Vlg. HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6209 en HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3042.
HR, 17-03-2015, nr. 14/01499
ECLI:NL:HR:2015:638
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
14/01499
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:638, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:226, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:226, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:638, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0136
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Verstekverlening, aanwezigheidsrecht. ’s Hofs beslissing om tegen de verdachte verstek te verlenen en het o.t.tz. voort te zetten is, achteraf bezien onjuist, nu uit een aan de schriftuur gehecht schrijven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn zaak in h.b. i.v.m. een andere strafzaak in Argentinië was gedetineerd. Gelet op het grote belang van verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn dient verdachte de mogelijkheid te hebben om zijn zaak alsnog in h.b. in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
Partij(en)
17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/01499
MTR/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 2007, nummer 23/000690-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing of verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.
De verdachte is gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2007. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt het volgende in:
"De verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F. van der Meij, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart zijn cliënt heden niet te verwachten, al een jaar geen contact meer met hem te hebben en door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat zowel op de datum van het uitreiken van de dagvaarding als drie dagen voor de zitting en heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (VIP) is gecontroleerd of verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent de voorzitter namens het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3.
In cassatie is - door middel van aanhechting aan de schriftuur - overgelegd een aan de verdachte gericht schrijven van [betrokkene], Casemanager Latijns-Amerika en de Caraïben (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Consulaire Zaken en Migratiebeleid, Consulaire aangelegenheden, Den Haag) van 21 mei 2014, inhoudende:
"Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van vandaag, waarin u mij ten behoeve van een juridische aangelegenheid alhier om een detentieverklaring verzocht, bevestig ik hierbij dat u op 2 juni 2007 in Argentinië gearresteerd en gedetineerd werd en dat u op 15 mei 2011 door de bevoegde Argentijnse autoriteit werd uitgezet en aldus dat land verlaten heeft."
2.4.
Uit het hiervoor onder 2.3 vermelde stuk - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in verband met een andere strafzaak was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.5.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2015.
Conclusie 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Verstekverlening, aanwezigheidsrecht. ’s Hofs beslissing om tegen de verdachte verstek te verlenen en het o.t.tz. voort te zetten is, achteraf bezien onjuist, nu uit een aan de schriftuur gehecht schrijven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn zaak in h.b. i.v.m. een andere strafzaak in Argentinië was gedetineerd. Gelet op het grote belang van verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn dient verdachte de mogelijkheid te hebben om zijn zaak alsnog in h.b. in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
Nr. 14/01499 Zitting: 17 februari 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 22 juni 2007 de verdachte ter zake van “medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest.
2. Namens de verdachte heeft mr. A.J. van der Velden, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het hof het aanwezigheidsrecht ex. art. 6 EVRM heeft geschonden nu het hof – achteraf bezien – er ten onrechte vanuit is gegaan dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Uit een detentieverklaring blijkt namelijk dat de verdachte ten tijde van de zitting in hoger beroep in Argentinië gedetineerd was.
4. De verdachte is in hoger beroep gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van 8 juni 2007. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F. van der Meij, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart zijn cliënt heden niet te verwachten, al een jaar geen contact meer met hem te hebben en door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat zowel op de datum van het uitreiken van de dagvaarding als drie dagen voor de zitting en heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (VIP) is gecontroleerd of verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent de voorzitter namens het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
5. Aan de cassatieschriftuur is gehecht een op 21 mei 2014 gedateerde en aan de verdachte gerichte brief, afkomstig van een “casemanager Latijns-Amerika en de Caraïben” van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze brief houdt in:
“Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van vandaag, waarin u mij ten behoeve van een juridische aangelegenheid alhier om een detentieverklaring verzocht, bevestig ik hierbij dat u op 2 juni 2007 in Argentinië gearresteerd en gedetineerd werd en dat u op 15 mei 2011 door de bevoegde Argentijnse autoriteit werd uitgezet en aldus dat land verlaten heeft.”
6. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een tweetal aktes van uitreiking om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2007 – inhoudende dat die dagvaarding zowel op 19 en 20 april 2007 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank “omdat de geadresseerde blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven”. Aan de akte is echter geen dergelijke “mededeling” gehecht waaruit dat volgt. Bovendien blijkt uit een zich aan de akte van uitreiking van de oproeping voor de zitting aangehecht GBA-overzicht van 1 juni 2007 dat de verdachte reeds op 24 oktober 2006 is vertrokken naar “Onbekend”. Het uitgangspunt dat, indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in een GBA of wiens feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland of wiens adres in het buitenland bekend is, rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht1., gaat derhalve in de onderhavige zaak niet op.
7. Hoe dan ook moet gelet op de inhoud van de hiervoor onder 5 weergegeven brief – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld - achteraf worden vastgesteld dat de detentie in het buitenland van de verdachte in een andere zaak hem in deze zaak heeft belet van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te kunnen maken. Van een ondubbelzinnige afstand van dat recht blijkt niet. De beslissing van het hof om verstek tegen de verdachte te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten was dan ook, (in ieder geval) achteraf bezien, onjuist. In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt dit mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.2.
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Het tweede middel klaagt dat zich na het wijzen van het arrest door het hof een overschrijding van de redelijke termijn heeft voorgedaan, gelet op het tijdsverloop sinds het wijzen van het arrest en mede gelet op het ontbreken van pogingen het verstekarrest aan de verdachte te betekenen.
10. Het middel behoeft, nu het eerste middel slaagt, geen bespreking. Uiteraard ben ik bereid om, indien de Hoge Raad van oordeel is dat het eerste middel geen doel treft, desgewenst nader te concluderen.
11. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel kan onbesproken blijven.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing of verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑02‑2015
Vgl. HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2974; HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8984; HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:89 en HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:98.