Hof Den Haag, 01-03-2017, nr. 22-002661-16
ECLI:NL:GHDHA:2017:4296, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Conclusie voor cassatie: Strekt tot vernietiging
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-03-2017
- Zaaknummer
22-002661-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:4296, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑03‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:443, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2018:237, Strekt tot vernietiging
Uitspraak 01‑03‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing, belaging/stalking en langdurige en ernstige bedreigingen van aangever en zijn familieleden. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens wordt de verdachte ter beschikking gesteld en zal van overheidswege worden verpleegd.
Rolnummer: 22-002661-16
Parketnummer: 09-857357-15
Datum uitspraak: 1 maart 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1987,
[adres],
thans gedetineerd in de [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en bevolen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1:hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [echtgenote] (echtgenote van [aangever]) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of
- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 één of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [aangever] en/of familieleden van die [aangever], waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij (verdachte) een einde moest maken aan het leven van die [aangever]" en/of "hoe hij het zou vinden als (= echtgenote van [aangever]) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [dochter], dochter van [aangever], heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of
- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [aangever] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of
- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [aangever] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [dochter] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [dochter] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, een persoon genaamd [aangever] en/of één of meer van diens familieleden te weten [echtgenote] en/of [dochter] en/of [dochter 2], meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (onder meer)
- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [echtgenote] (echtgenote van [aangever]) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of
- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 én of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [aangever] en/of familieleden van die [aangever], waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van die [aangever]" en/of "hoe hij het zou vinden als (= echtgenote van [aangever]) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [dochter], dochter van [aangever], heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of
- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarbij gevoegd (een) foto(‘s) van vrouwen wier lichaam/gezicht waren verminkt door zoutzuur met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [aangever] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of
- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [aangever] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [dochter] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [dochter] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [aangever] en/of één of meer van zijn familieleden, in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangever] en/of één of meer van zijn familieleden, in elk geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te 15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [bedrijf] (bedrijf van [aangever]) en/of
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 22.27 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [aangever] en/of
- in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur ongeveer vijftig (50) keer is gebeld naar de huislijn van [aangever] en/of ongeveer veertig (40) keer naar [bedrijf] (bedrijf van [aangever]) en/of veertig (40) keer naar de huislijn van [broer] (broer van [aangever]) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [aangever], althans veelvuldig die [aangever] en/of één of meer van diens familieleden te bellen en/of te mailen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, niet gemaximeerd, wordt opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Op grond van artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vindt vervolging ter zake belaging niet plaats dan op klacht van de persoon tegen wie het feit is begaan. Een klacht dient in beginsel te bestaan uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Bij de tenlastelegging van belaging van meerdere slachtoffers kan niet worden volstaan met één klacht. Bij het ontbreken van een klacht van één van de slachtoffers dient het Openbaar Ministerie ten aanzien van dat deel van de vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In het onderhavige geval bevindt zich in het dossier een klacht van [aangever]. Door de familieleden van [aangever] is evenwel geen klacht ingediend. Het hof zal daarom het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de vervolging ter zake van het onder 3 ten laste gelegde belagen/stalken van deze familieleden.
Voorts heeft de verdachte - overeenkomstig zijn op schrift gestelde en aan het hof overgelegde laatste woord, onder het kopje “De in beslaggenomen goederen” – verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces en dat zijn belangen doelbewust zijn geschaad. Dit zouden de politie en het Openbaar Ministerie hebben gedaan door – kort samengevat - zijn eigendommen ten onrechte verbeurd te verklaren en telkens dezelfde verbalisant bij het onderzoek te betrekken hetgeen volgens de verdachte duidt op amateurisme, tunnelvisie, partijdigheid en oneerlijke procesvoering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, de meest vergaande sanctie, is gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts sprake indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (het Zwolsman-criterium). Hiervan is in casu geen sprake. Het verweer van de verdachte wordt verworpen.
