Einde inhoudsopgave
Arbeidsomstandighedenregeling
Bijlage I
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
19-12-2022, Stcrt. 2022, 34933 (uitgifte: 28-12-2022, regelingnummer: 2022-0000224898)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2022, Stcrt. 2022, 34933 (uitgifte: 28-12-2022, regelingnummer: 2022-0000224898)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid re-integratie (V)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
Lijst van stoffen, behorend bij artikel 2.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
Voor gevaarlijke stoffen die vallen onder de gevarencategorieën opgenomen in kolom 1 van deel 1 van deze lijst, gelden de in kolom 2 van deel 1 van deze lijst opgenomen drempelwaarden.
Wanneer een gevaarlijke stof onder deel 1 van deze lijst valt en ook is opgenomen in deel 2 van deze lijst, zijn de in de kolom 2 van deel 2 van deze lijst opgenomen drempelwaarden van toepassing.
Deel 1. Categorieën gevaarlijke stoffen
Dit deel beslaat alle gevaarlijke stoffen die in de in kolom 1 vermelde gevarencategorieën vallen:
Kolom 1 | Kolom 2 |
---|---|
Gevarencategorieën overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 | Drempelwaarden (ton) van de in artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde gevaarlijke stoffen |
Rubriek ‘H’- gezondheidsgevaren | |
Acute toxiciteit • Categorie 1 alle blootstellingsroutes | 1,5 |
Acute toxiciteit • Categorie 2 alle blootstellingsroutes • Categorie 3 bij inademing (zie aantekening 6) | 15 |
Specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling (SPECIFIC TARGET ORGAN TOXICITY, STOT) • Specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling Categorie 1 | 15 |
Huidcorrosie • Categorie 1 • Subcategorie 1A, 1B en 1C | 15 |
Rubriek ‘P’- fysische gevaren | |
Ontplofbare stoffen (zie aantekening 7) • Instabiele ontplofbare stoffen • Subklasse 1.1 • Subklasse 1.2 • Subklasse 1.3 • Subklasse 1.5 | 3 |
Stoffen of mengsels met explosieve eigenschappen volgens methode A.14 van Verordening (EG) nr. 440/2008 (zie aantekening 8) die niet behoren tot de gevarenklassen organische peroxiden of zelfontledende stoffen en mengsels | 3 |
Ongevoelig gemaakte ontplofbare stoffen • Categorie 1 • Categorie 2 | 15 |
Ontvlambare gassen • Categorie 1A en 1B • Categorie 2 | 3 |
Ontvlambare vloeistoffen (B1) • Ontvlambare vloeistoffen Categorie 1 • Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden • Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60°C, die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden (zie aantekening 9) • Overige vloeistoffen met een vlampunt > 60°C, die bij een temperatuur hoger dan hun vlampunt worden gehouden | 3 |
Ontvlambare vloeistoffen (B2) • Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun vlampunt en lager dan hun kookpunt worden gehouden, • Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60°C die bij een temperatuur hoger dan hun vlampunt en lager dan hun kookpunt worden gehouden (zie aantekening 9) | 15 |
Ontvlambare vloeistoffen (B3) • Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die niet onder B1 of B2 vallen | 1 500 |
Zelfontledende stoffen en mengsels en organische peroxiden • Zelfontledende stoffen en mengsels Type A of B • Organische peroxiden Type A of B | 3 |
Zelfontledende stoffen en mengsels en organische peroxiden • Zelfontledende stoffen en mengsels Type C of D • Organische peroxiden Type C of D | 15 |
Pyrofore vloeistoffen en vaste stoffen • Pyrofore vloeistoffen Categorie 1 • Pyrofore vaste stoffen Categorie 1 | 15 |
Voor zelfverhitting vatbare stoffen en mengsels • Categorie 1 • Categorie 2 | 15 |
Rubriek ‘O’ – overige gevaren | |
Stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen • Categorie 1 • Categorie 2 • Categorie 3 | 30 |
Stoffen en mengsels met gevaaraanduiding EUH014Reageert heftig met water | 30 |
Stoffen of mengsels met gevarenaanduiding EUH029 Vormt giftig gas in contact met water | 15 |
Deel 2. Gevaarlijke stoffen die met naam genoemd worden
