Er zijn achttien feiten bewezenverklaard, er is voor zestien feiten straf opgelegd.
HR, 14-09-2010, nr. 08/05095 E
ECLI:NL:HR:2010:BM8027
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2010
- Zaaknummer
08/05095 E
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BM8027
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM8027, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM8027
ECLI:NL:PHR:2010:BM8027, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM8027
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑09‑2010
Inhoudsindicatie
1. Vertegenwoordiging van verdachte rechtspersoon t.t.z. Klacht over verstekverlening door het Hof. HR: Ingevolge art. 528.1 Sv wordt, indien tegen een rechtspersoon een strafvervolging wordt ingesteld, de rechtspersoon vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door één van hen. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen. Nu het Hof geen blijk ervan heeft gegeven te hebben onderzocht of de gemachtigde van de bestuurder(s) was verschenen, is het oordeel van het Hof dat de verdachte niet t.t.z. was vertegenwoordigd en dientengevolge ook ’s Hofs beslissing tot verstekverlening ontoereikend gemotiveerd. 2. Klacht over de verwerping van het verweer dat overtredingen van art. 5:12.2 Arbeidstijdenwet gepleegd vóór 1 juni 2005 geen strafbare feiten, maar beboetbare feiten zijn. HR doet deze klacht af met 81 RO.
14 september 2010
Strafkamer
nr. 08/05095 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 30 januari 2008, nummer 22/000763-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verstekverlening door het Hof.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2008 houdt het volgende in:
"De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
Een persoon die zich opstelt achter de katheder bestemd voor advocaten en, desgevraagd door de voorzitter, antwoordt geen advocaat te zijn, wordt naar de publieke tribune verwezen. Een op de publieke tribune aanwezige persoon verklaart te zijn [betrokkene 1], lid van het managementteam en geen bestuurder van de verdachte rechtspersoon.
De voorzitter stelt vast dat de verdachte, gedagvaard als:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats],
niet ter terechtzitting is vertegenwoordigd.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
2.3. Ingevolge art. 528, eerste lid, Sv wordt, indien tegen een rechtspersoon een strafvervolging wordt ingesteld, de rechtspersoon vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door één van hen. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen. Nu het Hof geen blijk ervan heeft gegeven te hebben onderzocht of [betrokkene 1] als gemachtigde van de bestuurder(s) was verschenen, is het oordeel van het Hof dat de verdachte niet ter terechtzitting was vertegenwoordigd en dientengevolge ook 's Hofs beslissing tot verstekverlening ontoereikend gemotiveerd. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaarde feiten ten onrechte strafbaar heeft geacht.
3.2. Het middel faalt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemende griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 september 2010.
Conclusie 08‑06‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5.12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, achttien maal gepleegd veroordeeld tot het betalen van zestien1. geldboetes van elk € 900,- .
2.
Namens verdachte heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte de ter zitting verschenen vertegenwoordiger van de verdachte niet als zodanig heeft erkend en hem naar de publieke tribune heeft verwezen zonder dat hij het woord heeft mogen voeren. Daarmee zou het Hof art. 528 Sv hebben miskend en de verdachte daarmee de kans hebben ontnomen verweer te voeren.
4.
Art. 528 Sv houdt onder andere in dat indien een strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, deze rechtspersoon tijdens de vervolging wordt vertegenwoordigd door de bestuurder. Deze vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.
5.
Het proces-verbaal van de zitting d.d. 16 januari 2008 houdt, voor zover relevant voor de bespreking van de klacht, het volgende in.
‘De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte. Een persoon die zich opstelt achter de katheder bestemd voor advocaten en, desgevraagd door de voorzitter, antwoordt geen advocaat te zijn, wordt naar de publieke tribune verwezen. Een op de publieke tribune aanwezige persoon verklaart te zijn [betrokkene 1], lid van het managementteam en geen bestuurder van de verdachte rechtspersoon.
De voorzitter stelt vast dat de verdachte, gedagvaard als: de besloten vennootschap [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats], niet ter terechtzitting is vertegenwoordigd.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.’
6.
De vraag die het middel aan de orde stelt is in hoeverre de rechter zich ervan moet vergewissen dat ter zitting —kort gezegd— een bestuurder of een gemachtigde is verschenen.
7.