Naast het hiervoor overwogene is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kunnen tornen, zodat het Openbaar Ministerie voor het overige kan worden ontvangen in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij in of omstreeks de periode van 29 mei 2015 tot en met 16 juni 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [echtgenote] (echtgenote van [aangever]) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of
- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 één of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [aangever] en/of familieleden van die [aangever], waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij (verdachte) een einde moest maken aan het leven van die [aangever]" en/of "hoe hij het zou vinden als (= echtgenote van [aangever]) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met M.[aangever], dochter van [aangever], heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of
- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [aangever] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of
- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [aangever] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [dochter] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurt er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door uw kop heen schieten maar dan lijdt u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [dochter] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2: hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 16 juni 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, een persoon genaamd [aangever] en/of één of meer van diens familieleden te weten [echtgenote] en/of [dochter] en/of [dochter 2]], meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (onder meer)
- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [echtgenote] (echtgenote van [aangever]) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of
- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 én of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [aangever] en/of familieleden van die [aangever], waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van die [aangever]" en/of "hoe hij het zou vinden als (= echtgenote van [aangever]) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [dochter], dochter van [aangever], heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of
- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarbij gevoegd (een) foto(‘s) van vrouwen wier lichaam/gezicht waren verminkt door zoutzuur met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [aangever] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of
- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [aangever] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [dochter] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurt er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door uw kop heen schieten maar dan lijdt u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [dochter] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3: hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [aangever] met het oogmerk die [aangever] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te 15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [bedrijf] (bedrijf van [aangever]) en/of
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 22.27 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [aangever] en/of
- in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur ongeveer vijftig (50) keer te bellen naar de huislijn van [aangever] en/of ongeveer veertig (40) keer naar [bedrijf] (bedrijf van [aangever]) en/of veertig (40) keer naar de huislijn van [broer] (broer van [aangever]) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [aangever], althans veelvuldig die [aangever] en/of één of meer van diens familieleden te bellen en/of te mailen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing, belaging/stalking en langdurige en ernstige bedreigingen van [aangever] en bedreiging van zijn vrouw [echtgenote] en zijn dochter [dochter]. De verdachte heeft hierbij meermalen telefoontjes gepleegd naar de woning en het bedrijf van [aangever] en gedreigd [aangever] en de vrouw van [echtgenote] te vermoorden en de vrouw en dochter van [aangever] met zoutzuur te overgieten en te verkrachten. Om de bedreiging kracht bij te zetten heeft de verdachte foto’s meegestuurd waarop slachtoffers zijn te zien die zoutzuur op hun gezicht en lichaam hebben gekregen en als gevolg daarvan ernstig zijn verminkt. De verdachte heeft verder tijdens het uiten van de bedreigingen laten blijken dat hij op de hoogte was van de persoonlijke levens van de slachtoffers door onder meer de slachtoffers aan te spreken bij de voornaam, te bellen naar zowel het privé- als het bedrijfsnummer van [aangever] en door te refereren aan de Joodse achtergrond van [aangever], hetgeen de slachtoffers als zeer beangstigend hebben ervaren. Het hof rekent de verdachte deze gruwelijke manier van bedreigen zeer aan. Dat de feiten ook nu nog een flinke impact hebben op de slachtoffers is wel gebleken uit de slachtofferverklaring die [aangever] ter zitting in hoger beroep heeft voorgelezen. Hieruit blijkt onder andere dat [aangever] en zijn familie zich niet langer veilig voelen in hun huis en op het familiebedrijf en veel angst hebben overgehouden aan de gebeurtenissen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten, de lange periode waarin deze hebben plaatsgevonden en de impact die de feiten op de slachtoffers hebben gehad en nog steeds hebben is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan vrijheidsbeneming. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
18 maanden een passende en geboden reactie vormt.
De op te leggen maatregel
Indien bij een verdachte ten tijde van het plegen van een strafbaar feit sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan ter zake van bepaalde feiten terbeschikkingstelling worden opgelegd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Bij de vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slaat de rechter acht op de over de verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapportage. Ook indien de verdachte weigert om mee te werken aan het opstellen van een dergelijke rapportage, waardoor de deskundigen geen advies hebben kunnen geven, kan de rechter overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan dan geschieden op basis van oudere rapportages, aanwijzingen uit het strafdossier of verdere informatie omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte.
Vastgesteld wordt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een ambulante pro Justitia rapportage, zodat de deskundige het bestaan van een psychische stoornis niet heeft kunnen bevestigen noch ontkrachten. Ook in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft de verdachte geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek, zodat ook de deskundigen van het PBC niet tot een dergelijke vaststelling hebben kunnen komen. Met de rechtbank ziet het hof evenwel in deze PBC rapportage, in combinatie met de stukken omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede de aard en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, voldoende aanwijzingen om het bestaan van een geestelijke stoornis bij de verdachte aannemelijk te achten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In 2012 is over de verdachte in het kader van reclasseringstoezicht een voortgangsverslag opgesteld waarin is vermeld dat de verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie en dat er sprake is van hoge onmacht. In het kader van de onderbewindstelling van de verdachte heeft psychiater dr. Sno in april 2013 een schriftelijke verklaring afgelegd, inhoudende dat de verdachte sinds 2010 bij hem onder behandeling is en op As I is gediagnostiseerd met een psychotische stoornis NAO (Niet Anders Omschreven) en op AS II met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Dit wordt onderschreven door de rapportage sociale activering van mei 2013, waarin wordt vermeld dat de verdachte schizofrenie heeft en daarvoor sinds 2010 onder behandeling is bij dr. Sno.