Kolom 1 | Kolom 2 | |
---|---|---|
Gevaarlijke stoffen | Drempelwaarde (ton) van de in artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde gevaarlijke stoffen | |
1 | Ammoniumnitraat (zie aantekening 10) | 1 500 |
2 | Ammoniumnitraat (zie aantekening 11) | 375 |
3 | Ammoniumnitraat (zie aantekening 12) | 105 |
4 | Ammoniumnitraat (zie aantekening 13) | 3 |
5 | Kaliumnitraat (zie aantekening 14) | 1 500 |
6 | Kaliumnitraat (zie aantekening 15) | 375 |
7 | Broom | 6 |
8 | Chloor | 3 |
9 | Fluor | 3 |
10 | Formaldehyde (concentratie ≥ 90%) | 1,5 |
11 | Waterstof | 1,5 |
12 | Chloorwaterstof (vloeibaar gas) | 7,5 |
13 | Ontvlambare vloeibare gassen, categorie 1 of 2 (inclusief lpg) en aardgas, opgewaardeerd biogas (zie aantekening 16) | 15 |
14 | Acetyleen | 1,5 |
15 | Ethyleenoxide | 1,5 |
16 | Propyleenoxide | 1,5 |
17 | Methylisocyanaat | 0,045 |
18 | Zuurstof | 60 |
19 | 2,4-Tolueendiisocyanaat 2,6-Tolueendiisocyanaat | 3 |
20 | Carbonylchloride (fosgeen) | 0,09 |
21 | Arsine (arseentrihydride) | 0,06 |
22 | Fosfine (fosfortrihydride) | 0,06 |
23 | Zwaveltrioxide | 4,5 |
24 | Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen (inclusief TCDD) uitgedrukt in TCDD-equivalent (zie aantekening 17) | 0,0003 |
25 | De volgende carcinogenen of de mengsels die de volgende carcinogenen in concentraties van meer dan 5 gewichtsprocent bevatten: 4-aminobifenyl en/of zouten daarvan, benzotrichloride, benzidine en/of zouten daarvan, di(chloormethyl)ether, chloormethylether, 1,2-dibroomethaan, diethylsulfaat, dimethylsulfaat, dimethylcarbamoylchloride, 1,2-dibroom-3-chloorpropaan, 1,2-dimethylhydrazine, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide, hydrazine, 2-naftylamine en/of zouten daarvan, 4-nitrodifenyl en 1,3-propaansulton | 0,15 |
26 | Aardolieproducten en alternatieve brandstoffen a) benzines en nafta's, b) kerosines (inclusief vliegtuigbrandstoffen), c) gasoliën (inclusief diesel, huisbrandolie en gasoliemengstromen), d) zware stookolie, e) alternatieve brandstoffen met dezelfde toepassing en met gelijkaardige eigenschappen op het vlak van ontvlambaarheid als de onder a) tot en met d) bedoelde producten | 750 |
27 | Watervrije ammoniak | 15 |
28 | Boortrifluoride | 1,5 |
29 | Waterstofsulfide | 1,5 |
Aantekeningen:
- 1.
Stoffen en mengsels worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 ingedeeld.
- 2.
Mengsels worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven die zijn vastgesteld aan de hand van hun eigenschappen krachtens de in aantekening 1 vermelde Verordening (EG) nr. 1272/2008 of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.
- 3.
De bovenstaande drempelwaarden gelden per bedrijf of inrichting.
De voor de toepassing van de betreffende artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn. Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2% of minder van de vermelde drempelwaarde in een bedrijf of inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten, indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders binnen die inrichting kan zijn.
- 4.
Gevaarlijke stoffen die niet onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen, waaronder afvalstoffen, maar niettemin in een bedrijf of inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en onder de in het bedrijf of de inrichting heersende omstandigheden gelijkwaardige eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden voorlopig toegewezen aan de meest gelijkende categorie of met naam genoemde gevaarlijke stof die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.
- 5.
Voor gevaarlijke stoffen die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is voor de toepassing van deze regeling de laagste drempelwaarde van toepassing. Wat evenwel de toepassing van de in deel III bedoelde sommatieregel betreft, wordt de laagste drempelwaarde voor elke groep categorieën in deel III bedoelde sommatieregel onder a) en b), welke met de indeling in kwestie overeenkomt, gebruikt.
- 6.
