Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/2.3
2.3 De opkomst van de rechtspersoon
mr. A.J.P Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P Schild
- JCDI
JCDI:ADS387650:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie Timmerman 2000, p. 109, die opmerkt dat de wetgever reeds in 1855 het woord rechtspersoon heeft gebruikt in de context van de vereniging.
Van der Grinten 1957, p. 37.
Van der Grinten 1957, p. 46.
Van der Grinten 1957, p. 48.
Van der Grinten 1957, p. 48.
Van der Grinten spreekt in dit verband van ‘collectivering van het privaatrecht’. Van der Grinten 1957, p. 38.
Van der Grinten 1957, p. 49.
Vgl. bijv. EHRM 8 december 2009, appl. nrs. 28389/06, 28955/06, 28957/06, 28959/06, 28961/06, 28964/06, EHRC 2010/22 m.nt. Voorhoof en Dorssemont ( Aguilera Jiménez e.a. t. Spanje) waarin een vennootschap ervan werd beschuldigd de vrijheid van meningsuiting van zijn werknemers te hebben geschonden, door enkele werknemers te ontslaan na het circuleren van een (grof sexueel getinte) spotprent waarin twee collega’s een kruiperige houding jegens de bedrijfsleiding werd verweten. Het EHRM verwerpt de klacht van de ontslagen werknemers met de redenering dat de vrijheid van meningsuiting geen vrijbrief inhoudt om te beledigen. Het uitgangspunt dat in deze zaak is gekozen maakt wel duidelijk dat rechtspersonen in beginsel de vrijheid van meningsuiting van hun werknemers hebben te respecteren en de verdragsstaten de plicht hebben erop toe te zien dat zulks ook gebeurt.
Rothkopf 2012.
Vgl. EHRM 18 juni 2002, appl. nr 48939/99, m.nt. Alkema (Öneryildiz t. Turkije), § 43: “ The Court reiterates the key importance of the right enshrined in Article 1 of Protocol No. 1 and considers that the real and effective exercise of that right does not depend merely on the State’s duty not to interfere, but may require positive measures of protection. In determining whether or not a positive obligation exists, regard must be had to the fair balance that has to be struck between the general interest of the community and the interests of the individual, the search for which is inherent throughout the Convention. This obligation will inevitably arise, inter alia, where there is a direct link between the measures which an applicant may legitimately expect from the authorities and his enjoyment of his possessions.”
Een goede ingang vormt het proefschrift over Corporate Social Responsibility van Lambooy (2010).
De opmars van de rechtspersoon in onze samenleving is van betrekkelijk recente datum. De VOC wordt wel gezien als de eerste vennootschap, maar de term ‘rechtspersoon’ is van veel recentere datum. Pas in 1929 heeft de wetgever de NV expliciet aangemerkt als een ‘rechtspersoon’.1 Daarvoor werd de term ‘zedelijk lichaam’ gebruikt om een entiteit aan te duiden die zelfstandig rechten en verplichtingen kon dragen.
Volgens Van der Grinten heeft de twintigste eeuw de rechtspersoon ‘ontdekt’.2 Deze ontdekking is niet zozeer gedaan door de overheid, als wel door de actoren in het privaatrecht. Deze begonnen zich in toenemende mate te organiseren en in een georganiseerd verband deel te nemen aan het rechtsverkeer. Deze ontwikkeling is door Van der Grinten de ‘collectivering van het privaatrecht’ genoemd.3 Deze collectivering past ook bij de natuur van de mens, aldus Van der Grinten: “De mens kan zich slechts met en door anderen ontplooien.”4
De opmars van de rechtspersoon in het rechtsverkeer in de vorige eeuw, heeft ook tot gevolg gehad dat binnen het recht meer aandacht is gekomen voor de rechtspersoon. De opmars in het recht van de rechtspersoon heeft zich met name in de laatste helft van de vorige eeuw voltrokken. Ten gevolge daarvan heeft ook het vennootschapsrecht een sterke vlucht doorgemaakt. In 1957 wees Van der Grinten nog erop dat de rechtspersoon er in de Asser-serie maar bekaaid vanaf kwam. In de Asser-serie werd de rechtspersoon samen met het onderwerp ‘de vertegenwoordiging’ in een ‘klein boekje’ behandeld, terwijl “aan het familierecht laatstelijk een werk van 1200 bladzijden is gewijd”, aldus Van der Grinten.5 Kijkt men nu naar de Asser-serie dan kan worden geconstateerd dat de rechtspersoon deze achterstand aardig heeft ingelopen.
In de moderne samenleving is de rechtspersoon alom aanwezig. Rechtspersonen domineren niet alleen in de economie, maar ook in het onderwijs, de zorg, en in de sociaal-culturele sector. Het maatschappelijk leven is in de moderne samenleving grotendeels georganiseerd in de vorm van rechtspersonen.6 Van der Grinten voorzag in deze ontwikkeling ook een gevaar:7
“De collectivering kan (…) te ver gaan en zij gaat te ver, indien zij haar doel in zichzelf gaat vinden – in de grootheid, de macht, het prestige van organisaties en instituten – en niet meer dienstbaar is aan de mens. De collectivering kan voeren tot ontmenselijking van de mens, doordat hij wordt gemaakt tot een kwantitatief gegeven. Zij kan leiden tot een artificiële samenleving, waarin geen mens zich meer thuis gevoelt. Zij kan de mens bemoeilijken om een juiste rangorde der waarde te ervaren en om tot innerlijke vrijheid te geraken.”