In aanmerking genomen dat niet blijkt dat het Hof heeft onderzocht of de ter terechtzitting verschenen persoon, die gezien de plaats die hij in de rechtszaal innam kennelijk van doel was de belangen van de rechtspersoon te behartigen, als gemachtigde van een bestuurder van de rechtspersoon was verschenen, is het oordeel van het Hof dat de rechtspersoon niet ter zitting was verschenen onvoldoende met redenen omkleed. Bedacht dient immers te worden dat niet is vastgesteld dat de verschenen persoon juridisch was onderlegd zodat het Hof er niet van heeft mogen uitgaan dat deze persoon, zo hij als gemachtigde van een vertegenwoordiger van de rechtspersoon optrad, dit eigener beweging naar voren zou hebben gebracht. Bovendien is hier het aanwezigheidsrecht van de verdachte in het geding, zoals dat ook voor de rechtspersoon uitdrukking heeft gevonden in art. 6 EVRM.2.
8.
Het middel slaagt.
9.
Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde feiten ten tijde van de berechting in hoger beroep ten onrechte strafbaar zijn geacht.
10.
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard.
‘1.
[Betrokkene 2] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van 21 januari 2003 tot en met 22 januari 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/55 immers had die [betrokkene 2], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt, in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 januari 2003 te 09.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 01 uur, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurd er, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
2.
[Betrokkene 3] in Nederland en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van in 10 januari 2003 tot en met 11 januari 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/55 immers had die, [betrokkene 3] die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt, in de periode van 24 uur, aanvangende op 10 januari 2003 te 09,00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
3.
[Betrokkene 4] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van 15 Januari 2003 tot en met 16 Januari 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die [betrokkene 4] die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt, in de periode van 24 uur, aanvangende op 15 Januari 2003 te 17.40 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 02 uur en 25 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
4.
[Betrokkene 5] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van 14 Januari 2003 tot en met 15 Januari 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 5], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt, in de periode van 24 uur, aanvangend op 14 januari 2003 te 0 9.05, of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 01 uur en 50 minuten, terwijl verdachte die toen werkgever was van voornoemde bestuurder wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
5.
[Betrokkene 5] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van 23 Januari 2003 tot met 24 Januari 2003, niet heeft gehandeld, overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die [betrokkene 5], die al s bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt, in de periode van 24 uur, aanvangende op 23 Januari 2003 te 16.27 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 3 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur en 50 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
6.
[Betrokkene 5] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 05 februari 2003 tot en met 06 februari 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 5], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 05 februari 2003 te 11.30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur en 15 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
7.
[Betrokkene 6] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 0 9 Januari 2003 tot en met 10 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 6], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 09 januari 2003 te 09.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 45 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
8.
[Betrokkene 6] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 0 9 Januari 2003 tot en met 10 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 6], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 12 februari 2003 te 07.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 01 uur en 5 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
10.
[Betrokkene 7] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 21 Januari 2003 tot en met 22 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 7], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 januari 2003 te 07.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 01 uur, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
11.
[Betrokkene 8] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 09 Januari 2003 tot en met 10 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 8], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 09 januari 2003 te 09.10 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur 6 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
12.
[Betrokkene 8] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 21 Januari 2003 tot en met 22 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 8], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 januari 2003 te 17.15 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 45 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
13.
[Betrokkene 9] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 16 Januari 2003 tot en met 17 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 9], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 16 januari 2003 te 16.06 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 02 uur en 40 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
14.
[Betrokkene 9] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 22 Januari 2003 tot en met 23 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 9], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 22 januari 2003 te 11.35 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 02 uur en 50 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
15.
[Betrokkene 9] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 28 Januari 2003 tot en met 29 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 9], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 28 januari 2003 te 18.45 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur en 05 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
16.
[Betrokkene 9] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 10 februari 2003 tot en met 11 februari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 9], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 10 februari 2003 te 16.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur en 35 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
17.
[Betrokkene 9] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 13 februari 2003 tot en met 14 februari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 9], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 13 februari 2003 te 11.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 03 uur, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
18
. [Betrokkene 10] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 16 Januari 2003 tot en met 17 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 10], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 16 januari 2003 te 11.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 01 uur en 30 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;
19.
[Betrokkene 11] in Nederland en/of in Zweden en/of in Denemarken en en/of elders in Europa in de periode van de periode van de periode van 08 Januari 2003 tot en met 09 januari 2003 niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EGG) nr. 3820/ 85, immers had die [betrokkene 11], die als bestuurder (grensoverschrijdend) wegvervoer verrichtte met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt in de periode van 24 uur, aanvangende op 08 januari 2003 te 17.00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 02 uur en 45 minuten, terwijl verdachte, die toen werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt ais degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd;’
11.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd.
