Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.5.1
4.5.1 Ontstaan en werking van de afwijkende regeling
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS595545:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie de overwegingen (1) en (10) in de considerans van de Richtlijn.
Althans, volgens de Nederlandse lezing van de bepaling. In België wordt voor IE-zaken het gewone systeem gebruikt, dat over het algemeen geen hogere bedragen kent dan het Nederlandse (zie de bespreking van België in hoofdstuk 6), en daar passen rechters geen afwijkende, richtlijnconforme interpretatie toe. Zie Van Vlooten 2011, p. 245-247, die verder vaststelt dat ook Duitsland en Engeland hun bestaande systemen al in lijn hebben geacht met art. 14 van de Richtlijn.
Wijnbergen 2007, p. 38.
HR 30 mei 2008, LJN BC2153, NJ 2008, 556 (Endstra-tapes).
Wet van 8 maart 2007, Stb. 2007, 108.
Zie Kamerstukken II, 2005/2006, 30 392, nr. 3, p. 26 (MvT), waarin slechts wordt aangegeven dat de volledige kostenveroordeling het meest voor de hand ligt bij grootschalige namaak of piraterij en dat matiging voor de hand ligt bij inbreukmakers te goeder trouw.
HR 26 februari 2010, LJN BK5756, JBPr 2010, 30 (Jaap.nl). Zie ook Wefers Bettink & Hoefnagel 2010.
In 2004 is de Europese Richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (2004/48/EG) uitgevaardigd. Deze verplicht de lidstaten om een effectieve bescherming te bieden van intellectuele eigendomsrechten, op een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau, zodat de interne markt een gunstig klimaat wordt voor innovatie en investeringen.1 Bij het opstellen van de Richtlijn is men er van uitgegaan dat bij effectieve handhaving in principe ook een volledige vergoeding van de kosten hoort. Dit indemnisatiestelsel is vastgelegd in artikel 14:
Aan de procedure verbonden kosten.
De lidstaten dragen er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
Deze bepaling is niet goed te rijmen met het liquidatietarief,2 waardoor dus een nieuw regime van vergoedingen in het leven is geroepen. Omdat de Richtlijn op 29 juni 2006 geïmplementeerd had moeten zijn, is er sinds die tijd in een aanzienlijk aantal uitspraken een richtlijnconforme interpretatie gegeven van artikel 237 Rv,3 die in het Endstra-tapesarrest door de Hoge Raad akkoord is bevonden.4 In die zaken werden vergoedingen gegeven die fiks hoger waren dan het gebruikelijke liquidatietarief.
De Richtlijn is vervolgens geïmplementeerd in Titel 10 van het Wetboek van Rechtsvordering.5 In artikel 1019h Rv is uitdrukkelijk aangegeven dat de afhandeling van de kosten anders kan verlopen dan onder de hoofdregel van artikel 237 Rv en het liquidatietarief:
Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
Niet alleen zorgt dit andere regime voor een hogere vergoeding, ook zorgt het feit dat de concrete kosten gesteld en betwist kunnen worden, voor een uitgebreidere kostenmotivering door de rechter. In het eerdergenoemde Endstra-tapesarrest heeft de Hoge Raad bovendien bepaald dat de term ' desgevorderd' inhoudt dat op artikel 1019h Rv een tijdig beroep met een voldoende gespecificeerde kostenopgave gedaan moet worden, zodat de andere partij deze nog kan betwisten op grond van onder andere de redelijkheid, de evenredigheid en de billijkheid. Nadere criteria voor de invulling van die matigingsgronden geeft de Hoge Raad echter niet in het arrest en in de wetsgeschiedenis van artikel 1019h Rv zijn die evenmin geformuleerd.6 Overigens moet de rechter het door de winnende partij ingediende bedrag aan proceskosten toewijzen, indien dat niet is betwist door de wederpartij. Ambtshalve matiging is dus niet toegestaan.7