënt bedoelt dat de rapporten die zich thans in het dossier bevinden, duidelijk zijn wat betreft het advies.
De voorzitter vraagt de raadsman of hieruit kan worden afgeleid dat hij ook niet instemt met het blijven gebruikmaken van de oude rapporten die over verdachte zijn uitgebracht.
De raadsman verklaart het volgende.
Dat klopt.
De verdachte verklaart het volgende.
Bij het opmaken van de aanvullende rapporten heb ik al gezegd dat ik niet meer zou meewerken.
De voorzitter vraagt de verdachte of hij het wel eens is met de conclusie dat hij lijdt aan een persoonIijkheidsstoornis.
De verdachte verklaart het volgende.
Daar ben ik het niet mee eens. Als ze van mening zijn dat ik een stoornis heb, hadden ze mij vroeger moeten helpen. Ik heb toen geen hulp gehad en nu zou het ineens wel moeten. Dat is grote onzin.
De voorzitter merkt op dat het nog niet te laat hoeft te zijn om hulp te krijgen.
De verdachte verklaart het volgende.
Ik blijf erbij dat ik niet mee wil werken aan het opmaken van nieuwe rapporten.
De raadsman deelt het volgende mede.
Ik begrijp van de advocaat-generaal dat hij de zaak wil aanhouden, teneinde een nieuwe dubbelrapportage te laten plaatsvinden over mijn cliënt.
- U.
ziet wellicht een getergde verdachte voor u, omdat hij het idee heeft dat zowel het openbaar ministerie als destijds de rechtbank willen dat hij de maatregel TBS krijgt opgelegd. Het lijkt erop dat in eerste aanleg heel veel is gedaan om nadere
informatie te verkrijgen over de persoon van de verdachte, om het openbaar ministerie zijn zin te kunnen geven en mijn cliënt TBS op te kunnen leggen. Hij heeft de eerste keer meegewerkt aan het opmaken van een gedragskundige rapporten. De deskundigen hebben een duidelijk rapport geschreven, waarin zij stellen dat zij op een aantal vragen geen antwoord kunnen geven, gezien de oprechte ontkenning van verdachte van het ten laste gelegde. De psychiater en de psycholoog konden dus om principiële redenen geen uitspraak doen over het recidivegevaar en de mate van toerekeningsvatbaarheid. Vervolgens zijn beide deskundigen ter terechtzitting bij de rechtbank als getuige gehoord en zijn zij uitvoerig ondervraagd. Zij hebben uitgebreid uitleg gegeven waarom zij een aantal vragen niet konden beantwoorden en bleven bij hun eerder ingenomen standpunt daarover. Nadat de deskundigen op zitting zijn gehoord, wees de rechtbank vervolgens een tussenvonnis, waarin wederom opdracht werd gegeven aan dezelfde deskundigen nogmaals de gebruikelijke vragen in het kader van een psychologische en psychiatrische rapportage te beantwoorden. Daardoor ontstond bij mijn cliënt en mijzelf de vraag wat de rechtbank daarmee wilde. Houdt het dan nooit op? Als mijn cliënt zou worden onderzocht door tien deskundigen, zal er vast één bij zijn die voor oplegging van de maatregel TBS zal pleiten. Mijn cliënt heeft meegewerkt aan een dubbelrapportage en is dus niet aan te merken als een weigerachtige observandus. Was dat wel zo geweest, dan is het het eigen risico van de verdachte indien hij zou worden geplaatst in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen waarbij al werd aangeduid dat men uitging van een bewezenverklaring van de meeste feiten om vervolgens de deskundigen weer aan het werk te zetten. Ik heb mij toen serieus afgevraagd of er niet een andere samenstelling van de rechtbank moest komen om de zaak te beoordelen, maar ik heb hier uiteindelijk niet om verzocht. Uiteindelijk is een vonnis gewezen in deze zaak waarin mijn cliënt heeft berust. Ik kan het mij dan ook voorstellen als mijn cliënt nu zegt, dat hij niet meer wil meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten. Het houdt een keer op. Mijn cliënt is bereid zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en een behandeling te ondergaan.