Gevaarlijke stoffen die vallen onder acuut toxisch categorie 3 (orale blootstellingsroutes, H 301), vallen onder de rubriek H2 Acute toxiciteitwanneer noch de indeling acute toxiciteit bij inademing noch de indeling acute dermale toxiciteit kunnen worden afgeleid, bijvoorbeeld door een gebrek aan concluderende gegevens betreffende toxiciteit bij inademing en dermale toxiciteit.
- 7.
Onder de gevarenklasse ontplofbare stoffen vallen ontplofbare voorwerpen (zie punt 2.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008). Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp bekend is, wordt met die hoeveelheid rekening gehouden voor de toepassing van deze regeling. Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp niet bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van deze regeling als ontplofbaar aangemerkt.
- 8.
Testen naar de ontplofbare eigenschappen van stoffen en mengsels is alleen nodig indien de screeningprocedure volgens aanhangsel 6, deel 3, van de United Nations Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Manual of Tests and Criteria (‘UN Manual of Tests and Criteria’)1. uitwijst dat de stof of het mengsel mogelijk ontplofbare eigenschappen heeft.
- 9.
Overeenkomstig punt 2.6.4.5 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 behoeven vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 35° C niet in categorie 3 te worden ingedeeld indien negatieve resultaten werden behaald bij de test inzake onderhouden verbrandbaarheid L.2, Part III, section 32 van de UN Manual of Tests and Criteria. Dit geldt echter niet onder omstandigheden als verhoogde temperatuur of druk en daarom vallen dergelijke vloeistoffen onder deze vermelding.
- 10.
Ammoniumnitraat (drempelwaarde 1500): meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding.
Dit is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraat-meststoffen (een gemengde/samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of kaliumcarbonaat) die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding overeenkomstig de VN-goottest (zie Manual of Tests and Criteria, Part III, sub-section 38.2) en waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat.
- •
15,752.-24,53. gewichtsprocent is en die niet meer dan 0,4% in totaal aan brandbare/organische stoffen bevatten of die voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen4.;
- •
15,75 gewichtsprocent of minder en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen.
- 11.
Ammoniumnitraat (drempelwaarde 375): meststofkwaliteit.
Dit is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op gemengde/samengestelde ammonium nitraatmeststoffen die voldoen aan de eisen van bijlage III-2 bij Verordening (EG) nr. 2003/2003, waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat.
- •
hoger is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige ammoniumnitraatmest stoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%;
- •
hoger is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat;
- •
hoger is dan 285. gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige ammoniumnitraatmest stoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%.
- 12.
Ammoniumnitraat (drempelwaarde 105): technisch zuivere stof.
Dit is van toepassing op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels waarin het stikstofgehalte, afkomstig van het ammoniumnitraat
- •
gelegen is tussen 24,5 en 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,4% aan brandbare stoffen bevatten;
- •
hoger is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2% aan brandbare stoffen bevatten.
Dit is ook van toepassing op waterige ammoniumnitraatoplossingen met een ammoniumnitraatconcentratie van meer dan 80 gewichtsprocent.
- 13.
Ammoniumnitraat (drempelwaarde 3): ‘off-specs-materiaal’ en meststoffen die niet voldoen aan de eisen van de detonatietest.
Dit is van toepassing op:
- •
afgekeurd materiaal afkomstig uit het fabricageproces en op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels, enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in de aantekeningen 11 en 12, die van de eindgebruiker zijn of worden geretourneerd aan een fabrikant, een installatie voor tijdelijke opslag of een herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het oog op een veilig gebruik omdat de stoffen niet langer voldoen aan de specificaties van de aantekeningen 11 en 12;
- •
meststoffen als bedoeld in de aantekening 10, eerste streepje, en aantekening 11 bij deze bijlage die niet voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003.
- 14.
Kaliumnitraat (drempelwaarde 1500).
Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in de vorm van prills of granules) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.
- 15.
Kaliumnitraat (drempelwaarde 375).
Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in kristalvorm) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.
- 16.
Opgewaardeerd biogas.
Voor de toepassing van deze bijlage kan opgewaardeerd biogas worden ingedeeld onder rubriek 13 van deel 2 van deze bijlage wanneer het verwerkt is in overeenstemming met de toepasselijke normen voor gezuiverd en opgewaardeerd biogas waardoor een kwaliteit gewaarborgd is die overeenkomt met die van aardgas, met inbegrip van de hoeveelheid methaan, en het ten hoogste 1% zuurstof bevat.