‘Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5.12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, achttien maal gepleegd’.
12.
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten waren deze strafbaar gesteld in artikel 5:12, tweede lid Arbeidstijdenwet jo. artikel 2.5:1, vierde lid (oud) en art. 8:1, eerste lid (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer jo. artikel 1 (oud) WED jo. artikel 2, vierde lid (oud) WED. Ik neem de betreffende bepalingen, voor zover relevant, hieronder op.
13.
Artikel 5:12, tweede en derde lid Arbeidstijdenwet luiden als volgt.
- ‘2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met uitzondering van arbeid verricht door defensiepersoneel, regels worden gesteld die afwijken van, in de plaats komen van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van arbeid verricht door:
- a.
personen, werkzaam in of op railvoertuigen of motorrijtuigen;
- b.
personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen, zee- of binnenschepen;
- c.
loodsen.
- 3.
De voordracht van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister tezamen.’
De algemene maatregel van bestuur waar in art. 5:12 Arbeidstijdenwet aan wordt gerefereerd, is het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Artikel 2.5:1, vierde lid (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer bepaalt:
‘ 4.
de bestuurder handelt overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van verordening (EEG) nr. 3820/85.’
Art. 8:1, eerste lid (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer luidt:
‘Het niet naleven van de artikelen (…) 2.5:1, vierde lid, (…) levert een strafbaar feit op.’
14.
Artikel 8 lid 1 van verordening (EEG) nr. 3820/85 (thans niet meer in werking)3. luidt:
- ‘1.
In elke periode van 24 uur geniet de bestuurder een dagelijkse rusttijd van ten minste 11 achtereenvolgende uren; (…)’
Art. 1 aanhef en onder 4 (oud) WED luidt:
‘Economische delicten zijn: (…) overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens: de Arbeidstijdenwet, de artikel (…) alsmede — voor zover aangeduid als strafbare feiten— het niet naleven van de voorschriften krachtens de artikelen (…) 5:12, eerste en tweede lid ’
Art. 2, vierde lid (oud) WED luidt:
‘De economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 4o, (…) zijn overtredingen’
15.
Sinds de invoering van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet4., in hoofdzaak inwerking getreden per 1 oktober 20045., zijn in de Arbeidstijdenwet artikel 10:1 en 11:3 opgenomen. Deze artikelen luidden toen als volgt.
‘10.1
Als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van de (…), alsmede — voor zover aangeduid als beboetbare feiten — de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, eerste en tweede lid.
11.3
Bij arbeid verricht door de in artikel 5:12, tweede lid bedoelde personen wordt het niet naleven van de artikelen (…) alsmede- voor zover aangeduid als beboetbare feiten- de voorschriften krachtens de artikelen (…) 5:12, tweede lid, aangemerkt als strafbaar feit , als daardoor de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.’
16.
Art. 10:1 trad voor wat betreft de in art. 5:12 lid 2 onderscheiden categorieën van arbeid in werking op 1 juni 2005.6. Per diezelfde datum7. wees art. 8:1 (oud) van het Arbeidstijdenbesluit vervoer het niet naleven van art. 2.5:1, vierde lid (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer als beboetbaar feit aan. De invoering van de bestuurlijke boete in de Arbeidstijdenwet had dus tot gevolg dat —kort gezegd— overtreding van de voorschriften vervat in artikel 2.5:1, vierde lid, (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer in het vervolg als beboetbaar feit waren aan te merken. Slechts indien door de overtreding de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht, was de overtreding voortaan als strafbaar feit aan te merken. Volgens de schriftuur is gezien deze wijziging sprake van een veranderd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van de onderhavige feiten.
17.
De memorie van toelichting houdt omtrent deze wijziging het volgende in:
‘Met betrekking tot de vervoerssectoren is voor het onderscheid tussen overtredingen met een zware dan wel lichte normatieve lading van belang of de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht. Ingeval sprake is van overtredingen met een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid is gekozen voor de strafrechtelijke afdoening, mede vanwege de grote gevaarzetting die in het concrete geval aan de orde is. Voor de precieze invulling van het hier bedoelde criterium (ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid) dat in artikel 11:3, derde lid is opgenomen zullen het Openbaar Ministerie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat afspraken maken die in de vorm van een werkinstructie kunnen worden vastgelegd. De overige overtredingen zijn voor de meeste sectoren in verband met de geringe normatieve lading uitsluitend beboetbaar gesteld. Dit betreft het niet naleven van de normen inzake de arbeidstijd, de rusttijd, de pauze, arbeid op zondag en nachtarbeid, de administratieve verplichtingen van de werkgever op het terrein van de beleidsvoering, evaluatie en risico-inventarisatie en het overtreden van de verplichting om een deugdelijke registratie te voeren. Ook het niet naleven van de voorschriften bij arbeid door zwangere vrouwen rond de bevalling is beboetbaar gesteld. Tot slot zijn beboetbaar overtredingen van het Arbeidstijdenbesluit, dat normen bevat die voor bepaalde situaties en sectoren afwijken van, in de plaats komen van of aanvullen op de Arbeidstijdenwet.