De voorzitter merkt op dat het uit het reclasseringsrapport van 10 augustus 2010 niet blijkt dat verdachte bereid is mee te werken.
De raadsman deelt het volgende mede.
Mijn cliënt was beloofd dat als hij zou meewerken aan het programma Terugdringen Recidive, hij met verlof zou kunnen gaan. Vervolgens werkt hij mee en wordt zijn verlofaanvraag afgewezen. De reactie van mijn cliënt is dan begrijpelijk, als hij zegt niet meer mee te willen werken. Door mijn cliënt de mogelijkheid van verlof te onthouden, terwijl iedere andere verdachte die mogelijkheid wel krijgt, krijg je een recalcitrante verdachte. Wellicht had hij beter mee kunnen werken, maar het openbaar ministerie had ook kunnen bedenken, dat als zij mijn cliënt verlof zouden geven, hij daardoor gemotiveerder zal zijn. Thans stelt mijn cliënt zich echter op het standpunt niet meer mee te willen werken. Zowel de psychiater als de psycholoog hebben in hun rapporten duidelijk gemaakt, dat plaatsing in het Pieter Baan Centrum naar hun mening geen zin heeft. Daarom wil ik dat de onderhavige zaak vandaag zal worden afgedaan.
(...)
De voorzitter deelt mede dat de psycholoog en de psychiater in hun aanvullende rapporten een oordeel hebben gegeven omtrent de eventuele observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum. Beide deskundigen concluderen dat observatie weinig meerwaarde zal hebben wanneer verdachte zich als ontkennende verdachte blijft opstellen.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Mijns inziens heeft een klinische observatie wel toegevoegde waarde. Ik kan mij de reactie van de verdachte wel voorstellen, maar het is de vraag of zijn opstelling in zijn eigen belang is, zowel voor nu als voor de toekomst. Het is belangrijk dat verdachte wordt behandeld, maar het feit blijft dat verdachte weigert hieraan mee te werken. De raadsman van verdachte zei zojuist dat verdachte wel de bereidheid heeft om mee te werken, maar dat zou ik dan wel vastgesteld willen zien door de reclassering. Voorts dient er ook nog een kliniek te worden gevonden waar de behandeling van verdachte plaats kan vinden.
Het gaat om ernstige feiten waarvan verdachte wordt verdacht, er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis en het gevaar op herhaling is aanwezig. Zonder dat de kans op herhaling is gekanaliseerd, is het onverstandig om verdachte met verlof te laten gaan.
Ik verzoek het hof ofwel om de reclassering op schrift te laten stellen of verdachte daadwerkelijk bereid is mee te werken aan behandeling en zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering ofwel over verdachte een nieuwe dubbelrapportage te laten opmaken.
Op een vraag van de voorzitter deelt de advocaat-generaal het volgende mede.
Het zou zo moeten zijn dat eerst de reclassering rapporteert omtrent de uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn gesteld door de rechtbank. Dit rapport is op 10 augustus jl. al opgemaakt en bevindt zich in het dossier. Echter, de raadsman zegt vandaag ter terechtzitting dat verdachte - in tegenstelling tot wat voornoemd reclasseringsrapport inhoudt - wel bereid is mee te werken. Dat zou dan eerst moeten worden vastgesteld door de reclassering.
De raadsman deelt het volgende mede.
De appelmemorie van het openbaar ministerie was mijns inziens duidelijk, namelijk aan mijn cliënt moet de maatregel TBS met dwangverpleging worden opgelegd. Gelet op het standpunt van het openbaar ministerie, ben ik van mening dat de zaak vandaag moet worden afgedaan. Er is geen reden om mijn cliënt te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. Dit klemt te meer, nu in de appelmemorie van de officier van justitie daarover niet wordt gesproken.
Indien mijn cliënt van begin af aan alle medewerking had geweigerd, zou ik het standpunt van het openbaar ministerie begrijpen, maar het gaat in deze zaak niet om een weigerachtige observandus. Mijn cliënt heeft meegewerkt aan een dubbelrapportage, maar het probleem is dat de conclusies daarvan het openbaar ministerie niet welgevallig zijn.