- 17.
Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen
De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de hand van de volgende wegingsfactoren:
WHO 2005 TEF
2,3,7,8-TCDD
1
2,3,7,8-TCDF
0,1
1,2,3,7,8-PeCDD
1
2,3,4,7,8-PeCDF
0,3
1,2,3,7,8-PeCDF
0,03
1,2,3,4,7,8-HxCDD
0,1
1,2,3,6,7,8-HxCDD
0,1
1,2,3,4,7,8-HxCDF
0,1
1,2,3,7,8,9-HxCDD
0,1
1,2,3,7,8,9-HxCDF
0,1
1,2,3,6,7,8-HxCDF
0,1
1,2,3,4,6,7,8-HpCDD
0,01
2,3,4,6,7,8-HxCDF
0,1
OCDD
0,0003
1,2,3,4,6,7,8-HpCDF
0,01
1,2,3,4,7,8,9-HpCDF
0,01
OCDF
0,0003
(T = tetra, P = penta, Hx = hexa, Hp = hepta, O = octa)
Referentie – Van den Berg et al: The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds
Deel 3. Sommatieregel
In het geval van een bedrijf of inrichting waar geen afzonderlijke gevaarlijke stof aanwezig is in een hoeveelheid van meer dan of gelijk aan de vermelde drempelwaarden, wordt de onderstaande regel toegepast om te bepalen of de inrichting of het bedrijf onder de bepalingen van Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit valt.
De Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het van het Arbeidsomstandighedenbesluit is van toepassing indien de som:
q1/QU1 + q2/QU2 + q3/QU3 + q4/QU4 + q5/QU5 + … groter is dan of gelijk is aan 1,
waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 1 of deel 2 van deze bijlage,
en QUX = de voor gevaarlijke stof x of categorie x in kolom 2 van deel 1 of van deel 2 van deze bijlage relevante drempelwaarde.
Deze regel wordt gebruikt ter beoordeling van de gezondheidsgevaren en fysische gevaren. De regel moet daarom tweemaal worden toegepast:
- a)
eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen welke in acute toxiciteitscategorie 1, 2 of 3 (inademingblootstellingsroutes) en Huidcorrosie Categorie 1, Subcategorie 1A, 1B en 1C zijn ingedeeld, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek H van deel 1 vallen.
- b)
eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen welke ontplofbare stoffen, ontvlambare gassen, ontvlambare vloeistoffen, zelfontledende stoffen en mengsels, organische peroxiden, pyrofore vloeistoffen en vaste stoffen zijn, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek P van deel 1 vallen.
De desbetreffende bepalingen van Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn van toepassing zodra het sommeringsresultaat van a) of b) groter is dan of gelijk is aan 1.
Toelichting bij bijlage I
Zoals al is aangegeven in het algemeen deel van de nota van toelichting behorend bij het besluit van 13 december 2022 (Stb. 2022 nr. 501), houdende wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met een nieuwe opzet van de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie inzake zware ongevallen met gevaarlijke stoffen is wijziging van de oude ARIE-aanwijssystematiek en aansluiting op CLP-drempelwaarden en de systematiek van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (hierna Brzo 2015) of het naar verwachting per 1 juli 2023 in werking tredende Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) noodzakelijk.
In de oude ARIE-regeling werden stoffen ingedeeld in vier categorieën stoffen, te weten ARIE ontplofbaar, ARIE brandbaar, ARIE toxisch en ARIE extreem toxisch. Categorisering vond plaats door middel van een rekenmethode (onder meer op basis van omstandigheidsfactoren) die als te moeilijk werd ervaren. Bovendien sloot deze aanwijssystematiek niet meer aan op de CLP-verordening (Verordening (EG) nr. 1272/2008, PbEG 2008, L 353), die oudere EU-wetgeving afstemt op het wereldwijd geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen, dat in 2009 in werking is getreden. Ook het Brzo 2015 en het Bal hanteren CLP-categorieën in combinatie met drempelwaarden. Daarmee was aanpassing van de ARIE-regeling op dit systeem vereist.