Het gevaar dat rechtspersonen ‘doelen op zichzelf worden’ is in zekere zin een gevaar dat eigen is aan de rechtspersoon. Het bestuur van de rechtspersoon zal veelal steeds het belang van de rechtspersoon op de langere termijn dienen na te streven. Rechtspersonen die economische activiteiten ontplooien zullen doorgaans gedwongen zijn zich op hun eigen economisch welvaren te richten en niet op het algemeen belang. De concurrentie met andere ondernemingen dwingt hen daartoe. De ondernemingen die het meest efficiënt in onze behoeften kunnen voorzien blijven over, de andere verdwijnen. Zo draagt concurrentie op de vrije markt bij aan welvaartsmaximalisatie. Diezelfde concurrentie zorg ervoor dat ondernemingen waar mogelijk zullen trachten te vermijden om de externe kosten die zij veroorzaken, bijvoorbeeld door vervuiling van het milieu, te compenseren.
Om ervoor te zorgen dat ondernemingen – in hun survival of the fittest – ook verantwoordelijkheid nemen voor de door hen veroorzaakte algemene lasten en letten op het welzijn van de mens, zal de overheid regels moeten stellen. De overheid zal op diverse terreinen – bijvoorbeeld over het milieu en de voedselveiligheid – grenzen dienen te stellen, om het algemene belang te beschermen en om te voorkomen dat grote ondernemingen zich schuldig maken aan het schenden van grondrechten van anderen.
De opkomst van de rechtspersoon heeft ertoe geleid dat de vraag in hoeverre kan worden afgedwongen dat rechtspersonen de mensenrechten van anderen respecteren, aan belang heeft gewonnen. Waar in de vorige eeuw de naleving van de rechten van de mens met name werd bedreigd door de natiestaat, ziet men in deze eeuw de grensoverschrijdend opererende en moeilijk te reguleren rechtspersoon opkomen als een mogelijke ‘inbreukmaker’ op mensenrechten.8 Zo is Shell reeds aangesproken op betrokkenheid bij milieuvervuilingen in Nigeria, wordt Apple kritisch gevolgd over de werkomstandigheden van de werknemers die iPhones en iPads maken en is er discussie over de mate waarin bedrijven als Google en Facebook gegevens over hun gebruikers mogen verzamelen.
Rothkopf heeft in zijn boek Power Inc: The Epic Rivalry Between Big Business and Government – and the Reckoning That Lies Ahead erop gewezen dat naar mate rechtspersonen groter en daardoor machtiger worden, de overheid steeds meer moeite zal moeten doen om te bewerkstelligen dat rechtspersonen er zijn voor ons en niet andersom.9 In de laatste decennia heeft de global economy de mogelijkheden van overheden rechtspersonen in hun vrijheid te beteugelen omwille van het publieke belang beperkt. De global economy heeft geleid tot schaalvergroting. De crisis van General Motors en de gevolgen daarvan voor de stad Detroit tonen bijvoorbeeld de maatschappelijke impact die een rechtspersoon kan hebben op de samenleving. Sommige rechtspersonen zijn economisch zo belangrijk geworden dat het maatschappelijke welvaren in sommige steden of streken van één of enkele rechtspersonen afhankelijk is. De global opererende rechtspersonen laten zich ook minder makkelijk de wet voorschrijven, omdat deze rechtspersonen kunnen ‘stemmen met hun voeten’, door naar een ander land uit te wijken. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat overheden minder sturingsmogelijkheden hebben.
Ik signaleer het probleem, zonder zelfs maar een aanzet tot oplossing aan te dragen. Ik wil hier slechts opmerken dat de global economy relevante wijzigingen in het maatschappelijk krachtenveld heeft aangebracht. Het is de taak van het recht daar rekening mee te houden. Het gevaar dat rechtspersonen een rol in het maatschappelijke leven kunnen gaan spelen waarbij zij ‘een doel op zichzelf worden’ zal van alle tijden zijn. Steeds zal met het recht getracht dienen te worden dat gevaar te beteugelen. Grondrechten – die fundamentele waarden tot uitdrukking brengen – kunnen daaraan bijdragen, doordat zij de wetgever en ook alle overige actoren in het vennootschapsrecht aan kunnen zetten tot kritische reflectie over de vraag hoe rechtspersonen – als een inmiddels onmisbaar juridisch concept – enerzijds zoveel als mogelijk kunnen blijven bijdragen aan het welzijn van mensen, terwijl anderzijds het risico wordt teruggedrongen dat rechtspersonen al te zeer als ‘doelen op zichzelf’ gaan opereren. Zo kunnen burgers bijvoorbeeld wanneer een rechtspersoon op grote schaal het milieu vervuilt, met een beroep op art. 1 Eerste Protocol afdwingen dat de overheid maatregelen neemt om aantasting van de leefomgeving te voorkomen, indien deze daarin nalatig is.10
De vraag in hoeverre rechtspersonen zich aan mensenrechten dienen te houden en vooral ook de wijze waarop dat kan worden afgedwongen zal de komende decennia nog aan belang gaan winnen, zo vermoed ik. Zij is inmiddels ook in Nederland het onderwerp van een levendig juridisch debat.11 In dit boek wordt deze vraag verder met rust gelaten.