Ik vind het een vreemde constructie van de advocaat-generaal om het hof vandaag te verzoeken de reclassering eerst nog een rapport te laten opstellen over de bereidheid tot medewerking van mijn cliënt. Naar mijn mening is dit niet nodig, zij hebben dit bij de rechtbank ook niet gedaan. Het belangrijkste is dat mijn cliënt bereid is mee te werken aan een behandeling. De reclassering zou nu moeten bekijken welke vorm van toezicht het beste is voor mijn cliënt. Wellicht kan dit op ambulante wijze en hoeft hij niet naar een kliniek. Een nieuwe dubbelrapportage is eveneens niet noodzakelijk, zeker niet nu mijn cliënt het onvoorwaardelijk deel van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf al heeft uitgezeten.
Het is mij niet duidelijk waarom het openbaar ministerie in appel is gegaan tegen het vonnis, gezien het feit dat de maatregel TBS - gelet op de inhoud van de rapporten die nu in het dossier zitten - niet kan worden opgelegd aan mijn cliënt. De essentiële vragen die zouden moeten worden beantwoord om te kunnen beoordelen of TBS moet worden opgelegd, zijn niet beantwoord door de deskundigen. Dit is niet de schuld van de verdachte, maar dat ligt aan de beroepsethiek van de deskundigen. Bij een oprecht ontkennende verdachte, kunnen zij eenvoudigweg niet volledig rapporteren.
De verdachte verklaart het volgende.
Ik heb er niets meer over te zeggen.
De voorzitter deelt mede dat het hof zich zal beraden.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof zal de zaak aanhouden tot nader te noemen datum en tijdstip.
De rapporten van zowel de psychiater Trompenaars als van de psycholoog Lander houden in, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Deze rapporten waren op het moment van het aanbrengen van de onderhavige zaak op 3 augustus 2010 nog niet ouder dan één jaar. Het hof zit thans echter in een andere samenstelling. Het hof kan daarom geen gebruik maken van de deskundigenrapporten bij de beoordeling van de vraag of aan de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd, nu de raadsman niet instemt met gebruikmaking van de oude rapporten.
Verdachte heeft te kennen gegeven niet mee te willen werken aan het opstellen van nieuwe rapporten.
Het hof stelt de stukken daarom in handen van de raadsheer-commissaris om te bewerkstelligen dat verdachte wordt geplaatst in het Pieter Baan Centrum, teneinde verdachte te observeren een psychiatrisch en psychologisch onderzoek in te stellen naar de persoonlijkheid van de verdachte en zo mogelijk van advies te dienen."
6.
Ter terechtzitting van het Hof van 10 mei 2011 zijn de resultaten van het onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte in het Pieter Baan Centrum behandeld. Vanwege de weigering van verdachte zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen, heeft de psychiater van het Pieter Baan Centrum niet aan de hand van specifieke diagnostische criteria een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte kunnen vaststellen, maar wel kunnen stellen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Door verdachte is in dit verband ter terechtzitting verklaard (blz. 1 van het proces-verbaal):
"Ik heb op voorhand al aangekondigd dat ik niet zou meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten."
7.