In de nieuwe ARIE-regeling zal geen gebruik meer worden gemaakt van deze complexe rekenmethodes en omstandigheidsfactoren. Dit gebeurt ook niet in het Bal. Artikel 2.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) noopt tot het vaststellen van een lijst van stoffen met bijbehorende drempelwaarden. In deze lijst is zoveel mogelijk aangesloten op bijlage I van de Seveso III Richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU, PbEU 2012, L 197). Bij de drempelwaarden wordt uitgegaan van 30% van de drempelwaarden voor lagedrempelinrichtingen van het Brzo 2015 of het Bal. Daarmee wordt bereikt dat de ARIE-regeling geldt voor bedrijven of inrichtingen waar wel een aanzienlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen aanwezig is. Bij het vaststellen van dit percentage is met name gekeken naar het risico van deze gevaarlijke stoffen voor werkenden in dergelijke bedrijven of inrichtingen. Heeft het bedrijf of de inrichting een bepaalde stof in huis waarvan de CLP-categorie van die stof (bijlage 0, deel 1) of een specifieke stof die met naam genoemd worden (bijlage 0, deel 2) is opgenomen in de lijst van stoffen, en overschrijdt het bedrijf of de inrichting qua hoeveelheid de drempelwaarde van deze categorie (of verwacht het bedrijf of de inrichting deze drempelwaarde te overschrijden door toevoer en/of stofvorming door middel van processen), dan valt het bedrijf of de inrichting onder de doelgroep van de ARIE-regeling.
Het RIVM heeft in 2011 een rapport geschreven, dat tijdens het herzieningstraject als hulpmiddel is gebruikt om de terminologie uit de oude ARIE-regeling af te stemmen op het nieuwe CLP-stelsel. Op basis van dit rapport is tijdens het herzieningstraject een nieuwe lijst ontwikkeld, waarbij gepoogd is de categorieën uit de oude ARIE-regeling zoveel mogelijk te vertalen naar de geldende CLP-categorieën. Het uitgangspunt is telkens het acuut gevaaraspect voor de gezondheid en veiligheid van werknemers geweest. Vanwege het gevaar dat deze stoffen kunnen vormen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, worden ook de CLP-categorieën huidcorrosie categorie 1, sub 1A, 1B en 1C meegenomen in de ARIE. Deze vallen niet onder het Bal, maar worden door het RIVM-rapport aangewezen als hoog-relevant omdat ze wel een risico vormen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, vanwege inhalatie van corrosieve dampen en chemische brandwonden kunnen veroorzaken.
Naast de in bijlage 0, deel 1 van de lijst van stoffen genoemde CLP-stoffen categorieën met bijbehorende drempelwaarden die onder de ARIE-regeling vallen, is in deel 2 van de lijst van stoffen een overzicht met specifieke stoffen opgenomen waaraan een specifieke drempelwaarde toebedeeld is anders dan de algemene drempelwaarde voor de CLP-categorie waartoe deze stoffen behoren. Bij deze stoffen is afgeweken van de drempelwaarde(n) voor die categorie uit deel 1 van de lijst van stoffen, omdat de stoffen als risicovoller worden beschouwd voor wat betreft het acuut gevaar voor de werknemers.
Ten slotte bevat deel 3 van de lijst van stoffen de zogenoemde sommatieregel. Daarbij gaat het om de situatie waarbij de individuele gevaarlijke stoffen de drempelwaarden niet overschrijden, maar het geheel van de aanwezige stoffen tezamen wel een drempelwaarde overschrijdt. Deze sommatieregel is gebaseerd op de sommatieregel die wordt gehanteerd in de oude ARIE.
Ondanks het feit dat getracht is de bedrijven uit de oude ARIE-systematiek zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de nieuwe ARIE-systematiek, zullen sommige bedrijven en inrichtingen die onder de oude ARIE-regeling vielen niet meer onder de nieuwe regeling vallen, en andersom.
Leeswijzer
Hieronder wordt kort aan de hand van voorbeelden beschreven hoe kan worden aflezen of uw bedrijf onder de ARIE-regeling valt.
Deel 1
In dit deel van de bijlage vindt u de CLP-categorieën stoffen met daarbij behorende drempelwaarden. Als een stof in uw bedrijf of inrichting aanwezig is – of die wordt verwacht aanwezig te zijn binnen uw bedrijf of inrichting – die valt onder een CLP-categorie opgenomen in deze lijst, en waarvan de hoeveelheid hoger is dan de aangegeven drempelwaarde in deze lijst, dan is uw bedrijf of inrichting ARIE-plichtig. U moet uw bedrijf of inrichting dan melden als ARIE-plichtig, en aan de bijbehorende verplichtingen voldoen.
