Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 en HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3490.
HR, 28-10-2014, nr. 13/01582
ECLI:NL:HR:2014:3042
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-10-2014
- Zaaknummer
13/01582
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3042, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1877, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1877, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3042, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0409
Uitspraak 28‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Verstekverlening ten onrechte?. Uit de vermelde stukken – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in h.b. i.v.m. een andere zaak was gedetineerd, zodat ’s Hofs oordeel om tegen verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ttz. voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het belang van verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in h.b. in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
Partij(en)
28 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/01582
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2013, nummer 20/000990-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.1.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2013 - inhoudende dat die dagvaarding op 6 december 2012 is uitgereikt aan een persoon die zich bevond op het GBA-adres van de verdachte;
(ii) het proces-verbaal van voormelde terechtzitting inhoudende dat aldaar de verdachte noch een raadsman is verschenen, dat tegen de verdachte verstek is verleend en dat het onderzoek is gesloten.
2.2.2.
In cassatie zijn - door middel van aanhechting aan de schriftuur - overgelegd:
(i) een door de Rechter-Commissaris in de Rechtbank Oost-Brabant op 15 januari 2013 tegen de verdachte verleend bevel tot bewaring voor een termijn van veertien dagen waarvan de Officier van Justitie op genoemde datum de tenuitvoerlegging heeft gelast;
(ii) een "proces verbaal t.b.v. raadkamerzitting d.d. 23 januari 2013, verdachte [verdachte]" inhoudende dat de verdachte op 12 januari 2013 is aangehouden, op 13 januari 2013 in verzekering is gesteld en op 15 januari 2013 in bewaring is gesteld.
2.3.
Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in een GBA, rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, ten tijde van de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.
2.4.
Uit de hiervoor onder 2.2.2 vermelde stukken - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in verband met een andere strafzaak was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.5.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2014.
Conclusie 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Verstekverlening ten onrechte?. Uit de vermelde stukken – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in h.b. i.v.m. een andere zaak was gedetineerd, zodat ’s Hofs oordeel om tegen verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ttz. voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het belang van verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in h.b. in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
Nr. 13/01582 Zitting: 16 september 2014 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 29 januari 2013 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Namens verdachte heeft mr. A.H.P. Swinkels, advocaat te Eindhoven, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte nu hij ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) De dagvaarding van de verdachte om op 15 januari 2013 te verschijnen ter terechtzitting van het Hof te ’s-Hertogenbosch is op 6 december 2012 uitgereikt aan een huisgenoot van verdachte op het GBA-adres.(ii) Blijkens een zich bij de stukken van het geding bevindende ID-staat SKDB van 13 december 2012 verkeerde de verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding niet in detentie.(iii) Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 15 januari 2013 vermeldt dat de verdachte noch zijn raadsvrouw zijn verschenen en houdt voorts het volgende in:
“Hierop onderbreekt het hof het onderzoek om bij de raadsvrouwe te laten navragen wat de reden is van haar afwezigheid ter zitting van heden.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat de griffier telefonisch contact heeft gehad met de raadsvrouwe en dat deze te kennen gaf verdachte niet langer bij te staan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vraagt verstek tegen de niet verschenen verdachte.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
5. Uitgangspunt is dat, indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in een GBA rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.1.
6. Uit de stukken van het geding waarover het Hof ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep de beschikking had volgt op zichzelf niets wat het Hof ertoe had behoren te bewegen het zojuist genoemde vermoeden van vrijwillige afstand te laten varen. Daar staat tegenover dat uit de betreffende stukken niet blijkt dat op enig moment voorafgaand aan de terecht-zitting van 15 januari 2013 nog een laatste naslag van de ID-staat SKDB dan wel een andere verificatie met betrekking tot de verdachte heeft plaatsgevonden. De meest recente ID-staat SKDB in het dossier dateert van 13 december 2012. Blijkens de inhoud van een tweetal aan de cassatieschriftuur gehechte documenten – te weten: een kopie van een “proces-verbaal t.b.v. raadkamerzitting d.d. 23 januari 2013, verdachte [verdachte] en een kopie van een bevel tot bewaring – is de verdachte op 13 januari 2013 – zijnde twee dagen voor de terechtzitting in hoger beroep – in verband met een andere strafzaak in verzekering gesteld en is hij op de dag van de terechtzitting in hoger beroep in bewaring gesteld. Uit deze twee documenten – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de verdachte op het tijdstip van de terechtzitting zelf nog altijd in detentie zat. Het is de vraag of het Hof, indien voorafgaand aan de terechtzitting wel een laatste naslag van de ID-staat SKDB met betrekking tot de verdachte zou zijn uitgevoerd, van de betreffende inverzekeringstelling (op het politiebureau) op de hoogte was geraakt maar het antwoord op deze vraag kan in het midden blijven. Immers achteraf moet worden vastgesteld dat de inverzekeringstelling en/of bewaring van de verdachte in een andere zaak hem in deze zaak heeft belet van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te kunnen maken. Van een ondubbelzinnige afstand van dat recht blijkt niet. In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt dit mee dat de verdachte de mogelijkheid moet hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.2.
7. Het middel is terecht voorgesteld.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑09‑2014
Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 en HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8984.