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de oplegging aan verdachte van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging het volgende in (blz. 8-9 van het arrest):
"Door de raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van ter beschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat het juridisch gezien wel mogelijk is om de maatregel TBS op te leggen, maar dat de vraag is of de noodzaak hiertoe bestaat, gelet op het ontbreken van wezenlijke informatie omtrent de persoon van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of in het onderhavige geval de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, eventueel in combinatie met een straf. Bij de beantwoording van deze vraag heeft het hof allereerst in aanmerking genomen de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) omtrent de persoon van verdachte d.d. 30 maart 2011, opgemaakt door T. Zandi, psychiater en A.T. Spangenburg, klinisch psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundigen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie van genoemde rapporteurs:
'Op basis van de informatie uit het milieurapport alsmede op basis van het strafdossier zijn er aanwijzingen voor alcoholmisbruik, nu in remissie waarschijnlijk door detentie. In hoeverre dat ook geldt voor andere middelen is onbekend gebleven. Tevens kan op grond van voornoemde informatie en het zeer beperkte eigen onderzoekscontact geconcludeerd worden dat er bij betrokkene sprake is van problematiek op diverse terreinen. Deze manifesteert zich onder andere in antisociale gedragingen (strafblad, leugenachtigheid), aanwijzingen voor een gestoorde agressieregulatie (eerdere veroordelingen voor huiselijk geweld plus diverse meldingen van mishandeling van (ex-)vriendinnen), aanwijzingen voor een onderliggende hechtingsproblematiek (problemen met hanteren afstand/nabijheid, vaak wisselen van werkkring) en zelfwaarderingsproblemen. Daarnaast zijn er zoals hiervoor genoemd aanwijzingen voor alcoholmisbruik dat voornoemde problematiek kan luxeren. Genoemde problemen die een patroon lijken te vormen in betrokkenes levensloop rechtvaardigen het te spreken van een gebrekkige ontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling was tevens aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde."
Het hof heeft in aanmerking genomen het de verdachte betreffend psychologisch rapport, d.d. 17 augustus 2009 en de aanvulling daarop d.d. 25 januari 2010, opgemaakt door W.J.L. Lander, psycholoog, onder meer inhoudende als conclusie:
'Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antosociale en narcistische trekken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis."
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen het de verdachte betreffend psychiatrisch rapport, d.d. 18 augustus 2009 en de aanvulling daarop d.d. 25 januari 2010, opgemaakt door dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, onder meer inhoudende als conclusie:
'Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde."
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond van het bovenstaande en overeenkomstig hetgeen door de advocaat-generaal in zijn requisitoir is betoogd, is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld. Bij verdachte was ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens aanwezig, de door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf en de omstandigheid dat de onder IB, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn begaan tegen een weerloos kind van twee jaar oud.
Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist zal het hof bovendien bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd."
8.
Krachtens art. 37a, eerste lid, Sr kan de rechter de terbeschikkingstelling gelasten van de verdachte bij wie tijdens het begaan van één of meerdere in dit artikellid nader aangeduide strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling vereist. Ingevolge art. 37a, derde lid, Sr in verbinding met art. 37, tweede lid, Sr laat de rechter zich, alvorens de terbeschikkingstelling van een verdachte te gelasten, een gedagtekend en ondertekend advies overleggen van ten minste een psychiater en een andere gedragskundige die de verdachte hebben onderzocht, waarbij geldt dat van dit advies, indien de dagtekening van het advies dateert van meer dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting, slechts gebruik kan worden gemaakt met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Uit art. 37a, derde lid, Sr in verbinding met art. 37, derde lid, Sr volgt echter dat voornoemde regel buiten toepassing blijft, indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht, in welk geval de rechter zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport laat overleggen dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is zij medewerking te verlenen.
9.
Zoals de steller van het middel terecht opmerkt, moet het er i.c. voor worden gehouden dat als de voor de toepassing van art. 37, tweede lid, Sr relevante dag van de aanvang van de terechtzitting in hoger beroep 22 februari 2011 geldt, nu de samenstelling van het Hof bij deze terechtzitting een andere was dan bij die van 30 november 2010 en in het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 februari 2011 geen melding wordt gemaakt van de in art. 322, derde lid, Sv bedoelde instemming van partijen met hervatting van het onderzoek in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek op de voorafgaande terechtzitting bevond. Voor zowel het door het Hof in het kader van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling gebruikte rapport van psycholoog Landers van 17 augustus 2009 en 25 januari 2010 (wat betreft de aanvulling op het rapport) als het door het Hof in dit kader gebruikte rapport van psychiater Trompenaars van 18 augustus 2009 en 25 januari 2010 (wat betreft de aanvulling op het rapport) geldt derhalve dat bij aanvang van de terechtzitting van het Hof reeds meer dan een jaar was verstreken sinds de dagtekening van het rapport en dat gebruikmaking van het rapport in beginsel slechts mogelijk was met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
10.