Voorts bevinden zich bij de stukken de bevindingen van GGD arts dr. Kwast van december 2013. Blijkens deze bevindingen is bij de verdachte sprake van een ernstige, chronische psychiatrische aandoening, die de verdachte beperkt in het dagelijks functioneren. De GGD-arts rapporteert dat de verdachte voor deze ernstige, chronische psychiatrische aandoening onder behandeling is van een specialist en dat hij hiervoor medicatie gebruikt.
Hoewel de deskundigen in het PBC, vanwege de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek, niet in staat zijn gebleken om het bestaan van een stoornis te bevestigen (dan wel te ontkrachten), komen zij wel tot de conclusie dat er aanwijzingen zijn dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Dit is mede gebaseerd op de in de woning van de verdachte aangetroffen geschriften van de hand van de verdachte. Volgens de deskundigen wijzen deze geschriften in de richting van een paranoïde, psychotische belevingswereld met diverse vreemde preoccupaties en wanen.
Gelet op de voornoemde bronnen is naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis.
Het hof heeft daarnaast nog acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld ter zake van bedreiging en stalking. In die zaken ging het – evenals in het onderhavige geval – om feiten die door de verdachte zijn gepleegd jegens personen die hem in zijn beleving jaren daarvoor onheus hadden bejegend. Ook in die zaken is de verdachte zonder recente aanleiding of contact met de slachtoffers tot de feiten gekomen.
Op basis van vorenstaande informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede voormelde feiten en omstandigheden, komt het hof tot de hiervoor vermelde conclusie dat bij de verdachte sprake is van een langdurige psychotische stoornis. Ten aanzien van de vraag of deze stoornis reeds bij de verdachte aanwezig was ten tijde van de feiten, overweegt het hof dat de stoornis van de verdachte tenminste sinds 2010 aanwezig was en dat kort voor de aanvang van de feiten is vastgesteld dat de stoornis van de verdachte ernstig en chronisch is. Dit maakt dat deze stoornis naar het oordeel van het hof ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig is geweest, zodat ook aan de voorwaarde van gelijktijdigheid van de stoornis en delict als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, om te komen tot de oplegging van terbeschikkingstelling is voldaan.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de dossierstukken alsmede gelet op de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan enig onderzoek, komt het hof tot het oordeel dat bij de verdachte geen sprake is van probleembesef, hetgeen passend lijkt te zijn bij zijn ziektebeeld. Gelet hierop en gelet op zijn recidive acht het hof de kans op herhaling zeer groot. Voorts staat vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het betreft tevens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft de slachtoffers verbaal en per e-mail bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en heeft deze bedreiging kracht bijgezet door middel van het sturen van foto’s naar het e-mailadres van een van de slachtoffers waarop de gevolgen (ernstige verminkingen) van genoemd misdrijf staan afgebeeld.
Gelet op de uit de voornoemde stukken blijkende persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, alsmede op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de aanzienlijke kans op recidive, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging vereisen. Het hof zal voorts de maatregel, niet gemaximeerd aan de verdachte opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 17.384,41, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 17.384,41.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.347,91, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.348,18 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 8.348,18 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Vordering tot schadevergoeding [dochter]
In het onderhavige strafproces heeft [dochter] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 325,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 325,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [dochter]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 325,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [dochter].
Vordering tot schadevergoeding [echtgenote]
In het onderhavige strafproces heeft [dochter] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.129,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.129,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.030,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 280,50 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.750, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [echtgenote]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.030,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [echtgenote].
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder 1 en 2 vermelde telefoons, de onder 4 vermelde computer, de onder 7 vermelde adapter en de onder 8 vermelde tas, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder 3 vermelde laptop, het onder 5 vermelde notitieboek en het onder 6 vermelde kladblok, is het hof van oordeel dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurd verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk voor wat betreft de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde belagen van één of meer familieleden van [aangever].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder 3 vermelde laptop, het onder 5 vermelde notitieboek en het onder 6 vermelde kladblok.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder 1 en 2 vermelde telefoons, de onder 4 vermelde computer, de onder 7 vermelde adapter en de onder 8 vermelde tas.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.348,18 (achtduizend driehonderdachtenveertig euro en achttien cent) bestaande uit € 3.348,18 (drieduizend driehonderdachtenveertig euro en achttien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.348,18 (achtduizend driehonderdachtenveertig euro en achttien cent) bestaande uit € 3.348,18 (drieduizend driehonderdachtenveertig euro en achttien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [dochter]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [dochter] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [dochter], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [echtgenote]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [echtgenote] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.030,50 (tweeduizend dertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 280,50 (tweehonderdtachtig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [echtgenote], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.030,50 (tweeduizend dertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 280,50 (tweehonderdtachtig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. T.L. Tan en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2017.
Mr. T.L. Tan is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.