(…)
Artikel I, onderdeel E, artikel 11:3, derde en vierde lid
In het voorgestelde artikel 11:3, derde lid, Arbeidstijdenwet worden de overtredingen van de arbeids- en rusttijdenvoorschriften (incl. de registratieverplichting) in de vervoerssectoren als strafbaar feit aangemerkt, indien de verkeersveiligheid ernstig in gevaar wordt gebracht. In die gevallen zal er vanwege de ernst van de situatie strafrechtelijk gehandhaafd worden.
In de omschrijving van de normen die overtreden kunnen worden is verwezen naar de in artikel 5:12, tweede lid, Arbeidstijdenwet bedoelde personen. Het gaat dan om
- a.
personen, werkzaam in of op railvoertuigen of motorrijtuigen;
- b.
personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen, zee- of binnenschepen;
- c.
loodsen.
Voor de aansprakelijkheidsregeling via het fictieve daderschap van de werkgever waar sprake is van arbeid in of op motorrijtuigen zij verwezen naar de toelichting bij Artikel I, onderdeel D, artikel 10:5, vierde lid.
(…)
Het aanmerken van beboetbare feiten als strafbare feiten in het derde lid heeft te maken met het vierde lid van het voorgestelde artikel 11:3 Arbeidstijdenwet. Het niet naleven van het derde lid van artikel 11:3 is via artikel 1, onder 3o, Wet op de economische delicten als economisch delict strafbaar gesteld. In het licht van artikel 1, onder 3o, Wet op de economische delicten moet in de Arbeidstijdenwet, in dit geval in artikel 11:3, worden aangegeven of er sprake is van een overtreding of misdrijf. Dat is gebeurd in het vierde lid van het voorgestelde artikel 11:3 Arbeidstijdenwet. Dus in het derde lid wordt de strafbaarstelling geregeld waaraan het vierde lid van artikel 11:3 Arbeidstijdenwet de kwalificatie koppelt. De beboetbare feiten die in het voorgestelde artikel 11:3 worden opgesomd en die als strafbaar feit worden aangemerkt, hebben alleen nog betrekking op de voorschriften in de wet zelf. Wel geeft het artikel aan dat in het Arbeidstijdenbesluit vervoer dat is vastgesteld krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, tweede lid, de daarin als beboetbaar feit aangemerkte overtredingen als strafbaar feit kunnen worden aangemerkt. Dat betekent dat in dat besluit zowel sprake is van beboetbare als strafbare feiten, maar dat hangt samen met het gekozen model voor de bestuurlijke boete.’8.
18.
In de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet is met het oog op de overgang van strafbare feiten naar beboetbare feiten overgangsrecht opgenomen dat als specifieke wettelijke regeling gaat boven de algemene bepaling van art. 1 lid 2 Sr. Derhalve kan voorbij worden gegaan aan de vraag of uit deze wetswijziging blijkt van veranderd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van de onderhavige feiten. Ik meen overigens dat hiervan gelet op de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis geen sprake is.
19.
In de schriftuur wordt gewezen op het overgangsrecht vervat in art. V van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet dat echter, volgens de stelling in de schriftuur ten tijde van de behandeling in hoger beroep niet meer van kracht zou zijn. Dit artikel V luidt als volgt.
‘Voor arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet blijven gedurende ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van deze wet de bepalingen inzake de strafbaarheid en de straffen gesteld op de bij de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1, onder 4o, van de Wet op de economische delicten van toepassing zoals zij golden voor de dag voor de inwerkingtreding van deze wet.’9.
20.
De memorie van toelichting bij dit artikel houdt in:
‘Artikel V en VI
Het voorgestelde artikel VI voorziet in de inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke boeten Arbeidstijdenwet. In het voorgestelde artikel V wordt de mogelijkheid gecreëerd om de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor de vervoerssectoren op een ander tijdstip te doen plaatsvinden. Het voorgestelde artikel V voorziet in het handhaven van de strafbaarstelling van de voor de vervoerssectoren verboden gedragingen in overeenstemming met het regime in het kader van de Arbeidstijdenwet dat gold voor de inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke boeten Arbeidstijdenwet. Deze overgangsregeling geldt voor een periode van maximaal een jaar na de datum van inwerkingtreding van de wet bestuurlijke boete arbeidstijdenwet.’