Uit de hierboven onder 5 aangehaalde passage van het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2010 blijkt evenwel dat het Hof de overschrijding van de éénjaarstermijn met betrekking tot de rapporten reeds bij die gelegenheid heeft geconstateerd. Tevens heeft het Hof ter terechtzitting van 7 september 2010 kunnen vaststellen dat de verdachte niet instemde met verdere gebruikmaking van de genoemde rapporten en dat hij geen medewerking zou verlenen aan onderzoek gericht op de totstandkoming van nieuwe gedragskundige adviezen. Aangezien de verdachte ook op de terechtzitting van 10 mei 2011 - dat wil zeggen: na de hernieuwde aanvang van het onderzoek - heeft verklaard over zijn weigering medewerking te verlenen aan nader onderzoek en zijn eerder ingenomen standpunt in dit verband niet heeft herroepen, heeft het Hof de verdachte kunnen aanmerken als weigerende observandus in de zin van art. 37, derde lid, Sr.
11.
Een eerste vraag die hier kan opkomen betreft de vraag in hoeverre het Hof, gelet op de weigering van de verdachte zijn medewerking te verlenen aan nader onderzoek, al hetgeen heeft gedaan wat voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling door art. 37, derde lid, Sr van hem werd gevergd. Nu het middel echter niet de klacht bevat dat het hof met de plaatsing van de verdachte in het Pieter Baan Centrum voor nader onderzoek niet heeft voldaan aan de krachtens art. 37, derde lid, Sr op hem rustende plicht om zich zoveel mogelijk een advies of rapport te laten overleggen aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel zijn medewerking heeft willen verlenen - ik meen overigens dat de mogelijkheden voor het Hof in dit opzicht, gelet op de halsstarrige proceshouding van de verdachte in hoger beroep en zijn algemeen gestelde weigering medewerking te verlenen aan nader onderzoek, zo goed als nihil waren -, kan deze vraag hier verder onbesproken blijven. Voor de klacht van het middel dat het Hof in het kader van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling geen gebruik had mogen maken van de rapporten van psycholoog Landers en psychiater Trompenaars vanwege de overschrijding van de geldigheidsduur van deze rapporten geldt dat zij geen doel treft gelet op het bepaalde in HR 16 december 1997 (NJ 1998/334) en HR 24 januari 2006 (NJ 2006/108). Uit deze uitspraken kan, als ik het goed zie, als algemene regel worden gedestilleerd dat, indien sprake is van een weigerende observandus in de zin van art. 37, derde lid, Sr, de rechter, onverminderd hetgeen in dit artikellid voor het overige is bepaald, zonder meer gebruik kan maken van gedragskundige adviezen en rapporten waarvan de in art. 37, tweede lid, Sr genoemde éénjaarstermijn is verstreken. Nu de steller van het middel niets aandraagt op grond waarvan de door het Hof gegeven beslissing tot oplegging aan verdachte van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging ontoereikend gemotiveerd moet worden geacht, kan het middel ook in zoverre niet slagen.
12.
Het voorgestelde middel faalt.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Weigerende observandus. Art. 37.2 jo. 37.3 Sr. Het klaarblijkelijke oordeel van het Hof dat zich i.c. het in art. 37.3 Sr bedoelde geval voordoet dat verdachte weigert medewerking te verlenen aan een onderzoek als in die bepaling bedoeld, geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van genoemde wetsbepaling en is naar de eis der wet met redenen omkleed. Het is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen hetgeen blijkens de processen-verbaal door verdachte ttz. van het Hof is verklaard.
