Zie hieromtrent en t.a.v. het navolgende Corstens/Borgers 2014, p. 669 e.v.
HR, 04-10-2016, nr. 15/02298
ECLI:NL:HR:2016:2240, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-2016
- Zaaknummer
15/02298
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2240, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:945, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:945, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2240, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑01‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2016/486 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2016-0366 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2016/225
NbSr 2016/225
Uitspraak 04‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Schending aanwezigheidsrecht gedetineerde verdachte? Indien verdachte niet op de tz. is verschenen, maar de dagvaarding aan hem in persoon is betekend en de ttz. aanwezige, door verdachte uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsman niet verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden m.h.o. de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door verdachte, kan de rechter uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. In die situatie brengt de enkele omstandigheid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn strafzaak zich in detentie bevond zonder dat dit de rechter bekend was, niet mee dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Cag anders: wel schending van verdachtes aanwezigheidsrecht.
Partij(en)
4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 15/02298
LBS/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 mei 2015, nummer 22/001742-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de verdachte in strijd met art. 6 EVRM niet in de gelegenheid is gesteld bij de berechting van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn, aangezien hij ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep was gedetineerd in Detentiecentrum Zeist en nimmer bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2015 - inhoudende dat die dagvaarding op 31 maart 2015 in persoon aan de verdachte is uitgereikt;
(ii) het proces-verbaal van voormelde terechtzitting inhoudende dat aldaar de verdachte niet is verschenen, dat wel is verschenen mr. R.F.H. Tamboenan, namens mr. R.W. de Gruijl, die desgevraagd door de voorzitter heeft medegedeeld door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren, dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd en dat het onderzoek is gesloten.
2.3.
De TULP/MIR Registratiekaart van 11 maart 2016 houdt in dat de verdachte van 20 april 2015 tot 15 mei 2015 gedetineerd is geweest (vreemdelingenbewaring) in het huis van bewaring te Zeist.
2.4.
Indien de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen, maar de dagvaarding aan hem in persoon is betekend en de ter terechtzitting aanwezige, door de verdachte uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsman niet verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de verdachte, kan de rechter uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. In die situatie brengt de enkele omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak zich in detentie bevond zonder dat dit de rechter bekend was, niet mee dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2016.
Conclusie 06‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Schending aanwezigheidsrecht gedetineerde verdachte? Indien verdachte niet op de tz. is verschenen, maar de dagvaarding aan hem in persoon is betekend en de ttz. aanwezige, door verdachte uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsman niet verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden m.h.o. de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door verdachte, kan de rechter uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. In die situatie brengt de enkele omstandigheid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn strafzaak zich in detentie bevond zonder dat dit de rechter bekend was, niet mee dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Cag anders: wel schending van verdachtes aanwezigheidsrecht.
Nr. 15/02298 Zitting: 6 september 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 6 mei 2015 door het hof Den Haag wegens “diefstal, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek als bedoeld in art. 27 (a) Sr. Voorts heeft het hof de teruggave bevolen van de onder de verdachte inbeslaggenomen tube tandpasta en heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Namens de verdachte heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over schending van art. 6 EVRM op de grond dat verdachte in hoger beroep niet in de gelegenheid is gesteld bij de berechting van zijn zaak aanwezig te zijn. Verdachte bevond zich ten tijde van de zitting, zo bleek achteraf, in vreemdelingenbewaring en heeft nimmer bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Een verdachte heeft het recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.1.Hoewel dit recht niet expliciet in het EVRM is opgenomen2., ligt het wel uitdrukkelijk verankerd in art. 14, derde lid onder d, IVBP en leidde het EHRM het aanwezigheidsrecht reeds in het jaar 1985 af uit het recht op een eerlijk proces van art. 6 EVRM.3.Het gaat hierbij overigens niet om een absoluut recht: het aanwezigheidsrecht onder art. 6 EVRM dient te worden afgewogen tegen het openbaar belang.4.Voorts kan van dit recht afstand worden gedaan, zij het dat dit ondubbelzinnig aan de rechter moet blijken.5.
5. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt de niet ter terechtzitting verschenen verdachte die is ingeschreven in een GBA of wiens feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland of wiens adres in het buitenland bekend is, indien aan hem een dagvaarding op rechtsgeldige wijze wordt betekend, geacht zijn aanwezigheidsrecht te hebben prijsgegeven.6.In een dergelijk geval kan op grond van art. 280 Sv verstek worden verleend en kan een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd –zoals in de onderhavige zaak - de verdediging voeren. In de onderhavige zaak bestaan aanwijzingen dat verdachte niet vrijwillig afstand deed van zijn aanwezigheidsrecht: achteraf kan worden vastgesteld dat verdachte zich – blijkens de afwezigheid van enige opmerking hieromtrent in het proces verbaal van de terechtzitting in hoger beroep – kennelijk buiten medeweten van het hof, zijn advocaat en het openbaar ministerie ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in vreemdelingendetentie bevond, terwijl er van overheidswege voor hem geen transport naar de zitting was geregeld en zich bij de stukken geen afstandsverklaring bevindt. Als kern van het cassatiemiddel moet dan ook worden gezien dat verdachte zijn aanwezigheidsrecht niet heeft prijsgegeven.
6. Reeds eerder overwoog de Hoge Raad dat de mogelijkheid bestaat dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals ook in de voorliggende zaak aan de orde is, ten tijde van de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.7.Daar in het onderhavige geval uit de detentieregistratiekaart van verdachte, opgevraagd d.d. 11 maart 2016, blijkt dat verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep was gedetineerd, moet de beslissing van het hof om het onderzoek ter terechtzitting buiten de aanwezigheid van de verdachte voort te zetten als onjuist worden aangemerkt. De omstandigheid dat de verdachte in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting in hoger beroep en voorts de omstandigheid dat de raadsman van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep ondanks de afwezigheid van zijn cliënt niet om aanhouding van de zaak heeft verzocht, doen aan het voorgaande overigens niet af.8.
7. Gelet op het evidente belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
8. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2016
EHRM 1 maart 2006, NJ 2006/661, m.nt. T.M. Schalken, par. 25 (Sejdovic).
EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685, AA 1986, p. 309 m.nt. C.F. Rüter (Colozza).
EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685 (Colozza). Zie ook EHRM 23 februari 1999, NJ 1999/641 m.nt. Kn (De Groot).
HR 25 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0870, NJ 1998/263. Zie tevens HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8027.
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Sch., r.o. 3.33. Zie tevens HR 10 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0933, NJ 1998/445 en Corstens/Borgers 2014, p. 670.
HR 9 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388, r.o. 2.3 en 2.4 en bijbehorende conclusie van A-G Harteveld, ECLI:NL:PHR:2015:2709. Zie tevens HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:638; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2974; HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8984, NJ 2013/72; HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:89, NJ 2015/75 en HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:98.
HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2014:BY8984, NJ 2013/72, r.o. 2.3 en 2.4.
Beroepschrift 06‑01‑2016
[Hoge Raad der Nederlanden
…
…
…
DATUM: 11.00
NR:]
Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Datum: 6 januari 2016
Inzake: [verdachte]/OM
Ons 20150156
kenmerk:
Uw kenmerk: S 15/02298
Cassatieschriftuur
Geachte heer/vrouwe,
Middels dit schrijven bericht ik u bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om onderhavige cassatieschriftuur in te dienen namens de heer [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres], tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 6 mei 2015 gewezen onder parketnummer 22-001742-14 waarbij het eerdere vonnis van de politierechter te Rotterdam is bekrachtigd.
Client geeft aan dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden (artikel 6 EVRM) wegens het feit dat hij — hoewel hij ten tijde van de terechtzitting was gedetineerd — niet is aangevoerd. Ter zitting gaf de advocaat-generaal te kennen dat uit de systemen bleek dat cliënt tijdens de terechtzitting niet was gedetineerd, quod non, getuige het feit dat cliënt — naar later bleek — tijdens de terechtzitting was gedetineerd in Detentiecentrum Zeist. Client heeft nimmer bewust afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht zodat onderhavig cassatieschriftuur dient te slagen.
In afwachting van uw berichten verblijf ik,
Hoogachtend,
Mr. R.W. de Gruijl.