21.
Deze bepaling van overgangsrecht is echter nooit in werking getreden.10.
22.
In de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet is in artikel IV nog een bepaling van overgangsrecht opgenomen, welke per 1 oktober 2004 in werking is getreden.11.
- ‘IV.
De straffen gesteld op de bij de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1, onder 4o, van de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten waarvoor ingevolge deze wet een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die begaan zijn voor de dag van inwerkingtreding van deze wet of de desbetreffende onderdelen of artikelen daarvan, blijven van toepassing.’ 12.
23.
In de toelichting wordt over deze bepaling opgemerkt:
‘Artikel IV
Bepaalde in het kader van de Arbeidstijdenwet verboden gedragingen zullen na de inwerkingtreding van deze wet niet langer strafbare feiten zijn, maar slechts kunnen leiden tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Een bestuurlijke boete kan natuurlijk pas worden opgelegd voorzover de bewuste gedraging zich heeft voorgedaan na de inwerkingtreding van deze wet. Vanzelfsprekend moet echter ook nog na de inwerkingtreding van deze wet kunnen worden opgetreden tegen strafbare gedragingen die voor de inwerkingtreding hebben plaatsgevonden en nog niet zijn verjaard. Vandaar dat het voorgestelde artikel IV een overgangsvoorziening bevat die de strafbaarheid van dergelijke gedragingen handhaaft. Dit betekent uiteraard dat ook het voor die feiten geldende strafprocesrecht zijn gelding behoudt.’ 13.
24.
De overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet was tot 1 juni 200514. strafbaar gesteld in artikel 1, onder 4o (oud), van de Wet op de economische delicten.15. Bij de volledige inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet werd overtreding van de voorschriften krachtens art. 5:12 tweede lid Arbeidstijdenwet, zoals van art. 2.5:1 lid 4 (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer aangemerkt als beboetbaar feit (art. 10:1 (oud) Arbeidstijdenwet jo. art. 8:1 (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer).
25.
Inmiddels heeft de vervanging per 11 april 200716. van Verordening 3820/85 door Verordening 561/2006 er —kort gezegd— toe geleid dat per 16 mei 2007 de plicht van de bestuurder te handelen overeenkomstig de voorschriften van de in laatstgenoemde verordening omschreven feiten werd opgenomen in art. 2.5:1, tweede lid Arbeidstijdenbesluit vervoer in plaats van in het vierde lid van art. 2.5:1 Arbeidstijdenbesluit vervoer.17.Art. 8:1 (oud) Arbeidstijdenbesluit vervoer merkt niet naleven van art. 2.5.1, tweede lid, Arbeidstijdenbesluit vervoer aan als beboetbaar feit. Van enig veranderd inzicht in de strafwaardigheid van de onderhavige feiten blijkt uit deze wijziging niet.18.
26.
Per 1 juli 200919. is bepaald dat het niet naleven van 2.5:1, tweede lid, Arbeidstijdenbesluit vervoer in plaats van een beboetbaar feit een overtreding oplevert. Deze wijziging hangt samen met de vervanging in art. 11:3 Arbeidstijdenwet van ‘beboetbaar feit’ door ‘overtreding’20. en behelst slechts een terminologische aanpassing. Te dien aanzien houdt Kamerstukken II 2006/2007, 31 124, nr. 3. p. 24 en 25 immers in:
‘2.2. Titel 5.1 Algemene bepalingen
2.2.1. Overtreding
Artikel 5.0.1, eerste lid, definieert het begrip ‘overtreding’ als een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Deze gedraging omvat zowel een doen als een nalaten. In een aantal bijzondere wetten waarin de bevoegdheid wordt toegekend om een bestuurlijke boete op te leggen, is het begrip ‘beboetbaar feit’ opgenomen (zie bijvoorbeeld: artikel 1 Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 1:7 Arbeidstijdenwet en artikel 1 Wet arbeid vreemdelingen). In de definitie van het begrip ‘beboetbaar feit’ wordt, evenals in de definitie van het begrip ‘overtreding’, in algemene zin aangegeven dat het gaat om een gedraging die (of een handelen of nalaten dat) in strijd is met het bepaalde bij of krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Het verschil tussen het begrip ‘overtreding’ en het begrip ‘beboetbaar feit’ is dat het begrip ‘overtreding’ algemener is en van toepassing is op alle bestuurlijke sancties. Nu het begrip ‘overtreding’ is gedefinieerd in artikel 5.0.1, eerste lid, Awb is aan definitie van het begrip ‘beboetbaar feit’ daarom geen behoefte meer.’