Partij(en)
6 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02869
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2011, nummer 20/000904-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging mede heeft gebaseerd op twee rapporten die bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep meer dan een jaar oud waren, terwijl niet is gebleken van de instemming van de verdachte met de gebruikmaking van die rapporten, althans dat de oplegging van die maatregel onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1B. "opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd", 2. "zware mishandeling", 3. "mishandeling, meermalen gepleegd", 4. "mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd" en 5. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Tevens heeft het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Het Hof heeft ter motivering van de oplegging van die maatregel het volgende overwogen:
"Door de raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van ter beschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat het juridisch gezien wel mogelijk is om de maatregel TBS op te leggen, maar dat de vraag is of de noodzaak hiertoe bestaat, gelet op het ontbreken van wezenlijke informatie omtrent de persoon van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of in het onderhavige geval de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, eventueel in combinatie met een straf. Bij de beantwoording van deze vraag heeft het hof allereerst in aanmerking genomen de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) omtrent de persoon van verdachte d.d. 30 maart 2011, opgemaakt door T. Zandi, psychiater en A.T. Spangenburg, klinisch psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundigen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie van genoemde rapporteurs:
'Op basis van de informatie uit het milieurapport alsmede op basis van het strafdossier zijn er aanwijzingen voor alcoholmisbruik, nu in remissie waarschijnlijk door detentie. In hoeverre dat ook geldt voor andere middelen is onbekend gebleven. Tevens kan op grond van voornoemde informatie en het zeer beperkte eigen onderzoekscontact geconcludeerd worden dat er bij betrokkene sprake is van problematiek op diverse terreinen. Deze manifesteert zich onder andere in antisociale gedragingen (strafblad, leugenachtigheid), aanwijzingen voor een gestoorde agressieregulatie (eerdere veroordelingen voor huiselijk geweld plus diverse meldingen van mishandeling van (ex-)vriendinnen), aanwijzingen voor een onderliggende hechtingsproblematiek (problemen met hanteren afstand/nabijheid, vaak wisselen van werkkring) en zelfwaarderingsproblemen. Daarnaast zijn er zoals hiervoor genoemd aanwijzingen voor alcoholmisbruik dat voornoemde problematiek kan luxeren. Genoemde problemen die een patroon lijken te vormen in betrokkenes levensloop rechtvaardigen het te spreken van een gebrekkige ontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling was tevens aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.'
Het hof heeft in aanmerking genomen het de verdachte betreffend psychologisch rapport, d.d. 17 augustus 2009 en de aanvulling daarop d.d. 25 januari 2010, opgemaakt door W.J.L. Lander, psycholoog, onder meer inhoudende als conclusie:
'Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis.'
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen het de verdachte betreffend psychiatrisch rapport, d.d. 18 augustus 2009 en de aanvulling daarop d.d. 25 januari 2010, opgemaakt door dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, onder meer inhoudende als conclusie:
'Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.'
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond van het bovenstaande en overeenkomstig hetgeen door de advocaat-generaal in zijn requisitoir is betoogd, is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld. Bij verdachte was ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens aanwezig, de door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf en de omstandigheid dat de onder 1B, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn begaan tegen een weerloos kind van twee jaar oud.
Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist zal het hof bovendien bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
2.3.
In het hier krachtens art. 37a, derde lid, Sr toepasselijke art. 37, tweede en derde lid, Sr is - voor zover hier van belang - bepaald dat indien het desbetreffende advies eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter daarvan slechts gebruik kan maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte (lid 2), doch tevens dat deze bepaling buiten toepassing blijft indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het onderzoek moet worden verricht (lid 3). Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat zich hier het in art. 37, derde lid, Sr bedoelde geval voordoet dat de verdachte weigert medewerking te verlenen aan een onderzoek als in die bepaling bedoeld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van genoemde wetsbepaling en is naar de eis der wet met redenen omkleed. Het is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal door de verdachte ter terechtzitting van het Hof van 7 september 2010 is verklaard: "ik wil niet meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten" alsmede "Bij het opmaken van de aanvullende rapporten heb ik al gezegd dat ik niet meer zou meewerken", en ter terechtzitting van het Hof van 10 mei 2011: "Ik heb op voorhand al aangekondigd dat ik niet zou meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten".
2.4.
Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 november 2012.