Voorbeeld 1: U heeft 2 ton van een stof in huis die valt onder categorie H1 acuut toxisch categorie 1. De drempelwaarde van deze categorie is 1,5 ton. Dat betekent dat de hoeveelheid stof de drempelwaarde overstijgt. Uw bedrijf of inrichting is dus ARIE-plichtig.
Voorbeeld 2: U heeft 10 ton van een stof in huis die valt onder categorie H2 toxisch acute toxiciteit categorie 2. Verder heeft u geen andere stoffen in huis die in deel 1 en deel 2 van bijlage 0 staan. De drempelwaarde van deze categorie is 15 ton. Dat betekent dat de hoeveelheid stof de drempelwaarde NIET overschrijdt. Uw bedrijf of inrichting is dus niet ARIE-plichtig.
Deel 2
In dit deel van de bijlage vindt u specifiek met naam genoemde stoffen met daarbij behorende drempelwaarden. Als één van deze stoffen in uw bedrijf of inrichting aanwezig is – of die wordt verwacht aanwezig te zijn binnen uw bedrijf of inrichting – en waarvan de hoeveelheid hoger is dan de aangegeven drempelwaarde in deze lijst, dan is uw bedrijf of inrichting ARIE-plichtig. Deze stoffen kunnen dus ook onder een CLP-categorie vallen die opgenomen is in deel 1; maar u dient dus de drempelwaarde te hanteren die in deel 2 staat.
Voorbeeld 3: U heeft 7 ton Broom in huis. De drempelwaarde van Broom is 6 ton. Dat betekent dat de hoeveelheid stof de drempelwaarde overstijgt. Uw bedrijf of inrichting is dus ARIE-plichtig.
Deel 3
In dit deel van de bijlage vindt u de sommatieregel. Hierin wordt uitgelegd hoe u verschillende stoffen die aanwezig (kunnen) zijn in uw bedrijf of inrichting bij elkaar moet optellen, indien ze niet afzonderlijk boven de drempelwaarde vallen. U dient de aanwezige hoeveelheid van een CLP-categorie of de afzonderlijke stof te delen door de drempelwaarde van die categorie/stof. Dat doet u afzonderlijk voor iedere categorie of stof die in deel 1 of 2 in de bijlage staat. Daarna telt u deze uitkomsten bij elkaar op (q1/QU1 + q2/QU2 +.). Is de uitkomst gelijk aan of groter dan 1, dan is uw bedrijf of inrichting ARIE-plichtig. Is de uitkomst kleiner dan 1, dan is uw bedrijf niet ARIE-plichtig.
Voorbeeld 4: U heeft de volgende stoffen/categorie stoffen met bijbehorende hoeveelheid in uw bedrijf/inrichting:
CLP-categorie / specifieke stof | Hoeveelheid (ton) | Drempelwaarde (ton) |
---|---|---|
Rubriek P, Ontvlambare vloeistoffen (B2) | 10 | 15 |
Rubriek P, Zelfontledende stoffen en mengsels, type A | 1 | 3 |
Acetyleen | 1 | 1,5 |
Elk van deze afzonderlijke stoffen komt niet boven de gestelde drempelwaarde uit, maar het zijn wel alle drie ARIE-stoffen. Hierdoor dient er een sommatieberekening te worden uitgevoerd:
q1/QU1 + q2/QU2 + q3/QU3
waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 1 of deel 2 van deze bijlage, en QUX = de voor gevaarlijke stof x of categorie x in kolom 2 van deel 1 of van deel 2 van deze bijlage relevante drempelwaarde.
10/15 + 1/3 + 1/1,5 = 1,65 > 1, dus uw bedrijf of inrichting is ARIE-plichtig.
Voetnoten
Verdere richtsnoeren voor het afzien van de test zijn beschikbaar in de beschrijving van methode A.14, zie Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1)
Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 45% ammoniumnitraat.
Een stikstofgehalte van 24,5 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 70% ammoniumnitraat.
PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.
Een stikstofgehalte van 28 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 80% ammoniumnitraat.