Derhalve getuigt deze wijziging niet van veranderd inzicht van de wetgever in de strafbaarheid van de onderhavige feiten.
27.
Nu voor de onderhavige feiten inmiddels een bestuurlijke boete kan worden opgelegd doch deze ten tijde van het begaan nog een strafbaar feit opleverden brengt art. IV Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet mee, dat die feiten ook thans nog strafbare feiten opleveren, ook al houdt de bewezenverklaring niet in dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.21.
28.
Het middel faalt.
29.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 12 februari 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen of verwezen.22.
30.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑06‑2010
HR 1 juni 1993, NJ 1994, 52, rov. 5.4
Verordening no. 561/2006 van het Europees Parlement en de Europese Raad van 15 maart 2006 vervangt, per 11 april 2007, zo bepalen artt. 28 jo. 29, verordening 3820/85. Zie ook punt 25 van mijn conclusie.
Staatsblad 2004, 323.
Staatsblad 2004, 488.
Besluit van 21 september 2004, Stb. 2004, 488 jo. Besluit van 4 mei 2005, Stb. 2005, 256.
Besluit van 21 september 2004, Stb. 2004, 487 jo. Besluit van 4 mei 2005, Stb. 2005, 256.
Kamerstukken II 2002–2003, 29 000, nr. 3, p. 4 e.v. en p. 24 e.v.
Staatsblad 2004, 323, p. 9.
Staatsblad 2005, 256, nota van toelichting: ‘Artikel V van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet zal niet in werking treden. Genoemd overgangsartikel is voor de vervoerssector in de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet opgenomen voor het geval die wet voor alle sectoren in een keer op hetzelfde tijdstip in werking zou treden. Hiervan is uiteindelijk afgezien. Daardoor heeft de genoemde overgangsbepaling geen functie meer. Artikel V zal op een geschikt moment uit de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet worden gehaald.’ Per 20 december 2006 is art. V vervallen (Staatsblad 2006, 647 en 648).
Staatsblad 2004, 488.
Staatsblad 2004, 323, p. 9.
Kamerstukken II 2002–2003, 29 000, nr. 3, p. 25.
Staatsblad 2004, 488 en Staatsblad 2005, 256.
Bij de (volledige) invoering van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet werd deze bepaling gewijzigd: art. II van de Wet van 30 juni 2004, Stb. 2004, 323 jo. Besluit van 21 september 2004, Stb. 2004, 488 en Besluit van 4 mei 2005, Stb. 2005, 256.
Zie verordening no. 561/2006 van 15 maart 2006, art. 28 jo. 29.
Artikel 8 van verordening no. 561/2006 luidt, voor zover relevant voor onderhavige zaak, als volgt[0].
- ‘1.
Een bestuurder moet dagelijkse en wekelijkse rusttijden nemen.
- 2.
Binnen elke periode van 24 uur na het einde van de voorafgaande dagelijkse of wekelijkse rusttijd moet een bestuurder een nieuwe dagelijkse rusttijd genomen hebben. (…) ’ Artikel 3 onder g van deze verordening bepaalt nog als volgt.
- ‘g)
‘dagelijkse rusttijd’: de dagelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, en die een ‘normale dagelijkse rusttijd’ en een ‘verkorte dagelijkse rusttijd’ omvat;
- —
‘normale dagelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste elf uur. De normale dagelijkse rusttijd kan ook worden opgesplitst in twee perioden, waarvan de eerste ten minste drie ononderbroken uren bedraagt en de tweede ten minste negen ononderbroken uren bedraagt;
- —
‘verkorte dagelijkse rusttijd’: een periode van rust van ten minste negen uur doch minder dan elf uur;’
Zie de Nota van toelichting, Stb. 2007, 169, p. 10, waaruit eerder het tegendeel blijkt.
Staatsblad 2009, 267, p. 13.
Wet van 25 juni 2009 (Aanpassingswet vierde tranche Awb), Stb. 2009, 265 jo. Besluit van 25 juni 2009, Stb. 266.
Zie ook HR 28 oktober 2008, nr. 07/10952 E (niet gepubliceerd).
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.